Gemeenteblad van Etten-Leur
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Etten-Leur | Gemeenteblad 2024, 401677 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Etten-Leur | Gemeenteblad 2024, 401677 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De gemeenteraad van de Gemeente Etten-Leur,
overwegende dat,
de gemeenteraad op basis van artikel 2.4 van de Omgevingswet bevoegd is het omgevingsplan van de gemeente Etten-Leur te wijzigen met een wijzigingsbesluit;
op grond van artikel 16.29 van de Omgevingswet in het Gemeenteblad het voornemen kenbaar is gemaakt het omgevingsplan te willen wijzigen voor het thema archeologie;
het wijzigingsbesluit 'Wijzigingsbesluit omgevingsplan gemeente Etten-Leur 2024-WB02’ zich hiertoe beperkt;
met het ‘Wijzigingsbesluit omgevingsplan gemeente Etten-Leur 2024-WB02’ geen regels over de fysieke leefomgeving uit gemeentelijke verordeningen worden toegevoegd aan het omgevingsplan en deze naast het omgevingsplan blijven bestaan;
de op het wijzigingsbesluit betrekking hebbende stukken elektronisch ter inzage zijn gelegd via Externe link: www.etten-leurmakenwesamen.nl;
na kennisgeving in het Gemeenteblad een ieder van donderdag 6 juni tot en met woensdag 17 juli, overeenkomstig artikel 16.30 van de Omgevingswet en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, een zienswijze heeft in kunnen dienen op het ontwerp ‘Wijzigingsbesluit omgevingsplan gemeente Etten-Leur 2024-WB02’. Er is één zienswijze ingediend, echter is deze zienswijze instemmend met het ontwerpbesluit. Hierdoor heeft de zienswijze niet geleid tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit.;
na vaststelling van het wijzigingsbesluit met ingang van donderdag 26 september 2024 gedurende zes weken na bekendmaking rechtstreeks beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. U kunt ook digitaal beroep instellen bij de Raad van State. Zie voor de mogelijkheden de website van de Raad van State.
Besluit;
Het 'wijzigingsbesluit omgevingsplan gemeente Etten-Leur 2024-WB02' vast te stellen en de regeling "Omgevingsplan gemeente Etten-Leur" te wijzigen zoals opgenomen in Bijlage A.
De onderbouwing waarom het omgevingsplan wordt gewijzigd voor het thema archeologie is opgenomen in het document 'onderbouwing wijziging omgevingsplan gemeente Etten-Leur'. Dit document is te raadplegen via Externe link: deze link. Op basis van de opgestelde onderbouwing en bijbehorende bijlagen is geconcludeerd dat wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De wijziging van het omgevingsplan heeft geen effecten voor het milieu, hierdoor is geen plan-mer nodig. De wijziging houdt enkel een actualisatie van het archeologiebeleid binnen de gemeente Etten-Leur in. Dit schaadt de belangen van de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta niet.
Aldus besloten door de gemeenteraad van de gemeente Etten-Leur in zijn vergadering van 2 september 2024.
drs. W.C.M. (Wim) Voeten MBA
Griffier
drs. M.C. (Marina) Starmans-Gelijns
Burgemeester/voorzitter
A
Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.1 Voorrangsbepaling archeologie
Voor zover de regels in deze subparagraaf (3.2.5.2) strijdig zijn met de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de wet, gaan de regels in deze subparagraaf voor. Bijlage III van dit omgevingsplan bevat de artikelen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de wet, waarop deze subparagraaf voorgaat.
Artikel 3.2 Toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologische waardevolle gebieden
Deze subparagraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde die mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben voor de archeologische waarde.
Het betreft in ieder geval de volgende activiteiten voor zover deze activiteiten worden verricht in een gebied met archeologische verwachtingswaarde:
Met de activiteit als genoemd in het tweede lid, onder b, wordt in ieder geval bedoeld:
het afgraven van gronden, waaronder afplaggen en het verwijderen van bestaande funderingen en het verwijderen van vloeren;
graafwerkzaamheden;
aanleg of onderhoud van infrastructurele werken zoals (spoor)wegen, tunnels, viaducten, rioleringen, kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
aanbrengen van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
aanleggen, verbreden, verdiepen of dempen van vaargeulen, waterlopen en waterpartijen;
baggeren, waaronder saneren en onderzuigen;
uitvoeren van werkzaamheden aan oevers en kaden;
ophogen, verlagen of egaliseren van het maaiveld of de waterbodem;
wijzigen van de grondwaterstand;
agrarische grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
het aanbrengen van heipalen;
grondwerkzaamheden op natuurterreinen; en
saneren van gronden.
De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Artikel 3.4 Aanwijzing gebieden met een archeologische verwachtingswaarde
Er zijn gebieden met een archeologische verwachtingswaarde, onderverdeeld in gebieden met een:
Artikel 3.5 Aanwijzing vergunningplicht archeologie
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de activiteiten genoemd in artikel 3.2, lid 2, (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) te verrichten in een gebied met archeologische verwachtingswaarde 1, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de activiteiten genoemd in artikel 3.2,lid 2, (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) te verrichten in een gebied met archeologische verwachtingswaarde 2, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de activiteiten genoemd in artikel 3.2, lid 2, (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) te verrichten in een gebied met archeologische verwachtingswaarde 3 , als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de activiteiten genoemd in artikel 3.2 , lid 2, (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) te verrichten in een gebied met archeologische verwachtingswaarde 4, als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de activiteiten genoemd in artikel 3.2, lid 2, (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) te verrichten in een gebied met archeologische verwachtingswaarde 5 , als:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de activiteiten zoals genoemd in artikel 3.2 (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) te verrichten in het geval op grond van afdeling 16.4 van de wet een mer-plicht geldt, ongeacht of binnen de vrijstellingen van de daar geldende archeologische verwachtingswaarde wordt gebleven.
De verplichting zoals genoemd in het eerste tot en met het vijfde lid is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om de activiteiten genoemd in artikel 3.2, lid 2 (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) te splitsen om onder een in het eerste tot en met het vijfde lid vrijgestelde oppervlakte te blijven.
Artikel 3.6 Uitzonderingen vergunningplicht archeologie
Het verbod als bedoeld in artikel 3.5 (aanwijzing vergunningplicht archeologie ) geldt niet voor:
het normale onderhoud en beheer en waarbij geen nieuwe bodemverstoring(en) worden veroorzaakt;
gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische grondlaag;
activiteiten die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
activiteiten die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een gecertificeerde instantie op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Het verbod als bedoeld in artikel 3.5 (aanwijzing vergunningplicht archeologie) om de activiteiten genoemd in artikel 3.2 (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) te verrichten , geldt ook niet in een gebied met archeologische verwachtingswaarde 6 .
Artikel 3.7 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning archeologie voor bouwen
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.5 (aanwijzing vergunningplicht archeologie ) voor het uitvoeren van een activiteit zoals bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, onder a (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden), worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
funderingstekeningen en informatie over de verdere inrichting van het projectgebied;
een rapport opgesteld door een gecertificeerde instantie waarin de archeologische waarde van de locatie naar het oordeel van het college van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, dat is gebaseerd op:
als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
als sprake is van een booronderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd plan van aanpak voor het booronderzoek;
In aanvulling van het eerste lid worden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 3.5, zo nodig de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
In afwijking van lid 1, onder b, is een rapport zoals daar genoemd niet vereist voor de aanvraag van een omgevingsvergunning archeologie indien:
op basis van andere informatie naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat ter plaatse reeds in relevante mate verstoring heeft plaatsgevonden; of
op basis van andere informatie naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat als gevolg van de ingreep geen verstoring plaatsvindt.
Artikel 3.8 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning archeologie voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden;
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.5 (aanwijzing vergunningplicht archeologie ) voor het uitvoeren van een activiteit zoals bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, onder b en het derde lid (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden), worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Een omschrijving van de aard van de uit te voeren activiteit, met vermelding van:
doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
een rapport opgesteld door een gecertificeerde instantie waarin de archeologische waarde van de locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, dat is gebaseerd op:
als er sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen voor de opgraving;
als sprake is van een booronderzoek: een door het bevoegd gezag goedgekeurd plan van aanpak voor een booronderzoek.
In aanvulling van het eerste lid worden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 3.5 (aanwijzing vergunningplicht archeologie), zo nodig de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
In afwijking van lid 1, onder c, is een rapport zoals daar genoemd niet vereist voor de aanvraag van een omgevingsvergunning archeologie indien:
op basis van andere informatie naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat ter plaatse reeds in relevante mate verstoring heeft plaatsgevonden; of
op basis van andere informatie naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat als gevolg van de ingreep geen verstoring plaatsvindt.
Artikel 3.9 Beoordelingsregels omgevingsvergunning archeologie
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.5 (aanwijzing vergunningplicht archeologie ) voor het uitvoeren van een activiteit zoals bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, onder a en b (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden) wordt alleen verleend als :
uit het bij de aanvraag gevoegde en door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport blijkt dat er op de locatie van de uit te voeren activiteit geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarde van het archeologisch monument of het te verwachten archeologisch monument niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarde van het archeologisch monument of het te verwachten archeologisch monument kan worden behouden door (technische) maatregelen die vast zijn gelegd in een door het bevoegd gezag goed te keuren behoudsmaatregelenplan; of
op basis van andere door het bevoegd gezag goedkeurde informatie in voldoende mate is aangetoond dat ter plaatse reeds in relevante mate verstoring heeft plaatsgevonden; of
op basis van andere door het bevoegd gezag goedgekeurde informatie in voldoende mate is aangetoond dat als gevolg van de ingreep geen verstoring plaatsvindt.
Artikel 3.10 Mogelijkheid verbinden voorschriften aan omgevingsvergunning archeologie
Indien uit het artikel 3.7 of artikel 3.8 (bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning archeologie) genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
het doen van nader archeologisch onderzoek;
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en dit vast te leggen in een door het bevoegd gezag goed te keuren behoudsmaatregelenplan;
de verplichting tot het doen van opgravingen en deze te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie op het terrein van archeologische monumentenzorg conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE);
de verplichting de activiteiten als genoemd in artikel 3.2, lid 2 (toepassingsbereik regels voor activiteiten in archeologisch waardevolle gebieden), die leiden tot bodemverstoring , te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie op het terrein van archeologische monumentenzorg conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
B
Artikel 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van de artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.38, 22.287,22.288, 22.290 tot en met 22.293 en 22.295 wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.
Het eerste lid is van toepassing:
als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven; en
als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduiding te geven.
C
Artikel 22.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, zijn die regels niet van toepassing als die activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor zover er met betrekking tot die regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een andere oppervlakte dan 100 m2 geldt. In dat geval geldt die afwijkende andere oppervlakte.
D
Artikel 22.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op een activiteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 22.27 niet van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is alleen artikel 22.27, aanhef en onder d tot en met i, van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is artikel 22.27 alleen van toepassing voor zover het gaat om:
inpandige wijzigingen;
een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;
een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of
een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, is ook niet van toepassing als in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, regels zijn gesteld als bedoeld in artikel 22.22 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, tenzij:
het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft een oppervlakte heeft van minder dan 50 m2; of
het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit zonder omgevingsvergunning te verrichten waarop regels als bedoeld in artikel 22.22 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, is ook niet van toepassing als voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, op grond van artikel 3.5 (aanwijzing vergunningplicht archeologie) een verbod geldt om de activiteit te verrichten.
E
Artikel 22.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Als dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden.
Artikel 22.303, eerste lid, is op het verbinden van die voorschriften van overeenkomstige toepassing.
F
Artikel 22.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een opgave van de bouwkosten;
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;
voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;
als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie:
de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.
G
Artikel 22.284 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid worden gegevens en bescheiden verstrekt over:
Voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld
H
Artikel 22.286 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.280 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het beoogde en het huidige gebruik van de locaties en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de locatie behorende bij het voorgenomen bouwwerk.
Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.
I
Artikel 22.287 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het monumentnummer en, voor zover van toepassing, de naam van het monument of de plaatselijke aanduiding van het archeologisch monument;.
de opgave van het huidige gebruik van het gemeentelijk monument en het voorgenomen gebruik, als dat afwijkt van het huidige gebruik; en
de motivering voor het verrichten van de activiteit en een omschrijving van de gevolgen ervan voor het gemeentelijk monument.
J
Artikel 22.288 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om een archeologisch monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van:
een topografische kaart voorzien van een noordpijl en minimaal twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;
doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;
als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;
als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en
voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;
een rapport waarin de gevolgen van de activiteit op de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;
detailtekeningen met van de afzonderlijke ingrepen:
voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit:
als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; of
als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.
K
Artikel 22.289 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Tekeningen als bedoeld in artikel 22.288 hebben een schaal die niet kleiner is dan:
L
Artikel 22.290 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het slopen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop:
de volgende tekeningen:
een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld;
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft; of
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische en constructieve aspecten.
M
Artikel 22.291 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:
de volgende tekeningen:
een bestek of werkomschrijving van de wijze van demonteren, van het verplaatsen naar de nieuwe locatie en de herbouw; en
als de activiteit bestaat uit het verplaatsen van een molen; een rapport over de molenbiotoop van de bestaande en de nieuwe situatie.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie, tuinhistorie of over de relatie van het monument tot zijn historische omgeving;
als op de bestaande of op de nieuwe locatie sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag door de activiteit zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen; of
een opgave van de bij de voorbereiding en het verrichten van de activiteit te hanteren uitvoeringsrichtlijnen.
N
Artikel 22.292 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het wijzigen van een monument of het herstellen daarvan waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar kan worden gebracht, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:
de volgende tekeningen:
een situatietekening van de bestaande situatie, en als de nieuwe situatie daarvan afwijkt: een situatietekening van de nieuwe situatie;
opnametekeningen van de bestaande toestand met voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
als er gebreken worden hersteld: gebrekentekeningen;
plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken, met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
als sprake is van verwijdering van materiaal: slooptekeningen; en
een omschrijving van de aard en omvang van de activiteit in de vorm van een bestek of werkomschrijving, met:
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen;
voor zover er algemene kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten op de activiteit van toepassing zijn: een opgave of de voorgenomen activiteit hierop is afgestemd; of
als de activiteit een monument betreft dat een tuinaanleg, parkaanleg of andere groenaanleg is: een beheervisie.
O
Artikel 22.296 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt aannemelijk gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld.
P
Artikel 22.302 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht wordt aannemelijk gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld.
Q
Paragraaf 22.5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.284, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet.
Aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften over de wijze van slopen worden verbonden.
R
Na het lichaam wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm0777/2024/ec6ac303f9784df09eebf94afea91cad/nld@2024‑08‑28;07450728
/join/id/regdata/gm0777/2024/33dc6f241b67429caea5e24a6c7bdfa7/nld@2024‑08‑28;07450728
/join/id/regdata/gm0777/2024/070df6d814a14ea6a4f7c037507853b6/nld@2024‑08‑28;07450728
/join/id/regdata/gm0777/2024/29fdc50496284b79a245311b15b610dd/nld@2024‑08‑28;07450728
/join/id/regdata/gm0777/2024/007bf66c6491411faa7e023659283162/nld@2024‑08‑28;07450728
/join/id/regdata/gm0777/2024/e7db468afb61402eb9327a8cf838d31f/nld@2024‑08‑28;07450728
S
Na bijlage II wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
Tijdelijk deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (bestemmingsplannen). | Onderdelen van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, waar subparagraaf 3.2.5.2 voorrang op heeft. |
Withofcomplex en omgeving | Artikel 16 Waarde – Archeologie 1 Artikel 17 Waarde – Archeologie 2 |
Attelaken | Artikel 21 Waarde – Archeologie 1 Artikel 22 Waarde – Archeologie 2 |
Bedrijventerrein Zwartenberg | Artikel 10 Waarde – Archeologie 3 Artikel 11 Waarde – Archeologie 4 |
Grauwe Polder | Artikel 13 Waarde – Archeologie 1 |
Markt-Centrum e.o. | Artikel 28 Waarde – Archeologie 1 Artikel 29 Waarde – Archeologie 3 |
Sander-Banken | Artikel 20 Waarde – Archeologie 1 Artikel 21 Waarde – Archeologie 2 |
Brandseweg-Keen | Artikel 24 Waarde – Archeologie 1 Artikel 25 Waarde – Archeologie 2 Artikel 26 Waarde – Archeologie 3 Artikel 27 Waarde – Archeologie 4 Artikel 28 Waarde – Archeologie 5 |
Buitengebied | Artikel 26 Waarde – Archeologie 1 Artikel 27 Waarde – Archeologie 2 Artikel 28 Waarde – Archeologie 3 Artikel 29 Waarde – Archeologie 4 |
Etten Zuid | Artikel 21 Waarde – Archeologie 1 |
Landgoed De Schuitvaart | Artikel 9 Waarde – Archeologie 1 Artikel 10 Waarde – Archeologie 2 Artikel 11 Waarde – Archeologie 3 |
Spoorzone Noord | Artikel 15 Waarde – Archeologie 2 |
Bisschopsmolenstraat-Voorvang | Artikel 4 Waarde – Archeologie 1 |
Lange Brugstraat 130 | Artikel 7 Waarde – Archeologie 2 |
Het Withof | Artikel 4 Waarde – Archeologie 1 |
Etten West – De Grient | Artikel 18 Waarde – Archeologie 1 Artikel 19 Waarde – Archeologie 2 Artikel 20 Waarde – Archeologie 3 |
Schoenmakershoek | Artikel 19 Waarde – Archeologie 1 |
Stijn Streuvelslaan 42-KSE | Artikel 18 Waarde – Archeologie 1 Artikel 19 Waarde – Archeologie 2 |
Herziening 1 Bedrijventerrein Vosdonk | Artikel 19 Waarde – Archeologie 1 Artikel 20 Waarde – Archeologie 2 Artikel 21 Waarde – Archeologie 3 Artikel 22 Waarde – Archeologie 4 |
Stationsstraat 23-d’n Overkant | Artikel 7 Waarde – Archeologie 1 Artikel 8 Waarde – Archeologie 3 |
Buitengebied, Rijsbergseweg 74 | Artikel 8 Waarde – Archeologie 2 Artikel 9 Waarde – Archeologie 3 |
Grauwe Polder 86-88 | Artikel 6 Waarde – Archeologie 4 |
Wijzigingsplan Buitengebied, Haansberg 108 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Etten Oost | Artikel 22 Waarde – Archeologie 1 Artikel 23 Waarde – Archeologie 3 Artikel 24 Waarde – Archeologie 4 |
Herziening 1 Lange Brugstraat 130 | Artikel 7 Waarde – Archeologie 2 |
Westpolderplas | Artikel 6 Waarde – Archeologie 2 Artikel 7 Waarde – Archeologie 3 Artikel 8 Waarde – Archeologie 4 |
Bierdragerspad | Artikel 5 Waarde – Archeologie 1 |
Menmoerhoeve Zundertseweg 66 - 66a | Artikel 7 Waarde – Archeologie 1 Artikel 8 Waarde – Archeologie 2 Artikel 9 Waarde – Archeologie 3 Artikel 10 Waarde – Archeologie 4 |
Van Bergenpark | Artikel 7 Waarde – Archeologie 1 Artikel 8 Waarde – Archeologie 2 |
Couperuslaan | Artikel 5 Waarde – Archeologie 1 |
Partiële herziening Buitengebied | Artikel 26 Waarde – Archeologie 1 Artikel 27 Waarde – Archeologie 2 Artikel 28 Waarde – Archeologie 3 Artikel 29 Waarde – Archeologie 4 |
Kloostervelden | Artikel 9 Waarde – Archeologie 1 |
Loon- en grondwerkbedrijf de Regt | Artikel 9 Waarde – Archeologie 1 Artikel 10 Waarde – Archeologie 2 Artikel 11 Waarde – Archeologie 4 |
Bankenstraat 13 | Artikel 6 Waarde – Archeologie 4 |
Van ‘t Hoffstraat | Artikel 6 Waarde – Archeologie 1 |
Wijzigingsplan Buitengebied, Lochtsepad 13 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Achter de Molen 9, binnenterrein | Artikel 7 Waarde – Archeologie 1 |
Wijzigingsplan Buitengebied, Hoge Bremberg 33C | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Bankenstraat 19-21 a/b | Artikel 6 Waarde – Archeologie 2 Artikel 7 Waarde – Archeologie 4 |
Hoge Neerstraat 2 | Artikel 9 Waarde – Archeologie 1 |
Wijzigingsplan Buitengebied, Lage Donk 38 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Molenaarsstraat 8 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Zandspui 45 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Spoorlaan 19 | Artikel 5 Waarde – Archeologie 3 |
Wijzigingsplan Buitengebied, Lage Bremberg 5 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Zundertseweg 38 | Artikel 6 Waarde – Archeologie 4 |
Wijzigingsplan Buitengebied, Heigatstraat 10 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Zundertseweg 68 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Natuurontwikkeling Kelsdonk-Zwermlaken | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Voedselbos Bollendonk | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Heigatstraat 9 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Reconstructie N389 | Artikel 7 Waarde – Archeologie 1 Artikel 8 Waarde – Archeologie 2 Artikel 9 Waarde – Archeologie 4 |
Schuitvaartjaagpad 13 | Artikel 6 Waarde – Archeologie 2 |
Midden Donk 2 | Artikel 8 Waarde – Archeologie 2 Artikel 9 Waarde – Archeologie 3 |
Wijzigingsplan Buitengebied, Windgat 35 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Deurnestraat 2 en 2A | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Bollenstraat 15 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Hilsebaan 319 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Wijzigingsplan Buitengebied, Haansberg 146 | Gewijzigd via bestemmingsplan Buitengebied en daarop van toepassing zijnde herzieningen |
Bisschopsmolenstraat | Artikel 11 Archeologisch waardevol gebied |
Centrum Leur | Artikel 17 Archeologisch waardevol gebied (dubbelbestemming) |
Kom Leur | Artikel 15 Waarde - Archeologie |
Korte Brugstraat 55/55a | Gewijzigd via bestemmingsplan Kom Leur |
T
Na sectie ' Begripsbepalingen' worden tien secties ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 22 van de Omgevingswet bevat overgangsrecht. In artikel 22.6, eerste lid, is bepaald dat bij de vaststelling van een omgevingsplan de voor een locatie geldende regels alleen alle tegelijk kunnen komen te vervallen. De artikelen met betrekking tot archeologie uit de voormalige bestemmingsplannen, zoals deze in tabel III bij dit omgevingsplan zijn opgenomen, kunnen niet komen te vervallen zonder dat ook de andere in de bestemmingsplannen opgenomen regels komen te vervallen. De juridische oplossing is het opnemen van een voorrangsregel. Artikel 3.1 bevat een voorrangsregel die ervoor zorgt dat de nieuwe regels in subparagraaf 3.2.5.2. van dit omgevingsplan voorgaan op de regels uit de voormalige bestemmingsplannen (het tijdelijk deel van het omgevingsplan) voor zover deze regels zijn opgenomen in bijlage III van dit omgevingsplan. De regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan komen in deze constructie niet te vervallen en blijven ook raadpleegbaar.
Met het oog op de doelen van de wet kunnen, op grond van artikel 4.1 van de wet, in het omgevingsplan regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. In subparagraaf 3.2.5.2 worden regels gesteld over activiteiten in een gebied met archeologische verwachtingswaarden. Op grond van artikel 5.130 Bkl worden in een omgevingsplan in ieder geval regels worden gesteld ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed. Artikel 3.2 van het omgevingsplan bepaalt het toepassingsbereik van de regels in subparagraaf 3.2.5.2 van dit omgevingsplan.
Eerste lid: In het eerste lid is bepaald dat subparagraaf 3.2.5.2. gaat over het verrichten van activiteiten in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde die mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben voor de archeologische waarde. De activiteiten die worden verricht in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde en waarvoor de regels gelden worden in het tweede en het derde lid uiteengezet.
Tweede lid: De activiteiten waarop de regels uit subparagraaf 3.2.5.2. van toepassing zijn worden in dit lid genoemd. Het betreft een niet limitatieve opsomming. De in het tweede lid genoemde activiteiten zijn een verbijzondering van de algemene omgevingsplanactiviteit. De sloopactiviteit is niet opgenomen in dit lid. Dit wil niet zeggen dat er bij het uitvoeren van de sloopactiviteit in de bodem kan worden geroerd zonder onder het vergunningplichtig stelsel te vallen. Voor het slopen geldt op grond van het besluit bouwwerken leefomgeving geen omgevingsvergunningplicht, tenzij sprake is van een monument. Bij de sloopactiviteit wordt de grond in beginsel niet geroerd. Wanneer er wel gegraven moet worden in de bodem (bijvoorbeeld bij het verwijderen van fundering of het verwijderen van vloeren) vindt er naast de sloopactiviteit ook een omgevingsplanactiviteit, meer specifiek het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk of werkzaamheid plaats. Graafwerkzaamheden en het afgraven van gronden, waaronder het verwijderen van bestaande funderingen en het verwijderen van vloeren valt onder deze verbijzondering van de omgevingsplanactiviteit (zie het derde lid). Op deze manier valt de sloopactiviteit binnen het vergunningplichtig stelsel van het omgevingsplan op het moment dat in de bodem zal worden geroerd.
Derde lid: Zoals in het tweede lid is aangegeven is het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid een verbijzondering van de algemene omgevingsplanactiviteit. Dit brengt onduidelijkheid over de definitie van deze activiteit met zich mee. In het derde lid is daarom een niet limitatieve opsomming opgenomen wat in ieder geval als een werk, niet zijnde een bouwwerk of werkzaamheid wordt gezien voor de toepassing van subparagraaf 3.2.5.2.
De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op het behoud en waar mogelijk versterking van cultuurhistorisch erfgoed, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Omgevingswet.
De actualisatie van het archeologiebeleid heeft geleid tot een rapport waarin verschillende archeologische verwachtingswaarden zijn opgenomen. Dit rapport is aanleiding geweest om het nieuwe archeologiebeleid vast te stellen. Door de gemeenteraad zijn zes verwachtingswaarden vastgesteld. Deze vastgestelde verwachtingswaarden komen in artikel 3.4 terug in het omgevingsplan.
Het eerste tot en met het vijfde lid: De verwachtingswaarden zoals opgenomen in artikel 3.4 worden in artikel 3.5 gekoppeld aan een vergunningplicht. De vergunningplicht voor een omgevingsvergunning archeologie is niet op zichzelf vergunningplichtig. Slechts wanneer sprake is van in artikel 3.2 genoemde activiteiten en de bodemingreep buiten de vrijstellingen, zoals opgenomen in artikel 3.5 vallen, is een omgevingsvergunning voor archeologie vereist.
Het eerste tot en met het vijfde lid bevat voor archeologische verwachtingswaarde 1 tot en met archeologische verwachtingswaarde 5 een vergunningplicht. Per verwachtingswaarde is een vrijstelling van de vergunningsplicht opgenomen in het betreffende lid. Enkel wanneer zowel een groter oppervlakte wordt geroerd én dieper wordt geroerd dan in de op de plek geldende verwachtingswaarde is vrijgesteld, geldt er een vergunningplicht.
Op grond van artikel 5.130, vierde lid, moet in het omgevingsplan zijn bepaald dat de gestelde regels niet van toepassing zijn op activiteiten met een oppervlakte van minder dan 100 m2 (tenzij een andere oppervlakte is vastgesteld). Met de regels zoals opgenomen in artikel 3.5 van het omgevingsplan wordt voldaan aan de instructieregel uit het Bkl.
Zesde lid: Op grond van de Europese richtlijn voor de milieueffectrapportage (mer-richtlijn) is voor bepaalde plannen en projecten een mer-beoordeling nodig voorafgaand aan het nemen van een besluit over het vaststellen van het plan of het toestaan van het project. Bijlage V is een bijlage bij de artikelen 11.6, 11.7 en 11.8 van het Omgevingsbesluit en bevat projecten, bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, onder a, van de wet waarvoor bij een mer-(beoordelings)plicht geldt. Voor de werking van artikel 3.5, lid 6 van het omgevingsplan wordt kolom 3 van bijlage 5 van het Omgevingsbesluit buiten beschouwing gelaten. Artikel 3.5, lid 6 van het omgevingsplan legt de vergunningplicht enkel op in het geval uit bijlage V, kolom 2 van het Omgevingsbesluit een mer-plicht geldt.
In de praktijk zal artikel 3.5, lid 6 van het omgevingsplan enkel kunnen worden toegepast bij grootschalige ingrepen die mer-plichtig zijn. Door de vrijstellingsgrenzen die zijn opgenomen in artikel 3.5, lid 1 tot en met 5 en de verplichting om in geval van een initiatief die onder deze vrijstellingsgrenzen vallen, maar waarvoor in bijlage V van het Omgevingsbesluit een mer-plicht geldt vallen kleinere initiatieven niet binnen het verbod om zonder een omgevingsvergunning de activiteiten als bedoeld in artikel 3.2, lid 2 van het omgevingsplan uit te voeren. Dit terwijl de vergunningplicht die in artikel 3.5, lid 6 van het omgevingsplan ontstaat, er bij grootschalige ingrepen die op grond van bijlage V van het Omgevingsbesluit mer-plichtig zijn, toe leidt dat er grootschalige archeologische patronen in kaart kunnen worden gebracht.
Zevende lid :In het zevende lid is de verplichting opgenomen om een omgevingsvergunning aan te vragen wanneer de initiatiefnemer de activiteiten splitst om onder de vrijstelling te blijven uit het eerste tot en met het vijfde lid. Op deze manier wordt voorkomen dat archeologische waarden worden geschaad.
In artikel 3.6 van het omgevingsplan zijn gevallen aangewezen waarvoor de vergunningplicht en het bijkomende archeologisch onderzoek niet van toepassing is. Deze lijst is limitatief.
Artikel 3.6 van het omgevingsplan kent twee leden. Hieronder is per lid aangegeven om welke reden er een uitzondering op de vergunningplicht als opgenomen in artikel 3.5 van het omgevingsplan geldt.
Eerste lid
A. Activiteiten waarvoor de grond moet worden geroerd tot boven de vrijgestelde oppervlakte en diepte voor het op die locatie geldende archeologische verwachtingswaarde en het normale onderhoud en beheer betreffen zijn vrijgesteld van de in artikel 3.5 van het omgevingsplan gestelde vergunningplicht. Wat precies kan worden verstaan onder normaal onderhoud en beheer is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
B. Het roeren in gronden waar naar het oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische grondlaag is vrijgesteld van de vergunningplicht. Het verstoren van archeologische waarden valt hier redelijkerwijs niet te verwachten.
C. Wanneer activiteiten in een reeds verleende omgevingsvergunning zijn toegestaan is niet nogmaals een vergunning vereist om de grond te roeren.
D. Voor het roeren van de grond in het kader van archeologisch onderzoek is geen vergunning vereist wanneer dit onderzoek wordt verricht door een gecertificeerde instantie. De regels in het omgevingsplan met betrekking tot archeologie zijn, op grond van artikel 3.3 van het omgevingsplan, gesteld met het oog op het behoud en waar mogelijk versterking van cultuurhistorische waarde. De verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning is dan ook ter bescherming van archeologisch waardevolle gebieden tegen ingrepen van partijen die geen kennis van zaken hebben. De in dit artikel van het omgevingsplan genoemde gecertificeerde instantie heeft kennis van zaken en zal archeologische waarden niet schaden.
Tweede lid In het tweede lid van dit artikel is een verbod, als bedoeld in artikel 3.5 van het omgevingsplan, niet van toepassing verklaard in een gebied met archeologische verwachtingswaarde 6. In een gebied met archeologische verwachtingswaarde 6 is reeds onderzoek verricht en geconcludeerd dat hier geen archeologische waarden aanwezig zijn of is er geen gegronde verwachting van archeologische verwachtingswaarden.
In de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:2) en in de Omgevingsregeling (artikel 7.3 en 7.4) staan algemene aanvraagvereisten voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning. In aanvulling op deze algemene aanvraagvereisten moet, wanneer in het omgevingsplan een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet) is opgenomen, in het omgevingsplan ook de aanvullende aanvraagvereisten en de beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bevatten.
De bijzondere aanvraagvereisten voor de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot archeologie zijn verdeeld over de artikelen 3.7 en 3.8 van het omgevingsplan. Artikel 3.7 van het omgevingsplan bevat de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning archeologie in het geval een bouwactiviteit wordt verricht in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde en dit op grond van het omgevingsplan niet binnen de uitzonderingen van de vergunningplicht uit artikel 3.6 of de vrijstellingen uit artikel 3.5 van het omgevingsplan valt.
In de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:2) en in de Omgevingsregeling (artikel 7.3 en 7.4) staan algemene aanvraagvereisten voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning. In aanvulling op deze algemene aanvraagvereisten moet, wanneer in het omgevingsplan een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet) is opgenomen, in het omgevingsplan ook de aanvullende aanvraagvereisten en de beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bevatten.
De bijzondere aanvraagvereisten voor de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot archeologie zijn verdeeld over de artikelen 3.7 en 3.8 van het omgevingsplan. Artikel 3.8 van het omgevingsplan bevat de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning archeologie in het geval een werk, niet zijnde een bouwwerk of werkzaamheid wordt verricht in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde en dit op grond van het omgevingsplan niet binnen de uitzonderingen van de vergunningplicht uit artikel 3.6 of de vrijstellingen uit artikel 3.5 van het omgevingsplan valt.
De beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning staan in het BKL of in lokale regels van het omgevingsplan. In hoofdstuk 8 van het Bkl is per activiteit bepaald wat de beoordelingsregels voor de betreffende activiteit zijn. Artikel 8.0a bevat algemene beoordelingsregels voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In dit artikel is bepaald dat een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is om deze activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning wordt verleend als de activiteit niet in strijd is met de (beoordelings)regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
Naast de beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die in het Bkl zijn opgenomen, zijn er ook in het omgevingsplan beoordelingsregels opgenomen. De vergunning voor de omgevingsplanactivititeit zoals bedoeld in artikel 3.5 van het omgevingsplan kan uitsluitend worden geweigerd op basis van de beoordelingsregels in het omgevingsplan. De beoordelingsregels in artikel 3.9 van het omgevingsplan bevat een limitatieve lijst met gevallen waarin de omgevingsvergunning zal worden verleend. In gevallen die niet in artikel 3.9 zijn opgenomen moet de omgevingsvergunning worden geweigerd. Wanneer de aanvraag niet aan de beoordelingsregels uit het omgevingsplan voldoet, wordt de aanvraag vanzelf een aanvraag voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Voor de BOPA zijn de beoordelingsregels opgenomen in hoofdstuk 8 van het Bkl.
Op grond van artikel 4.5, eerste lid, van de wet is het mogelijk om in de regels van het omgevingsplan onderwerpen aan te wijzen waarvoor het bevoegd gezag voorschriften aan een omgevingsvergunning kan verlenen. Van artikel 4.5, tweede lid, die het mogelijk maakt om af te wijken van de regels die in het omgevingsplan zijn opgenomen als dat in de regels van het omgevingsplan is bepaald, wordt geen gebruik gemaakt. Het bevoegd gezag moet bij het stellen van vergunningvoorschriften de toepasselijke rijksregels of decentrale regels toepassen.
Daarnaast kunnen in het omgevingsplan ook op grond van artikel 5.34, derde lid, onder a (voorschriften omgevingsvergunning), van de Omgevingswet, regels over het verbinden van voorschriften worden gesteld in het omgevingsplan, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. De voorschriften die het bevoegd gezag in een omgevingsvergunning kan opnemen, moeten gericht zijn op de belangen uit de beoordelingsregels die op de aanvraag van een omgevingsvergunning van toepassing zijn.
Op grond van bovenstaande artikelen uit de Omgevingswet is in artikel 3.10 van het omgevingsplan opgenomen dat het bevoegd gezag één of meerdere in dat artikel opgenomen voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning. In artikel 3.10 van het omgevingsplan zijn verschillende middelvoorschriften opgenomen die het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning kan verbinden. Middelvoorschriften, zoals in artikel 3.10 van het omgevingsplan opgenomen, zijn voorschriften waarin een specifieke techniek of maatregel staat voorgeschreven. Degene die de activiteit uitvoert moet zich aan de in de vergunning opgenomen voorschriften houden.
De voorschriften die het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning kan verbinden zijn:
a. Het doen van nader archeologisch onderzoek;
b. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen;
c. Verplichting tot het doen van opgravingen; en
d. Archeologische begeleiding.
Bij het treffen van technische maatregelen, als genoemd onder b, dient sprake te zijn van een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan. Dit is een document waarin de maatregelen zijn geformuleerd die getroffen worden om archeologische resten in de bodem te behouden en te beschermen tijdens de uitvoering van werkzaamheden en het gebruik van de gronden nadien. Behoud is de bodem is namelijk niet vrijblijvend. Het behoudsmaatregelenplan brengt in beeld hoe dat duurzaam gebeurt en wie welke rol vervult in dat proces.
Voor de verplichtingen als genoemd in c en d geldt dat deze dienen te worden uitgevoerd door een gecertificeerde instantie en conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
U
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage I bij het Bbl bevat de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument». Deze begrippen gelden op grond van artikel 1.1, eerste lid, van dit omgevingsplan ook voor dit plan. Deze begrippen worden gebruikt in de artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.38, 22.287,22.288, 22.290 tot en met 22.293 en 22.295.
De begripsomschrijvingen van bovengenoemde begrippen zijn toegesneden op de wijze waarop de bescherming van monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau via het toekennen van een beschermde status en daardoor het van toepassing worden van bepaalde regels onder het nieuwe recht van de Omgevingswet vorm krijgt. Dit gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven en, als het gaat om een voorbeschermd monument of archeologisch monument, door het voor de locatie van het monument of archeologisch monument toevoegen van een voorbeschermingsregel aan dit omgevingsplan via een voorbereidingsbesluit vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Daarmee zouden buiten de reikwijdte van bovengenoemde begrippen vallen monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau die onder het voor de Omgevingswet geldende recht als gemeentelijk monument of archeologisch monument zijn aangewezen op grond van een gemeentelijke verordening of een voorbeschermde status hebben verkregen op grond van een zodanige verordening, en waaraan nog niet direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of waarvoor op dat moment in het omgevingsplan nog geen voorbeschermingsregel is opgenomen. In de praktijk werden onder het voormalige recht onder de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» dergelijke monumenten en archeologische monumenten verstaan (hierna samen te noemen: gemeentelijke monumenten «oude stijl»).
Dit gevolg, dat niet is beoogd, kan zich voordoen tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop gemeenten over een omgevingsplan moeten beschikken dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Uiteraard moeten de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» gedurende deze overgangsfase wel adequaat worden beschermd. Dit is het geval zolang deze in dit omgevingsplan nog niet zijn voorzien van de functie-aanduiding gemeentelijk monument in het omgevingsplan of, voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten of archeologische monumenten, ter zake een voorbeschermingsregel in dit omgevingsplan is opgenomen. Daarbij wordt er voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten op gewezen dat die onder de Omgevingswet niet per se eerst via een door een voorbereidingsbesluit toe te voegen voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan hoeven te worden omgezet naar een voorbeschermd gemeentelijk monument in de zin van de begripsomschrijving uit bijlage I bij het Bbl. Afhankelijk van het tijdsverloop van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening en van de procedure om tot vaststelling van een nieuw omgevingsplan te komen, kan er voor deze voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten ook voor worden gekozen om deze direct, dus zonder hiervoor eerst een voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan toe te voegen, in het nieuwe deel van het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Dit zal zich met name voordoen als de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening gedurende hetzelfde tijdvak gaande is als de procedure tot vaststelling van het omgevingsplan. In dat geval kan het zo zijn dat die procedure tot aanwijzing voldoende voorziet in de benodigde voorbescherming en hoeft die voorbescherming niet afzonderlijk met voorbeschermingsregels in het omgevingsplan te worden gecreëerd.
Voor zover het gaat om de continuering van de gelding van de gemeentelijke verordeningen zelf en een eventueel daarin opgenomen vergunningplicht wordt in de bescherming van de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» al voorzien door de artikelen 22.4 en 22.8 van de Omgevingswet, zoals die artikelen bij de Invoeringswet Omgevingswet worden toegevoegd. Maar voor een adequate bescherming van deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» is ook vereist dat de onderdelen van de artikelen 22.28, 22.38, 22.276, 22.277, 22.279 tot en met 22.282 en 22.284 die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten in overeenstemming met de daarvoor geldende begripsomschrijvingen, ook op deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» van toepassing zijn. Artikel 22.2 van dit omgevingsplan voorziet hierin. Daarbij is het uiteraard zo dat als bij voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten de uitkomst van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening is dat wordt afgezien van de aanwijzing, op dat moment de voorbescherming vervalt en niet langer sprake is van een «monument of archeologisch monument waarop die verordening van overeenkomstige toepassing is» als bedoeld in artikel 22.2, eerste lid. Het van toepassing zijn van dit artikel op de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» kan dus niet alleen worden beëindigd doordat gedurende de overgangsfase daaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument wordt gegeven of ter zake in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel wordt opgenomen (de situaties beschreven in artikel 22.2, tweede lid), waardoor de desbetreffende monumenten en archeologische monumenten rechtstreeks onder de begrippen gemeentelijk monument en voorbeschermd gemeentelijk monument komen te vallen, maar ook doordat de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening uiteindelijk niet tot een aanwijzing leidt.
V
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 41a van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, dat een vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht bevatte. Dit artikel voorkomt dat er in dit omgevingsplan een lacune zou ontstaan door het wegvallen van artikel 41a. Het gaat hierbij om bodemverstoringen op huis-tuin-en-keukenniveau. Er worden geen grootschalige projecten mee vrijgesteld. Zie ook de toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl.
Het eerste lid bepaalt dat als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels zijn gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid (ook wel: aanlegactiviteit), deze regels niet gelden als de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2. Deze activiteiten zijn vrijgesteld van het vereiste om bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een archeologisch rapport aan te leveren en van eventuele vergunningvoorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg.
In het tweede lid is bepaald dat als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, (voor een locatie) voor bodemverstorende activiteiten een grotere of kleinere oppervlakte dan 100 m2 is vastgesteld voor de vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht, die afwijkende andere oppervlakte geldt. In dat verband wordt erop gewezen dat aan een vastgestelde afwijkende andere oppervlakte, voor zover die minder dan 50 m2 bedraagt, geen praktische betekenis toekomt als het gaat om het vergunningvrij bouwen van een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dat voldoet aan de in artikel 22.27, onder a en b, van dit omgevingsplan gestelde eisen. De vergunningplicht voor een bouwactiviteit op grond van artikel 22.26 van dit omgevingsplan geldt dan immers niet. Een archeologische onderzoeksplicht zal voor die gevallen overigens wel kunnen worden opgelegd via andere omgevingsvergunningen die op grond van dit omgevingsplan kunnen zijn vereist, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden ter voorbereiding van de bouwactiviteit. Hiervoor wordt nader verwezen naar artikel 22.28, vierde lid, van dit omgevingsplan en de toelichting daarop.
[Vervallen]
W
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit de voortzetting van de regeling in artikel 2.22, tweede lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de gevallen, bedoeld in artikel 22.26. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarin de mogelijkheid tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg afhankelijk was gesteld van een expliciete regeling in het bestemmingsplan.
Op het verbinden van deze voorschriften is artikel 22.303, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Dat artikellid omschrijft nader welke voorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval kunnen worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.284, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument. Gelet op deze van overeenkomstige toepassing verklaring wordt hier verder volstaan met een verwijzing naar artikel 22.303 en de toelichting daarop.
[Vervallen]
X
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staan de specifieke aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument die een archeologisch monument betreft. Een archeologisch monument is in de Erfgoedwet gedefinieerd als een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen. Dit artikel is van toepassing als de aanvraag een gemeentelijk monument betreft dat een archeologisch monument is, en kan in bepaalde gevallen van toepassing zijn als deze een archeologisch monument betreft dat geen zelfstandig gemeentelijk monument is, maar zich ter plaatse van een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument bevindt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de resten van een voorganger van een als gemeentelijk monument beschermde kerk die zich daar nog onder bevinden, of aan het bodemarchief onder een slotgracht of kasteeltuin. Als voor die locatie nog geen afweging over de archeologische monumentenzorg heeft plaatsgevonden in het kader van besluitvorming over het toedelen van functies aan locaties, kunnen de archeologische belangen worden meegewogen bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor een (bodemverstorende) activiteit die een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument betreft. Er kunnen in dat geval aan de omgevingsvergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg ook vergunningvoorschriften worden verbonden voor het in situ- of ex situ-behoud van het zich daaronder bevindende archeologisch monument (zie verder de toelichting bij artikel 22.303).
In de meeste gevallen zal het bij een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in dit artikel gaan om het op een of meer plaatsen verstoren van de bodem, maar het kan bij zichtbare archeologische monumenten, zoals terpen/wierden, kasteelterreinen, hunebedden, grafheuvels en scheepswrakken, bijvoorbeeld ook gaan om ontsiering of beschadiging van het zichtbare deel van het archeologisch monument.
Veel voorkomende activiteiten die betrekking hebben op een archeologisch monument, zijn:
bouw-, sloop-, inrichtings- en graafwerkzaamheden,
de aanleg of het onderhoud van infrastructurele werken zoals (spoor)wegen, rioleringen, kabels en leidingen.
Ook kan het gaan om:
het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte,
het aanleggen of dempen van waterlopen en het aanleggen van vaargeulen,
het aanplanten en verwijderen van (diepwortelende) bomen en struiken,
het ophogen, verlagen of egaliseren van het maaiveld,
het wijzigen van het grondwaterpeil,
het winnen van grondstoffen,
agrarische grondwerkzaamheden, en
activiteiten die tot doel hebben de fysieke staat van het archeologisch monument te consolideren of te restaureren.
[Vervallen]
Y
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid is geregeld welke gegevens en bescheiden nodig zijn om de exacte locatie(s) te bepalen waar en tot welke diepte het archeologisch monument door de voorgenomen activiteit zal worden verstoord, en op welke wijze.
onderdeel a en c
In onderdeel a moet de aard van de activiteit worden omschreven.
Als het maaiveldniveau, bedoeld in de onderdelen a en c en elders in dit artikel, niet of lastig is vast te stellen, zoals het geval is binnen een bouwwerk, kan hiervoor het niveau van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer worden aangehouden.
onderdeel b
Voor de topografische kaart, bedoeld in onderdeel b, kan gebruik worden gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en voor locaties op zee van de officiële zeekaarten van de Dienst der Hydrografie. De BGT-kaart is een digitale topografische kaart met een schaal variërend van 1:500 – 1:5000 en bevat topografische objecten, zoals gebouwen, wegen, spoorwegen, waterlopen, parken en bossen. Via de Landelijke Voorziening BGT-informatie kan eenieder vrij de beschikbare BGT-informatie opvragen en downloaden.
Met de coördinatenparen in dit onderdeel wordt gedoeld op het coördinatensysteem van de Rijksdriehoeksmeting en, voor locaties op zee, het Europees Terrestrisch Referentiesysteem 1989 (ETRS89). Er zijn minimaal twee coördinatenparen nodig, zodat daaruit de schaal van de tekening kan worden herleid.
onderdeel d
Met een programma van eisen als bedoeld in onderdeel d kan het bevoegd gezag specifieke eisen aan een archeologische opgraving stellen, gericht op een professionele uitvoering van de archeologische opgraving als bedoeld in de Erfgoedwet. In een programma van eisen worden de onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden beschreven en beargumenteerd. Die zijn gebaseerd op de archeologische verwachting uit het aan het veldonderzoek voorafgaande (bureau)onderzoek.
onderdeel e
Bij booronderzoek als bedoeld in onderdeel e kan in plaats van met een programma van eisen worden volstaan met een (minder uitvoerig) plan van aanpak. Zie verder de toelichting bij onderdeel d.
onderdeel f
In onderdeel f is geregeld dat als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument zoals een terp/wierde of een grafheuvel, de aanvrager gevraagd kan worden aan de hand van foto’s inzichtelijk te maken wat de huidige situatie is en tekeningen te overleggen waaruit blijkt hoe het archeologisch monument eruit zal zien na realisatie van het voorgenomen plan. Behalve het bouwen van bouwwerken kan het ook andere ingrepen betreffen, zoals terreinverhardingen, het graven of dempen van sloten of het planten van bomen. Het gaat er bij dit aanvraagvereiste om de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor de zichtbaarheid en de belevingswaarde van het archeologisch monument inzichtelijk te maken.
onderdeel g
Het aanvraagvereiste in onderdeel g – funderingstekeningen – betreft dat deel van de bouwwerkzaamheden dat in de bodem plaatsvindt. Het bovengrondse deel van het bouwplan is voor de impact op archeologie in de bodem niet relevant.
[Vervallen]
Z
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het tweede lid bevat aanvraagvereisten die niet altijd nodig zijn voor de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het archeologisch monument. Tijdens het vooroverleg kan het bevoegd gezag aangeven welke aanvraagvereisten in het concrete geval van toepassing zijn. Ook kan het bevoegd gezag die gegevens opvragen naar aanleiding van een ingediende aanvraag, voor de beoordeling waarvan deze gegevens en bescheiden ook nodig blijken.
onderdeel a
Onderdeel a betreft een volgens de normen van de archeologische beroepsgroep opgesteld rapport van een archeologisch vooronderzoek, waarin de archeologische waarde van het archeologisch monument op de locatie(s) van de voorgenomen activiteit nader is vastgesteld. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.
onderdeel b
Het rapport in onderdeel b verschilt in die zin van een rapport als bedoeld in onderdeel a, dat uit dit rapport moet blijken wat de gevolgen van de activiteit zullen zijn voor het archeologisch monument, bijvoorbeeld een zettingsrapport (over het samendrukken van de grond door belasting). Een rapport als hier bedoeld is niet altijd nodig, maar vooral als het om specifieke informatie gaat die niet al blijkt uit de overige gegevens en bescheiden en het bevoegd gezag deze informatie zelf niet al heeft.
Met aanlegwerkzaamheden als bedoeld in onderdeel d worden alle werkzaamheden bedoeld die geen bouwactiviteit, sloopactiviteit of ontgrondingsactiviteit zijn en waarbij de bodem wordt geroerd, een werk wordt aangelegd of het terrein anders wordt ingericht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanbrengen van terreinverhardingen, aan het graven of dempen van sloten, aan het planten van bomen, struiken of andere diepwortelende planten, of aan het (deels) ophogen van een terrein. Als deze aanvraagvereisten moeten worden aangeleverd in het kader van een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit of een ontgrondingsactiviteit, kunnen dezelfde bescheiden ook in dit kader worden ingediend. Deze aanvraagvereisten zijn niet nodig in geval van kleinschalige werkzaamheden die door de grondgebruiker of eigenaar zelf worden uitgevoerd. Het gaat bij deze aanvraagvereisten vooral om omvangrijkere werkzaamheden die door een aannemer worden uitgevoerd, zoals het verbreden of verdiepen van sloten, het uitbaggeren van grachten, het beschoeien van vaarwegen, sloten of grachten, het (gedeeltelijk) ophogen van het maaiveld, het graven van sleuven voor kabels, leidingen of riolering, of de aanleg van wegen, opritten of verhardingen (bestrating, parkeerplaatsen).
onderdeel e
In onderdeel e is geregeld dat als de activiteit (ook) bestaat uit het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk het bevoegd gezag bestaande funderingstekeningen kan verlangen. Dit kan uiteraard niet als deze tekeningen verloren zijn gegaan of redelijkerwijs niet meer te achterhalen zijn.
onderdeel f
Bij de sonaropnamen, bedoeld in onderdeel f, gaat het doorgaans om zogenoemde «multibeamopnamen». Deze hebben als doel om de topografische hoogte, de bathymetrie, van de zeebodem ter plekke te bepalen en dienen als nulmeting om de situatie voorafgaand aan de ingreep te kunnen vergelijken met die daarna.
[Vervallen]
AA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel 22.288.
[Vervallen]
BB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
De rapporten, bedoeld in onderdeel a, kunnen nodig zijn om de monumentale waarde van het monument of de te slopen onderdelen (nader) te bepalen. Lang niet altijd zullen de actuele monumentale waarden al in voldoende mate in beeld zijn om de gevolgen van de voorgenomen sloopwerkzaamheden voor de aanwezige monumentale waarden te kunnen beoordelen.
onderdeel b
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.288.
onderdeel c
Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c is bijvoorbeeld nodig in geval van een voorgenomen sloop op grond van de technische staat van een monument of een onderdeel daarvan. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d).
CC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument of voor de nieuwe locatie (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.288.
Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel d kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument op de nieuwe plek, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.
Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een rijksmonumentenactiviteit kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel e moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.
DD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel b
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.288.
onderdeel c en d
Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c kan bijvoorbeeld nodig zijn in geval van het herstellen van technische gebreken. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een (complexe) restauratie.
onderdeel e
Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel e kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument na verrichting van de activiteit, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.
onderdeel f
Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel f moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.
onderdeel g
Een beheervisie als bedoeld in onderdeel g is een visie op het beheer van een groenaanleg, gebaseerd op een analyse en een waardering op grond van (cultuur)historisch onderzoek en inventarisaties van natuurwaarden, recreatieve en belevingswaarden, waterhuishouding en bodem, en wensen van belanghebbenden (eigenaar en gebruikers). De beheervisie maakt duidelijk welke keuzes zijn gemaakt voor het beheer en is richtinggevend voor een langere periode, bijvoorbeeld 12 tot 18 jaar, of langer. De visie kan ook worden weergegeven in streefbeelden.
EE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht. Op grond van het eerste lid moet aannemelijk worden gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Met «kan» worden gebouwd wordt gedoeld op de situatie waarin het bouwen van een vervangend bouwwerk juridisch mogelijk is. Om dit aannemelijk te maken is in beginsel een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die op grond van dit omgevingsplan is vereist voor het bouwen van dat bouwwerk voldoende. Om aannemelijk te maken dat er, als de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning (nog) niet is verleend, «zal» worden gebouwd, moet de intentie om het vervangende bouwwerk te bouwen op andere wijze worden onderbouwd, bijvoorbeeld door inzicht te geven in vergevorderde bouwplannen. Dit aanvraagvereiste is opgenomen ter voorkoming van braakliggende terreinen in de beschermde historische structuur. Hiermee wordt het daadwerkelijk indienen van plannen voor de vervangende bebouwing, waarin voldoende rekening wordt gehouden met het karakter van het beschermde stads- of dorpsgezicht, bevorderd. Dergelijke plannen kunnen dan worden getoetst aan het omgevingsplan en de beleidsregels voor de beoordeling of een bouwwerk voldoet aan de regels over het uiterlijk van bouwwerken in het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als een dergelijke beleidsregel. Dit volgt uit artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet. De welstandsnota bevat criteria om te beoordelen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Als bij het vaststellen van het omgevingsplan de regels over het uiterlijk van bouwwerken wijzigen ten opzichte van de daarover in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan gestelde regels, kunnen gemeenten uiteraard ook de daarop betrekking hebbende beleidsregels wijzigen.
[Vervallen]
FF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het tweede lid bevat een omzetting van de landelijke regels die nog gebaseerd zijn op het (nog steeds geldende) beoordelingskader ter voorkoming van gaten in de bebouwingsstructuur. Op basis van de archeologische verwachting kan het bevoegd gezag bij een vergunningaanvraag een archeologisch rapport als aanvraagvereiste nodig achten, om de archeologische waarde van het te verstoren terrein nader vast te stellen. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. Dat was al zo (via het bestemmingsplan) en is terug te voeren op de gemaakte keuzes bij de implementatie van het verdrag van Valletta (via de Wet op de archeologische monumentenzorg). In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.
[Vervallen]
GG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van de regeling in artikel 2.22, tweede lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.2 van het voormalige Besluit omgevingsrecht.
[Vervallen]
HH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een werk, dat geen bouwwerk is, of het uitvoeren van een werkzaamheid -ook wel een aanlegactiviteit genoemd – die van invloed is op een archeologisch monument, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de onder a tot en met d bedoelde voorschriften kunnen worden verbonden.
onderdeel a
Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften die een plicht inhouden tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden. Voorbeelden zijn voorschriften die verplichten tot het treffen van technische maatregelen, zoals het aanbrengen van een ophogingslaag, het aanpassen van de funderingswijze of het beperken van het aantal heipalen.
onderdeel b
Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften over het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 in samenhang met artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet. Dit betreft dus voorschriften over handelingen bij het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waardoor verstoring van de bodem, of verstoring of gehele of gedeeltelijke verplaatsing of verwijdering van een archeologisch monument of cultureel erfgoed onder water optreedt, tenzij het een op grond van artikel 5.1, tweede lid, van de Erfgoedwet uitgezonderd geval betreft.
onderdeel c
Onderdeel c heeft betrekking op voorschriften over de begeleiding door een archeologisch deskundige van uitvoeringswerkzaamheden. Deze deskundige is bij de werkzaamheden aanwezig en documenteert eventuele overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden die hierbij aan het licht komen.
Het instrument van archeologische begeleiding is bedoeld voor situaties waarin adequaat vooronderzoek niet mogelijk is door fysieke belemmeringen, zoals een te slopen bouwwerk, waardoor niet tot een betrouwbare waardenstelling kan worden gekomen. Ook kan de begeleiding worden ingezet voor situaties waarin civieltechnische werkzaamheden archeologisch onderzoek niet mogelijk maken of op grond van de beschikbare archeologische informatie is geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet (meer) nodig is, maar men toch graag het zekere voor het onzekere wil nemen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de aanleg van een pijpleiding voor aardgas, omdat de gegraven sleuf te smal is om een goede documentatie mogelijk te maken. Daarnaast kan er bij uitvoeringstrajecten sprake zijn van bijzondere onderzoeksvragen, die juist door archeologische begeleiding kunnen worden beantwoord. Het gaat daarbij om gebieden of complextypen waar wel een archeologische verwachting is, maar waaraan door inventariserend veldonderzoek geen specifieke locatie kan worden gekoppeld. Archeologische begeleiding is nadrukkelijk niet bedoeld als een vervanging voor een inventariserend veldonderzoek of een opgraving. Aan dit onderdeel kan niet worden voldaan met een verwijzing naar een gecertificeerde opgravingsdeskundige, omdat niet alle handelingen waaruit een archeologische begeleiding kan bestaan, handelingen zijn waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het uitzeven van grond afkomstig uit een bouwput of een baggerlocatie om archeologische overblijfselen of voorwerpen te verzamelen. Voor die gevallen kan het bevoegd gezag op basis van dit onderdeel specifieke eisen stellen aan de deskundigheid van de bij de archeologische begeleiding betrokken personen. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat de deskundige kennis moet hebben van de archeologie van het rivierengebied of van de Romeinse tijd. Veelal zullen deze eisen via het programma van eisen worden afgedwongen (zie onderdeel d). Maar het bevoegd gezag kan ook eisen stellen aan de kwalificaties van de deskundige zonder dat het een specifiek programma van eisen als voorschrift opneemt. Dit laat onverlet dat de uitvoerder van de archeologische begeleiding voor zover het handelingen betreft waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is, in ieder geval moet voldoen aan het bepaalde in artikel 5.4, eerste en tweede lid, van die wet.
onderdeel d
Met het voorschrift dat de opgraving of begeleiding op een bepaalde wijze, die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet, moet worden verricht, wordt beoogd aan te sluiten bij de Erfgoedwet en vooral bij het in die wet opgenomen certificatiesysteem, waarbij de nadruk meer is komen te liggen op de professionele standaarden uit het veld zoals tot nu toe neergelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Met deze voorschriften worden die voorschriften bedoeld die ook wel als een programma van eisen of een plan van aanpak worden aangeduid en voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet en de Omgevingswet werden gebaseerd op artikel 38, eerste lid, onder a, van de Monumentenwet 1988. In het programma van eisen en plan van aanpak kunnen randvoorwaarden aan het archeologisch onderzoek worden meegegeven, in het bijzonder de doel- en vraagstelling van het onderzoek, en kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van uitvoering. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven welke onderzoeksmethodiek moet worden ingezet en over welke specifieke kennis en ervaring de actoren moeten beschikken om het onderzoek te kunnen uitvoeren.
Voorkomen moet worden dat de inhoud van de voorschriften in strijd is met de professionele kwaliteitsnorm voor archeologisch onderzoek binnen het in de Erfgoedwet opgenomen certificatiesysteem. Dit betekent dat de voorschriften wel aanvullende eisen mogen bevatten, maar geen eisen die onder het niveau van deze normen van de beroepsgroep liggen. De voorschriften kunnen tenslotte ook betrekking hebben op non-destructief archeologisch onderzoek, zoals een veldkartering of een sonaropname van de zeebodem.
[Vervallen]
II
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het tweede lid is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht voorschriften kunnen worden verbonden over de wijze van slopen. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 5.2, derde lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het doel van een dergelijk voorschrift is de sloopmethode zo te kiezen dat de nadelige gevolgen voor de archeologische waarden ter plaatse zoveel mogelijk beperkt blijven. Ook kan zo de inzet van het instrument van archeologische begeleiding als bedoeld in het eerste lid, onder c, mogelijk worden gemaakt.
[Vervallen]
De onderbouwing waarom het omgevingsplan wordt gewijzigd voor het thema archeologie, zoals ook genoemd is in de aanhef, is opgenomen in het document 'onderbouwing wijziging omgevingsplan gemeente Etten-Leur 2024-WB02'. Dit document is te raadplegen via Externe link: deze link.
De stukken die betrekking hebben op het 'Wijzigingsbesluit omgevingsplan gemeente Etten-Leur 2024-WB02' en dienen ter onderbouwing van het besluit zijn tijdens de procedure, tot het wijzigingsbesluit onherroepelijk is, te raadplegen via Externe link: deze link.
Voor het 'wijzigingsbesluit omgevingsplan gemeente Etten-Leur 2024-WB02' is, voor zover nodig, een onderbouwing opgesteld. Hierin is onderbouwd hoe de wijziging van het omgevingsplan zich verhoudt tot beleid van het Rijk, provincie, waterschap en gemeente. Dit geldt ook voor instructieregels van Rijk en/of provincie. Daarnaast zijn in de onderbouwing uitkomsten van het archeologisch onderzoek opgenomen. Op basis van de opgestelde onderbouwingen en bijbehorende bijlagen is geconcludeerd dat wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De opgestelde onderbouwingen en, voor zover van toepassing, bijbehorende onderzoeken zijn op het besluit betrekking hebbende stukken. Deze zijn te raadplegen via Externe link: deze link.
Artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit bepaalt dat bij de vaststelling van een omgevingsplan gemotiveerd moet worden hoe bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken. Voor het 'wijzigingsbesluit omgevingsplan gemeente Etten-Leur 2024-WB02' heeft geen afstemming plaatsgevonden met de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta. De wijziging houdt enkel een actualisatie van het archeologiebeleid binnen de gemeente Etten-Leur in. Dit schaadt de belangen van de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta niet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-401677.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.