U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Vaststelling Omgevingsplan gemeente Bronckhorst - Veegplan 2024-2

De gemeenteraad van de Gemeente Bronckhorst publiceert hierbij wijzigingsbesluit op het omgevingsplan. 

Artikel I

"Omgevingsplan gemeente Bronckhorst" opgenomen in Bijlage A is vastgesteld.

Artikel II

Als u het niet eens bent met het besluit kunt u met ingang van 21‑01‑2025 gedurende zes weken schriftelijk beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

U kunt ook digitaal beroep instellen bij de Raad van State. Zie voor de mogelijkheden de website van de Raad van State. 

Het plan treedt 18‑02‑2025 in werking. 

Artikel III

Door dit besluit vervallen de delen van het bestemmingsplannen aangegeven in dit besluit, behorende bij de pons met identificatie /join/id/regdata/gm1876/2025/d0237fcec7124263a1b783a84347a25a/nld@2025‑01‑13;12235845.

Aldus besloten door de gemeenteraad van de Gemeente Bronckhorst. 

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.

    Begrippen in dit omgevingsplan hebben de betekenis die daarin is toegekend in de bijlage bij de Omgevingswet, artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 2.

    Bijlage  III bij dit omgevingsplan  bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk  21 en hoofdstuk 22  van dit omgevingsplan.

Artikel 1.2 Meet- en rekenbepalingen

Bij de toepassing van hoofdstuk 21 van dit omgevingsplan, worden de meet- en rekenbepalingen in acht genomen die zijn opgenomen in bijlage III meet- en rekenbepalingen.

B

Hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 21 Ontwikkelingen in de transitiefase 

[Gereserveerd]

Afdeling 21.1 Inleidende bepalingen 

Artikel 21.1 Toepassingsbereik 
  • 1.

    Dit hoofdstuk bevat regels die nodig zijn voor gewenste ontwikkelingen omdat deze ontwikkelingen in strijd zijn met het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Daarom is het hoofdstuk alleen van toepassing in het gebied Ontwikkelingen in de transitiefase

  • 2.

    De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

Artikel 21.2 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 21.3 Toegelaten activiteiten

Een locatie en daarop aanwezige bouwwerken worden alleen gebruikt voor activiteiten die daar zijn toegelaten volgens dit hoofdstuk.

Afdeling 21.2 Agrarisch 

Paragraaf 21.2.1 Inleidende bepalingen
Artikel 21.4 Toepassingsbereik

Deze afdeling bevat regels over het gebied Agrarisch (landelijk gebied)

Paragraaf 21.2.2 Gebruiken van de fysieke leefomgeving
Artikel 21.5 Toelaten activiteiten - agrarisch
  • 1.

    In het gebied Agrarisch mogen gronden worden gebruikt voor: 

    • a.

      het uitoefenen van een reëel agrarisch bedrijf, uitsluitend in een bouwvlak;

    • b.

      het uitoefenen van nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf;

    • c.

      een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf waaronder internetverkoop;

    • d.

      bed & breakfast;

    • e.

      extensief recreatief medegebruik;

    • f.

      waterhuishoudkundige doeleinden;

    • g.

      nutsvoorzieningen;

    • h.

      grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen een bouwvlak en bedoeld voor de eigen energievoorziening;

    • i.

      verharde en onverharde paden en ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf;

    • j.

      (toegangs)wegen ten dienste van:

      • 1.

        andere functies die op aangrenzende gronden zijn toegelaten op grond van dit hoofdstuk;

      • 2.

        bestemmingen die op aangrenzende gronden van toepassing zijn op grond van het bestemmingsplan Landelijk gebied;

    • k.

      het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;

    • l.

      het plaatsen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van biodiversiteit.

  • 2.

    Gronden mogen ook worden gebruikt voor tuinen behorend bij de woningen die op aangrenzende gronden zijn toegelaten op grond van de volgende bepalingen, uitsluitend voor zover de tuin al legaal aanwezig was op 25 oktober 2016:

    • a.

      Artikel 21.70 (toegelaten activiteiten – wonen); of

    • b.

      de regels met betrekking tot de bestemming ‘Wonen’, ‘Wonen – 1’ of ‘Wonen-2’ als bedoeld in het bestemmingsplan Landelijk gebied.

Artikel 21.6 Toegelaten activiteiten – agrarisch bedrijf

Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegelaten.

Artikel 21.7 Toegelaten activiteiten – nevenfuncties

Voor het uitoefenen van nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:

  • a.

    uitsluitend de in bijlage 2 aangegeven nevenfuncties zijn toegelaten;

  • b.

    maximaal 350 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor nevenfuncties;

  • c.

    het is verboden detailhandel uit te oefenen, anders dan detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten tot een maximale oppervlakte van 50m2;

  • d.

    maximaal 50 m2 van de bebouwing wordt gebruikt voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/theetuin en theeschenkerij, zoals genoemd in bijlage 2 onder de categorie 'Dagrecreatie';

  • e.

    maximaal 50% van de bebouwing wordt gebruikt voor nevenfuncties.

Artikel 21.8 Toegelaten activiteiten – extensief recreatief medegebruik
  • 1.

    Ter ondersteuning vanextensief recreatief medegebruik mogen gronden in beperkte mate worden gebruikt voor recreatieve voorzieningen zoals fiets-, voet en ruiterpaden, banken, picknicktafels en bewegwijzering.

  • 2.

    Activiteiten in het kader van extensief recreatief medegebruik, met uitzondering van nachtvissen, vinden alleen plaats tussen zonsopgang en zonsondergang.

Artikel 21.9 Toegelaten activiteiten – teeltondersteunende voorzieningen

Voor het gebruiken van gronden voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels:

  • a.

    teeltondersteunende voorzieningen zijn alleen toegelaten bij agrarische bedrijven die als doel hebben het op of boven de grond telen van gewassen;

  • b.

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,50 meter en met een tijdelijk karakter, zoals insectengaas, afdekfolie en lage tunnels, zijn toegelaten zolang de teelt het vereist, maar met een maximum van 8 maanden;

  • c.

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,50 meter en met een permanent karakter, zoals containervelden, zijn alleen toegelaten binnen het bouwvlak en met een maximale oppervlakte van 1000 m2 per bouwvlak;

  • d.

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,50 en maximaal 2 meter en met een tijdelijk karakter, zoals menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten, zijn toegelaten zolang de teelt het vereist, maar met een maximum van 8 maanden, en alleen binnen het bouwvlak en met een maximale gezamenlijke oppervlakte, tezamen met de voorzieningen, bedoeld onder e, van 500m2 per bouwvlak;

  • e.

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,50 en maximaal 3,50 meter en met een permanent karakter, zoals stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen, zijn alleen toegelaten binnen het bouwvlak en met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 5000 m2, tezamen met de voorzieningen, bedoeld onder d, per bouwvlak.

Artikel 21.10 Verboden gebruiksactiviteiten

De volgende gebruiksactiviteiten zijn altijd verboden:

  • a.

    het gebruiken van gronden voor een glastuinbouwbedrijf;

  • b.

    het in gebruik geven, nemen of hebben van gronden voor groepskamperen, tenzij een vergunning is verleend als bedoeld in Artikel 21.14;

  • c.

    het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor opslag, anders dan het opslaan van hooibalen;

  • d.

    het opslaan van hooibalen bouwen het bouwvlak, gedurende een periode van langer dan 6 weken;

  • e.

    het huisvesten van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 6 maanden beschikbaar is, en tijdelijke arbeidsplaatsen;

  • f.

    het gebruiken van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren voor een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf;

  • g.

    het bewerken, verwerken en vergisten van mest afkomstig van derden;

  • h.

    het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor kuilvoer- en mestplaten tenzij een vergunning is verleend als bedoeld in Artikel 21.32;

Artikel 21.11 Verboden activiteit – toename van stikstofemmissie
  • 1.

    Het is verboden gronden en bouwwerken:

    • a.

      niet behorende tot een agrarisch bedrijf te gebruiken of te laten gebruiken waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;

    • b.

      behorende tot een agrarisch bedrijf te gebruiken of te laten gebruiken waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken; te gebruiken of laten gebruiken waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken.

  • 2.

    Voor de toepassing het eerste lid, aanhef en onder a wordt onder ‘toename van stikstofemissie’ verstaan: een stikstofemissie in N/kg/jaar die meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het op 17 mei 2017 feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b wordt onder ‘toename van stikstofemissie’ verstaan: een stikstofemissie in N/kg/jaar die meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het op 17 mei 2017 feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting.

  • 4.

    Als een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het op 17 mei 2017 feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Als een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het op 17 mei 2017 feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie als bedoeld in het eerste lid.

  • 6.

    Als uitzondering op het tweede tot en met vijfde lid is er geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de emissie N/kg/jaar afkomstig van het agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in het tweede of vierde lid of het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de het agrarisch bedrijf als bedoeld in het derde of vijfde lid conform een verleende en onherroepelijke natuurvergunning waarvoor een passende beoordeling is gemaakt en opgenomen in bijlage 3.

  • 7.

    Waar in de voorgaande leden 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.

Artikel 21.12 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - bed & breakfast
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor een bed & breakfast als daarbij wordt afgeweken van Artikel 21.90.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de vereveningsbijdrage wordt voldaan, die bij ‘overige gebouwen’ bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;

    • b.

      niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt ingezet voor bed & breakfast al dan niet in combinatie met groepskamperen als bedoeld in Artikel 21.14;

    • c.

      de oppervlakte die wordt gebruikt voor bed & breakfast is niet meer dan 500 m2;

    • d.

      voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

    • e.

      de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse wordt naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig aangetast;

    • f.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • g.

      de grenswaarde voor plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 5.7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in acht worden genomen;

    • h.

      wordt voldaan aan de regels van afdeling 22.3.

Artikel 21.13 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - combinatie van recreatieve activiteiten
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, voor zover het gaat om verblijfsrecreatie anders dan bed & breakfast overeenkomstig Artikel 21.90 en Artikel 21.12.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de nevenfuncties zijn opgenomen in bijlage 2;

    • b.

      de (gezamenlijke) oppervlakte van bebouwing voor recreatiewoningen, recreatieappartementen, voorzieningen voor bed & breakfasttrekkershutten en kampeerterrein inclusief kleinschalige horecavoorzieningen, niet meer is dan 500 m²;

    • c.

      de oppervlakte van bebouwing voor horecavoorzieningen niet meer is dan 50 m2;

    • d.

      een eventuele horecavoorziening uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen;

    • e.

      er alleen gebruik gemaakt wordt van nieuwe of niet-karakteristieke bebouwing als het gebruik van bestaande karakteristieke bebouwing naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet mogelijk is;

    • f.

      niet meer dan 3 trekkershutten worden gerealiseerd;

    • g.

      voor wat betreft recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties: er sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie voor recreatieve doeleinden;

    • h.

      voor wat betreft kampeerterreinen: er sprake is van een kampeerterrein, met niet meer dan 30 kampeerplaatsen, met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen (‘kleinschalig kampeerterrein’);

    • i.

      de vereveningsbijdrage wordt voldaan, die bij ‘overige gebouwen’ bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;

    • j.

      niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt ingezet voor deze recreatieve functies;

    • k.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad;

    • l.

      er geen buitenopslag plaatsvindt;

    • m.

      de activiteiten plaatsvinden in fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (of vrijkomende) gebouwen, dan wel in nieuwe gebouwen voor zover dit wordt gecompenseerd door sloop van niet-karakteristieke bebouwing;

    • n.

      nieuwbouw als bedoeld in onderdeel l uitsluitend kleinschalig is, en aansluit bij de bestaande karakteristieken;

    • o.

      wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

    • p.

      de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredige wordt aangetast;

    • q.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad;

    • r.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • s.

      de activiteiten naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • t.

      de grenswaarde voor plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 5.7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in acht worden genomen;

    • u.

      er wordt voldaan aan de regels van afdeling 22.3.

  • 3.

    Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

  • 4.

    Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een bedrijfs- en inrichtingsplan overgelegd.

  • 5.

    Aan een omgevingsvergunning kan het voorschrift worden verbonden dat een landschappelijk inpassingsplan wordt overgelegd.

Artikel 21.14 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - groepskamperen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor groepskamperen.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      het groepskamperen alleen plaatsvindt gedurende een korte aaneengesloten periode;

    • b.

      de vereveningsbijdrage wordt voldaan, die bij ‘overige gebouwen’ bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;

    • c.

      niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt ingezet voor groepskamperen al dan niet in combinatie met bed & breakfast als bedoeld in artikel Artikel 21.12;

    • d.

      voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

    • e.

      de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig wordt aangetast;

    • f.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • g.

      de grenswaarde voor plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 5.7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in acht wordt genomen;

    • h.

      wordt voldaan wordt aan de regels van afdeling 22.3.

  • 3.

    Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden over:

    • a.

      de inrichting van het terrein;

    • b.

      de plaatsing van kampeermiddelen op het terrein;

    • c.

      het aantal personen op het terrein.

Artikel 21.15 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - kleinschalig kampeerterrein
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor een kampeerterrein.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de activiteit betrekking heeft op een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen (‘kleinschalig kampeerterrein’);

    • b.

      het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd:

      • 1.

        binnen het bouwvlak; of

      • 2.

        in aansluiting op het bouwvlak, als realisatie (volledig) binnen het bouwvlak naar het oordeel van het bevoegd gezag niet mogelijk is;

    • c.

      de bebouwde oppervlakte voor bebouwing voor deze voorziening, inclusief trekkershutten, is niet meer dan 100 m²;

    • d.

      het aantal mobiel kampeervoertuigen, tenten en trekkershutten gezamenlijk is niet meer dan 30;

    • e.

      voor trekkershutten wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

      • 1.

        per 10 kampeerplaatsen is er niet meer dan 1 trekkershut;

      • 2.

        de bebouwde oppervlakte per trekkershut is niet meer dan 35 m2;

    • f.

      geen stacaravans of chalets worden gerealiseerd;

    • g.

      de voorziening, voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;

    • h.

      voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

    • i.

      de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig wordt aangetast;

    • j.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad;

    • k.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • l.

      er vindt naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • m.

      de grenswaarde voor plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 5.7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in acht wordt genomen;

    • n.

      wordt voldaan aan de regels van afdeling 22.3.

  • 3.

    Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder k.

Artikel 21.16 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - mestbewerking
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor een installatie voor mestbewerking, mestverwerking of mestvergisting.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      uitsluitend mest wordt bewerkt, verwerkt of vergist die van het eigen bedrijf afkomstig is;

    • b.

      de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis niet meer is dan 20.000 ton;

    • c.

      de activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen het bouwvlak;

    • d.

      de activiteiten naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leiden tot onevenredige verkeerstoename;

    • e.

      de activiteiten naar het oordeel van het bevoegd gezag gelet op milieuhygiënische eisen inpasbaar zijn;

    • f.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.

  • 3.

    Met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder e wordt in elk geval voldaan aan de regels over geur als bedoeld in paragraaf 22.3.6.

Artikel 21.17 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - nevenfuncties
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor een nevenfunctie die niet is toegelaten volgens Artikel 21.7.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de nevenfunctie op oogpunt is naar het oordeel van het bevoegd gezag in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar met een toegelaten nevenfunctie als het gaat om de effecten die zijn gereguleerd door afdeling 22.3:

      • 1.

        van de nevenfunctie als milieubelastende activiteit;

      • 2.

        op de nevenfunctie van nabij gelegen milieubelastende activiteiten;

    • b.

      er geen uitbreiding van bebouwing plaatsvindt voor de nevenfunctie;

    • c.

      de oppervlakte voor de nevenfunctie is niet meer dan 350 m²;

    • d.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;

    • e.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad;

    • f.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • g.

      de activiteit naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening.

  • 3.

    Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder f.

Artikel 21.18 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken – oppervlakte nevenfunctie
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een nevenfunctie uit te oefenen waarbij een oppervlakte wordt gebruikt die groter is dan is toegelaten op grond van Artikel 21.7.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de nevenfunctie in bijlage 2 is aangeduid met ‘N’;

    • b.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad;

    • c.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • d.

      niet meer dan 50% van de bebouwing wordt gebruikt voor de nevenfunctie;

    • e.

      de oppervlakte die wordt gebruikt voor de nevenfunctie is niet meer dan 750 m2;

    • f.

      de nevenfunctie vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;

    • g.

      voor de grotere oppervlakte gebruik wordt gemaakt van fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (of vrijkomende) gebouwen;

    • h.

      de vereveningsbijdrage wordt voldaan, die bij ‘overige gebouwen’ bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;

    • i.

      voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel                                    ;

    • j.

      parkeren en laden en lossen vindt plaats op eigen erf;

    • k.

      de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse wordt naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig aangetast;

    • l.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden worden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig geschaad;

    • m.

      er vindt naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening.

  • 3.

    Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder c.

Artikel 21.19 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - plattelandswoning
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor een plattelandswoning.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de plattelandswoning wordt gerealiseerd in het bouwvlak;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op een reeds aanwezige (tweede of derde) bedrijfswoning met dien verstande dat geen vergunning wordt verleend als de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        de eerste bedrijfswoning; of

      • 2.

        een bedrijfswoning behorend tot een intensief veehouderijbedrijf;

    • c.

      het achterblijvende bedrijf economisch levensvatbaar is, hetzij zelfstandig, hetzij als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;

    • d.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een goede luchtkwaliteit;

    • e.

      de grenswaarde voor plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 5.7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in acht worden genomen.

  • 3.

    Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een luchtkwaliteitsonderzoeksrapport overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder d.

  • 4.

    Aan de omgevingsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat geen vervangende bedrijfswoning wordt gerealiseerd.

Paragraaf 21.2.3 Bouwen
Artikel 21.20 Bouwregels hobbymatig gebruik

Het is verboden buiten het bouwvlak een bouwwerk te bouwen in de vorm van een stal, schuilgelegenheid of schuur bedoeld voor het hobbymatig houden van dieren of telen van gewassen als bedoeld in Artikel 21.5eerste lid, aanhef en onder k.

Artikel 21.21 Bouwregels gebouwen
  • 1.

    Het is verboden een gebouw te bouwen buiten een bouwvlak.

  • 2.

    Nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, beide behorend tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn alleen toegelaten op een afstand van minimaal 25 meter van een locatie waar de aanduiding Specifieke vorm van wonen – plattelandswoning ligt als bedoeld in het bestemmingsplan Landelijk gebied.

  • 3.

    De goothoogte van een bedrijfsgebouw is maximaal 6 meter.

  • 4.

    De goothoogte van een bijbehorend gebouw is maximaal 3 meter.

  • 5.

    De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw is maximaal 12 meter.

  • 6.

    De bouwhoogte van een bijbehorend gebouw is maximaal 6 meter.

Artikel 21.22 Bouwregels bedrijfswoningen
  • 1.

    Het is verboden een bedrijfswoning te bouwen buiten een bouwvlak.

  • 2.

    Per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegelaten.

  • 3.

    Het is verboden om een bedrijfswoning te realiseren buiten een hoofdgebouw.

  • 4.

    In het gebied Bedrijfswoning uitgesloten is het verboden een bedrijfswoning te realiseren.

  • 5.

    De inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning is gelegen, is maximaal 750 m³.

  • 6.

    Het vorige lid geldt niet als het hoofdgebouw op 25 oktober 2016 een grotere inhoud had dan 750 m3. In dat geval geldt de grotere inhoud als maximum.

  • 7.

    Het hoofdgebouw mag een inhoud hebben die groter is dan de inhoud die is toegelaten op grond van het vijfde of zesde lid voor zover het meerdere wordt gebruikt voor agrarische bedrijfsactiviteiten anders dan wonen.

  • 8.

    De goothoogte van een bedrijfswoning is maximaal 4,5 meter.

  • 9.

    De bouwhoogte van een bedrijfswoning is maximaal 10 meter.

Artikel 21.23 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde – binnen het bouwvlak
  • 1.

    Dit artikel geldt voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat wordt gebouwd binnen het bouwvlak.

  • 2.

    De goothoogte van een mestsilo is maximaal 4 meter.

  • 3.

    De bouwhoogte van een mestsilo is maximaal 8,5 meter.

  • 4.

    De hoogte van een silo, anders dan een mestsilo, of een staande mestopslagtank is maximaal 12 meter.

  • 5.

    De hoogte van een erfafscheiding is maximaal 3 meter.

  • 6.

    De goothoogte van een hooiberg is maximaal 6 meter.

  • 7.

    De bouwhoogte van een hooiberg is maximaal 9 meter.

  • 8.

    De bebouwde oppervlakte van een hooiberg is maximaal 36 m2.

  • 9.

    De hoogte van een verlichting- of vlaggenmast is maximaal 8 meter.

  • 10.

    De hoogte van een grondgebonden zonnepaneel als bedoeld in Artikel 21.5, is maximaal 3 meter.

  • 11.

    De hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in het tweede tot en met tiende lid, is maximaal 6 meter.

Artikel 21.24 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde – buiten het bouwvlak
  • 1.

    Het is verboden een bouwwerk, geen gebouw zijnde te bouwen buiten het bouwvlak, met uitzondering van de bouwwerken, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid.

  • 2.

    Een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is bedoeld voor agrarisch grondgebruik voldoet buiten het bouwvlak aan de volgende regels:

    • a.

      de bouwhoogte is maximaal 3 meter;

    • b.

      sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten, kassen en paardenbakken zijn niet toegelaten, behalve bestaand (bouwwerk) sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten en bestaand (bouwwerk) paardenbakken bedoeld voor:

      • 1.

        een van de activiteiten bedoeld in Artikel 21.5 of Artikel 21.70; of

      • 2.

        de bestemmingen ‘Agrarisch’, 'Wonen’, ‘Wonen – 1’, ‘Wonen- 2' of 'Wonen - Landhuis' die van toepassing zijn op grond van het bestemmingsplan Landelijk gebied.

  • 3.

    De bouwhoogte van een perceelafscheiding buiten het bouwvlak is maximaal 1 meter.

  • 4.

    De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak bedoeld voor het extensief recreatief medegebruik, zoals een bank, een wegwijzer of een picknicktafel is maximaal 2 meter.

Artikel 21.25 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - mestsilo

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 die betrekking heeft op een mestsilo die hoger is dan is toegelaten volgens Artikel 21.23, wordt verleend als:

  • a.

    de bouwhoogte van de mestsilo niet meer is dan de hoogte van de feitelijk en legaal aanwezige bedrijfsgebouwen op het erf;

  • b.

    de goothoogte van de mestsilo niet meer is dan de helft van de hoogte van de feitelijk en legaal aanwezige bedrijfsgebouwen op het erf;

  • c.

    de grotere hoogte naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is voor een doelmatiger uitoefening van de activiteiten, bedoeld in Artikel 21.5;

  • d.

    naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;

  • e.

    de bouwactiviteit naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

  • f.

    er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 21.26 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken – mestsilo

In aanvulling op artikel 22.35 wordt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.25 een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.25, aanhef en onder f.

Artikel 21.27 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - paardenbak buiten bouwvlak 
  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 die betrekking heeft op een paardenbak die in strijd is met Artikel 21.24.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid die wordt gerealiseerd voor de activiteiten, bedoeld in Artikel 21.5 wordt verleend als:

    • a.

      de paardenbak naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet kan worden gesitueerd binnen het bouwvlak;

    • b.

      de paardenbak wordt gerealiseerd aansluitend aan het eigen bouwvlak; 

    • c.

      wordt voldaan aan het vierde lid.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in eerste lid die wordt gerealiseerd voor de activiteiten bedoeld in Artikel 21.70 wordt verleend als:

    • a.

      de paardenbak naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet kan worden gesitueerd in het gebied Wonen;

    • b.

      de paardenbak wordt gerealiseerd aansluitend of binnen een afstand van 50 meter van de grens van het gebied, bedoeld onder a;

    • c.

      wordt voldaan aan het vierde lid.

  • 4.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede of derde lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      de oppervlakte van de paardenbak niet meer is dan 1.500 m2;

    • b.

      de afstand van de paardenbak tot de bouwperceelgrens van woningen van derden niet minder is dan 50 meter;

    • c.

      de activiteit naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot extra (licht)hinder voor omwonenden;

    • d.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad;

    • e.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • f.

      voor zover er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het waardevol landschap: er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante effecten optreden voor deze gebieden;

    • g.

      wordt voldaan aan de regels over geur door een activiteit op geurgevoelige objecten, bedoeld in paragraaf 22.3.6.

  • 5.

    Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing voor een paardenbak die wordt gerealiseerd ten behoeve van de bestemming ‘Agrarisch’ die van toepassing is op grond van het bestemmingsplan Landelijk gebied.

  • 6.

    Het derde lid is van overeenkomstige toepassing voor een paardenbak die wordt gerealiseerd ten behoeve van de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Wonen – 1’, ‘Wonen- 2' of 'Wonen - Landhuis' die van toepassing zijn op grond van het bestemmingsplan Landelijk gebied.

Artikel 21.28 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken – paardenbak buiten bouwvlak

In aanvulling op artikel 22.35 wordt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.27 een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.27 aanhef en onder e.

Artikel 21.29 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - schuilgelegenheid buiten bouwvlak
  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 die betrekking heeft op een schuilgelegenheid voor vee buiten het bouwvlak wordt verleend als:

    • a.

      de bebouwing, gezien de specifieke situatie, naar het oordeel van het bevoegd gezag niet binnen het bouwvlak kan worden geplaatst;

    • b.

      de schuilgelegenheid wordt gebouwd op een terrein met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 1 hectare;

    • c.

      de goothoogte niet meer is dan 2,5 meter;

    • d.

      de bouwhoogte niet meer is dan 4 meter;

    • e.

      de oppervlakte van de schuilgelegenheid niet meer is dan 30 m2;

    • f.

      de afstand van de schuilgelegenheid tot woningen van derden niet minder is dan 30 meter;

    • g.

      realisatie van de schuilgelegenheid naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • h.

      de schuilgelegenheid naar het oordeel van het bevoegd gezag uit oogpunt van ruimtelijke ordening goed op het perceel is gesitueerd en landschappelijk wordt ingepast

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt niet verleend voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor hobbydieren als bedoeld in Artikel 21.20.

Artikel 21.30 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - sleufsilo buiten bouwvlak

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel22.26 die betrekking heeft op een sleufsilo die in strijd is met Artikel 21.24 wordt verleend als:

  • a.

    situering van de sleufsilo binnen het bouwvlak naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet mogelijk is;

  • b.

    de sleufsilo direct aangrenzend aan het bouwvlak wordt gebouwd;

  • c.

    de hoogte van de sleufsilo niet meer is dan 2 meter;

  • d.

    de oppervlakte van de sleufsilo niet meer is dan 500 m2;

  • e.

    er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

  • f.

    realisatie van de sleufsilo naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

  • g.

    wordt voldaan aan de regels over geur door een activiteit op geurgevoelige objecten, bedoeld in paragraaf 22.3.6.

Artikel 21.31 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken – sleufsilo buiten bouwvlak

In aanvulling op artikel 22.35 wordt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.30 een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.30, aanhef en onder e.

Paragraaf 21.2.4 Aanleggen
Artikel 21.32 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit aanleggen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a.

    ophogen, egaliseren van gronden en afgraven van de bodem;

  • b.

    aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;

  • c.

    overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;

  • d.

    aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²;

  • e.

    vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die kunnen leiden tot de dood of beschadiging van bomen;

  • f.

    n.v.t.

  • g.

    verwijderen van onverharde wegen en paden;

  • h.

    het aanleggen van kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.

Artikel 21.33 Uitzonderingen op vergunningplicht aanleggen

Het verbod, bedoeld in Artikel 21.32, geldt niet:

  • a.

    voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;

  • b.

    voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak;

  • c.

    voor de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;

  • d.

    voor werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.

Artikel 21.34 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit aanleggen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.32 wordt verleend als, naar het oordeel van het bevoegd gezag, door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van:

  • a.

    de bodemstructuur, het bodemniveau en de waterhuishouding;

  • b.

    het reliëfrijke karakter van de bolle akkers;

  • c.

    de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening.

Afdeling 21.3 Archeologische verwachting 

Paragraaf 21.3.1 Inleidende bepalingen
Artikel 21.35 Toepassingsbereik

In deze afdeling staan regels over het gebied Archeologische verwachting 1Archeologische verwachting 2 en Archeologische verwachting 3 verwachting. 

Paragraaf 21.3.2 Gebruiken van de fysieke leefomgeving

[Gereserveerd]

Paragraaf 21.3.3 Bouwen
Artikel 21.36 Toegelaten activiteiten – archeologische verwachting 

In het gebied Archeologische verwachting mogen gronden worden gebruikt voor de hoofdfuncties die daar zijn toegelaten, waarbij de regels in deze afdeling voorrang hebben op de regels die horen bij andere hoofdfuncties.

Artikel 21.37 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
  • 1.

    In aanvulling op artikel 22.35 van dit omgevingsplan wordt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk met een oppervlakte die groter is dan aangegeven met de omgevingsnorm Archeologie een rapport van archeologisch onderzoek overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, zijn vastgesteld.

  • 2.

    Het overleggen van een rapport is niet nodig als:

    • a.

      de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; of

    • b.

      op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

    • c.

      het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de uitbreiding van de oppervlakte niet meer is dan aangegeven met de omgevingsnorm Archeologie wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

    • d.

      gebouwen maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

Artikel 21.38 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken  
  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.37 wordt alleen verleend als naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a.

      de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;

    • b.

      door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.

  • 2.

    Voor zover het bevoegd gezag dat nodig acht, wordt, in aanvulling op het eerste lid, de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat proefsleuvenonderzoek of een opgraving heeft plaatsgevonden.

Artikel 21.39 Advies archeoloog 

Het bevoegd gezag wint advies in bij de archeologisch deskundige over de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.38 en over de vraag welke voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.

Artikel 21.40 Voorschriften binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Als uit het rapport, bedoeld in Artikel 21.37eerste lid, of de andere beschikbare informatie, bedoeld in Artikel 21.37tweede lid, aanhef en onder a, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouwplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; 

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; 

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; 

  • d.

    de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

Artikel 21.41 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen over de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van gronden als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De maatwerkvoorschriften zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

Paragraaf 21.3.4 Aanleggen
Artikel 21.42 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit aanleggen 

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a.

    het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;

  • b.

    grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld over een oppervlakte met een oppervlakte die groter is dan aangegeven met de omgevingsnorm Archeologie, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;

  • c.

    het verlagen van de bodem verlagen;

  • d.

    het of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

  • e.

    het verlagen van het waterpeil;

  • f.

    het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  • g.

    het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  • h.

    het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  • i.

    het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

Artikel 21.43 Uitzonderingen op vergunningplicht aanleggen

Het verbod, bedoeld in Artikel 21.42, geldt niet:

  • a.

    voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  • b.

    voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;

  • c.

    voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  • d.

    voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor in dit kader een omgevingsvergunning is verleend op het moment dat het verbod voor de desbetreffende locatie van kracht wordt;

  • e.

    als de activiteit betrekking heeft op een rijksmonument;

  • f.

    als is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, dan wel andere beschikbare informatie;

  • g.

    voor werken en werkzaamheden als bedoeld in Artikel21.42, aanhef en onderdeel c of d, voor zover hiervoor een omgevingsvergunning voor een ontgrondingenactiviteit is vereist.

Artikel 21.44 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit aanleggen

Een vergunning als bedoeld in Artikel 21.42 wordt verleend als naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a.

    de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;

  • b.

    de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast. 

Artikel 21.45 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit aanleggen
  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.42 wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, zijn vastgesteld.

  • 2.

    Het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

Artikel 21.46 Advies archeoloog

Het bevoegd gezag wint advies in bij de archeologisch deskundige over de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.44 en over de vraag welke voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.

Artikel 21.47 Voorschriften binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit aanleggen

Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;

  • c.

    de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;

  • d.

    de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

Afdeling 21.4 Bedrijf

Paragraaf 21.4.1 Inleidende bepalingen 
Artikel 21.48 Toepassingsbereik

Deze afdeling bevat regels over het gebied Bedrijf (landelijk gebied)

Paragraaf 21.4.2 Gebruiken van de fysieke leefomgeving
Artikel 21.49 toegelaten activiteiten – bedrijf

In het gebied Bedrijf mogen gronden gebruikt worden voor:

  • a.

    niet-agrarische bedrijven;

  • b.

    detailhandel in zelf vervaardigde en/of voortgebrachte producten;

  • c.

    parkeervoorzieningen, alleen op eigen terrein;

  • d.

    groenvoorzieningen;

  • e.

    waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • f.

    nutsvoorzieningen;

  • g.

    aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf, waaronder internetverkoop;

  • h.

    bed & breakfast;

  • i.

    grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie voor de eigen energievoorziening.

Artikel 21.50 toegelaten activiteiten – niet-agrarisch bedrijf
  • 1.

    Op de locatie Bedrijf Pluimersdijk 25-25B Halle Halle is een niet-agrarisch bedrijf toegelaten onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      uitsluitend toegelaten zijn een agrarisch loonbedrijf, akkerbouwbedrijf, landmechanisatiebedrijf en verhuur van werktuigen en landbouwmachines;

    • b.

      de oppervlakte van het bedrijfsbebouwing, exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken, is maximaal 986 m2;

    • c.

      buitenopslag vindt plaats op een oppervlakte van maximaal 1.446 m²;

    • d.

      de toegestane hoogte buitenopslag is maximaal 4 meter.

  • 2.

    Op de locatie Bedrijf Zanddijk 1 en 1a Halle is een niet-agrarisch bedrijf toegelaten onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      uitsluitend toegelaten is een fouragehandel;

    • b.

      de oppervlakte van het bedrijf, exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken, is maximaal 875 m2.

Artikel 21.51 toegelaten activiteiten – buitenopslag, stalling en grondopslag
  • 1.

    De oppervlakte voor buitenopslag is maximaal 250 m² tenzij anders aangegeven in Artikel 21.50.

  • 2.

    De hoogte van buitenopslag is maximaal 2 meter, tenzij anders aangegeven in Artikel 21.50.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de buitenstalling van voertuigen en machines die worden gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering en niet worden aangeboden ter reparatie, verhuur en/of verkoop.

  • 4.

    Het tweede lid is niet van toepassing op de buitenstalling van voertuigen en machines.

Artikel 21.52 toegelaten activiteiten – detailhandel
  • 1.

    Het is toegelaten gronden te gebruiken voor detailhandel voor zover het betreft:

    • a.

      detailhandel in zelf vervaardigde of voortgebrachte producten;

    • b.

      verkoopactiviteiten als bedoeld in Artikel 21.50.

  • 2.

    Detailhandel in zelf vervaardigde of voortgebrachte producten vindt uitsluitend plaats in bestaande gebouwen en met een oppervlakte van maximaal 25 m2.

Artikel 21.53 Verboden gebruiks activiteiten

De volgende activiteiten zijn altijd verboden:

Artikel 21.54 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken: buitenopslag
  • 1.

    Het is verboden gronden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor buitenopslag als de hoogte of de oppervlakte van de buitenopslag groter is dan toegelaten volgens Artikel 21.50.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de grotere oppervlakte dient ten behoeve van een gebiedsgebonden bedrijf;

    • b.

      bij uitbreiding van de oppervlakte buitenopslag boven de 250 m2 of boven de in Artikel 21.50 opgenomen specifieke oppervlakte, per m2 uitbreiding buitenopslag 2 m2 sloop elders wordt gerealiseerd;

    • c.

      de verruiming van de mogelijkheden naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is voor een doelmatiger uitoefenen van de op de locatie toegelaten activiteiten;

    • d.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 21.55 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - toegelaten functie
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning functieverandering te realiseren en gronden te gebruiken voor een niet-agrarisch bedrijf dat niet is toegelaten op grond van Artikel 21.50.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend als het gaat om een of meer van de volgende activiteiten, anders dan detailhandel:

    • a.

      een activiteit als bedoeld in bijlage 2;

    • b.

      een activiteit die qua aard en omvang en invloed op het milieu vergelijkbaar zijn met de activiteiten, bedoeld onder a, als het gaat om de effecten die zijn gereguleerd door afdeling 22.3:

      • 1.

        van de activiteit als milieubelastende activiteit;

      • 2.

        op de activiteit van nabij gelegen milieubelastende activiteiten.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als is voldaan aan het tweede lid en:

    • a.

      voor de oppervlakte van de bedrijfsactiviteitactiviteit wordt voldaan aan Artikel 21.50;

    • b.

      de activiteiten naar het oordeel van het bevoegd gezag milieuhygiënisch inpasbaar zijn;

    • c.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad;

    • d.

      voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

    • e.

      parkeren en laden en lossen plaatsvinden op eigen erf;

    • f.

      de verkeersafwikkeling naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig wordt aangetast;

    • g.

      naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • h.

      voor zover er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het waardevol landschap: er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante effecten optreden voor deze gebieden;

    • i.

      de aanwezige waarden worden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig aangetast;

    • j.

      geen sprake is van activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 5.78b van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • k.

      de activiteit niet leidt tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

  • 4.

    Met het oog op de beoordeling als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder b wordt in elk geval voldaan aan:

  • 5.

    In aanvulling op artikel 22.35 wordt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder g.

Artikel 21.56 Verplichtingen – landschappelijke inpassing

Op de locatie Plangebied Zanddijk voldoet de inrichting van de openbare ruimte en de uitstraling van de gebouwen aan de Landschappelijke inpassing dat is opgenomen als bijlage Landschappelijke inpassing Zanddijk 1 en 1a Halle.

Artikel 21.57 Verplichting - landschappelijke inpassing 

Op de locatie Plangebied Pluimersdijk 25-25B Halle voldoet de inrichting van de opebare ruimte en de uitstraling van de gebouwen aan de Landschappelijke inpassing dat is opgenomen als bijlage Landschappelijke inpassing Pluimersdijk 25-25B . 

Paragraaf 21.4.3 Bouwen
Artikel 21.58 Bouwregels bedrijfsgebouwen - hoogte
  • 1.

    De goothoogte van een bedrijfsgebouw is maximaal 6 meter. 

  • 2.

    De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw is maximaal 10 meter

Artikel 21.59 Bouwregels bedrijfswoningen - algemeen
  • 1.

    Per functievlak is maximaal één bedrijfswoning toegelaten.

  • 2.

    Het is verboden om een bedrijfswoning te realiseren buiten een hoofdgebouw.

  • 3.

    Het aantal bedrijfswoningen en de verdeling van de woningen over de hoofdgebouwen voldoet aan Artikel 21.60.

  • 4.

    De inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning is gelegen, is maximaal 750 m³.

  • 5.

    Het vorige lid geldt niet als het hoofdgebouw op 25 oktober 2016 een grotere inhoud had dan 750 m3. In dat geval geldt de grotere inhoud als maximum.

  • 6.

    De goothoogte van een bedrijfswoning is maximaal 4,5 meter.

  • 7.

    De bouwhoogte van een bedrijfswoning is maximaal 10 meter.

Artikel 21.60 Bouwregels bedrijfswoningen – aantal en verdeling
Artikel 21.61 Bouwregels bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen – aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen
  • 1.

    De bebouwde oppervlakte voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen per woning is maximaal 150 m2.

  • 2.

    De goothoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw is maximaal 3 meter.

  • 3.

    De bouwhoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw is maximaal 6 meter.

Artikel 21.62 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • 1.

    De hoogte van een verlichting- of vlaggenmast is maximaal 8 meter.

  • 2.

    De hoogte van een grondgebonden zonnepaneel als bedoeld in Artikel 21.49is maximaal 3 meter.

  • 3.

    De hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in het eerste en het tweede lid, is maximaal 6 meter.

Artikel 21.63 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwen: oppervlakte
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bebouwing te realiseren met een oppervlakte groter dan is toegelaten volgens Artikel 21.50.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de uitbreiding niet meer is dan 10% van de oppervlakte als genoemd in Artikel 21.50;

    • b.

      de uitbreiding van de bedrijfsfunctie naar het oordeel van het bevoegd gezag op verantwoorde wijze milieuhygiënisch inpasbaar is;

    • c.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad;

    • d.

      voor wat betreft parkeren is voldaan aan Artikel 21.92;

    • e.

      parkeren en laden en lossen plaatsvinden plaats op eigen erf;

    • f.

      de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse naar het oordeel van het bevoegd niet onevenredige wordt aangetast;

    • g.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • h.

      voor zover er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het waardevol landschap: er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante effecten optreden voor deze gebieden.

  • 3.

    Met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder b wordt in elk geval voldaan aan de regels van afdeling 22.3.

  • 4.

    Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een inrichtingsplan landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder g.

Paragraaf 21.4.4 Aanleggen

[Gereserveerd]

Afdeling 21.5 Beschermingszone Natte Natuurparel 

Paragraaf 21.5.1 Inleidende bepalingen
Artikel 21.64 Toepassingsbereik

Deze afdeling bevat regels over het gebied Beperkingsgebied natte natuurparel.

Paragraaf 21.5.2 Gebruiken van de fysieke leefomgeving
Artikel 21.65 Toegelaten activiteiten – beperkingengebied natte natuurparel

In het gebied Beperkingsgebied natte natuurparel   mogen gronden worden gebruikt voor de hoofdfuncties die daar zijn toegelaten, waarbij de regels in deze afdeling voorrang hebben op de regels die hogen bij andere hoofdfuncties.

Paragraaf 21.5.3 Bouwen

[Gereserveerd]

Paragraaf 21.5.4 Aanleggen
Artikel 21.66 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit aanleggen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a.

    verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm onder straatpeil een en ander voor zover geen omgevingsvergunning voor een ontgrondingenactiviteit vereist is;

  • b.

    aanleggen van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

  • c.

    verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  • d.

    aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.

Artikel 21.67 Uitzonderingen op vergunningplicht aanleggen

Het verbod, bedoel in Artikel 21.66, geldt niet voor:

  • a.

    werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak;

  • b.

    werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met uitzondering van permanente teeltondersteunende voorzieningen.

Artikel 21.68 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit aanleggen

Een vergunning als bedoeld in Artikel 21.66 wordt verleend als naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting optreedt van:

  • a.

    de waterhuishoudkundige situatie;

  • b.

    de daarmee samenhangende (natuur)waarden.

Afdeling 21.6 Wonen 

Paragraaf 21.6.1 Inleidende bepalingen
Artikel 21.69 Toepassingsbereik

Deze afdeling bevat regels over het gebied Wonen (landelijk wonen).

Paragraaf 21.6.2 Gebruiken van de fysieke leefomgeving
Artikel 21.70 Toegelaten activiteiten – wonen

In het gebied Wonen mogen gronden worden gebruikt voor:

Artikel 21.71 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - nevenfuncties
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor nevenfuncties.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend als het gaat om een of meer van de volgende nevenfuncties:

    • a.

      nevenfuncties als bedoeld in bijlage 2, met uitzondering van verblijfsrecreatie, detailhandel of horeca (anders dan een theetuin);

    • b.

      activiteiten die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de activiteiten, bedoeld onder 2.a, als het gaat om de effecten die zijn gereguleerd door afdeling 22.3:           

      • 1.

        van de nevenfunctie als milieubelastende activiteit;

      • 2.

        op de nevenfunctie van nabij gelegen milieubelastende activiteiten.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als is voldaan aan het tweede lid en:

    • a.

      alleen bestaande, legale en vrijgekomen (of vrijkomende) gebouwen worden gebruikt en er geen uitbreiding van bebouwing plaatsvindt ten behoeve van de nevenfunctie(s);

    • b.

      alleen vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen worden gebruikt voor de nevenfunctie(s);

    • c.

      niet meer dan 50% van deze bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor de nevenfunctie(s), tot een maximum van 350 m2;

    • d.

      de vereveningsbijdrage wordt voldaan, die bij "overige gebouwen" bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;

    • e.

      naar het oordeel van het bevoegd gezag geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;

    • f.

      voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

    • g.

      parkeren en laden en lossen plaatsvinden op eigen erf;

    • h.

      naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • i.

      de volgende waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden aangetast:

      • 1.

        landschapselementen en kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap;

      • 2.

        landschappelijke waarden als bedoeld in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’ als bedoeld het bestemmingsplan Landelijk gebied;

      • 3.

        landschappelijke en natuurwaarden als bedoeld in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ als bedoeld in van het bestemmingsplan Landelijk gebied;

    • j.

      de oppervlakte van een theetuin niet meer is dan 50 m2.

Artikel 21.72 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken – nevenfuncties

In aanvulling op artikel 22.35 wordt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.71 een inrichtingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.71derde lid lid, aanhef en onder h.

Artikel 21.73 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken – kleinschalig kampeerterrein
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor een kampeerterrein.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de activiteit betrekking heeft op een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen (‘kleinschalig kampeerterrein’);

    • b.

      het kampeerterrein wordt gerealiseerd op een locatie die is gelegen buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO);

    • c.

      het kampeerterrein wordt gerealiseerd in het gebied Wonen;

    • d.

      van de bebouwde oppervlakte wordt niet meer dan 100 m² gebruikt voor het kleinschalige kampeerterrein (inclusief trekkershutten);

    • e.

      voor trekkershutten:

      • 1.

        als niet meer dan 1 trekkershut wordt gerealiseerd per 10 kampeerplaatsen;

      • 2.

        als de bebouwde oppervlakte per trekkershut niet meer is dan 35 m2;

    • f.

      stacaravans of chalets zijn niet toegelaten;

    • g.

      er wordt alleen gebruik gemaakt van bestaande legale bebouwing tenzij dit naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet kan worden gevergd;

    • h.

      het aantal kampeerplaatsen, inclusief trekkershutten, niet meer is dan 30;

    • i.

      het kampeerterrein wordt alleen gebruikt tijdens het kampeerseizoen;

    • j.

      voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

    • k.

      de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse wordt naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig aangetast;

    • l.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden worden niet onevenredig geschaad;

    • m.

      er is naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • n.

      de aanwezige waarden worden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig geschaad.

  • 3.

    Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid kan het voorschrift worden verbonden dat een landschappelijk inrichtingsplan wordt overgelegd.

Paragraaf 21.6.3 Bouwen
Artikel 21.74 Bouwregels gebouwen

Het is verboden een gebouw te bouwen buiten een bouwvlak.

Artikel 21.75 Bouwregels ondergrondse gebouwen
  • 1.

    Het is verboden ondergronds te bouwen op een locatie die is gelegen op meer dan 1 meter buiten bovengrondse gebouwen.

  • 2.

    Een ondergronds gebouw heeft maximaal één bouwlaag ondergronds.

Artikel 21.76 Bouwregels hoofdgebouwen
  • 1.

    Per functievlak is maximaal één woning toegelaten.

  • 2.

    Er zijn alleen vrijstaande woningen toegelaten.

  • 3.

    De inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de woning is gelegen, is maximaal 750 m³.

  • 4.

    Het vorige lid geldt niet als het hoofdgebouw op 25 oktober 2016 een grotere inhoud had dan 750 m3. In dat geval geldt de grotere inhoud als maximum.

  • 5.

    De bouwhoogte van een hoofdgebouw is maximaal 10 meter.

  • 6.

    De goothoogte van een hoofdgebouw is maximaal 4,5 meter.

  • 7.

    De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens is minimaal 3 meter.

Artikel 21.77 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - herbouw woning)

Herbouw van een woning is alleen toegelaten als:

  • a.

    de woning is gebouwd in overeenstemming met de regels van dit omgevingsplan of een onherroepelijke omgevingsvergunning om af te wijken van de regels van dit omgevingsplan;

  • b.

    herbouw plaatsvindt op de bestaande bouwwijze;

  • c.

    herbouw plaatsvindt met de bestaande situering.

Artikel 21.78 Bouwregels bijbehorende bouwwerken – aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen
  • 1.

    De bebouwde oppervlakte voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen per woning is maximaal 100 m2.

  • 2.

    De goothoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw is maximaal  3 meter.

  • 3.

    De bouwhoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw is maximaal 6 meter.

  • 4.

    De afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de woning is maximaal 20 meter.

Artikel 21.79 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde – overkappingen
Artikel 21.80 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde – hooiberg
  • 1.

    De bebouwde oppervlakte voor hooibergen is per woning maximaal 36 m².

  • 2.

    De goothoogte van een hooiberg is maximaal 6 meter.

  • 3.

    De bouwhoogte van een hooiberg is maximaal 9 meter.

  • 4.

    De afstand van een hooiberg tot de woning is maximaal 20 meter.

Artikel 21.81 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde – voor voorgevelrooilijn
  • 1.

    Dit artikel geldt voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan een overkapping of een hooiberg, voor de voorgevelrooilijn.

  • 2.

    De bouwhoogte van een pergola is maximaal 3 meter.

  • 3.

    De bouwhoogte van een afrastering van landbouwgronden is maximaal 1,5 meter.

  • 4.

    De bouwhoogte van een zwembad is maximaal 0,6 meter.

  • 5.

    De bouwhoogte van een grondgebonden zonnepaneel als bedoeld in Artikel 21.70 is maximaal 1 meter.

  • 6.

    De bouwhoogte van een vlaggenmast is maximaal 8 meter.

  • 7.

    De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in het eerste tot en met zesde lid is maximaal 1 meter.

Artikel 21.82 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde – achter voorgevelrooilijn
  • 1.

    Dit artikel geldt voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan een overkapping of een hooiberg, achter de voorgevelrooilijn.

  • 2.

    De bouwhoogte van een zwembad is maximaal 0,6 meter.

  • 3.

    De bouwhoogte van een vlaggenmast is maximaal 8 meter.

  • 4.

    De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde anders dan bedoeld in het tweede of derde lid is maximaal 3 meter.

Artikel 21.83 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwwerken – verplaatsing of herbouw woning buiten bestaande fundering
  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 die betrekking heeft op het verplaatsen of herbouwen van een woning en die in strijd is met Artikel 21.77wordt verleend:

    • a.

      als er op enig punt aansluiting plaatsvindt ter plaatse van de bestaande funderingen (dit betekent dat de nieuwe situering van de te herbouwen woning in ieder geval dient aan te sluiten op de voormalige situering);

    • b.

      als niet voldaan wordt aan onderdeel a en dat vanuit oogpunt van verkeersveiligheid naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is: de woning maximaal 20 meter buiten de bestaande fundamenten wordt gesitueerd;

    • c.

      als de woning dichter bij de weg komt te staan: als wordt voldaan aan de standaardwaarde voor geluid van de weg op de woning voldoet aan artikel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • d.

      als de nieuwe situering naar het oordeel van het bevoegd gezag stedenbouwkundig en milieukundig aanvaardbaar is;

    • e.

      als het landelijk karakter naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig wordt aangetast;

    • f.

      als de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad.

  • 2.

    Als de woning dichterbij de weg komt te staan, wordt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid een akoestisch rapport overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c.

Artikel 21.84 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwwerken – afwijkende bouwwijzen
  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 voor een bouwactiviteit waarbij wordt afgeweken van Artikel 21.76 wordt verleend als naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

    • a.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • b.

      de verkeersveiligheid;

    • c.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  • 2.

    Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wint het bevoegd gezag advies in van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed.

Artikel 21.85 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwwerken – afwijkende bebouwde oppervlakte

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 voor een bouwactiviteit waarbij wordt afgeweken van Artikel 21.78 wordt verleend als in samenhang met het bouwen sloop plaatsvindt van legaal aanwezige gebouwen op het eigen erf, volgens de volgende beoordelingsregels:

  • a.

    er worden gebouwen gesloopt in het gebied Wonen;

  • b.

    per aantal vierkante meters gesloopte oppervlakte, minus de al toegestane 100 m2, is 20% extra bebouwde oppervlakte toegelaten;

  • c.

    de totale bebouwde oppervlakte is maximaal 375 m2.

Artikel 21.86 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsplanactiviteit bouwwerken – afwijkende hoogte bouwwerk, geen gebouw zijnde

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 voor een bouwactiviteit waarbij wordt afgeweken van Artikel 21.81 of Artikel 21.82 wordt verleend als:

  • a.

    de hoogte niet meer is dan 4 meter;

  • b.

    de grotere hoogte noodzakelijk is voor een doelmatiger uitoefening van de op de locatie toegelaten activiteiten.

Artikel 21.87 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen over de situering van nieuw op te richten bebouwing. Een maatwerkvoorschrift is gericht op de bescherming van de volgende landschaps- en natuurwaarden:

  • a.

    landschapselementen en kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap;

  • b.

    landschappelijke waarden als bedoeld in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’ als bedoeld in het bestemmingsplan Landelijk gebied;

  • c.

    landschappelijke en natuurwaarden als bedoeld in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ als bedoeld in het bestemmingsplan Landelijk gebied.

Afdeling 21.7 Algemene regels

Paragraaf 21.7.1 Inleidende bepalingen
Artikel 21.88 Toepassingsbereik

Deze afdeling bevat algemene regels voor het gebied Ontwikkelingen in de transitiefase

Paragraaf 21.7.2 Gebruiken van de fysieke leefomgeving
Artikel 21.89 Toegelaten activiteiten – aan huis verbonden beroep of bedrijf

Voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, waaronder internetverkoop, gelden de volgende regels:

  • a.

    als aan huis verbonden beroep is alleen toegelaten een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie;

  • b.

    als aan huis verbonden bedrijf is alleen toegelaten het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting;

  • c.

    de activiteit past qua aard, omvang en uitstraling in de omgeving;

  • d.

    de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is ook de bewoner van de (bedrijfs)woning;

  • e.

    de bebouwing wordt in hoofdzaak gebruikt voor de functie die aan de locatie is toebedeeld met behulp van een gebiedsaanwijzing, en de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf is hieraan ondergeschikt;

  • f.

    het geheel blijft het uiterlijk van een (bedrijfs)woning behouden;

  • g.

    de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;

  • h.

    voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

  • i.

    maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) word gebruikt tot een maximum van 50 m²;

  • j.

    bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegelaten die vallen in de categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging in bijlage 4;

  • k.

    detailhandel is verboden, met uitzondering van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Artikel 21.90 Toegelaten activiteiten – bed & breakfast

Voor het uitoefenen van een bed & breakfast gelden de volgende regels:

  • a.

    de bed & breakfast past qua aard, omvang en uitstraling in de omgeving;

  • b.

    de eigenaar van de bed & breakfast is ook de bewoner van de (bedrijfs)woning;

  • c.

    de bebouwing wordt in hoofdzaak gebruikt voor de functie die aan de locatie is toebedeeld met behulp van een gebiedsaanwijzing, en de uitoefening van de bed & breakfast is hieraan ondergeschikt;

  • d.

    het geheel blijft het uiterlijk van een (bedrijfs)woning behouden;

  • e.

    de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;

  • f.

    voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

  • g.

    er zijn maximaal 2 gastenkamers;

  • h.

    de gastenkamers hebben geen eigen kookgelegenheid;

  • i.

    er is een gemeenschappelijke ruimte waar de gasten een door de eigenaar bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen;

  • j.

    detailhandel is verboden, met uitzondering van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de bed & breakfast.

Artikel 21.91 Verboden gebruiksactiviteiten

De volgende activiteiten zijn altijd verboden:

  • a.

    het in gebruik geven, nemen of hebben van een bijgebouw voor permanente bewoning;

  • b.

    het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, recreatieappartement, chalet, mobiele kampeervoertuigen of bijgebouw ten behoeve van permanente bewoning;

  • c.

    het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of lozen van materialen anders dan het gebruik toestaat;

  • d.

    het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het bouwvlak;

  • e.

    het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;

  • f.

    het gebruiken van gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in:

    • 1.

      grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • 2.

      gebieden waar Artikel 21.64 van toepassing is; en

    • 3.

      gebieden met de bestemming ‘Waarde – Beschermingszone natte natuurparel’ als bedoeld in het bestemmingsplan Landelijk gebied;

  • g.

    het gebruiken van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruitteelt of boomkwekerijen, waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet op de volgende locaties:

    • 1.

      grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • 2.

      gebieden waar artikel Artikel 21.64 van toepassing is;

    • 3.

      gebieden met de bestemming ‘Waarde – Beschermingszone natte natuurparel’ als bedoeld in het bestemmingsplan Landelijk gebied;

    • 4.

      een zone van 50 meter rondom de locaties waar Artikel 21.69 van toepassing is;

    • 5.

      een zone van 50 meter rondom woonbestemmingen als bedoeld in het bestemmingsplan Landelijk gebied.

Artikel 21.92 Parkeren

Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden vindt dit gewijzigde gebruik alleen plaats als ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering die is opgenomen in de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst' die op dat moment van toepassing zijn

Artikel 21.93 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken: bedrijfscategorie aan huis verbonden bedrijf
  • 1.

    Dit artikel is van toepassing bij het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf als bedoeld in Artikel 21.89.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bij een aan huis verbonden bedrijf een activiteit te verrichten die valt in categorie B van de bij de regels behorende Bijlage 4.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de activiteit naar het oordeel van het bevoegd gezag qua aard, omvang en uitstraling past in de omgeving;

    • b.

      naar het oordeel van het bevoegd gezag uit milieuoogpunt geen bezwaar bestaat tegen de vestiging van het bedrijf;

    • c.

      de activiteit aantoonbaar niet leidt tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

  • 4.

    Met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder b wordt in elk geval voldaan aan de regels van afdeling 22.3van dit omgevingsplan en wordt de grenswaarde voor plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 5.7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in acht genomen.

Artikel 21.94 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - camperovernachtingsplaats
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken voor een camperovernachtingsplaats.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning bedoeld als in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      het aantal camperplekken niet minder is dan 2 en niet meer is dan 8;

    • b.

      het terrein eenvoudig is ingericht, zonder de extra faciliteiten van een camping;

    • c.

      er tenminste stroom, water, vuilwaterafvoer en chemisch toiletafvoer aanwezig zijn;

    • d.

      de verblijfsduur maximaal 72 uur aaneengesloten is;

    • e.

      de voorziening het gehele jaar open is;

    • f.

      de locatie goed bereikbaar is;

    • g.

      het terrein alleen toegankelijk is voor camper(bezitter)s;

    • h.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • i.

      het verlenen van de vergunning naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;

    • j.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu van de omgeving;

    • k.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

    • l.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;

    • m.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;

    • n.

      voor wat betreft parkeren wordt voldaan aan Artikel 21.92;

    • o.

      de grenswaarde voor plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 5.7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in acht worden genomen;

    • p.

      voldaan wordt aan de regels van afdeling 22.3.

  • 3.

    Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden over:

    • a.

      de plaatsing van campers op het terrein;

    • b.

      het aantal campers op het terrein;

    • c.

      het aantal personen op het terrein.

Artikel 21.95 Binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebruiken - zonne-installatie
  • 1.

    In het gebied Agrarisch is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden buiten een bouwvlak te gebruiken voor een grondgebonden zonne-installatie.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid voor een zonne-installatie in het gebied Agrarisch, ten dienste van een agrarisch bedrijf, wordt verleend als:

    • a.

      de zonne-installatie wordt geplaatst op een locatie buiten het bouwvlak die zoveel mogelijk direct grenst aan het bouwvlak;

    • b.

      wordt voldaan aan het vijfde lid.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid voor een zonne-installatie in het gebied Agrarisch, ten dienste van een particulier of onderneming in het gebied Wonen of Bedrijf, wordt verleend als:

    • a.

      de zonne-installatie wordt geplaatst op een locatie die zoveel mogelijk direct grenst aan dat gebied;

    • b.

      wordt voldaan aan het vijfde lid.

  • 4.

    [Gereserveerd]

  • 5.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      de installatie ten dienste staat van een woning of bedrijfswoning die of een bedrijfsgebouw dat is toegelaten in een van de gebieden AgrarischBedrijf of Wonen;

    • b.

      de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen zijn door vorm, constructie, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende geschikt om zonnepanelen op te bevestigen, of deze ruimte is al benut;

    • c.

      de installatie bedoeld is voor de eigen energievoorziening;

    • d.

      de gezamenlijke oppervlakte van zonne-installaties niet meer is dan 100 m2 vergunninghouder;

    • e.

      de bouwhoogte van de installatie is maximaal 3 meter;

    • f.

      de zonne-installaties staan op een afstand van minimaal 10 meter tot waterlopen en openbaar toegankelijk gebied;

    • g.

      de geschatte opbrengst in kilowattuur niet meer is dan ten hoogste het eigen geschatte verbruik van gebouwen, bedoeld in onderdeel a;

    • h.

      er voor de installatie geen bomen worden gekapt;

    • i.

      de belangen van de in de omgeving aanwezige functies en waarden worden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig geschaad;

    • j.

      de milieusituatie naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig wordt aangetast;

    • k.

      naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting optreedt van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • l.

      het terrein waarop de zonne-installaties staan, wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing die naar het oordeel van het bevoegd gezag meerwaarde heeft voor de biodiversiteit;

    • m.

      voor zover sprake is van liggend grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het waardevol landschap: er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante effecten optreden voor deze gebieden.

Paragraaf 21.7.3 Bouwen
Artikel 21.96 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21.97 Bouwwerken – bouwhoogte vanwege laagvlieggebied

In het gebied Laagvliegroute geldt een laagvliegroute voor straaljagers en is geen bebouwing hoger dan 40 meter toegestaan.

Artikel 21.98 Afwijkende bestaande maatvoeringen
  • 1.

    Een regel in dit omgevingsplan over de maatvoering van een bouwwerk geldt niet voor een bouwwerk waarvan de maatvoering al afwijkt van die regel op het moment dat die regel voor de desbetreffende locatie van toepassing wordt. In dat geval geldt de werkelijke maatvoering als de bedoelde minimale of maximale maat.

  • 2.

    Het eerste lid geldt alleen als de werkelijke maatvoering in overeenstemming was met de regels die op die locatie van toepassing waren voor het moment, bedoeld in het eerste lid, met in begrip van een onherroepelijke omgevingsvergunning om af te wijken van die regels.

Artikel 21.99 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - afwijkende maatvoering
  • 1.

    Dit artikel geldt in de gebieden AgrarischBedrijf en Wonen.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 voor een bouwwerk waarvan de maten afwijken van de regels in Afdeling 21.2, Afdeling 21.4 of Afdeling 21.6 wordt verleend als:

    • a.

      de afwijking niet meer is dan 10% van de genoemde maten;

    • b.

      als de afwijking betrekking heeft op een bouwwerk voor een milieubelastende activiteit: bij het gebruik van dat bouwwerk wordt voldaan aan afdeling 22.3; en

    • c.

      wordt voldaan aan het derde lid.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend als naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;

    • b.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie;

    • c.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid;

    • d.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    • e.

      geen onevenredige aantasting optreedt van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • f.

      sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • g.

      voor zover er sprake is van ligging in of grenzen aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het waardevol landschap: er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante effecten optreden voor deze gebieden.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid afwijking van het tweede lid wordt een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit met betrekking tot een (bedrijfswoning) alleen verleend als dat naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangewezen / noodzakelijk is met het oog op:

    • a.

      duurzaamheid;

    • b.

      toegankelijkheid voor personen met een functiebeperking;

    • c.

      het verkrijgen van een levensloopbestendige woning; of

    • d.

      het verkrijgen van een energieneutrale woning.

Artikel 21.100 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken – afwijkende maatvoering

In aanvulling op artikel 22.35 wordt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.99 een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.99derde lid, aanhef en onder f.

Artikel 21.101 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - herbouw bedrijfswoning
  • 1.

    Dit artikel geldt in de gebieden Agrarisch en Bedrijf.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 die betrekking heeft op de herbouw van een bedrijfswoning wordt verleend als toegelaten als:

    • a.

      de bedrijfswoning is gebouwd in overeenstemming met de regels van dit omgevingsplan of een onherroepelijke omgevingsvergunning om af te wijken van de regels van dit omgevingsplan;

    • b.

      herbouw plaatsvindt op de bestaande bouwwijze;

    • c.

      de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gebouwd;

    • d.

      de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad.

  • 3.

    Als de bedrijfswoning dichter bij de weg wordt gebouwd, wordt, in afwijking van het tweede lid, aanhef en onder c, de omgevingsvergunning verleend als het geluid van de weg op de bedrijfswoning voldoet aan de standaardwaarde voor dat geluid, bedoeld in artikel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving en naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a.

      de nieuwe situering van de bedrijfswoning stedenbouwkundig, milieukundig en vanuit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;

    • b.

      het landelijk karakter door de herbouw niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 21.102 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - herbouw bedrijfswoning

In aanvulling op artikel 22.35 worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.101derde lid een akoestisch onderzoek verstrekt met het oog op de daar bedoelde beoordeling.

Artikel 21.103 Specifieke beoordelingsregel binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - windturbine
  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 die betrekking heeft op een windturbine voor de eigen energievoorziening van een Agrarisch bedrijf wordt verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op een windturbine die op de grond bevestigd is en een ashoogte heeft van maximaal 25 meter (‘kleine windturbine’), of een windturbine die op een gebouw wordt geplaatst met een maximale hoogte van 3 meter gemeten vanaf het dakvlak (‘mini-windturbine’);

    • b.

      de windturbine wordt gerealiseerd:

      • 1.

        in het bouwvlak; of

      • 2.

        als realisatie binnen het bouwvlak naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet kan worden gevergd is: op een afstand van niet meer dan 100 meter van de grens van het bouwvlak;

      • 3.

        wordt voldaan aan het vierde en vijfde lid.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel22.26 die betrekking heeft op een windturbine voor de eigen energievoorziening van een onderneming op een locatie in het gebied Bedrijf, wordt verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op een windturbine die op de grond bevestigd is en een ashoogte heeft van maximaal 25 meter (‘kleine windturbine’), of een windturbine die op een gebouw wordt geplaatst met een maximale hoogte van 3 meter gemeten vanaf het dakvlak (‘mini-windturbine’); 

    • b.

      de windturbine wordt gerealiseerd:

      • 1.

        in het gebied Bedrijf; of

      • 2.

        als realisatie in dat gebied naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet kan worden gevergd: in het gebied Agrarisch, op een afstand van niet meer dan 100 meter van de grens van het gebied Bedrijf;

      • 3.

        wordt voldaan aan het vierde en vijfde lid.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 die betrekking heeft op een windturbine voor de eigen energievoorziening van een particulier of onderneming in het gebied Overige toegelaten locaties windturbines, wordt verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op een windturbine die op de grond bevestigd is en een ashoogte heeft van maximaal 25 meter (‘kleine windturbine’), of een windturbine die op een gebouw wordt geplaatst met een maximale hoogte van 3 meter gemeten vanaf het dakvlak (‘mini-windturbine’);

    • b.

      de windturbine wordt gerealiseerd:

      • 1.

        in het gebied Overige toegelaten locaties windturbines; of

      • 2.

        als realisatie in dat gebied naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet kan worden gevergd: in het gebied Agrarisch, op een afstand van niet meer dan 100 meter van de (bedrijfs)woning(en) of, als geen woning aanwezig, de bebouwing van de vergunninghouder in het gebied Overige toegelaten locaties windturbines;

      • 3.

        wordt voldaan aan het vierde lid en vijfde lid.

  • 4.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 die betrekking heeft op een windturbine als bedoeld in het eerstetweede of derde lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      per vergunninghouder niet meer dan twee kleine windturbines worden geplaatst;

    • b.

      de activiteit naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;

    • c.

      de afstand tussen de windturbine en de aanduiding ‘hartlijn leiding-gas’ niet minder is dan de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte;

    • d.

      er dient een vrije ruimte aangehouden te worden die minimaal gelijk of groter is dan de maximale werpafstand bij nominaal toerental, of indien deze groter is ashoogte plus 1/2 rotordiameter, van de betreffende windturbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;

    • e.

      de afstand tussen de windturbine en de aanduiding ‘hartlijn leiding-hoogspanningsverbinding’ niet minder is dan de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan, waarbij de afstand die volgt uit onderdeel d doorslaggevend is;

    • f.

      nadelige effecten op vleermuizen en vogels naar het oordeel van het bevoegd gezag zijn uitgesloten;

    • g.

      de afstand tussen een windturbine buiten het bouwvlak en het dichtstbijzijnde erf van derden niet minder is dan 100 meter;

    • h.

      naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting optreedt van de belangen van instandhouding van landschapselementen en de bescherming van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening;

    • i.

      voor zover sprake is van liggend grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het waardevol landschap: er naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante effecten optreden voor deze gebieden.

  • 5.

    Voor zover niet wordt voldaan aan het vierde lid, aanhef en onder c of e wordt de vergunning alleen verleend als het plaatsgebonden risico niet toeneemt.

Artikel 21.104 Specifieke aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - windturbine

In aanvulling op artikel 22.35 worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 21.103 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een quickscan flora en fauna met het oog op de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.103, vierde lid, aanhef en onder f;

  • b.

    een risico-onderzoek met het oog op de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.103vijfde lid.

Artikel 21.105 Advies binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken - windturbine

Het bevoegd gezag wint advies in van de betrokken leidingbeheerder met het oog op de beoordeling als bedoeld in Artikel 21.103.

Artikel 21.106 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwen: woningsplitsing
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een woning te splitsen als dat ertoe leidt dat meer woningen worden gerealiseerd dan is toegelaten op grond van Artikel 21.76.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a.

      de woningsplitsing zich beperkt tot het eenmalig creëren van één extra woning binnen de contouren van een hoofdgebouw, waar al een verblijfsobject met een woonfunctie aanwezig is;

    • b.

      de gezamenlijke inhoud van de twee woningen na splitsing niet meer is dan 750 m³ (als het bestaande hoofdgebouw een grotere inhoud heeft dan 750 m³ geldt deze grotere inhoud als maximum);

    • c.

      waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van een gemeentelijk of rijksmonument en eventuele (monumentale) bijgebouwen gehandhaafd blijven;

    • d.

      woningsplitsing naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- of leefklimaat en van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;

    • e.

      er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • f.

      er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de Woonvisie 2019 – 2025 zoals deze luidt op het moment dat de vergunning wordt verleend.

  • 3.

    Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt een landschappelijk inpassingsplan overgelegd met het oog op de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder f.

  • 4.

    Aan de omgevingsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat elke woning na splitsing recht heeft op 100 m² aan bijgebouwen en dat het meerdere wordt gesloopt. Voor zover bij recht een grotere oppervlakte is toegestaan op grond van het omgevingsplan wordt die oppervlakte in het voorschrift opgenomen.

  • 5.

    De oppervlakte, bedoeld in het vierde lid is inclusief de oppervlakte van eventuele feitelijk aanwezige monumentale en/of karakteristieke bijgebouwen. Sloop van monumentale en/of karakteristieke bijgebouwen is niet toegelaten.

Artikel 21.107 Verboden bouwactiviteiten

Het is verboden een bouwwerk te bouwen in de volgende zone:

  • a.

    5 meter aan beide kanten van een A-watergang.

Afdeling 21.8 Overgangsrecht

Paragraaf 21.8.1 Inleidende bepalingen
Artikel 21.108 Toepassingsbereik

Deze afdeling bevat overgangsrecht voor het gebied Ontwikkelingen in de transitiefase

Paragraaf 21.8.2 Gebruiken van de fysieke leefomgeving
Artikel 21.109 Overgangsrecht gebruik
  • 1.

    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip dat een regel in het omgevingsplan van toepassing wordt voor de desbetreffende locatie en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • 2.

    Het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 3.

    Als het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet voor het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan zoals het voorheen op die locatie van toepassing was, daaronder begrepen het tijdelijk deel van het omgevingsplan en de overgangsbepalingen daarin.

Paragraaf 21.8.3 Bouwen
Artikel 21.110 Overgangsrecht bestaande bouwwerken
  • 1.

    Een bouwwerk dat aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden op grond van een omgevingsvergunning voor het bouwen, op het tijdstip dat een regel in het omgevingsplan van toepassing wordt voor de desbetreffende locatie, en afwijkt van die regel, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    • a.

      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • b.

      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2.

    Het eerste lid is geldt niet voor een bouwwerk dat weliswaar bestaat op het tijdstip dat het omgevingsplan op de desbetreffende locatie van toepassing wordt, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende regels in het omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

C

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II I BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

Voor de toepassing van hoofdstuk 22 wordt verstaan onder:

aan huis verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk

aan huis verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend

aanbouw

bijbehorend gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

aanduiding ‘hartlijn leiding-gas’

locatie die in bestemmingsplan Landelijk gebied is voorzien van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas’

aanduiding ‘hartlijn leiding-hoogspanningsverbinding’

locatie die in bestemmingsplan Landelijk gebied is voorzien van de aanduiding ‘hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding

aaneengebouwde woning

woning die deel uitmaakt van bebouwing die wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde woningen’

aansluitafstand:

afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt;

aardkundige waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen

achtererfgebied

achtererfgebied als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

Activiteitenbesluit-bedrijventerrein:

cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;

afhaalhoreca

horecabedrijf dat ook is gericht op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders

agrarisch bedrijf

bedrijf dat is gericht op agrarische activiteiten

agrarische activiteit

voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen

ammoniakbuffergebied

ammoniakbuffergebied als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

andere werken en werkzaamheden

werken en werkzaamheden anders dan het bouwen van bouwwerken

archeologisch deskundige

regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aangewezendeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg

archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet

archeologische waarde

aan gebieden toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden

AS SIKB 2000:

AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10‑02‑2018;

bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde

bebouwingsgebied:

achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

bebouwingspercentage

percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd

bed & breakfast

een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn

bedrijfsmatige exploitatie voor recreatieve doeleinden

het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatieverblijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik

bedrijfswoning

woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is

begane grondbouwlaag

onderste bouwlaag van een gebouw anders dan een kelder

beschermd dorpsgezicht

rijksbeschermd dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet of een beschermd dorpsgezicht dat als zodanig is aangewezen in dit omgevingsplan

beschermd stadsgezicht

rijksbeschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet of een beschermd stadsgezicht dat als zodanig is aangewezen in dit omgevingsplan

bestaand (bouwvlak)

de oppervlakte van het bouwvlak op het tijdstip dat dit omgevingsplan voor de desbetreffende locatie van kracht wordt

bestaand (bouwwerk)

een bouwwerk dat legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, op het tijdstip dat dit omgevingsplan voor de desbetreffende locatie van kracht wordt;

bestaand (gebruik)

het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip dat dit omgevingsplan voor de desbetreffende locatie van kracht wordt;

bestemmingsplan Landelijk gebied

een van de bestemmingsplannen zoals opgenomen in bijlage 1 die van toepassing zijn als onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan.1

bestrijdingsmiddel

middel dat wordt gebruikt om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden

bijbehorend bouwwerk

bijbehorend bouwwerk als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

bijbehorend gebouw

bijbehorend bouwwerk dat een gebouw is

bijgebouw

bijbehorend gebouw dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw

boomkwekerij

het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters

boomwoning

bijzondere recreatiewoning die door vorm en hoogte gelijkenis vertoont met een boom en zich hierdoor onderscheidt van andere recreatiewoningen.

bos

terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie

bouwen

bouwen als bedoeld in bijlage I bij de Omgevingswet

bouwgrens

grens van een bouwvlak

bouwperceel

aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten

bouwperceelsgrens

grens van een bouwperceel

bouwvlak

aaneengesloten geometrisch bepaald vlak dat onderdeel is van het gebied ‘bouwvlakken’

bouwwerk

bouwwerk als bedoeld in bijlage I bij de Omgevingswet

bouwwijze

wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen

BRL SIKB 2000:

BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12‑12‑2013;

BRL SIKB 7000:

BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5, 19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015;

café

horecabedrijf anders dan een discotheek of bar-dancing dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid

camperovernachtingsplaats

parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, die een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats

caravan

niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte die geen gebouw is(waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bedoeld voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto te worden voortbewogen

chalet

permanent aanwezig gebouw, anders dan een recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, bedoeld om gedurende een gedeelte van het jaar, uitsluitend voor recreatieve doeleinden, bewoond te worden, uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.

concentratiegebied geurhinder en veehouderij:

gebied I of gebied II, bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een in dit omgevingsplan aangewezen concentratiegebied;

conferentiecentrum

bedrijf(sgedeelte), gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen en conferenties met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen

conferentieoord

onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen

cultuur en ontspanning

bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting

cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt

daggast

gast of bezoeker van de verblijfsrecreatieve voorziening die daar niet overnacht

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen

detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten

het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd

detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten

het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels

dienstverlening

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven

diepploegen

omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik

discotheek/bar-dancing

horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt

distributienet voor warmte:

collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater;

educatieve doeleinden

het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in die strekt ter verwerving van kennis

erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en op grond van het omgevingsplan ook zo mag worden ingericht.

Erfgoedwet

Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed

evenemententerrein

terrein dat wordt gebruikt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken

extensief agrarisch grondgebruik

gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais)

extensief recreatief medegebruik

recreatieve activiteiten die gericht zijn op het beleven van natuur en landschap in de buitenlucht waarbij minimale impact op de omgeving wordt nagestreefd en de recreatieactiviteiten ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van het gebied. Deze activiteiten omvatten routegebonden activiteiten zoals wandelen en fietsen en plaatsgebonden activiteiten zoals sportvissen, vinden plaats zonder geluidsoverlast en kunnen mogelijk worden ondersteund door passende voorzieningen zoals picknickplaatsen en bewegwijzering. Het behoud en de bescherming van natuur en landschap staan centraal bij extensief recreatief medegebruik.

extensiveringsgebied

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt

functievlak

aaneengesloten vlak dat is geannoteerd met dezelfde gebiedsaanwijzing van het type functie

galerie

(culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst

gebiedsgebonden bedrijven

gebiedsgebonden bedrijven zijn bedrijven die vanuit de aard van de bedrijfsvoering alleen geplaatst kunnen worden in (delen van) het buitengebied, omdat ze er een nauwe economische relatie mee hebben. Ook agrarisch verwante bedrijven horen hieronder, zoals loonwerkers, grondverzetbedrijven, veevoederbedrijven, landbouwmechanisatiebedrijven en hoveniers

gebouw

gebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Gelders natuurnetwerk als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

gestapelde woning

woning die deel uitmaakt van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

geurgevoelig object:
  • a.

    gebouw:

    • 1.

      dat op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en;

    • 2.

      dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en

    • 3.

      dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of

  • b.

    geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd;

gevoelige bestemmingen (in een magneetveldzone)

woningen met bijbehorende erven alsmede scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende buitenspeelruimten, conform het voorzorgsbeleid

gezoneerd industrieterrein:

industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

glastuinbouwbedrijf

agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt

Groene Ontwikkelingszone (GO)

Groene Ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland

groepsaccommodatie

permanent aanwezig gebouw, anders dan een stacaravan of trekkershut , bedoeld om uitsluitend door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie

groepskamperen

tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode

grondgebonden (veehouderij)bedrijf

grondgebonden veehouderijbedrijf melkveehouderijbedrijf dat beschikt over voldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien

grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf, anders dan een grondgebonden veehouderijbedrijf, dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken

groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit

handpicking

met de hand verwijderen van (her)bruikbare materialen uit verontreinigde grond/materie

hoofdfunctie

een activiteit waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt volgens de regels in dit omgevingsplan over toegelaten activiteiten waaraan de gebiedsaanwijzing ‘functie’ is toegekend.

hoofdgebouw

hoofdgebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

hooiberg

vrijstaand bouwwerk, geen gebouw zijnde waarvan de constructie bestaat uit tenminste één tot zeven palen en dat een verstelbaar dak kan hebben, dat dan langs de palen op en neer kan bewegen, en geen dichte wanden heeft

horecabedrijf

bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf

hotel

horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen

houtproductie

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos

hoveniersbedrijf

bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen

huishouden

één of meer personen die sociaal en economisch een eenheid vormen

internetverkoop

specifieke vorm van detilhandel, waarbij

  • a.

    de te verkopen goederen uitsluitend via internet worden getoond en aangeboden;

  • b.

    de transactie via internet tot stand komt; 

  • c.

    opslag van goederen plaatsvindt (op de bedrijfslocatie zelf of elders); 

  • d.

    op de bedrijfslocatie geen sprake is van enige fysieke vorm van uitstalling ter verkoop, een showroom, of van verkoop, betaling en/of het afhalen van goederen; én

  • e.

    de uitlevering van verkochte goederen aan kopers geschiedt per post of bezorgdienst

ISO 11423-1:

ISO 11423-1:1997: Water – Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden – Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997;

jaarplaats

terreingedeelte van een camping dat bedoeld is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel

jachthaven

haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen

kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan of een ander onderkomen of voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan dat kennelijk bedoeld is om daarin te overnachten, voor zover dat geen bouwwerk is

kampeerseizoen

periode tussen 15 maart en 31 oktober

kantoor

verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie

kas

agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal

landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:

landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:

  • a.

    varkens, kippen, schapen of geiten; en

  • b.

    als deze worden gehouden voor de vleesproductie:

    • 1.

      rundvee tot 24 maanden;

    • 2.

      kalkoenen;

    • 3.

      eenden; of

    • 4.

      parelhoenders;

landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor:

landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren.

landschappelijke inpassing

zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal zijn afgestemd op bestaande of nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten

landschappelijke waarde

aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur

loon(werk)bedrijf

bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is

maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid

manege

gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten

mestbewerking

technische handelingen met mest waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting)

mestopslagplaats

bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agrarische bedrijven

mestvergistingsinstallatie

installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten

mestverwerking

technische handelingen met mest waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra)

mobiel kampeervoertuig

tentwagen, kampeerauto of caravan (anders dan een stacaravan), die uitsluitend gedurende een gedeelte van het jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden, door een huishouden (of daarmee gelijk te stellen groep van personen) dat het hoofdverblijf elders heeft

monument

monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet

motel

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.

natte natuur

bos en/of natuurterrein waar de kwaliteit van dit terrein vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit

natuurvergunning
  • vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming; of

  • omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht juncto artikel 2.1, eerste lid, onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

  • omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Omgevingswet.

natuurwaarde

aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang

NEN 5725:

NEN 5725:2017: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017;

NEN 5740:

NEN 5740:2009/A1:2016: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 2016;

NEN 6090:

NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017;

NEN 6578:

NEN 6578:2011: Water – Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011;

NEN 6589:

NEN 6589:2005/C1:2010: Water – Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010;

NEN 6600-1:

NEN 6600-1:2019: Water – Monsterneming – Deel 1: Afvalwater, versie 2019;

NEN 6965:

NEN 6965:2005: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005;

NEN 6966:

NEN 6966:2006: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006;

NEN-EN 858-1/A1:

NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004;

NEN-EN 858-2:

NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003;

NEN-EN 872:

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

NEN-EN 1825-1:

NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006;

NEN-EN 1825-2:

NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002;

NEN-EN 12566-1:

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

NEN-EN 12673:

NEN-EN 12673:1999: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999;

NEN-EN 16693:

NEN-EN 16693:2015: Water – Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS), versie 2015;

NEN-EN-ISO 2813:

NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014;

NEN-EN-ISO 5667-3:

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;

NEN-EN-ISO 5815-1:

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2:

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;.

NEN-EN-ISO 9377-2:

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water – Bepaling van de minerale-olie-index – Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;

NEN-EN-ISO 9562:

NEN-EN-ISO 9562:2004: Water – Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004;

NEN-EN-ISO 10301:

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water – Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen – Gaschromatografische methoden, versie 1997;

NEN-EN-ISO 10523:

NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH, versie 2012;

NEN-EN-ISO 11885:

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water – Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

NEN-EN-ISO 12846:

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

NEN-EN-ISO 14403-1:

NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012;

NEN-EN-ISO 14403-2:

NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012;

NEN-EN-ISO 15587-1:

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15587-2:

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15680:

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;

NEN-EN-ISO 15682:

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water – Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

NEN-EN-ISO 15913:

NEN-EN-ISO 15913:2003: Water – Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003;

NEN-EN-ISO 17294-2:

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;

NEN-EN-ISO 17852:

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;

NEN-EN-ISO 17993:

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water – Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;

NEN-ISO 15705:

NEN-ISO 15705:2003: Water – Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) – Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

NEN-ISO 15923-1:

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;

nevenfunctie

activiteit die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin ondergeschikt is aan de hoofdfunctie

niet-grondgebonden veehouderijbedrijf

veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken)

niet-grondgebonden veehouderijtak

onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien

nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut zoals een transformatorhuisje, gasreduceerstation, schakelhuisje, bemalinginstallatie, gemaalgebouwtje, laadpaal, voorziening ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling of apparatuur voor telecommunicatie

omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet;

Omgevingsverordening Gelderland

omgevingsverordening van de provincie Gelderland

ondergeschikte bouwdelen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte dakopbouwen

ondergronds

onder peil

ondersteunende horeca

horecavoorziening op een locatie waar de hoofdfunctie een andere is dan horeca, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren

ontgrondingenactiviteit

ontgrondingenactiviteit als bedoeld in bijlage I bij de Omgevingswet

openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in bijlage I bij de Omgevingswet, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer

overkapping

bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand

peil
  • voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, waarbij het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 meter van die weg is gelegen: maximaal 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  • in andere gevallen bij een gebouw: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

  • voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein

pergola

bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bestaat uit een open constructie van twee of meer palen die onderling met elkaar verbonden zijn

permanente bewoning

gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf

plattelandswoning

een voormalige agrarische bedrijfswoning die bewoond wordt door derden, die geen functionele binding hebben met het agrarisch bedrijf dat op die locatie is toegelaten

recreatieappartement

een recreatiewoning die deel uitmaakt van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht

recreatiewoning

permanent aanwezig gebouw, anders dan een chalet of stacaravan, dat bedoeld is om gedurende een gedeelte van het jaar, uitsluitend voor recreatieve doeleinden, bewoond te worden uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft

reëel agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf met een zodanige omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon minimaal een halve tot volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land

rijstrook

rijstrook als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

seksbedrijf

activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling

seksinrichting

voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf

(sleuf)silo

bouwwerk, anders dan een mestopslagplaats, voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer

sociaal-culturele voorziening

voorziening voor het uitoefenen van culturele, sociale of levensbeschouwelijke activiteiten

sociale koopwoning

sociale koopwoning als bedoeld in artikel 5.161c van het Besluit kwaliteit leefomgeving

staande mestopslagtank

bouwwerk, geen gebouw zijnde voor de opslag voor mest dat een grotere hoogte dan diameter heeft, met een maximale diameter van 4 meter

stacaravan

caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat mede gelet op de afmetingen niet bedoeld is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, dat bedoeld is om gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond, uitsluitend voor recreatieve doeleinden, uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft

straatpeil:
  • a.

    voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.

    voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

supermarkt

detailhandelsbedrijf met een winkelvloeroppervlak van meer dan 500 m² en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door de klanten

teeltondersteunende kas

kas waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit

teeltondersteunende voorziening

ondersteunende voorziening ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt

tijdelijk deel van het omgevingsplan

tijdelijk deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet

trekkershut

gebouw met een eenvoudige constructie en zonder sanitaire voorzieningen, uitsluitend bedoeld voor recreatief nachtverblijf

tuincentrum

bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen en het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen

twee-aaneengebouwde woning

woning die deel uitmaakt van bebouwing die wordt gekenmerkt door een blok van twee aan elkaar gebouwde woningen

uitbouw

bijbehorend gebouw dat is gebouwd als vergroting van het hoofdgebouw , dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw

verkoopvloeroppervlak

oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend wordt gebruikt voor het verkopen van producten, anders dan de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten

voorerfgebied

voorerfgebied als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

voorgevel

gevel(s) die naar architectuur, indeling en/of uitstraling de meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw is (of zijn), (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied

voorgevelrooilijn

lijn die gelijk loopt aan voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

voormalig agrarisch bedrijf

locatie waar voor 25 oktober 2016 maar ná de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming is gewijzigd in een woonbestemming

voorzorgsbeleid

advies van de toenmalige Staatssecretaris van VROM d.d. 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 en aanvullende brief van de toenmalige Minister van VROM d.d. 4 november 2008 (DGM/2008105664)) met betrekking tot gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden

vrijstaande woning

woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing

warmteplan:

besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.

weg

weg als bedoeld in bijlage I bij de Omgevingswet

Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken

wet van 21 februari 2018, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende bovengrondse en ondergrondse infrastructuur van netten en netwerken

woning

complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden

woondoeleinden

het bewonen van een woning

woongebouw

gebouw dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd

woonschip

vaartuig of drijvend voorwerp dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt en daartoe is ingericht

woonwagen

woonwagen als bedoeld in bijlage I bij het Bbl

zijerfgebied

voorerfgebied aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van een hoofdgebouw

zorgboerderij

agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag (en/of zorgindicatie) terechtkunnen voor dagbesteding, dagopvang of arbeidstraining, en/of (uitsluitend voor zover dat in de planregels is bepaald) kunnen logeren

zorghotelkamer

gelegenheid voor tijdelijke overnachting in combinatie met zorg al dan niet ten behoeve van recreatief verblijf

zorginstelling

complex met zorgwoningen gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functie kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen

zorgwoning

gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw, bedoeld voor de huisvesting van een of meer personen met een geïndiceerde zorgbehoefte, die niet zelfstandig kunnen wonen en die voortdurend of nagenoeg voortdurend geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven

D

Na bijlage II worden acht bijlagen ingevoegd, luidende:

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

Agrarisch

/join/id/regdata/gm1876/2024/32a323a0a07b450584bf72589c39031b/nld@2025‑01‑13;12235845

Agrarisch (landelijk gebied)

/join/id/regdata/gm1876/2024/28d33eaf3940462ebef735db70e98667/nld@2025‑01‑13;12235845

Archeologie

/join/id/regdata/gm1876/2024/604671af7ce04c548341126d7939748f/nld@2025‑01‑13;12235845

Archeologische verwachting

/join/id/regdata/gm1876/2024/b4fc8c0d86b44f7aa236772822b85612/nld@2025‑01‑13;12235845

Archeologische verwachting 1

/join/id/regdata/gm1876/2024/d09066f5c65a4623bd50f566981d07c7/nld@2025‑01‑13;12235845

Archeologische verwachting 2

/join/id/regdata/gm1876/2024/62ef75c8f94a40ce8962b1e154d39437/nld@2025‑01‑13;12235845

Archeologische verwachting 3

/join/id/regdata/gm1876/2024/34c4029cdb344e0b8a2fe0fc445079bc/nld@2025‑01‑13;12235845

Bedrijf

/join/id/regdata/gm1876/2024/c4b3fcd502c844afbb51a453a48474b9/nld@2025‑01‑13;12235845

Bedrijf (landelijk gebied)

/join/id/regdata/gm1876/2024/5f09c3308ad04f70987ebace13865d02/nld@2025‑01‑13;12235845

Bedrijf Pluimersdijk 25-25B Halle

/join/id/regdata/gm1876/2024/e309f82976624d32a3a21203c3db5ecc/nld@2025‑01‑13;12235845

Bedrijf Zanddijk 1 en 1a Halle

/join/id/regdata/gm1876/2024/c36bdc2dea5643d492e0c8ab6c94f457/nld@2025‑01‑13;12235845

Beperkingsgebied natte natuurparel

/join/id/regdata/gm1876/2024/b3a48cfa6daf4bd2b49ea13e1c86826d/nld@2025‑01‑13;12235845

Waarde beschermingszone natte natuurparel 

/join/id/regdata/gm1876/2024/a6a721636d844152813471f44a079e56/nld@2025‑01‑13;12235845

Laagvliegroute

/join/id/regdata/gm1876/2024/5fae78dba60d47898912e9bc98daf9d1/nld@2025‑01‑13;12235845

Landschappelijke inpassing

/join/id/regdata/gm1876/2024/122d7e8b90ba493bb2e789ea40a37fdc/nld@2025‑01‑13;12235845

Ontwikkelingen in de transitiefase

/join/id/regdata/gm1876/2024/21d495ae9c064d5ca006d596d14c3555/nld@2025‑01‑13;12235845

Plangebied Pluimersdijk 25-25B Halle

/join/id/regdata/gm1876/2024/2530af5d7b364aa78ca501714f58ab7a/nld@2025‑01‑13;12235845

Plangebied Zanddijk

/join/id/regdata/gm1876/2024/b30f3972bd2a4b4a9de387788ed8e8ef/nld@2025‑01‑13;12235845

Wonen

/join/id/regdata/gm1876/2024/a8e60f636e01463483402ff63e8ee021/nld@2025‑01‑13;12235845

Wonen (landelijk wonen)

/join/id/regdata/gm1876/2024/2dbfc8c05a66423fa3c60d4e2eae88d5/nld@2025‑01‑13;12235845

Bijlage III Meet- en rekenbepalingen 

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens: 

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens, buitenwerks gemeten;

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen; een erker of dakkapel geldt uitsluitend als ondergeschikt voor zover de inhoud minder is dan 7m3; als de kap van een gebouw een helling heeft van minder dan 15° wordt de bouwhoogte gemeten als de goothoogte;

de bruto vloeroppervlakte (bvo):

de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;

de dakhelling:

 langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel; als de kap van een gebouw een helling heeft van meer dan 75° wordt de goothoogte gemeten als de bouwhoogte;

de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Bijlage VI Lijst met bestemmingsplannen Landelijk gebied

1 Lijst met bestemmingsplannen Landelijk gebied 

 

Bestemmingsplan

Vastgesteld

Identificatie

Landelijk gebied Bronckhorst

17‑05‑2017

NL.IMRO.1876.BP01048-VG02

Correctieve herziening Landelijk gebied Bronckhorst

26‑09‑2019

NL.IMRO.1876.BP01091-VG02

Landelijk gebied; Veegplan 2017-2

26‑10‑2017

NL.IMRO.1876.VPL1702-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2018-1

22‑02‑2018

NL.IMRO.1876.VPL1801-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2018-2

08‑11‑2018

NL.IMRO.1876.VPL1802-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2019-1

25‑04‑2019

NL.IMRO.1876.VPL1901-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2019-1A

18‑07‑2019

NL.IMRO.1876.VPL1901A-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2019-2

31‑10‑2019

NL.IMRO.1876.VPL1902-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2020-1

04‑06‑2020

NL.IMRO.1876.VPL2001-VG02

Landelijk gebied; Veegplan 2020-2A

29‑10‑2020

NL.IMRO.1876.VPL2002A-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B

29‑10‑2020

NL.IMRO.1876.VPL2002B-VG02

Landelijk gebied; Veegplan 2021-1

22‑04‑2021

NL.IMRO.1876.VPL2101-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2021-2

27‑10‑2021

NL.IMRO.1876.VPL2102-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2022-1A

28‑04‑2022

NL.IMRO.1876.VPL2201A-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2022-1B

28‑04‑2022

NL.IMRO.1876.VPL2201B-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2022-2

20‑10‑2022

NL.IMRO.1876.VPL2202-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2023-1

20‑04‑2023

NL.IMRO.1876.VPL2301-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2023-2

17‑05‑2023

NL.IMRO.1876.VPL2302-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2023-3

12‑10‑2023

NL.IMRO.1876.VPL2303-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2024-1A

24‑04‑2024

NL.IMRO.1876.VPL2401A-VG01

Landelijk gebied; Veegplan 2024-1B

24‑04‑2024

NL.IMRO.1876.VPL2401B-VG01

Landelijk gebied; Vormverandering agrarische bouwvlakken

23‑01‑2018

NL.IMRO.1876.WPL0001-VG01

Landelijk gebied; Deldenseweg 6 en 6a Vorden

19‑02‑2019

NL.IMRO.1876.WPL0002-VG01

Landelijk gebied; Lamstraat 17 Toldijk

14‑03‑2019

NL.IMRO.1876.WPL0003-VG01

Landelijk gebied; Hoge Slagdijk 7 Vorden

16‑06‑2020

NL.IMRO.1876.WPL0004-VG01

Landelijk gebied; Lageweg 8 Zelhem

08‑09‑2020

NL.IMRO.1876.WPL0005-VG01

Landelijk gebied; Voortseweg 11/11A Toldijk

07‑04‑2020

NL.IMRO.1876.WPL0006-VG01

Landelijk gebied; Wisselinkweg 3A Zelhem

02‑06‑2020

NL.IMRO.1876.WPL0007-VG01

Landelijk gebied; Broekstraat 3 Baak

07‑04‑2020

NL.IMRO.1876.WPL0008-VG01

Landelijk gebied; Stellingweg 2 Hengelo

03‑12‑2019

NL.IMRO.1876.WPL0009-VG01

Landelijk gebied; Meeneweg 14 Zelhem

04‑02‑2020

NL.IMRO.1876.WPL0010-VG01

Landelijk gebied; Sarinkdijk 3 Hengelo

07‑04‑2020

NL.IMRO.1876.WPL0011-VG01

Landelijk gebied; Bremweg 3 Hengelo

02‑03‑2021

NL.IMRO.1876.WPL0012-VG01

Landelijk gebied; Velswijkweg 1 Zelhem

11‑05‑2021

NL.IMRO.1876.WPL0014-VG01

Landelijk gebied; Eldrinkseweg 20 Laag-Keppel

24‑08‑2021

NL.IMRO.1876.WPL0016-VG01

Landelijk gebied; Hazenhutweg 16 Hengelo

25‑01‑2022

NL.IMRO.1876.WPL0017-VG01

Landelijk gebied; Koningsweg 1 Hengelo

08‑03‑2022

NL.IMRO.1876.WPL0018-VG01

Landelijk gebied; Akkerweg 3-3a Zelhem

15‑03‑2022

NL.IMRO.1876.WPL0020-VG01

Landelijk gebied; Schiphorsterstraat 14 en 14A Toldijk

20‑06‑2023

NL.IMRO.1876.WPL0031-VG01

Landelijk gebied; Kapelweg ong. Vorden

15‑06‑2023

NL.IMRO.1876.WPL0029-VG01

Landelijk gebied; Remmelinkdijk 8 Keijenborg

25‑04‑2023

NL.IMRO.1876.WPL0028-VG01

Landelijk gebied; Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel

24‑01‑2023

NL.IMRO.1876.WPL0024-VG01

Landelijk gebied; Kuilenburgerstraat 12 Steenderen

14‑03‑2023

NL.IMRO.1876.WPL0026-VG01

Landelijk gebied; Zomerweg 49 Drempt

14‑06‑2022

NL.IMRO.1876.WPL0015-VG01

Landelijk gebied; Michelstraat 4 Zelhem

17‑05‑2022

NL.IMRO.1876.WPL0013-VG01

Landelijk gebied; Winkelsweg 18-20 Hengelo

12‑12‑2023

NL.IMRO.1876.WPL0027-VG01

Landelijk gebied; Doetinchemseweg 82 Zelhem

09‑01‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0037-VG01

Landelijk gebied; Vordenseweg 39 Hengelo

30‑01‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0021-VG01

Landelijk gebied; Keijenborgseweg 31-31a Zelhem

23‑01‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0038-VG01

Landelijk gebied; Wiersserbroekweg 5 Vorden

23‑01‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0035-VG01

Landelijk gebied; Strodijk 4 Vorden

30‑01‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0034-VG01

Landelijk gebied; Loorweg 4 Zelhem

26‑03‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0036-VG01

Landelijk gebied; Rijksweg 107 Hummelo

27‑02‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0030-VG01

Landelijk gebied; Joostinkweg 6 Vorden

27‑02‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0039-VG01

Landelijk gebied; Venneweg 5 Hengelo

21‑05‑2024

NL.IMRO.1876.WPL0041-VG01

 

Bijlage VII Toegelaten functies

2 Toegelaten functies 

 

Bestemmingen

Agrarisch

Agrarisch met waarden - Landschap

Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

Gebiedsgebonden

Functies

 

 

 

 

1. Verblijfsrecreatie

Uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels en met een wijziging door burgemeester en wethouders.

 

* minicampings

 

 

 

 

Ja

* recreatieappartementen

 

 

 

Ja

* bed & breakfast

 

 

 

Ja

* groepsaccomodatie

 

 

 

Ja

* recreatiewoningen

 

 

 

Ja

2. Dagrecreatie

 

 

 

 

* catering 1

N/H

N/H

N

Ja

* restaurant 1

N/H

N/H

N

 

* eethuis 1

N/H

N/H

N/H

Ja

* ijssalon 1

N/H

N/H

N/H

Ja

* terras/theetuin 1

N/H

N/H

N/H

Ja

* theeschenkerij 1

N/H

N/H

N/H

Ja

* bezoekerscentrum

N/H

N/H

N/H

Ja

* paardenpension/stalling

N/H

N/H

N/H

Ja

* sauna

N/H

N/H

N/H

Ja

* verhuur van:

 

 

 

 

- paarden

 

N

N

Ja

- fietsen

N

N

N

Ja

- kano's

N

N

N

Ja

- trapauto's

N

N

N

Ja

3. Zorg

 

 

 

 

* sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten)

N/H

N/H

N/H

 

* individuele (para)medische of therapeutische praktijk

N/H

N/H

N/H

Ja

* privékliniek

N/H

N/H

N/H

 

* kuuroord

N/H

N/H

N/H

Ja

* dagverblijf

N/H

N/H

N/H

Ja

* groepspraktijk

N/H

N/H

N/H

Ja

4. Opslag

 

 

 

 

* caravans / boten

N/H

N/H

N

Ja

* inboedel

N/H

N/H

N

Ja

* overige opslag

N/H

N/H

N

Ja

5. Overige functies

 

 

 

 

Landbouw verwante functies

 

 

 

 

Agrarische hulpbedrijven

 

 

 

 

* loonbedrijven

N/H

N/H

-

Ja

* drainigebedrijven

N/H

N/H

-

Ja

* veehandelsbedrijven

N/H

N/H

-

Ja

toeleverende bedrijven

 

 

 

 

* spermabank

N/H

N/H

N

Nee

* foeragehandel

N/H

N/H

N

Nee

* zaai en pootgoed

N/H

N/H

N

Ja

* opslag agrarische producten

N/H

N/H

N

Ja

* hoefsmederij

N/H

N/H

N

Ja

semi-agrarische bedrijven

 

 

 

 

* hoveniersbedrijven

N/H

N/H

N/H

Ja

* boomverzorgingsbedrijven

N/H

N/H

N/H

Ja

* natuur- en landschapsbeheer

N/H

N/H

N/H

Ja

* bosbouwbedrijven

N/H

N/H

N/H

Ja

* tuincentrum

N/H

N/H

-

Nee

* vis- escargot- wormkwekerij

N/H

N/H

N/H

Ja

manege

N/H

N/H

N/H

Ja

huifkarcentrum

N/H

N/H

N/H

Ja

 

 

 

 

 

Aan huis verbonden beroepen

 

 

 

 

dierenarts

N/H

N/H

N/H

Ja

atelier

N/H

N/H

N/H

Ja

overige aan huis verbonden-beroepen

N/H

N/H

N/H

Ja

 

 

 

 

 

Medisch (verwante) dienstverlening

 

 

 

 

dierenkliniek

N/H

N/H

N/H

Nee

 

 

 

 

 

Overige dienstverlening

 

 

 

 

cursuscentrum

N/H

N/H

N/H

Nee

crêche / peuterspeelzaal

N/H

N/H

N/H

Nee 

museum / tentoonstellingsruimte

N/H

N/H

N/H

Ja

dierenasiel / pension

N/H

N/H

N/H

Nee

kappersbedrijf

N/H

N/H

N/H

Nee

computerservicebedrijf

N/H

N/H

N/H

Nee 

adviesbureau

N/H

N/H

N/H

Ja

geluids- en/of TV-studio

N/H

N/H

N/H

Nee

post- en koeriersdiensten

N/H

N/H

N/H

Nee 

telecommunicatie

N/H

N/H

-

Nee

antiekhande

N/H

N/H

N/H

Nee

kunsthandel

N/H

N/H

N/H

Nee 

 

 

 

 

 

Ambachtelijke landbouwproduktverwerkende bedrijven

 

 

 

 

- slagerij

N

N

N

Ja

- vleesverwerking

N

N

N

Ja

- zuivelverwerking

N

N

N

Ja

- plantaardige produktverwerking

N

N

N

Ja

- imkerij

N/H

N/H

N/H

Ja

- palingrokerij

N/H

N/H

N/H

Ja

- wijnmakerij

N/H

N/H

-

Ja

- ijsmakerij

N/H

N/H

N/H

Ja

- bierbrouwerij

N/H

N/H

N/H

Nee

- riet en vlechtwerk 

N/H

N/H

N/H

Nee

 

 

 

 

 

Overige ambachtelijke bedrijven

 

 

 

 

bouwbedrijven

N/H

N/H

N

Nee

- schildersbedrijven

N/H

N/H

N

Nee

- glas in lood zetterijen 

N/H

N/H

N

Nee

- installatiebedrijven

N/H

N/H

N

Nee

- electrotechnisch installatiebedrijf

N/H

N/H

N

Nee

- dakdekkersbedrijf

N/H

N/H

N

Nee

- rietdekkersbedrijf

N/H

N/H

N

Ja

houtbewerkingsbedrijven

N/H

N/H

N

Nee

- houtzagerij en - schaverij

N/H

N/H

N

Ja

- speeltoestellenfabricage

N/H

N/H

N

Nee

lasinrichtingen / bankwerkerijen

N/H

N/H

N

Nee

vervaardigen medische instrumenten / precisie-instrumenten en orthopedische artikelen

N/H

N/H

N

Nee

meubelmakerij / restauratie 

N/H

N/H

N

Nee

meubelstofferderijen

N/H

N/H

N

Nee

vervaardigen en reparatie sieraden

 

 

 

 

vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten

N/H

N/H

N

Nee

spel- en speelgoedfabricage

N/H

N/H

N

Nee

textiel

 

 

 

 

- spinnen en weven van textie

N/H

N/H

N/H

Nee

- vervaardigen van textielwaren

N/H

N/H

N/H

Nee

- kledingvervaardiging

N/H

N/H

N/H

Nee

reparatiebedrijven gebruiksgoederen

N/H

N/H

N/H

Nee

pottenbakkerij

N/H

N/H

N/H

Nee

natuursteenbewerking beeldhouwerij

N/H

N/H

N/H

Nee

zeefdrukkeri

N/H

N/H

N/H

Nee

grafische bedrijven

N/H

N/H

N/H

Nee

verkoop eigen agrarische producten

N

N/H

N/H

Ja 

 

 

 

 

 

1 = gemaximeerd op 50m2

 

 

 

 

N = nevenactiviteit

 

 

 

 

H = hoofdactiviteit

 

 

 

 

 

Bijlage VIII Overzicht besluiten Wet natuurbescherming tot en met 11 oktober 2021

3 Overzicht besluiten Wet natuurbescherming tot en met 11 oktober 2021

 

Nr.

Adres

Datum

Kenmerk 

 

Aaltenseweg 9 Zelhem

13‑10‑2014

2014-008612

 

Aaltenseweg 31 Halle

12‑10‑2015

2015-008858

 

Akkermansstraat 1a Zelhem

19‑01‑2021

2020-006641

 

Akkermansstraat 11 Zelhem

13‑08‑2015

2015-006124

 

Akkerweg 1a Zelhem

30‑07‑2015

2015-001920

 

Akkerweg 5 Zelhem

25‑02‑2015

2014-011495

 

Antinkweg 3 Hengelo (Gld)

29‑09‑2015

2015-008758

 

Antinkweg 14 Hengelo (Gld)

19‑01‑2021

2020-006252

 

 

 

 

 

Baaksekampweg 3 Zelhem

07‑05‑2015

2014-013239

 

Baaksekampweg 5 Zelhem

28‑02‑2017

2016-014490

 

Baaksevoetpad 7 Hengelo (Gld)

21‑03‑2014

2013-015691

 

Baakseweg 12 Vorden

27‑02‑2012

2011-018113

 

Bakermarksedijk 9a Baak

01‑09‑2014

2014-011295

 

Bakerwaardseweg 2 Bronkhorst

24‑09‑2012

2012-001816

 

Bakerwaardseweg 3 Bronkhorst

05‑06‑2014

2013-013340

 

Bakerwaardseweg 13A Bronkhorst

18‑04‑2013

2013-000021

 

Bakerwaardseweg 15 Bronkhorst

04‑08‑2015

2015-003362

 

Banninkstraat 48 Hengelo (Gld)

02‑07‑2015

2014-016570

 

Barlhammerweg 3 Laag-Keppel

30‑05‑2016

2016-003683

 

Beckenstraat 1 Vierakker

02‑02‑2016

2015-001161

 

Beekstraat 3 Toldijk

22‑10‑2012

2012-005123

 

Beekstraat 4 Toldijk

13‑08‑2015

2015-004206

 

Beemsterweg 4 Laag-Keppel

01‑10‑2012

2012-004655

 

Beijerinkdijk 3 Hengelo (Gld)

09‑09‑2015

2015-000830

 

Beukenlaan 7 Baak

01‑10‑2012

2012-003373

 

Beukenlaan 18 Baak

20‑02‑2012

2011-010509

 

Bielemansdijk 28a Halle

01‑10‑2012

2012-003573

 

Binnenweg 4 Drempt

15‑05‑2018

2018-001115

 

Binnenweg 8 Drempt

10‑06‑2014

2014-001740

 

Bobbinkstraat 7 Baak

10‑12‑2012

2012-013833

 

Bocholtseweg 1 Zelhem

26‑04‑2013

2013-002015

 

Bocholtseweg 2a Halle

09‑06‑2015

2014-015929

 

Boeninksteeg 4 Zelhem

26‑03‑2012

2011-018029

 

Boldijk 2 Zelhem

02‑05‑2016

2015-010964

 

Bonte Koeweg 4 Baak

02‑02‑2016

2015-001161

 

Boshuisweg 3 Vierakker

19‑09‑2014

2014-003722

 

Broekstraat 2 Baak

23‑06‑2015

2014-017264

 

Broekstraat 2 Hummelo

25‑01‑2013

2012-017854

 

Broekstraat 15 Hummelo

29‑09‑2015

2015-008809

 

Broekstraat 33 Hummelo

03‑06‑2014

2014-002274

 

Broekweg 4 Hengelo (Gld)

10‑06‑2016

2016-002604

 

Broekweg 5 Wichmond

16‑08‑2016

2016-005796

 

Broekweg 9 Wichmond

08‑04‑2015

2014-010236

 

Broekweg 14-14a Hengelo (Gld)

04‑03‑2013

2012-018466

 

Bronkhorsterstraat 2 Keijenborg

18‑12‑2013

2013-011697

 

Bronkhorsterstraat 10 Keijenborg

28‑07‑2015

2015-002219

 

Bultenszijweg 5 en 7 Zelhem

07‑08‑2014

2014-001606

 

 

 

 

 

Covikseweg 1a Steenderen

29‑07‑2015

2014-017303

 

Covikseweg 7 Steenderen

20‑02‑2012

2011-004638

 

Covikseweg 13 Steenderen

26‑08‑2015

2015-005930

 

 

 

 

 

Dambroek 3 Baak

27‑08‑2015

2015-005728

 

De Eldersmaat 3 Vorden

08‑10‑2012

2012-004042

 

De Horst 2 Vorden

04‑03‑2013

2012-018389

 

Deldensebroekweg 2 Vorden

15‑09‑2015

2015-008571

 

Deldensebroekweg 5 Vorden

26‑10‑2018

2018-001777

 

De Leuke 2 Vorden

22‑10‑2012

2012-007066

 

De Veersweg 5 Baak

13‑11‑2012

2012-010895

 

De Veersweg ong. Baak

22‑04‑2013

2012-013881

 

Dierenseweg 4 Olburgen

07‑02‑2011

2010-021469

 

Doesburgseweg 2 Steenderen

11‑08‑2015

2015-002441

 

Dollemansstraat 8 Baak

02‑06‑2014

2013-018175

 

Dwarsdijk 2 Halle

05‑11‑2012

2012-008718

 

Dwarsdijk 5 Halle

15‑10‑2015

2015-009345

 

Dwarsdijk 10 Halle

16‑01‑2012

2011-012147

 

 

 

 

 

Eckhorsterstraat 5a Zelhem

26‑06‑2015

2014-016374

 

Eekstraat 5 Steenderen

04‑08‑2015

2014-002979

 

Eeltinkweg 7-7a Zelhem

01‑10‑2012

2012-004254

 

Eldrikseweg 1 Laag-Keppel

03‑10‑2013

2013-004472

 

Eldrikseweg 2 Laag-Keppel

17‑09‑2012

2012-001639

 

Eldrikseweg 3 Laag-Keppel

30‑04‑2014

2013-017470

 

Eldrikseweg 7 Laag-Keppel

23‑06‑2015

2014-017274

 

Eldrikseweg 10 Laag-Keppel

29‑07‑2015

2015-001749

 

Eldrikseweg 20 Laag-Keppel

16‑07‑2012

2011-020625

 

Eldrikseweg 27 Laag-Keppel

18‑08‑2015

2014-016053

 

Eldrikseweg 33 Laag-Keppel

22‑01‑2019

2018-012160

 

Elferinkdijk 2 Hengelo (Gld)

01‑09‑2014

2014-007079

 

Elferinkdijk 3 Hengelo (Gld)

07‑03‑2013

2012-019804

 

Elferinkdijk 8 Hengelo (Gld)

30‑04‑2014

2013-017356

 

Emmerweg 2 Steenderen

23‑04‑2013

2012-021416

 

Emmerweg 5 Steenderen

18‑08‑2015

2014-016427

 

Emmerweg 7 Steenderen

10‑06‑2015

2014-016354

 

Emmerweg 8 Steenderen

08‑07‑2013

2013-001121

 

Emmerweg 10 Steenderen

01‑10‑2012

2012-003424

 

Emmerweg 12 Steenderen

28‑08‑2015

2015-004262

 

Everhardinkweg 1 Zelhem

07‑08‑2015

2015-002968

 

Everhardinkweg 3a Zelhem

10‑08‑2016

2016-003812

 

 

 

 

 

Galgengoorweg 5 Vorden

10‑04‑2013

2012-021129

 

Galgengoorweg 17 Vorden

31‑08‑2015

2015-007114

 

Galgengoorweg 19a Vorden

11‑03‑2013

2012-020664

 

Geurkenweg 1 Vorden

23‑04‑2012

2011-019790

 

Gietelinkdijk 2 Hengelo (Gld)

04‑03‑2015

2014-012552

 

Gompertsdijk 2 Hengelo (Gld)

29‑11‑2016

2016-004670

 

Gompertsdijk 5a Hengelo (Gld)

21‑08‑2015

2014-016720

 

 

 

 

 

Haitinkweg 6 Zelhem

12‑10‑2015

2015-009189

 

Halle-Heideweg 1 Halle

07‑10‑2014

2014-001014

 

Halle-Heideweg 7 Halle

19‑10‑2015

2015-009225

 

Halle-Heideweg 39a Halle

09‑01‑2014

2013-011616

 

Halle-Heideweg 40 Halle

11‑06‑2017

2017-004334

 

Halseweg 33a Zelhem

05‑12‑2018

2018-009915

 

Halseweg 51a Halle

19‑10‑2015

2015-009381

 

Halseweg 53 Halle

21‑10‑2015

2015-009087

 

Halseweg 57a Halle

04‑06‑2014

2013-018318

 

Hardsteestraat 16 Toldijk

15‑10‑2012

2012-005206

 

Hazenhutweg 10 Hengelo (Gld)

26‑05‑2015

2014-015300

 

’t Heegken 5 Vorden

21‑03‑2013

2012-021295

 

Heerlerweg 1 Vierakker

22‑10‑2012

2012-006474

 

Heerlerweg 2 Vierakker

19‑05‑2016

2015-016187

 

Heerlerweg 6 Vierakker

11‑02‑2013

2012-016254

 

Heerlerweg 19 Vierakker

17‑12‑2013

2013-011411

 

Heidenhoekweg 9 Zelhem

16‑02‑2018

2017-014729

 

Heidenhoekweg 11 Zelhem

25‑11‑2016

2016-009264

 

Heideweversweg 2 Hengelo (Gld)

22‑01‑2013

2013-000600

 

Heijinkweg 13a Zelhem

18‑11‑2015

2015-010989

 

Heisterboomsdijk 3 Zelhem

12‑10‑2020

2016-015986

 

Hengeloseweg 15 Vorden

18‑02‑2015

2014-011027

 

Hengeloseweg 16 Vorden

18‑04‑2013

2013-000092

 

Het Lendenbosch 5 Hummelo

26‑05‑2016

2016-001460

 

Hoefkensestraat 1 Drempt

13‑08‑2012

2012-000322

 

Hoekendaalseweg 4 Vorden

20‑09‑2017

2017-007080

 

Hogenkampweg 16 Hengelo (Gld)

18‑06‑2014

2014-000085

 

Hogenkampweg 40-42 Hengelo (Gld)

10‑06‑2015

2014-017028

 

Hogeveldweg 4 Zelhem

25‑11‑2014

2014-016708

 

Hogeveldweg 6 en 6a Zelhem

15‑01‑2018

2017-010194

 

Holtslagweg 4 Baak

08‑04‑2015

2014-014147

 

Hoogstraat 4 Toldijk

16‑06‑2015

2015-000799

 

Hoogstraat 10 Toldijk

15‑09‑2015

2015-008614

 

Hoogstraat 19 Toldijk

11‑01‑2019

2018-010919

 

Hoogstraat 21 Toldijk

15‑10‑2012

2012-005228

 

Hoogstraat 23 Toldijk

29‑10‑2012

2012-006632

 

Hummeloseweg 61 Zelhem

18‑02‑2014

2013-014345

 

Hummeloseweg 63a Zelhem

23‑01‑2014

2013-014020

 

 

 

 

 

IJselweg 27 Vierakker

29‑08‑2016

2016-005870

 

 

 

 

 

J.F. Oltmansstraat 17 Steenderen

28‑01‑2013

2012-019779

 

 

 

 

 

Kapelweg 2 Vierakker

19‑11‑2012

2012-012363

 

Kapelweg 14 Vierakker

15‑05‑2019

2018-011354

 

Kattendijk 5 Halle

08‑12‑2020

2019-009548

 

Kerveldijk 4 Baak

11‑04‑2013

2012-022044

 

Koekoekstraat 13 Vierakker

07‑01‑2015

2014-010152

 

Koekoekstraat 15 Vierakker

06‑03‑2019

2018-013153

 

Koertweg 1a Halle

27‑03‑2013

2012-020949

 

Korte Broekstraat 1 Hummelo

01‑07‑2015

2014-009703

 

Korte Broekstraat 7 Hummelo

26‑06‑2014

2014-004835

 

Kostedeweg 11 Vorden

13‑07‑2016

2016-003996

 

Kremersdijk 1 Hengelo (Gld)

24‑01‑2014

2013-013180

 

Kruisbergseweg 12 Zelhem

08‑08‑2017

2017-000679

 

Kruisbergseweg 13 Zelhem

10‑12‑2012

2012-013418

 

Kruisbergseweg 52a Zelhem

31‑08‑2015

2015-006249

 

Kruisdijk 1 Vorden

07‑04‑2014

2013-017708

 

Kruisdijk 9a Vorden

14‑01‑2015

2014-010367

 

Kruisdijk 11 Vorden

31‑08‑2015

2015-006952

 

Kuilenburgerstraat 3 Steenderen

17‑09‑2012

2012-001876

 

Kuilenburgerstraat 4 Steenderen

08‑04‑2015

2014-014365

 

Kuilenburgerstraat 8 Steenderen

29‑10‑2012

2012-007350

 

 

 

 

 

Lageweg 8 Zelhem

04‑09‑2015

2015-007820

 

Lamstraat 8 Toldijk

08‑07‑2015

2014-015604

 

Lamstraat 12 Toldijk

13‑10‑2015

2015-009211

 

Lamstraat 12a Toldijk

23‑06‑2015

2014-015574

 

Lamstraat 16a Toldijk

20‑01‑2014

2013-014598

 

Lamstraat 19 Toldijk

24‑10‑2016

2016-011523

 

Lamstraat 25 Toldijk

01‑07‑2015

2014-015564

 

Landeweerweg 6 Halle

21‑01‑2013

2012-015909

 

Landstraat 8 Halle

04‑06‑2015

2014-014363

 

Lankampweg 2 Vorden

28‑08‑2015

2015-004333

 

Lankhorsterstraat 1 Wichmond

02‑07‑2015

2014-016665

 

Lankhorsterstraat 3 Hengelo (Gld)

04‑12‑2018

2018-008465

 

Lankhorsterstraat 11 Hengelo (Gld)

03‑06‑2014

2013-016576

 

Lankhorsterstraat 19 Hengelo (Gld)

08‑10‑2014

2014-009847

 

Lankhorsterstraat 19 Wichmond

02‑09‑2015

2015-007745

 

Landeweerweg 6 Halle

21‑01‑2013

2012-015909

 

Leemstraat 1 Steenderen

07‑10‑2015

2015-007348

 

Leestenseweg 15 Vierakker

07‑04‑2014

2013-018499

 

Lindeseweg 16 Vorden

13‑09‑2017

2016-016469

 

Lindeseweg 17 Vorden

19‑09‑2018

2018-007481

 

Loakendiek 3 Hengelo (Gld)

13‑10‑2015

2015-009123

 

Loenhorsterweg 11 Hummelo

29‑08‑2013

2012-022355

 

 

 

 

 

Maalderinkweg 4 Vorden

10‑06‑2015

2014-016038

 

Meeninklaan 5 Baak

07‑01‑2013

2012-014991

 

Meeneweg 10 Zelhem

07‑11‑2013

2013-014885

 

Memelinkdijk 1 Hengelo (Gld)

23‑04‑2013

2013-000678

 

Memelinkdijk 5 Hengelo (Gld)

19‑11‑2015

2015-009294

 

Memelinkdijk 10 Hengelo (Gld)

15‑06‑2015

2014-016402

 

Menkhorsterweg 6 Hengelo (Gld)

12‑06‑2015

2014-016387

 

Menninkweg 2 Hengelo (Gld)

15‑09‑2015

2015-008750

 

Michelstraat 4a Zelhem

03‑08‑2020

2019-010901

 

Michelstraat 14 Zelhem

15‑08‑2016

2016-006633

 

Michelstraat 26 Zelhem

08‑12‑2015

2015-010161

 

Moatweg 6 Hengelo (Gld)

15‑06‑2016

2016-004427

 

Mokkinkdijk 3 Hengelo (Gld)

19‑11‑2012

2012-012377

 

Molenweg 4 Halle

17‑09‑2020

2019-010192

 

Mosselseweg 3 Vorden

17‑08‑2009

2009-005550

 

Mosselseweg 22 Vorden

06‑11‑2015

2015-009435

 

Muizengatweg 4 Toldijk

15‑05‑2018

2018-000467

 

Muizengatweg 7 Toldijk

12‑10‑2020

2019-012814

 

 

 

 

 

Nicolaasweg 2 Halle

17‑03‑2015

2014-013749

 

Nicolaasweg 10 Halle

10‑10‑2018

2018-008672

 

Nieuwenhuisweg 1 Vorden

06‑08‑2012

2011-020720

 

Nijmansedijk 3 Zelhem

22‑09‑2015

2015-009008

 

Nijmansedijk 11 Zelhem

11‑06‑2015

2014-016600

 

 

 

 

 

Okhorstweg 3 Vorden

24‑09‑2012

2012-003735

 

Okhorstweg 7 Wichmond

23‑04‑2012

2011-019773

 

Olburgseweg 31 Olburgen

22‑12‑2008

2008-008703

 

Olburgseweg 36 Olburgen

19‑03‑2012

2011-012381

 

Oosterwijkweg 1 Zelhem

11‑02‑2013

2013-000138

 

 

 

 

 

Petersdijk 4a Zelhem

05‑11‑2012

2012-008785

 

Petersdijk 16 Halle

25‑06‑2015

2015-000892

 

Pieriksestraat 3 Laag-Keppel

06‑03‑2019

2018-013010

 

Pipeluurseweg 3 Olburgen

22‑07‑2015

2014-008642

 

Pipeluurseweg 4 Olburgen

01‑10‑2012

2012-002228

 

Pluimersdijk 45A Halle

25‑02‑2013

2012-018882

 

Polweg 4 Wichmond

23‑10‑2015

2015-009506

 

Polweg 6 Wichmond

13‑04‑2015

2014-012686

 

Potronsdijk 5 Halle

22‑07‑2013

2013-005387

 

Prinsenmaatweg 10 Rha

24‑05‑2016

2015-012414

 

Prinsenmaatweg 16 Rha

03‑09‑2013

2013-005462

 

 

 

 

 

Reigersvoortseweg 16 Toldijk

29‑07‑2015

2015-002217

 

Rhabergseweg 17 Rha

09‑09‑2013

2013-008379

 

Riethuisweg 2 en Holskampweg 5 Vorden

18‑02‑2014

2013-014291

 

Rijksweg 42 Drempt

25‑02‑2013

2012-017622

 

Rijksweg 120 Hummelo

23‑07‑2013

2013-005537

 

Rijksweg 134 Hummelo

07‑03‑2013

2012-020779

 

Rijnweg 23 Hengelo (Gld)

07‑11‑2013

2013-011489

 

Roessinkweg 2 Hengelo (Gld)

14‑06‑2016

2016-004730

 

Roessinkweg 30 Hengelo (Gld)

19‑03‑2013

2012-020984

 

Roomstraat 4 Drempt

01‑10‑2012

2012-003660

 

Roomstraat 15 Drempt

27‑08‑2013

2013-007202

 

Ruurloseweg 26 Zelhem

29‑07‑2013

2013-005448

 

Ruurloseweg 35 Zelhem

10‑10‑2014

2014-008512

 

Ruurloseweg 49 Zelhem

08‑07‑2015

2014-016588

 

Ruurloseweg 70 Hengelo (Gld)

14‑10‑2013

2013-008896

 

Ruurloseweg 78 Hengelo (Gld)

30‑09‑2015

2015-005344

 

Ruurloseweg 79 Hengelo (Gld)

06‑02‑2013

2012-009435

 

Ruurloseweg 95 Hengelo (Gld)

12‑08‑2015

2015-003257

 

Ruurloseweg 119 Vorden

08‑09‑2015

2015-008038

 

 

 

 

 

Sarinkdijk 19 Hengelo (Gld)

16‑10‑2014

2014-008673

 

Schimmeldijk 4 Vorden

17‑09‑2015

2015-007240

 

Schiphorsterstraat 2-2a Toldijk

12‑06‑2015

2014-017096

 

Schiphorsterstraat 14 Toldijk

28‑07‑2015

2015-000159

 

Schooldijk 4 Baak

23‑11‑2016

2016-012625

 

Schooltinkweg 7 Zelhem

03‑09‑2015

2015-006584

 

Schooltinkweg 9b Zelhem

16‑10‑2018

2018-008777

 

Schovenweg 7 Zelhem

11‑12‑2013

2013-011740

 

Schuttestraat 7 Vorden

07‑09‑2015

2015-002288

 

Schuttestraat 26 Vorden

14‑07‑2020

2019-002446

 

Slangenburgweg 2 Zelhem

24‑06‑2020

2016-010098

 

Slangenburgweg 7 Zelhem

08‑12‑2016

2015-009241

 

Sliekstraat 2 Hummelo

15‑09‑2015

2015-008786

 

Spaensweertweg 4 Steenderen

17‑05‑2017

2016-015922

 

Steenderenseweg 6 Hengelo (Gld)

15‑09‑2015

2015-009165

 

Steenderenseweg 21-21a Keijenborg

08‑08‑2013

2013-005541

 

Steenderenseweg 23 Hengelo (Gld)

06‑12‑2016

2016-013001

 

Stikkenweg 21 Zelhem

25‑02‑2013

2012-018849

 

Strodijk 19 Vorden

11‑08‑2016

2016-004802

 

Strodijk 23 Vorden

09‑02‑2016

2015-008498

 

Stuwdijk 5 Vorden

03‑09‑2014

2014-007063

 

 

 

 

 

Tellingstraat 9 Drempt

13‑03‑2016

2016-015747

 

Terborgseweg 5 – 5a Zelhem

01‑10‑2012

2012-004188

 

Terborgseweg 10a Zelhem

22‑07‑2015

2014-016630

 

Toldijkseweg 12 Steenderen

05‑11‑2012

2012-008937

 

Toldijkseweg 16 Steenderen

31‑08‑2015

2015-006387

 

Toldijkseweg 26 Steenderen

21‑03‑2014

2013-016152

 

Toldijkseweg 39 Steenderen

21‑09‑2009

2009-009303

 

Tolstraat 3 Drempt

10‑06‑2016

2016-001148

 

Tolweg 1 Vorden

24‑09‑2012

2012-002129

 

Tolweg 1a Vorden

03‑03‑2015

2014-011218

 

Toverstraat 3 Baak

24‑09‑2012

2012-001944

 

Toverstraat 8 Baak

06‑03‑2018

2017-016358

 

 

 

 

 

Uilenesterstraat 4 Keijenborg

01‑10‑2012

2012-001887

 

Uilenesterstraat 6a Keijenborg

05‑11‑2012

2012-008576

 

 

 

 

 

Van Heeckerenweg 13 Hummelo

23‑08‑2013

2013-011534

 

Varsselsestraat 3 Zelhem

08‑02‑2019

2018-009595

 

Varsselseweg 40 Hengelo (Gld)

15‑06‑2015

2014-017251

 

Varsselseweg 42 Hengelo (Gld)

22‑08‑2016

2016-006369

 

Varsseveldseweg 1 Halle

03‑06‑2015

2014-015484

 

Veengoot 10 Halle

02‑07‑2015

2014-016991

 

Veenweg 10 Drempt

07‑05‑2012

2011-019959

 

Vierakkersestraatweg 32 Vierakker

08‑06‑2015

2014-015519

 

Vierblokkenweg 3-5 Hengelo (Gld)

30‑09‑2016

2016-005638

 

Voortseweg 8 Toldijk

30‑09‑2014

2014-003910

 

Voortseweg 11 Toldijk

19‑09‑2014

2014-003971

 

Vordenseweg 76 Hengelo (Gld)

03‑03‑2015

2014-012554

 

Vrendenbargsedijk 4 Baak

29‑10‑2012

2012-009056

 

Vrogteweg 7 Zelhem

23‑05‑2016

2016-001158

 

 

 

 

 

Walterslagweg 2a Baak

24‑09‑2012

2012-002093

 

Walterslagweg 4 Baak

04‑03‑2013

2012-019734

 

Weeversplasweg 2 Hengelo (Gld)

15‑08‑2016

2016-005200

 

Wehlsedijk 2 Laag-Keppel

27‑02‑2015

2014-012262

 

Westendorpseweg 19 Halle

17‑09‑2012

2012-000445

 

Wichmondseweg 37 Hengelo (Gld)

14‑09‑2020

2019-006658

 

Wiersserbroekweg 16 Vorden

01‑05‑2019

2019-000948

 

Wiersserbroekweg 18 Vorden

26‑11‑2012

2012-012460

 

Wildenborchseweg 29a Vorden

16‑10‑2015

2015-009387

 

Wildenborchseweg 32 Vorden

13‑08‑2012

2012-000457

 

Winkelsweg 3 Hengelo (Gld)

10‑06‑2015

2014-017054

 

Wolfersveenweg 8 Zelhem

11‑04‑2013

2012-022211

 

Wolfsstraat 1 Toldijk

23‑08‑2015

2015-005040

 

Wolfsstraat 5 Toldijk

10‑09‑2015

2015-006826

 

Wuusweg 3 Toldijk

07‑12‑2015

2015-010510

 

 

 

 

 

Zelhemseweg 3a Hummelo

06‑05‑2013

2012-020839

 

Zelhemseweg 45-45a Hengelo (Gld)

30‑09‑2016

2016-007596

 

Zelledijk 3 Vorden

22‑10‑2012

2012-008349

 

Zieuwentweg 2 Halle

23‑11‑2015

2015-008992

 

Zomerweg 8 Drempt

24‑08‑2016

2016-005274

 

Zomerweg 53a Drempt

10‑06‑2015

2014-015538

 

Zomerweg 61 Drempt

15‑07‑2013

2013-003076

 

Zutphen-Emmerikseweg 3 Toldijk

03‑03‑2015

2014-012215

 

Zutphen-Emmerikseweg 4 Toldijk

04‑03‑2015

2014-012204

 

Zutphen-Emmerikseweg 15 Toldijk

30‑08‑2016

2016-007767

 

Bijlage IV Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging

4 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging

 

SBI-CODE

BI-CODE 2008

Nummer

OMSCHRIJVING

Categorie

01

01

-

LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW

 

014

016

0

Dienstverlening t.b.v. de landbouw:

 

014

016

2

- algemeen (o.a. loonbedrijven), b.o < 500 m²

B

014

016

4

- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m²

B

0142

0162

 

KI-stations

B

15

10, 11

-

 

 

15

10, 11

-

VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN

 

151

101, 102

0

Slachterijen en overige vleesverwerking:

 

151

101

6

vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m²

B

1552

1052

2

Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m²

B

1581

1071

1

Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, charge-ovens, v.c.< 7.500 kg meel/week

B

1584

10821

0

Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:

 

1584

10821

3

- Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m²

B

1584

10821

6

- Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m²

B

1593 t/m 1595

1102 t/m 1104

 

Vervaardiging van wijn, cider e.d.

B

17

13

-

 

 

17

13

-

VERVAARDIGING VAN TEXTIEL

 

174, 175

139

 

Vervaardiging van textielwaren

B

176, 177

139, 143

 

Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen

B

18

14

-

 

 

18

14

-

VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT

 

181

141

 

Vervaardiging kleding van leer

B

20

16

-

 

 

20

16

-

HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.

 

203, 204, 205

162

1

Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2

B

205

162902

 

Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken

B

22

58

-

 

 

22

58

-

UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA

 

221

581

 

Uitgeverijen (kantoren)

A

2222.6

181829

 

Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen

B

2223

1814

A

Grafische afwerking

A

2223

1814

B

Binderijen

B

2224

1813

 

Grafische reproduktie en zetten

B

2225

1814

 

Overige grafische aktiviteiten

B

223

182

 

Reproduktiebedrijven opgenomen media

A

26

23

-

 

 

26

23

-

VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN

 

2615

231

 

Glasbewerkingsbedrijven

B

262, 263

232, 234

0

Aardewerkfabrieken:

 

262, 263

232, 234

1

- vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW

B

267

237

0

Natuursteenbewerkingsbedrijven:

 

267

237

2

- zonder breken, zeven en drogen p.o. < 2.000 m²

B

2681

2391

 

Slijp- en polijstmiddelen fabrieken

B

28

25

-

 

 

28

25

-

VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)

 

281

251, 331

1a

- gesloten gebouw, p.o. < 200 m2

B

284

255, 331

B1

Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2

B

2852

2562, 3311

2

Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2

B

287

259, 331

B

Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2

B

30

26, 28, 33

-

 

 

30

26, 28, 33

-

VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS

 

30

26, 28, 33

A

Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie

B

33

26, 32, 33

-

 

 

33

26, 32, 33

-

VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN

 

33

26, 32, 33

A

Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie

B

36

31

-

 

 

36

31

-

VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.

 

361

9524

2

Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2

A

362

321

 

Fabricage van munten, sieraden e.d.

B

363

322

 

Muziekinstrumentenfabrieken

B

3663.1

322

 

Sociale werkvoorziening

B

40

35

-

 

 

40

35

-

PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER

 

40

35

C0

Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:

 

40

35

C1

- < 10 MVA

 

40

35

D0

Gasdistributiebedrijven:

B

40

35

D3

- gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A

A

40

35

D4

- gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C

B

40

35

E0

Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:

 

40

35

E2

- blokverwarming

B

41

36

-

 

 

41

36

-

WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER

 

41

36

B0

Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:

 

41

36

B1

- < 1 MW

B

45

41, 42, 43

-

 

 

45

41, 42, 43

-

BOUWNIJVERHEID

 

45

41, 42, 43

3

Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1000 m2

B

50

45, 47

-

 

 

50

45, 47

-

HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS

 

501, 502, 504

451, 452, 454

 

Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven

B

5020.4

45204

B

Autobeklederijen

A

5020.5

45205

 

Autowasserijen

B

503, 504

453

 

Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires

B

51

46

-

 

 

51

46

-

GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING

 

511

461

 

Handelsbemiddeling (kantoren)

A

5153

4673

2

- indien b.o. =< 2000 m2

B

5153.4

5153.4

4

zand en grind:

 

5153.4

46735

6

- indien b.o. =< 200 m²

B

5154

4674

0

Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:

 

5154

4674

2

- indien b.o. =<2.000 m²

B

52

47

-

 

 

52

47

-

DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN

 

52

47

A

Detailhandel voor zover n.e.g.

A

5211/2, 5246/9

471

 

Supermarkten, warenhuizen

B

5222, 5223

4722, 4723

 

Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken

A

5224

4724

 

Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel

A

5231, 5232

4773, 4774

 

Apotheken en drogisterijen

A

5249

4778

 

Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt

A

527

952

 

Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen)

A

55

55

-

 

 

55

55

-

LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING

 

5511, 5512

5510

 

Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra

A

553

561

 

Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.

A

554

563

1

Café's, bars

A

554

563

2

Discotheken, muziekcafé's

B

5551

5629

 

Kantines

A

5552

562

 

Cateringbedrijven

B

60

49

-

 

 

60

49

-

VERVOER OVER LAND

 

6022

493

 

Taxibedrijven

B

603

495

 

Pomp- en compressorstations van pijpleidingen

B

61,  62

50, 51

-

 

 

61, 62

50, 51

-

VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT

 

61,  62

50, 51

A

Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren)

A

63

52

-

 

 

63

52

-

DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER

 

6322, 6323

5222

 

Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren)

A

633

791

 

Reisorganisaties

A

634

5229

 

Expediteurs, cargadoors (kantoren)

A

64

53

-

 

 

64

53

-

POST EN TELECOMMUNICATIE

 

642

61

A

Telecommunicatiebedrijven

A

642

61

B0

zendinstallaties:

 

642

61

B2

- FM en TV

B

65, 66, 67

64, 65, 66

-

 

 

65, 66, 67

64, 65, 66

-

FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN

 

65, 66, 67, 

64, 65, 66

A

Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen

B

70

41, 68

-

 

 

70

41, 68

-

VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED

 

70

41, 68

A

Verhuur van en handel in onroerend goed

A

71

71

-

 

 

71

77

-

VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN

 

711

7711

 

Personenautoverhuurbedrijven

B

72

62

-

 

 

72 

62

-

COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE

 

72

62

A

Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d.

A

72

58, 63

 

Datacentra

B

73

72

-

 

 

73

72

-

SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK

 

732

722

 

Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek

A

74

74

-

 

 

74

63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82

-

OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING

 

74

63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82

A

Overige zakelijke dienstverlening: kantoren

A

7484.4

82992

 

Veilingen voor huisraad, kunst e.d.

A

75

84

-

 

 

75

84

-

OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN

 

75

84

A

Openbaar bestuur (kantoren e.d.)

A

80

85

-

ONDERWIJS

 

801, 802

852, 8531

 

Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs

B

803, 804

8532, 854, 855

 

Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs

B

85

86

-

 

 

85

86

-

GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG

 

8512, 8513

8621, 8622, 8623

 

Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven

A

8514, 8515

8691, 8692

 

Consultatiebureaus

A

853

871

1

Verpleeghuizen

B

853

8891

2

Kinderopvang

B

90

37, 38, 39

-

 

 

90

37, 38, 39

-

MILIEUDIENSTVERLENING

 

9001

3700

B

rioolgemalen

B

91

94

-

 

 

91

94

 

DIVERSE ORGANISATIES

 

9111

941, 942

 

Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren)

A

9131

9491

 

Kerkgebouwen e.d.

B

9133.1

94991

A

Buurt- en clubhuizen

B

93

96

-

 

 

93

96

-

OVERIGE DIENSTVERLENING

 

9301.3

96013

A

Wasverzendinrichtingen

B

9301.3

96013

B

Wasserettes, wassalons

A

9302

9602

 

Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten

A

9303

9603

 

Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra

A

9304

9313, 9604

 

Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden

B

9305

9609

 

Persoonlijke dienstverlening n.e.g.

A

 

Bijlage IX Landschappelijke inpassing Zanddijk 1 en 1a Halle

[Gereserveerd]

Bijlage V Overzicht Documentenbijlagen

Landschappelijke inpassing Zanddijk 1 en 1a Halle

/join/id/regdata/gm1876/2024/5b122e19f14a4d1481956523f01e34bb/nld@2025‑01‑13;12235845

Landschappelijke inpassing Pluimersdijk 25-25B

/join/id/regdata/gm1876/2024/a262e8f6729b4beb94a16454f96936ed/nld@2025‑01‑13;12235845

E

Het opschrift van toelichting 'Toelichting' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting

F

Voor artikelgewijzetoelichting 'Artikelsgewijze Toelichting' wordt een algemenetoelichting ingevoegd, luidende:

Algemene toelichting

1 Inleiding

De toelichting op het omgevingsplan bevat een algemeen deel en een artikelgewijs deel. In het algemene deel van de toelichting wordt inzicht gegeven in de juridische aard en opbouw van het omgevingsplan. In het artikelsgewijs deel kan per artikel worden uitgelegd wat de concrete strekking ervan is, en met het oog op welke specifieke doelen de regels in het artikel zijn gesteld. Zowel het algemene deel als het artikelgewijze deel zijn niet juridisch bindend. 

2 Omgevingsplan van rechtswege

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft iedere gemeente, en dus ook de gemeente Bronckhorst, een omgevingsplan van rechtswege. Artikel 2.4 van de Omgevingswet schrijft voor dat de gemeente voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vaststelt waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Het omgevingsplan van rechtswege bestaat uit een tijdelijk- en nieuw deel, en geldt voor de hele gemeente. 

In het tijdelijk deel zijn de bestaande ruimtelijke regels opgenomen. Dit zijn bestemmingsplannen en wijzigingsplannen die voor 1 januari 2024 in procedure zijn gebracht. De bestaande ruimtelijk regels staan gepubliceerd op en zijn te vinden via het omgevingsloket Home - Omgevingsloket (overheid.nl). Daarnaast is ook de bruidsschat onderdeel van het tijdelijk deel. Dit zijn rijksregels voor activiteiten die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn overgedragen aan gemeenten. Omdat deze regels op dat moment ook automatisch onderdeel zijn geworden van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, hebben ze hun werking behouden. Gemeenten mogen zelf bepalen of ze de regels aanpassen of laten vervallen. De gemeentelijke erfgoedverordening, geurverordening en verordening afvoer regen- en grondwater maken normaliter ook onderdeel uit van het tijdelijk deel, maar de gemeente Bronckhorst heeft geen van deze drie verordeningen.

Regels die op basis van de Omgevingswet worden vastgesteld maken onderdeel uit het nieuwe deel. Het opnemen van van regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan gebeurd met een wijzigingsbesluit (zie paragraaf 5). Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om alle regels uit het tijdelijk deel om te zetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. De gemeente Bronckhorst heeft ervoor gekozen om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken door een apart hoofdstuk, 'ontwikkelingen in de transitiefase' (21), toe te voegen aan het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn regels die noodzakelijk zijn voor de betreffende ontwikkelingen beleidsneutraal omgezet. Hierdoor kan de gemeente verder met ruimtelijke ontwikkelingen en tegelijk aan de slag met de definitieve opzet van het omgevingsplan. 

3 Opbouw omgevingsplan

Het omgevingsplan van de gemeente Bronckhorst is als volgt opgebouwd: 

  • In hoofdstuk 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen. Dit zijn zowel begripsbepalingen (1.1) als meet- en rekenbepalingen (1.2). 

  • In hoofdstuk 21  zijn de regels voor wijzigingsbesluiten opgenomen. Aan dit hoofdstuk worden regels toegevoegd die van toepassing zijn op ontwikkelingen in de transitiefase. De regels zijn beleidsneutraal omgezet. 

  • In hoofdstuk 22 is de bruidschat opgenomen. Dit zijn rijksregels voor activiteiten die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn overgedragen aan gemeenten. Omdat deze regels op dat moment ook automatisch onderdeel zijn geworden van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, hebben ze hun werking behouden.

  • Hoofdstuk 23 bevat de slotbepalingen.

 

De tussenliggende hoofdstukken 2 tot en met 20 zijn dus leeg. 

De bijlagen zijn als volgt opgebouwd:

  • Bijlage II bevat een overzicht van locaties die het werkingsgebied van een juridische regel of tekst vastlegt. Door in de tekst van het omgevingsplan naar het informatieobject te verwijzen krijgt het informatieobject juridische status en is het dus juridisch bindend.

  • Bijlage I bevat de definitie van begrippen die voorkomen in regels in hoofdstuk 22 in het omgevingsplan. Dit draagt bij aan de uitlegbaarheid en interpretatie van regels.

  • Bijlage III bevat de meet- en rekenbepalingen. 

  • Bijlage IV bevat bevat bijlagen die verbonden zijn aan regels in het omgevingsplan. 

  • Bijlagen V bevat documentbijlagen die verbonden zijn aan regels in het omgevingsplan. 

 

De regels van het omgevingsplan, geografische informatieobjecten en bijlagen bij de regels van de regeling zijn juridisch bindend. 

4 Het Bronckhorster Omgevingsplan Proces

Onder de Wro werkte de gemeente Bronckhorst met het zogenoemde Bronckhorster Bestemmingsplan Proces. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure werden gebracht. Eén voor het Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze 'veegplannen' werden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger.

De gemeente Bronckhorst heeft ervoor gekozen om het Bronckhorster Bestemmingsplan Proces om te zetten in het Bronckhorster Omgevingsplan Proces. Het omgevingsplan wordt op twee momenten per jaar gewijzigd. Voor meerdere locaties en/of onderwerpen wordt dan tegelijk in één procedure en met één wijzigingsbesluit het omgevingsplan gewijzigd. Hierbij is geen onderscheid meer tussen het landelijk- en het stedelijk gebied.  De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan. 

Onderdeel van het Omgevingsplan proces zoals dat in Bronckhorst is ingericht, is dat bij de voorbereiding van het omgevingsplan de verantwoordelijkheden voor de inhoud van dat plan en het voeren van overleg en inspraak bij de initiatiefnemer of de gemeente kunnen liggen. Dit is afhankelijk van het soort initiatief. Bij een zogeheten A-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor inhoud en proces. Voor inhoud en proces. Bij een B-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de inhoud en de gemeente voor het proces. Bij een C-plan is de gemeente verantwoordelijk voor inhoud en proces. Onderdeel van het bestemmingsplanproces zoals dat in Bronckhorst is ingericht, is dat bij de voorbereiding van het omgevingsplan de verantwoordelijkheden voor de inhoud van dat plan en het voeren van overleg en inspraak bij de initiatiefnemer of de gemeente kunnen liggen. Dit is afhankelijk van het soort initiatief. Bij een zogeheten A-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor inhoud en proces. Voor inhoud en proces. Bij een B-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de inhoud en de gemeente voor het proces. Bij een C-plan is de gemeente verantwoordelijk voor inhoud en proces. In de motivering van het besluit is beschreven welk plantype de planonderdelen zijn.

5 Het Wijzigingsbesluit

Het omgevingsplan van de gemeente Bronckhorst bestaat uit een tijdelijk- en nieuw deel. Het implementeren van het nieuwe deel zal gebiedsgewijs en onderwerpsgewijs gebeuren. Om gebieden en onderwerpen toe te voegen aan het nieuwe deel worden er wijzigingsbesluiten opgesteld. Door deze wijzigingsbesluiten treden onderdelen van het omgevingsplan in werking. Dat inwerkingtreden leidt tot rechtsgevolgen. Die rechtsgevolgen moeten zowel bestuurlijk als juridisch worden gemotiveerd. Dat gebeurt in de motivering bij het wijzigingsbesluit. Dit is enigszins te vergelijken met de toelichtingen van bestemmingsplannen (onder de voorheen geldende Wro). 

In de motivering van het wijzigingsbesluit worden ook onderbouwende onderzoeken en andere bijlagen die het besluit motiveren worden gekoppeld. Zo zal bij een gebiedsontwikkeling een eventueel benodigd milieueffectrapport, een verkeersonderzoek en een akoestisch onderzoek niet aan de toelichting van het omgevingsplan worden gehangen, maar aan de motivering van het wijzigingsbesluit. Wanneer sprake is van regels die overal binnen de gemeente gelden, zal de motivering veelal bestaan uit een toelichting die in het algemene en artikelgewijze deel van de toelichting moet landen. 

G

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstuk 22.

Bijlage III bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.

H

Na sectie ' Begripsbepalingen' worden vijf secties ingevoegd, luidende:

Artikel 1.2 Meet- en rekenbepalingen

In Bijlage III is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

Artikel 21.1 Toepassingsbereik 

Dit artikel geeft aan op welk gebied de afdeling van toepassing is. In dit hoofdstuk over ontwikkelingen in de transitiefase, zullen dit voornamelijk gebieden zijn die worden ontwikkeld. 

Artikel 21.5 Toelaten activiteiten - agrarisch

Welke activiteiten mogen plaatsvinden ter plaatse van de functie Agrarisch (landelijk gebied) is aangegeven in dit artikel.

Artikel 21.49 toegelaten activiteiten – bedrijf

Welke activiteiten mogen plaatsvinden ter plaatse van de functie Bedrijf is aangegeven in dit artikel.

Artikel 21.70 Toegelaten activiteiten – wonen

Welke activiteiten mogen plaatsvinden ter plaatse van de functie Wonen is aangegeven in dit artikel.

I

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.101 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden: afstand

Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.

In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage III bij dit omgevingsplan.

Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.

J

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.150 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage III.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

K

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage III BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

Motivering

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het voorliggende wijzigingsbesluit wordt het tijdelijk deel van het omgevingsplan Bronckhorst gewijzigd. Het voorliggende wijzigingsbesluit maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van omgevingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks aanpassingen op het omgevingsplan in procedure worden gebracht. In deze zogeheten ‘veegplannen’ worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één omgevingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.  

Voorliggend plan is de 1e wijziging van het omgevingsplan.  

De onderstaande motivering bespreekt de achtergronden van dit wijzigingsbesluit en de relatie met het wettelijk kader. Naast de motivering wordt er een toelichting gegeven op het omgevingsplan, waarin de technische kenmerken en de juridische uitleg van het plan worden behandeld. Deze toelichting is opgenomen in het wijzigingsbesluit.

1.2 Plangebied

Het Omgevingsplan geldt voor de gehele gemeente. Echter worden er met deze versie op twee locaties (hierna: planonderdelen) wijzigingen doorgevoerd. De twee planonderdelen zijn hieronder weergegeven. 

1.3 Aanpak

De gemeente Bronckhorst werkt sinds medio 2015 volgens een zogeheten ‘veegplansystematiek’ (zie 1.1). Individuele ontwikkelplannen worden gebundeld tot één wijziging van het omgevingsplan welke vanaf de ontwerpfase in procedure wordt gebracht. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger. Met name bij de opzet van de plantoelichting van ontwikkelplannen en veegplannen is daarmee rekening gehouden.

Onderdeel van het bestemmingsplanproces zoals dat in Bronckhorst is ingericht, is dat bij de voorbereiding van het omgevingsplan de verantwoordelijkheden voor de inhoud van dat plan en het voeren van overleg en inspraak bij de initiatiefnemer of de gemeente kunnen liggen. Dit is afhankelijk van het soort initiatief. Bij een zogeheten A-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor inhoud en proces. Voor inhoud en proces. Bij een B-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de inhoud en de gemeente voor het proces. Bij een C-plan is de gemeente verantwoordelijk voor inhoud en proces. De in dit veegplan opgenomen planonderdelen betreffen de volgende plantypen:

  • Zanddijk 1, Halle: A-Plan

  • Pluimersdijk 25-25B: A-Plan

1.4 Leeswijzer

De motivering van deze wijziging van het Omgevingsplan is als volgt opgebouwd. 

Hoofdstuk  1  Inleiding 

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het planonderdelen (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en de leeswijzer (paragraaf 1.4).  

Hoofdstuk  2  Planonderdelen 

In dit hoofdstuk worden de planonderdelen, die deel uitmaken van de wijziging van het omgevingsplan, toegelicht. Deze planonderdelen zijn Zanddijk 1, Halle (paragraaf 2.1) en Pluimersdijk 25-25B, Halle (paragraaf 2.2). Elke paragraaf bevat de evenwichtig toedelen van functies aan locatie van het betreffende planonderdeel. Per onderdeel wordt telkens een inleiding gegeven, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is. De laatste paragraaf geeft een toelichting op de activiteiten per planonderdeel.  

Hoofdstuk  3  Beleidskader 

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).  

2 Planonderdelen

2.1 Zanddijk 1, Halle

2.1.1 Inleiding
2.1.1.1 Aanleiding

Aan de Zanddijk 1 in Halle is een handelsbedrijf in veevoeder en strooisels gevestigd. Het bedrijf heeft de wens om de bestaande bedrijfshal uit te breiden. De gemeente is bereid hier medewerking aan te verlenen, mits er ter verevening oude opstallen worden gesloopt. Initiatiefnemer is met de gemeente overeengekomen dat als compensatie op een locatie elders in de gemeente Bronckhorst (te weten de locatie Memelinkdijk 6/6A) gebouwen worden gesaneerd. 

De uitbreiding van de hal en het bijbehorende perceel worden conform de voorwaarden vanuit de gemeente landschappelijk ingepast. 

2.1.1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zanddijk 1 te Halle. Navolgende afbeelding geeft globaal de ligging van het plangebied in de omgeving weer. 

2.1.1.3 Vigerend planologische situatie

De gemeente Bronckhorst beschikt nog niet over een omgevingsplan dat is opgesteld op grond van de Omgevingswet. Daarom is voorliggend initiatief getoetst aan het geldende, tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het tijdelijk deel van het omgevingsplan omvat onder meer alle geldende bestemmingsplannen. 

Binnen het plangebied gelden twee bestemmingen, te weten het bestemmingsplan 'Landelijk gebied; Veegplan 2019-1A', vastgesteld op 25 april 2019 en het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst', vastgesteld op 17 mei 2017. 

Bestemmingsplan 'Landelijk gebied; Veegplan 2019-1A'

Het perceel heeft een bedrijfsbestemming met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 20', waarbij aangegeven is dat dit een fouragebedrijf betreft. er is 575 m2 aan bedrijfsbebouwing toegestaan, 700 m2 aan buitenstalling en 2 bedrijfswoningen (nr. 1 en 1a). De overige gronden binnen het kadastrale perceel 1868 ten weste van de bedrijfsbestemming hebben de bestemming 'Agrarisch'. Voor het gehele perceel geldt een dubbelbestemming voor archeologie ('Waarde - Archeologische verwachting 3'). Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding weer. Het plangebied is rood omkaderd en omvat, naast de beoogde uitbreiding van het bedrijf, ook gronden waar landschappelijk inpassingsmaatregelen worden getroffen. 

2.1.2 Initiatief
2.1.2.1 Bestaande situatie

2.1.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Op basis van de geomorfologie en bodemgesteldheid kan de gemeente Bronckhorst globaal opgedeeld worden in twee landschappen met eigen karakter en ontstaansgeschiedenis: het rivierenlandschap van de IJssel in het westen en Oost-Nederlandse dekzandlandschap in het oosten. Onderhavig plangebied ligt in een tamelijk laag gelegen en laat ontgonnnen gebied in het dekzandlandschap.

2.1.2.1.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt volgens het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) in het deelgebied "Agrarische ontginning Wolfersveen". De gronden werden hier pas in de 20e eeuw ontgonnen. Het is een grootschalig, open ontginningsgebied met een rationeel verkavelingspatroon. Kenmerkend zijn de haakse zichtlijnen vanaf de hogere gronden het open ontginningenlandschap in, door middel van geleiding met bomensingels en struweel.  

Het bedrijfsperceel Zanddijk 1 volgt de verkavelingsrichting van het gebied ten zuiden van de Zanddijk en ligt daardoor gedraaid ten opzichte van de weg. Aan de voorzijde van het perceel liggen twee (bedrijfs-)woningen en kantoorruimte. Daarachter ligt het verharde bedrijfsterrein en de bedrijfshal.

2.1.2.1.3 Functionele structuur

De locatie ligt in het buitengebied ten oosten van Zelhem. Het is een agrarisch gebied met verspreid gelegen boerderijen en burgerwoningen. Het handels- en fouragebedrijf is sinds eind jaren ’50 actief en sterk aan de agrarische sector verbonden.

2.1.2.1.4 Hydrologie

Kenmerkend voor het gebied zijn de vele beeklopen en watergangen. Het betreft een landschap van laaglandbeken verdeeld in diverse kleine stroomgebieden. Veel beken ontspringen net over de grens in Duitsland en stromen vandaar in oost-westelijke richting naar de IJssel, maar sommige ontspringen in het gebied zelf. Het water heeft het landschap gevormd tot de 2e helft van de 20e eeuw. Vanaf die tijd zijn de waterlopen zo onder controle gebracht via kaden en stuwen dat water ongeacht de hoogte van (piek)afvoer in het stroombed blijft. Daarmee hebben veel waterlopen hun oorspronkelijke karakter, waarin in meer of mindere mate sprake was van meandering, verloren. Het plangebied ligt op de nattere zandgronden ten noordoosten van het dorp Halle. Op en direct rondom de locatie is geen oppervlaktewater van belang aanwezig.

2.1.2.1.5 Landschaps- en natuurwaarden

Het plangebied ligt in het deelgebied "Agrarische ontginning Wolfersveen". Dit is een grootschalig, open ontginningsgebied met een rationeel verkavelingspatroon. De landbouwfunctie is dominant, het landschap is een afgeleide daarvan. Landschapsontwikkeling staat hier in het teken van de landbouw. Het landschapstype betreft een veldontginningslandschap, met als meest opvallende kenmerken de blokverkaveling en de verspreide ligging van de boerderijen. Langs diverse wegen staat wegbeplanting. Het landschap heeft een halfopen karakter doordat bosjes zijn geplant, of zijn overgebleven, op de natste locaties waar kwelwater naar boven komt. 

Het ontginningslandschap herbergt geen bijzondere vegetatie. Ook voor amfibieën en reptielen levert het geen geschikte biotoop op. Het gebied heeft een beperkte waarde voor broedvogels en een lage waarde voor zoogdieren wegens het geringe aantal mogelijke schuilplaatsen. 

2.1.2.1.6 Archeologie en cultuurhistorie

De gemeente Bronckhorst kent over het algemeen een rijke cultuurhistorie. Het landschapstype van het projectgebied is cultuurhistorisch gezien echter niet erg waardevol (bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst, 2017). De aanwezige bebouwing op het perceel heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. 

De archeologische verwachtingswaarde van het gebied is vastgelegd op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, die op 24 september 2009 door de gemeente is vastgesteld. Deze kaart is grotendeels gebaseerd op landschappelijke gegevens met betrekking tot de bodemgesteldheid en de geomorfologie. Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Deze is als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst' en in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied; Veegplan 2019-1A'. Bij het oprichten van bouwwerken groter dan 5.000 m² dient er onderzoek gedaan te worden naar de archeologische waarde van de gronden. 

2.1.2.2 Randvoorwaarden

2.1.2.2.1 Stedenbouwkundige eisen

Uit stedenbouwkundig oogpunt is het wenselijk om gebouwen zodanig te concentreren dat een verdere verstening van het landschap wordt voorkomen. In onderhavige situatie gaat het om een uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw. De nieuwe bebouwing sluit daarmee aan op de reeds bestaande bebouwing.  

2.1.2.2.2 Beeldskwaliteitseisen

Met voorliggend plan wordt de uitbreiding van een opslaghal mogelijk gemaakt en het terrein landschappelijk ingepast. In de welstandsnota van de gemeente Bronckhorst zijn eisen opgenomen die specifiek gelden voor het agrarisch buitengebied. Op hoofdlijnen gelden de volgende eisen: 

  • De bebouwing dient in samenhang geclusterd te zijn op het erf.  

In de bestaande situatie zijn twee bedrijfswoningen aanwezig aan de voorzijde van het perceel en aan de achterzijde de opslaghal. De uitbreiding vindt plaats aansluitend aan de bestaande hal. Tezamen vormen deze gebouwen, met elkaar verbonden door de bestrating, het erf. Met de uitbreiding van de opslaghal verandert hier niets aan. 

  • Bedrijfsgebouwen en andere bijgebouwen dienen ondergeschikt gesitueerd te worden ten opzichte van het hoofdgebouw (het woonhuis).  

De bedrijfswoningen (annex kantoor) bevinden zich aan de straatzijde en de opslagloods aan de achterzijde. Dit blijft ongewijzigd. Doordat het perceel in de nieuwe situatie voorzien wordt van beplanting langs de randen van het perceel zal de opslagloods voor een groot gedeelte uit het zicht verdwijnen.  

  • Ten aanzien van de inrichting van het erf dient er zorg gedragen te worden voor een logische ontsluiting van het bouwperceel, waarbij de hoeveelheid verhard terrein zoveel mogelijk beperkt wordt.  

De bestaande ontsluiting blijft in de toekomstige situatie gehandhaafd als zodanig. Aan de voorzijde van de uitbreiding van de bebouwing wordt verharding toegevoegd ten behoeve van de bereikbaarheid van de loods.  

  • Er dient zorgvuldig te worden omgegaan met (tijdelijke) opslag van goederen.  

Het initiatief betreft een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing waar opslag plaatsvindt. De uitbreiding is zorgvuldig ingepast en gecompenseerd door de landschappelijke inpassingsmaatregelen. 

  • Voor een goede inpassing van erven in het landschap is erfbeplanting onmisbaar. Bij nieuwbouw dient een erfbeplantingsplan deel uit te maken van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.   

Het landschappelijk inpassingsplan is onderdeel van voorliggend initiatief. Zie hiervoor paragraaf 2.1.2.2.3. 

Geconcludeerd wordt dat er wordt voldaan aan de eisen uit de welstandsnota van de gemeente Bronckhorst. 

2.1.2.2.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Om te waarborgen dat voorliggend plan op een goede wijze in de omgeving wordt ingepast, is conform het landschapsbeleid een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Navolgende afbeelding toont dit landschappelijk inpassingsplan en is tevens opgenomen in bijlage I Overzicht Documentenbijlagen Erfinrichtingsplan. 

afbeelding binnen de regeling
Landschappelijke inpassing Zanddijk 1 Halle Ontwerp: Planburo Oosterink

 

Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing heeft initiatiefnemer een deel van het naastgelegen perceel aangekocht, kadastraal bekend onder Zelhem, sectie AC, perceelnummer 2641. Met de te nemen maatregelen wordt niet alleen de inpassing van de uitbreiding beoogd, maar ook een verbeterde landschappelijke inpassing van het gehele erf.  

Het ontwerp is in lijn met de uitgangspunten uit het Landschapsontwikkelingsplan, waarbij het streven is om voor de erven in de agrarische ontginning Wolfersveen een stevige collectieve erfbeplanting te realiseren. De kavelgrensbeplanting staat haaks op de Halsche Rug en bestaat uit een gevarieerde beplanting van struweel en bomensingel die de nieuwe kavelgrens accentueert. Hiermee verdwijnt het bedrijfsperceel nagenoeg uit het zicht gezien vanuit de oostzijde. 

Aan de noordwestzijde van het bedrijfsperceel wordt een hoogstamboomgaard aangelegd en worden diverse hagen aangeplant, waarmee het perceel ook aan deze zijde een groen aanzien krijgt. Direct ten zuiden van de uitbreiding van de bebouwing is een wadi voorzien ten behoeve van de afvoer van het hemelwater.  

 De beplanting zal bestaan uit streekeigen soorten, zie het beplantingsplan in bijlage van I Overzicht Documentenbijlagen

2.1.2.2.4 Planbeschrijving

Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal aan de achterzijde van het perceel met 300 m² met als doel een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk te maken. Producten kunnen op een efficiëntere manier worden opgeslagen, waardoor er minder vaak goederen onderling verplaatst hoeven te worden en er minder rijbewegingen nodig zijn. De uitbreiding is niet gericht op een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Er zal geen sprake zijn van een vergroting van het aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijf.  

De bouwhoogte van de loods wordt gelijk aan die van het bestaande gebouw. In de toekomstige situatie zal binnen het plangebied 875 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig zijn. De aanwezige kantoorruimte is hierbij niet meegerekend, deze valt onder de bouwregels van de bedrijfswoningen. Op onderstaande afbeeldingen is de toekomstige uitbreiding van de bebouwing weergegeven. De uitbreiding wordt landschappelijk ingepast, zie hiervoor de voorgaande paragraaf.  

afbeelding binnen de regeling
Uitbreiding bedrijfsbebouwing Zanddijk 1 Tekening: Hebbink Bouwservice
afbeelding binnen de regeling
Doorsnedes en plattegrond bestaande situatie (links) en toekomstige situatie (rechts). Zanddijk 1 Tekening: Hebbink Bouwservice

 

2.1.2.3 Uitvoerbaarheid

2.1.2.3.1.1 Toetsing aan beleidskader

Het plan is getoetst aan het beleid zoals dat is opgenomen in onder meer de provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) en de Omgevingsverordening Gelderland (geldend van 02‑01‑2024) en het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst (2017). 

Provinciaal beleid 

In de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland zijn uitbreidingen van solitaire niet-agrarische bedrijvigheid uitgesloten als deze leidt een bedrijfsbebouwing van 1000 m² of meer. Met onderhavig plan blijft de totale bedrijfsbebouwing onder de 1000 m². Het plan is derhalve niet in strijd met het provinciaal beleid. Bovendien betreft het bedrijf een fouragehandel in veevoeders en strooisels, een bedrijfstype dat functioneel verbonden is  aan het buitengebied. Verplaatsing naar een bedrijventerrein is financieel te kostbaar en levert onnodige verkeersbewegingen op tussen een mogelijke nieuwe locatie en het afzetgebied van de producten in de directe regio van het bedrijf. Tenslotte kan worden gesteld dat door de landschappelijke inpassingsmaatregelen die worden getroffen het aanzien van de locatie sterk verbetert ten opzichte van de huidige situatie. Geconcludeerd wordt dat de uitbreiding past in het provinciaal beleid en per saldo leidt tot een verbetering van de ruimtelijk en landschappelijke kwaliteit. 

Gemeentelijk beleid 

Omgevingsvisie Bronckhorst 2035 

De gemeente geeft in haar Omgevingsvisie aan dat er ruimte moet zijn om (in de agrarische sector) te ondernemen in deze regio. Onderhavig bedrijf betreft een fouragehandel (veevoedersbedrijf) en is functioneel gebonden aan het buitengebied. Een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing om een gezonde bedrijfsvoering mogelijk te maken is dan ook passend op deze locatie.  

Daarnaast geeft de visie aan dat de landschappelijke kwaliteit behouden dient te blijven door onder andere kenmerkende bomen en landschapselementen te behouden en te versterken. Voor het initiatief is een erfinrichtingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.1.2.2.3 en bijlage 1 Erfinrichtingsplan Zanddijk 1 Halle van I Overzicht Documentenbijlagen ), gericht op een goede landschappelijke inpassing. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief passend is binnen de Omgevingsvisie Bronckhorst 2035. 

Landschappelijk inpassingsplan en het LOP 

Essenties van landschapsontwikkeling in het deelgebied "Agrarische ontginning Wolfersveen" (volgens het LOP) zijn: 

  • Versteviging landschapsbeeld; 

  • Weidsheid Wolfersveen behouden en benadrukken; 

  • Landschapsontwikkeling in teken van landbouwfunctie; 

  • Accentuering westelijke rand deelgebied met bos, houtwallen en lanen. 

 

Het gaat hier om een uitbreiding van de bestaande opslagloods. De compactheid van het erf blijft behouden en daarmee ook de weidsheid van het Wolfersveen. Het erfinrichtingsplan (zie paragraaf 2.1.2.2.3 en bijlage 1  Erfinrichtingsplan Zanddijk 1 Halle van I Overzicht Documentenbijlagen) geeft gehoor aan de essenties van het deelgebied "Agrarische ontginning Wolfersveen" en zorgt ervoor dat de landschappelijke inpassing van de locatie in de nieuwe situatie sterk verbetert ten opzichte van de huidige situatie. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief uitvoering geeft aan het LOP. 

2.1.2.3.1.2 Omgevingsaspecten

2.1.2.3.1.2.1 Milieu-effectrapportage

Voorliggend plan omvat geen ruimtelijke ingrepen die m.e.r.-plichtig zijn. Het opstellen van een milieu-effectrapportage is zodoende niet nodig. De milieugevolgen van het initiatief worden in navolgende paragrafen beschreven. 

2.1.2.3.1.2.2 Duurzaamheid

Met onderhavig initiatief wordt een bestaande opslaghal vergroot. Aanvullend wordt het bedrijfsperceel duurzaam landschappelijk ingepast. Dit sluit aan bij het speerpunt 'duurzame gebouwde omgeving' voor het creëren van een duurzame groene economie zoals beschreven in de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Bronckhorst.   

Conclusie  

Uit oogpunt van duurzaamheid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.  

2.1.2.3.1.2.3 Bodem

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;  

  • de bodem te beschermen tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;  

  • evenwichtig functies toe te delen aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem; 

  • de resterende historische verontreinigingen en aantastingen duurzaam en doelmatig te beheren. 

Ten behoeve van de uitbreiding van de loods is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Er zijn geen milieuhygiënische bezwaren voor de uitvoering van het plan. Het bodemrapport is toegevoegd als bijlage van I Overzicht Documentenbijlagen.  

Conclusie  

Uit oogpunt van bodemkwaliteit is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

2.1.2.3.1.2.4 Geluid

De kern van de wetgeving ten aanzien van geluid is dat geluidsgevoelige objecten, waaronder woningen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Met voorliggend plan wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie toegevoegd. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Op het geluid afkomstig van het bedrijf zelf wordt in paragraaf 2.1.2.3.1.2.7 Bedrijven en milieuzonering nader ingegaan.   

Conclusie  

Uit oogpunt van geluid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.  

2.1.2.3.1.2.5 Luchtkwaliteit

Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).  

Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan: 

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een resultaatverplichting; 

  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; 

  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. 

 

Onderhavig initiatief betreft een beperkte uitbreiding van een bestaand bedrijf en draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief is namelijk niet zozeer gericht op uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten, maar op een efficiëntere bedrijfsvoering. Doordat er meer ruimte komt om de producten op te slaan zijn er minder vervoersbewegingen en minder gemanoeuvreer nodig op het perceel zelf. Daarnaast zal de telescooplader hierdoor minder uren hoeven te draaien en wat automatisch zorgt voor minder uitstoot. Dit komt ten goede van de luchtkwaliteit ter plaatse. 

Conclusie  

Uit oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

2.1.2.3.1.2.6 Geur

In Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat een omgevingsplan er in voorziet dat de geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar moet zijn.  

Voorliggend initiatief omvat de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van een bestaand bedrijf. Bedrijfsbebouwing is geen geurgevoelige functie. Een nadere toetsing op het aspect geur is niet nodig. 

Conclusie  

Uit oogpunt van geur is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

2.1.2.3.1.2.7 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten. Op weg naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is door de VNG een nieuwe publicatie uitgegeven: Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2023. Kern van deze publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieunormen. 

Het bedrijf (fouragehandel: handel in veevoeders) betreft een zone 2 bedrijf vanwege geluid. Dat betekent dat ten opzichte van een rustige woonwijk een richtafstand geldt van 50 meter. De afstand tussen de uitbreiding en de meest nabij gelegen woningen (Zanddijk nrs. 3 en 10 en Zieuwentweg 9) bedraagt in alle gevallen ruim meer dan 50 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand en is het aannemelijk dat er sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat bij deze woningen.  

Conclusie  

Uit oogpunt van milieuzonering is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

2.1.2.3.1.2.8 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.  

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/ of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Op die kaart is te zien dat er geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen aanwezig zijn in de omgeving. 

Conclusie  

Uit oogpunt van omgevingsveiligheid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

2.1.2.3.1.2.9 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Hiertoe is de watertoetsprocedure ontwikkeld. Deze watertoets vormt de basis voor de planbeoordeling door het waterschap en het wateradvies  

Watertoetstabel 

Aan de hand van de handleiding van het waterschap Rijn en IJssel is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het ruimtelijk plan relevant zijn. 

 

Thema 

Toetsvraag 

Relevant 

Veiligheid 

1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 

2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? 

1. Nee 

2. Nee 

Riolering en afvalwaterketen 

1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur? 

2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 

3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? 

1. Nee 

2. Nee 

3. Nee 

Wateroverlast (oppervlaktewater) 

1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²?  

2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²? 

3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 

4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? 

1. Nee 

2. Ja 

3. Nee 

4. Nee 

Oppervlaktewater-kwaliteit 

1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   

1. Nee 

Grondwateroverlast 

1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 

2. Is in het plangebied sprake van kwel? 

3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 

4. Beoogt het plan aanleg van drainage? 

1. Nee 

2. Nee 

3. Nee 

4. Nee 

Grondwaterkwaliteit 

1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  

1. Nee 

Inrichting en beheer 

1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 

2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

1. Nee 

2. Nee 

Volksgezondheid 

1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 

2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

1. Nee 

2. Nee 

Natte natuur 

1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 

2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?  

3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?  

4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? 

1. Nee 

2. Nee 

3. Nee 

4. Nee 

Verdroging 

1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? 

1. Nee 

Recreatie 

1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   

1. Nee 

Cultuurhistorie 

1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   

1. Nee 

 

Met voorliggend plan wordt het verhard oppervlak met meer dan 500 m² verharding uitgebreid waardoor watercompensatie benodigd is. Vuistregel daarbij is de volgende berekening: 

Benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (in m2) * 0,04 

In onderhavig plan wordt de bebouwing met 300 m² uitgebreid en de verharding met ca. 1.330 m². Dat betekent dat er de benodigde compensatie (1.630 * 0,04 = 65,2 m3 bedraagt. Bij een peilstijging van 0,3 meter komt dit neer op 217 m².  

Direct ten zuiden van de uitbreiding van de bebouwing is een wadi voorzien ten behoeve van de afvoer van het hemelwater. De in bijlage (Watertoets Zanddijk 1 Halle) van I Overzicht Documentenbijlagen getekende wadi (313 m²) biedt voldoende ruimte om dit water te bergen. Binnen het plangebied zelf zijn geen watergangen of openbare wateren aanwezig.  

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd. In bijlage (Watertoets Zanddijk 1 Halle) van I Overzicht Documentenbijlagen zijn de samenvatting van de toets en de resultaten opgenomen. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure dient te worden doorlopen, vanwege de toename aan verhard oppervlak. Het plan is daarom aan het Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn. In het inpassingsplan is een wadi/poel ingetekend. Bij voorkeur zou de bodem hiervan boven de GHG blijven. Afhankelijk van de diepte en de drainerende werking geldt hiervoor een meld- of vergunningplicht.  

 

2.1.2.3.1.2.10 Klimaat

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen. Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico's voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten. 

De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. 

Op basis van de klimaatatlas gemeente Bronckhorst is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering. 

Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied enige plasvorming kan optreden na een korte of lange bui. Voorliggend initiatief voorziet in de aanleg van een wadi waar hemelwater wordt opgevangen. Van wateroverlast zal derhalve geen sprake zijn. 

Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal zal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. Ook is er geen sprake van warme nachten, zowel nu als in 2050. Doordat omliggende gronden bestaan uit weiland en het aangekochte perceel landschappelijk wordt ingericht met o.a. de aanplant van nieuwe bomen wordt er bijgedragen aan het voorkomen van de hittestress. 

Droogte. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen tot een lichte verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en een beperkte droogtegevoeligheid. Met de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing blijft het mogelijk dat het hemelwater direct kan infiltreren in de bodem.  

Overstroming. De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat er het plangebied niet in nabijheid van grote wateren ligt. Er is geen significante overstromingskans van het plangebied. 

Conclusie  

Voorliggend initiatief houdt voldoende rekening met de gevolgen van klimaatverandering. De aanleg van waterbergingsvoorzieningen en aanplant van struweel en bomen heeft een positief effect op het voorkomen van wateroverlast en hittestress. 

2.1.2.3.1.2.11 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie 

Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde, aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Voor dergelijke gronden is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek en het overleggen van een rapport waarin de archeologische waarden ter plaatse voldoende zijn vastgesteld noodzakelijk bij ontwikkelingen met grondwerkzaamheden groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,4 m. Bij voorliggend initiatief wordt de bestaande bedrijfsbebouwing met 300 m² uitgebreid, waarmee het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet nodig is.  

Cultuurhistorie 

De aanwezige bebouwing en het omliggende landschap heeft geen aangewezen specifieke cultuurhistorische waarde. Met voorliggend initiatief wordt slechts de aanwezige bebouwing uitgebreid. Het plan heeft geen negatieve effecten op cultuurhistorische waarden in de omgeving. 

Conclusie  

Het initiatief kan, voor zover het archeologische en cultuurhistorische waarden betreft, zonder beperkingen worden uitgevoerd

2.1.2.3.1.2.12 Flora en Fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming is beleidsneutraal opgenomen in de Omgevingswet (de Aanvullingswet natuur het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur) en beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland. Daarnaast worden gebieden beschermd via het Nationaal Natuurwerk, dat in Gelderland is vertaald in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). Beide zijn opgenomen in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland. 

Gebiedsbescherming 

Het projectgebied ligt op circa 800 m afstand tot het Gelders natuurnetwerk en circa 700 tot de beschermingszone natte natuur uit de Omgevingsverordening Gelderland. Gezien de afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteit wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN of GO.  

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Korenburgerveen en ligt op circa 13,5 km afstand. Ook hier geldt dat het optreden van significante negatieve effecten als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen e.d. kunnen worden uitgesloten.  

In het kader van de planontwikkeling is een stikstofberekening gemaakt (zie bijlage Rapportage stikstofeffecten Zanddijk 1 Halle I Overzicht Documentenbijlagen). Op basis van deze berekening wordt geconcludeerd dat er in de aanlegfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op beschermd natuurgebied. De gebruiksfase is niet meegenomen in de stikstofberekening, omdat de bouw van de loods niet leidt tot een uitbreiding van bedrijfsactiviteiten en de functie van de loods (stalling machines en opslag van goederen niet wijzigt (zie paragraaf 2.1.2.2.3).  

Soortenbescherming 

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw. Er worden geen gebouwen gesloopt, beplanting verwijderd of sloten gedempt voor de beoogde ontwikkeling. Het is niet aannemelijk dat beschermde soorten en/of verblijfplaatsen worden verstoord en/of verdwijnen. 

Als vereveningsmaatregel wordt er 224 m2 aan bebouwing gesloopt op de locatie Memelinkdijk 6-6A in Hengelo. Ten behoeve van de sloop is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Vanuit soortenbescherming is geen aanvullend onderzoek nodig.  

Conclusie  

Vanuit het aspect flora en fauna kan het initiatief zonder beperkingen worden uitgevoerd. 

2.1.2.3.1.2.13 Gezondheid

De Omgevingswet benoemt een gezonde en veilige leefomgeving nadrukkelijker in haar doelen. Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en veiligheid tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit, (water)veiligheid en bodem. Eén omgevingswaarde of –norm voor gezondheid en veiligheid bestaat niet. Dit is een optelsom en weging van de verschillende deelaspecten. 

Uit voorgaande paragrafen blijkt dat er geen aspecten zijn die beperkend werken op de gewenste ontwikkeling. Ten aanzien van de aspecten geluid, geur, trilling, luchtkwaliteit, omgevingsveiligheid en bodem worden geen normen overschreden of bijna overschreden. Dat laatste is van belang omdat bij gezondheid en veiligheid juist de cumulatieve beoordeling van deze sectorale aspecten van belang is.  

Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat met de ontwikkeling een veilige en gezonde leefomgeving kan worden gewaarborgd en dat daarmee sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

2.1.2.3.1.2.14 Verkeer

Onderdeel van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met voorgenomen initiatief blijven de bedrijfsactiviteiten gelijk aan de huidige situatie, slechts de bedrijfsbebouwing wordt uitgebreid. Dit zorgt er voor, zoals ook beschreven in paragraaf  2.1.2.3.1.2.5,  dat er op het terrein zelf minder verkeersbewegingen nodig zijn. Van een toename van verkeer op omliggende wegen is geen sprake. Het parkeren gebeurt op eigen terrein, hier voor is en blijft voldoende ruimte beschikbaar. 

Conclusie 

Uit oogpunt van verkeer is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

2.1.2.3.1.2.15 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone.

2.1.2.3.1.3 Volkshuisvesting

Met het plan worden geen woningen toegevoegd, alleen de bedrijfsbebouwing wordt uitgebreid. Het aspect volkshuisvesting is daarmee niet relevant voor het plan.

2.1.2.3.1.4 Economisch

De plankosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid zeker gesteld.

2.1.2.3.1.5 Maatschappelijk

De initiatiefnemer heeft omwonenden op de hoogte gesteld van het plan. De omgeving heeft door middel van een door de omwonende ondertekende brief medewerking verleend aan het initiatief. Deze brief heeft de initiatiefnemer bijgevoegd bij voorliggende aanvraag. Er zijn geen maatschappelijke aspecten in het geding.

2.1.2.3.1.6 Overleg en Inspraak

2.1.2.3.1.6.1 Overleg

In overleg met de gemeente is voorliggend plan niet toegezonden aan de provincie in het kader van het vooroverleg. De ruimtelijke impact van het plan is zo gering dat er geen sprake is van een provinciaal belang. Het plan is tevens voorgelegd en besproken met het waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn.

2.1.2.3.1.6.2 Inspraak

Gelet op de beperkte omvang van het plan is geen inspraak gehouden. De naaste buren zijn reeds geïnformeerd. 

2.1.2.4 Eindconclusie

Het plan is, gelet op beleid, omgevingsaspecten, volkshuisvesting, economisch en maatschappelijk uitvoerbaar. De uitvoering van de landschappelijke inpassingsmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 2 Beplantingsplan van I Overzicht Documentenbijlagen worden verplicht gesteld.

2.2 Pluimersdijk 25-25B, Halle

2.2.1 Inleiding
2.2.1.1 Aanleiding

Namens initiatiefnemers is op d.d. 5 juli 2022 een principeverzoek ingediend voor het herzien van het bestemmingsplan ter plaatse het perceel Pluimersdijk 25, 25A en 25B. Het verzoek omvatte drie aspecten, te weten: 

 

  • a.

    Het omzetten van de bestemming ‘Bedrijf’ naar de bestemming ‘Wonen’ voor het gedeelte van het perceel waarop de tweede bedrijfswoning is gelokaliseerd te weten Pluimersdijk 25B in Halle. De wens om de bedrijfswoning om te zetten naar een ‘burgerwoning’ komt voort uit het feit dat er geen relatie meer is tussen de woning (25B) en het bedrijf (25); 

  • b.

    Het vervormen van het bestemmingsvlak ‘Bedrijf ’in zuidelijke richting voor het bedrijf op de locatie Pluimersdijk 25 in Halle. Het gedeelte van het bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ wat in voorliggend omgevingsplan wordt omgezet tot burgerwoning wordt in dezelfde oppervlakte terug bestemd op het agrarisch bestemde deel van het perceel. Het bestemmingsvlak van het ter plaatste gevestigde loon,- akkerbouw-, en landbouwmechanisatiebedrijf (hierna: loonbedrijf) en daarmee de mogelijkheden voor het bedrijf blijven feitelijk gelijk waardoor de economische situatie van het bedrijf ook gewaarborgd blijft; 

  • c.

    Het verruimen van de toegestane hoogte buitenopslag naar maximaal 4 meter. De notitie ‘Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming bedrijf’ voorziet in verschillende activiteiten waar medewerking aan verleend kan worden, als dan niet onder voorwaarden. Een van de activiteiten betreft het verruimen van de maximale toegestane hoogte van 2 meter naar 4 meter buitenopslag.  

Gemeente Bronckhorst geeft middels het principebesluit d.d. 3 november 2023 aan bereidt te zijn medewerking te verlenen aan de bovenstaande aspecten.  

2.2.1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Pluimersdijk 25-25B te Halle. Het loonwerkbedrijf is gevestigd op Pluimersdijk 25 en de daarbij behorende bedrijfswoning is gevestigd op Pluimersdijk 25A. De tweede bedrijfswoning is gevestigd op Pluimersdijk 25B. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Zelhem, sectie W, nummers 121, 916, 917 en 918 en 919. In onderstaande afbeeldingen is een luchtfoto van het perceel Pluimersdijk 25-25B opgenomen; het specifieke plangebied is rood omlijnd aangeduid. 

afbeelding binnen de regeling
Plangebied Pluimersdijk 25-25B te Halle luchtfoto: Streetsmart 2022

 

2.2.1.3 Vigerend planologische situatie

Het plangebied bevindt zich binnen de werkingssfeer van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, Veegplan 2020-2B’ (vastgesteld d.d. 29 oktober 2020). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt het bestemmingsplan onderdeel uit van het (tijdelijke deel van het) omgevingsplan van Bronckhorst. 

Op grond van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, Veegplan 2020-2B en de gerechtelijke uitspraak van d.d. 27 januari 2021 heeft het perceel de enkelbestemming ‘Bedrijf’ met bijbehorend bestemmingsvlak. Tevens is het perceel voorzien van de dubbelbestemmingen respectievelijk ‘Waarde – Archeologische verwachting 2’ en ‘Waarde – Beschermingszone natte natuurparel’.  

De functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 50’ en maatvoering ‘aantal woningen – 2’ zijn eveneens toegekend. Op onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede opgenomen waarop het perceel is aangegeven met een rode bullit. 

afbeelding binnen de regeling
Uitsnede plankaart perceel Pluimersdijk 25-25B te Halle www.ruimtelijkeplannen.nl

 

Uit de planregels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, Veegplan 2020-2B’ (artikel 6.1.2 sub a) volgt dat het onderstaande is opgenomen t.a.v. de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 50’:  

afbeelding binnen de regeling
Aard van bedrijvigheidwww.ruimtelijkeplannen.nl
2.2.2 Initiatief
2.2.2.1 Bestaande situatie

2.2.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Geomorfologie 

De ondergrond van het gebied is grotendeels gevormd tijdens de ijstijden. Het plangebied maakt onderdeel uit van een dekzandgebied in het oosten dat zwak afhelt tussen het (hoger gelegen) Oost-Nederlands Plateau en overloopt in het (lager gelegen) rivierenlandschap van het IJsseldal in het westen van de gemeente. De hoogteverschillen binnen het plangebied zijn beperkt, het hoogst is de dekzandrug van 't Zand in het oosten van het plangebied (circa 22 m. boven NAP).Het laagste deel ligt in het rivierenlandschap in het westen van het plangebied (circa 7 m. boven NAP). 

Het huidige landschap is ontstaan in de laatste twee ijstijden van het Pleistoceen, te weten het Saalien (200.000-125.000 jaar voor Chr.) en het Weichselien (80.000-8.000 jaar voor Chr.). In het Saalien bereikte het landijs Nederland. Traag voortschuivende landmassa's duwden een serie stuwwallen op. De Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, het Rijk van Nijmegen en het Montferland vormden een muur die de Rijn en Maas naar het westen dwongen. Pas later brak de IJssel door de Gelderse stuwwallen ter hoogte van Arnhem en vormt sindsdien de noordelijke Rijntak. Zo heeft een landijstong onder andere de stuwwal van Montferland opgestuwd en het IJsseldal uitgesleten. 

Vóór de ijskap ontstond een systeem van vlechtende rivieren. Door die rivieren is veel grind en grof zand afgezet. Dit zand staat bekend als “oude dekzanden”. In het Weichselien lag het landijs benoorden ons land en heerste hier een droog toendraklimaat. Door de schaarse begroeiing kreeg de wind de kans om het zand op grote schaal te verstuiven. Dit stuifzand heeft een fijne structuur en staat bekend als jong dekzand. 

Na de ijstijden werd het klimaat warmer en de poolwoestijn veranderde in een gebied met een afwisseling van bossen en natuurlijke weides, doorsneden door beekdalen. De bodem bestond vooral uit dekzandgronden, beekdalen met en beekoverstromingsvlakten. Grote delen van het gebied waren van nature vrij nat. Op plaatsen waar de bodem minder doorlatend was, ontstonden uitgestrekte venen en moerasbossen. Deze zijn door de verbetering van de waterhuishouding en de ontginning van woeste gronden praktisch verdwenen. 

Bodemstructuur 

In het westen van de gemeente, achter de IJsseldijk, liggen vruchtbare rivierkleigronden die door deze rivier zijn afgezet. De rivierkleigronden gaan geleidelijk over in zogenaamde vaaggronden, kalkloze zandgronden met een zavel- of kleidek. Meestal ontbreekt een goedontwikkelde humuslaag. Verder naar het oosten maken de vaaggronden plaats voor humuspodzolgronden. Deze gronden zijn ontstaan uit mineralogisch arm moedermateriaal dat verrijkt is door de inspoeling van organisch materiaal. 

Op de hoger gelegen plaatsen met oude historische bewoningskernen zijn de zogenaamde enkeerdgronden ontstaan. Dat zijn akkerbouwgronden die in de loop van honderden jaren door de mens zijn opgehoogd met organische mest vermengd met heide- of grasplaggen. Op de hoger gelegen delen van het dekzandgebied liggen verder ook de zogenaamde beekeerdgronden. Deze gronden die iets lager liggen dan de omgeving bestaan uit afzettingen van vroegere beken. Ze zijn relatief vochtig en vruchtbaar doordat zij een vrij hoog gehalte aan organisch materiaal bevatten. 

Een uniek gebied is ’t Zand. Dit is een stuifzandgebied van vrij jonge datum. Deze gronden zijn de laatste eeuwen door de mens of door de natuur niet meer met organisch materiaal of meststoffen verrijkt. Door de relatief hoge ligging en de zandige ondergrond die geen water tegenhoudt loogt het weinige organische materiaal voortdurend uit de bodem waardoor een zeer humusarme grond resteert. 

Plaatselijk zijn in de lage gebieden onder natte omstandigheden veen- en moerige gronden gevormd. 

Occupatie door de mens 

Van oudsher vestigden de mensen zich op de overgangen van het hoger gelegen droge dekzandgebieden naar de lager gelegen vochtige beekdalen en broekgebieden. 

Zoals eerder vermeld werden de dekzandruggen veelal als bouwland gebruikt. Het vee werd in de lager gelegen beekdalen en broekgronden geweid en de schapen op de hoger gelegen heidevelden. In de potstal werd de mest van deze dieren gemengd met heide en gras om vervolgens als bemestingsmateriaal te dienen voor de akkers. Uitputting van de bodem en verstuiving van de gronden zonder bomen en bouwlanddek betekenden een permanente bedreiging van het bestaan. De verstuiving werd door de boeren aan banden gelegd door de aanplant van bos en de aanleg van houtwallen die tevens als veekering konden dienen. Het al of niet door bomen en houtwallen beschutte bouwland dat eigendom was van één boer werd “kamp” genoemd. Deze kampen kwamen vooral tot stand in gebieden met een grote afwisseling van grondsoorten en hoogteverschillen binnen een relatief klein gebied. Zij overheersten vroeger het ruimtelijke beeld in het plangebied. Een belangrijk deel van dit kampenlandschap in het plangebied is in de afgelopen eeuwen door grote grondeigenaren omgezet in landgoederen. Op deze landgoederen zijn bossen aangelegd, met name ten bate van de houtexploitatie en de jacht. De landgoederen vormen met hun lanen en oude loofbossen bijzondere elementen in het dekzandgebied. Het meestal geometrisch grondpatroon contrasteert opvallend met het onregelmatig patroon van het omringende esdorpen- en hoevenlandschap. 

De hoger gelegen droge gronden met een homogeen karakter vormden een ideale locatie voor het ontstaan van “enken”, dat wil zeggen aaneengesloten bouwlandcomplexen die bij meerdere boeren in eigendom waren. Evenals de nederzettingen werden de boerderijen gevestigd op de overgangen van hoog naar laag. 

Tot in het midden van de vorige eeuw is de gebrekkige waterafvoer een beperkende factor voor het grondgebruik geweest. In 1804 is er in het plangebied al een begin gemaakt met de verbetering van het afwateringssysteem. Verdere verbeteringen zijn in de loop van de 20ste eeuw onder andere bereikt. 

De invoering van de kunstmest betekende het einde van de oude vorm van gemengd bedrijf, waarbij de boer de dierlijke mest nodig had om zijn akkers vruchtbaar te houden. Verder maakte het gebruik van kunstmest de grootschalige ontginning mogelijk van de voorheen extensief gebruikte heidevelden, en de omzetting van deze velden in akkers, weiland of productiebos. Een voorbeeld van zo’n jong ontginningenlandschap is het agrarische gebied ten oosten van Hengelo. 

Door de betere bemesting en de regulering van de waterhuishouding vervaagde in de zandgebieden het zichtbare verschil tussen de hoge droge bouwlanden en de lage vochtige graslanden. Prikkeldraad maakte het oprichten van nieuwe houtwallen en het zorgvuldige beheer van de bestaande houtwallen als veekering overbodig. Hierdoor verdwenen deze elementen geleidelijk uit het landschap. 

2.2.2.1.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het agrarisch buitengebied, tussen de dorpen Zelhem en Halle.  

2.2.2.1.3 Functionele structuur

Uit onderstaande afbeelding volgt de functionele indeling van het erf in het halfopen landschap. De kap- en nokrichtingen liggen parallel met de Pluimersdijk. De hoofdvormen zijn enkelvoudig en rechthoekig met een zadeldak. De massaopbouw is in onderlinge samenhang zodat er sprake is van een hiërarch geheel. De bestaande bedrijfswoning (25A) vormt de entree van het agrarisch bedrijf en de overige bebouwing is daaraan feitelijk ondergeschikt (bezien vanaf de Pluimersdijk), vanwege de plaatsing achter de achtergevelrooilijn. 

afbeelding binnen de regeling
Erf plangebied in het landschap bron: Topotijdreis

2.2.2.1.4 Hydrologie

Grondwatersysteem 

Er ligt een vrij dik watervoerend pakket onder het buitengebied dat uit één laag bestaat. De stroomrichting is voornamelijk van het zuidoost naar het noordwesten gericht. Er liggen een aantal infiltratiegebieden van regenwater die van belang zijn voor de drinkwatervoorziening. Het zijn de meest zandige, relatief hoog gelegen gebieden. Deze gronden waren niet aantrekkelijk voor ontginning ten behoeve van agrarisch gebruik en zijn daarom in de loop van de 19de en 20ste eeuw bebost. In de eerste plaats is dat het bosgebied ten noorden van Vorden, het relatief hoog gelegen Groote Veld. Drinkwaterwinning vindt hier plaats door het pompstation Dennenwater. Het overblijvende water dat hier in de grond zijgt komt rondom het Groote Veld via lokale grondwaterstromen weer naar boven in lager gelegen gebieden zoals het dal van de Baakse Beek. Andere belangrijke infiltratiegebieden zijn de bosgebieden van ’t Zand en Het Klooster, de Heidenhoekse Vloed tussen Zelhem en Halle, de omgeving van de kom Hengelo en het agrarische gebied tussen de lijn Hengelo-Keijenborg in het westen en de bovenvermelde bosgebieden in het oosten. Hier komen gebieden voor met grote fluctuaties in de grondwaterstanden en hier vindt waterwinning plaats voor pompstation ’t Klooster. 

Oppervlaktewatersystemen 

Kenmerkend voor het gebied zijn de vele beeklopen en watervangen. Het landschap is een landschap van laaglandbeken verdeeld in diverse kleine stroomgebieden. Veel beken ontspringen net over de grens in Duitsland en stromen vandaar in oost westelijke richting naar de IJssel, maar sommige ontspringen in het gebied zelf. Het water heeft het landschap gevormd tot 30 á 40 jaar geleden. Vanaf die tijd zijn de waterlopen zo onder controle gebracht via kaden en stuwen dat water ongeacht de hoogte van (pek) afvoer in het stroombed blijft. Daarmee hebben veel waterlopen hun oorspronkelijke karakter, waar in meer of minderen mate van meandering sprake was, verloren. De belangrijkste beken in het gebied zijn, van noord naar zuid gezien, de Onderlaatse Laak, de Vierakkerse Laak, de Baakse Beek, de Veengoot, de Lindese Laak, de Hengelose Beek, de Oosterwijkse Vloed, de Grote Beek en de Oude IJssel. De Baakse Beek en de Veengoot worden gevoed door een gebied dat zich ver uitstrekt buiten het plangebied. 

2.2.2.1.5 Landschaps- en natuurwaarden

Het plangebied is gelegen te midden in het landschapstype ‘19e -eeuwse ontginningen’. Op de voormalige heideterreinen liggen ruime kavels cultuurgronden. Lanen, bossen en houtwallen zorgen voor een verdichting aan de randen van de cultuurgrond.  

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in het landschap met rode pijl weergegeven. 

 

afbeelding binnen de regeling
Ligging plangebied in landschap Kaart Landschap in Beeld, viewer Bronckhorst

Al in de 19e maar voornamelijk in de eerste helft van de 20e eeuw heeft een grootschalige ontginning van de woeste gronden (veelal heide en hoogveen) naar landbouwgrond plaatsgevonden. Afwatering van de gronden werd bevorderd door het aanleggen van watergangen. De structuur van de watergangen en daarmee het ontstaan van de kavels zijn goed terug te zien in het overwegend open landschap. Met het aanleggen van de ontginningsstructuur is ook het wegennet uitgebreid en veelal verhard.  

In het beleidsdocument ‘Landschapsontwikkelingsvisie, gemeenten Bronckhorst-Lochem-Zutphen’ (2009) wordt het 19e -eeuwse ontginningenlandschap aks halfopen, kleinschalig met rationale verkaveling beschreven. De rationele verkaveling wordt beoordeeld als blok- of langwerpig met rechte brede sloten. Eveneens komen er boscomplexen voor bestaande uit eik, berk en den. Het landgebruik is voornamelijk agrarisch. De jonge erven kennen een recht en regelmatig patroon van beplanting (erfbos, houtsingel, laan, boomgaard), waarbij de beplanting de schakel tussen het erf en de omgeving vormt.  

Logischerwijs is het plangebied niet zichtbaar op oud kaartmateriaal. Wel toont het kaartmateriaal zichtbaar de ontginning van het veen en de hieruit volgende landschapspatronen (ontwatering, percelen en wegen) en de navolgende schaalvergroting in het halfopen landschap. De boerenerven in een jong ontginningenlandschap kenmerken zich meer door een rechtlijnige opzet en heldere begrenzing van singelbeplanting. Op onderstaande afbeeldingen is weergegeven hoe de omgeving door de tijd is gevormd tot het hedendaags landschap.  

Het plangebied is indicatief aangegeven met een rode pijl. 

 

afbeelding binnen de regeling
Topotijdreis door het landschap van plangebied, diverse kaarten topotijdreis.nl

2.2.2.1.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie 

Het plangebied is in het vigerend ruimtelijk kader voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 2’. In artikel 32.2.1 is opgenomen dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek bijgevoegd dient te worden. 

Toetsing  

In onderhavige situatie wordt er geen bebouwing opgericht. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan. 

Cultuurhistorie 

Gemeenten moeten in hun omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met binnen of buiten de locatie van de activiteit aanwezige archeologische of cultuurhistorische waarde. Gezien de aspecten archeologie en cultuurhistorie vaak met elkaar verweven zijn, worden deze hier gezamenlijk besproken. 

Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met bepaalde uitgangspunten. Het Rijk geeft hiervoor instructieregels (artikel 5.130 lid 2 Bkl).  

Deze gaan over: 

  • Ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten; 

  • Verplaatsing van beschermde monumenten; 

  • Gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand; 

  • Aantasting van de omgeving van een beschermd monument. 

 

Toetsing  

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Voor de te beschermen cultuurhistorische waardevolle gebouwen in het buitengebied heeft gemeente Bronckhorst een inventarisatie opgesteld. Zowel het perceel, omliggende gronden, de bedrijfswoningen of overige bedrijfsgebouwen zijn niet op deze inventarisatie opgenomen.  

Daar waar het perceel (plangebied) zelf geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen omvat is er vanuit het aspect geen cultuurhistorie geen belemmering te verwachten. Wellicht ten overvloede wordt benoemd dat er in de directe omgeving ook geen gebouwen aanwezig zijn met cultuurhistorische aanduiding waarop de ontwikkeling mogelijk invloed zou kunnen hebben. 

2.2.2.2 Randvoorwaarden

2.2.2.2.1 Stedenbouwkundige eisen

Voorliggend omgevingsplan voorziet in de drie aspecten zoals omschreven in paragraaf 2.2.2.2.4. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of planologisch mogelijk gemaakt. Het aspect ‘stedenbouwkundige eisen’ is daarom niet van toepassing bij onderhavige planactiviteit. 

2.2.2.2.2 Beeldskwaliteitseisen

Voorliggend omgevingsplan voorziet in de drie aspecten zoals omschreven in paragraaf 2.2.2.2.4. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of planologisch mogelijk gemaakt. Het aspect ‘beeldkwaliteitseisen’ is daarom niet van toepassing bij onderhavige planactiviteit.

2.2.2.2.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Ten behoeven van de beoogde planactiviteit (zie paragraaf 2.2.2.2.4) is in samenspraak met gemeente Bronckhorst een erf- en landschappelijke inpassing opgesteld (de volledige rapportage is opgenomen in de bijlage van I Overzicht Documentenbijlagen). Het inrichtingsplan is in onderstaande afbeelding opgenomen: 

afbeelding binnen de regeling
Erf- & landschappelijke inpassing Pluimersdijk 25-25B te Halle

De totstandkoming van het inrichtingsplan laat zich het beste als onderstaand opsommen: 

  • Het perceel kadastraal bekend als gem. Zelhem, sectie W, nummer 916 is eigendom van initiatiefnemers. Aan de boszijde is het linker gedeelte van het perceel circa 13 meter dieper dan het rechtergedeelte. Rekening houdend met de agrarische bedrijfsactiviteiten is men daarom voornemens om daar een mantel-/ zoomvegetatie aan te planten. Dit bestaat uit een strook van 5 meter bosstruweel (1), daarnaast een strook van 15 meter kruidenrijk grasland (2). Hierdoor wordt er een langzame overgang van cultuurgrond via een strook kruidenrijkgrasland en struiken naar bos gecreëerd; 

  • Op het erf zelf wordt een nestkast opgehangen voor de steenuil (3); 

  • Er wordt ingezet op het behoudt en beheer van de bestaande ligusterhaag (4) tussen de woning nr. 25B en het bedrijf nr. 25; 

  • De woning nr. 25B is voor een groot deel gehuld in opgaand groen, dit wordt onderhouden; 

  • Het is niet mogelijk aan de voorzijde van het erf een vorm van inpassing toe te passen. Het betreft hier een functioneel erf/ terreindeel en deze ruimte is benodigd voor het grote materieel wat er bv. dient te draaien etc. Een vorm van inpassing is hier, vanuit praktisch oogpunt, niet wenselijk. 

 

2.2.2.2.4 Planbeschrijving

Voorliggend plan omvat drie aspecten, te weten: 

 

  • a.

    Het omzetten van de bestemming ‘Bedrijf’ naar de bestemming ‘Wonen’ voor het gedeelte van het perceel waarop de tweede bedrijfswoning is gelokaliseerd te weten Pluimersdijk 25B in Halle; 

  • b.

    Het vervormen van het bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ in zuidelijke richting voor het bedrijf op de locatie Pluimersdijk 25 in Halle (zie onderstaande afbeelding); 

  • c.

    Het verruimen van de toegestane hoogte buitenopslag naar maximaal 4 meter.  

afbeelding binnen de regeling
Beoogde bestemmingsvlakken Pluimersdijk 25B en Pluimersdijk 25-25A Van Westreenen

 

2.2.2.3 Uitvoerbaarheid

2.2.2.3.1 Toetsing aan beleidskader

2.2.2.3.1.1 Rijksbeleid en rijksregels

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. De planactiviteit raakt geen rijksbelangen. Wat betreft ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ kan het navolgende worden vermeld. 

Zorgvuldig ruimtegebruik 

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van leegstand. Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van over-programmering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling ‘buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied’ mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien. 

In het Bkl (artikel 5.129g) is bepaald dat bij een wijziging van het omgevingsplan/Bopa voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling de toepassing van de ladder is vereist. Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bkl opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als ‘de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.’ Of een ontwikkeling of uitbreiding voldoende substantieel is volgt uit jurisprudentie. Daaruit blijkt onder meer dat een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van meer dan 11 woningen binnen de bebouwde kom moet worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Ook een kantoor, detailhandelsvoorziening of bedrijf met een oppervlakte van meer dan 500 m2 brutovloeroppervlak kan worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. 

Toetsing  

De drie beoogde aspecten van voorliggend omgevingsplan worden niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat er bij onderhavig plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is een motivering van het plan volgens de Ladder niet nodig. De duurzaamheidsladder vormt om die reden dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. 

2.2.2.3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 

Op d.d. 19 december 2018 is de omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: omgevingsvisie) door provinciale staten vastgesteld. De omgevingsvisie is d.d. 1 maart 2019 in werking getreden. In de visie wordt beschreven dat men zich op een cruciaal punt in de tijd bevindt, de wereld verandert ingrijpend. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van de grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering en internationalisering, stuks voor stuk onderwerpen die ook Gelderland raken en druk zetten op de leefomgeving. Aangezien de Gelderse leefomgeving in omgang beperkt is in combinatie met vele uiteenlopende belangen en zichten dienen gewogen keuzes gemaakt te worden aangaande de inrichting van de provincie. Provinciale Staten zetten in op een gezond, veilig, school en welvarend Gelderland (kernvisie).   

Bij de afweging over de optimale indeling wordt gefocust op duurzaamheid, verbondenheid en krachtige economie, deze factoren dragen bij aan de kernvisie. De visie is in het figuur hieronder verbeeld. Door de visie te combineren met zeven ambities (zie figuur) tracht provincie Gelderland een meerwaarde te creëren en zo tot een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland te komen.  

afbeelding binnen de regeling
Ambities en kernvisie Gelderland Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Toetsing  

Voorliggend planinitiatief wordt niet als zodanig beschreven in de omgevingsvisie. Dit laat onverlet dat gekeken dient te worden hoe voorliggend plan past binnen de kernvisie van provincie Gelderland. De voorgenomen ontwikkeling (aspect 1) sluit aan bij de doelstelling om voldoende passend en duurzaam woningaanbod in de provincie te garanderen. Wat betreft het vervormen van het bestemmingsvlak en het toestaan van maximaal 4 meter buitenopslag (aspecten 2 en 3) kan worden geconcludeerd dat dit in lijn is met het creëren van een krachtige economie (bedrijvigheid).  

 Resume, de beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect op de kernkwaliteiten van de provincie. 

 

 Omgevingsverordening 

Op 21 december 2022 is door provinciale staten van Gelderland de ‘Geconsolideerde Omgevingsverordening’ vastgesteld (in werking getreden d.d.14 januari 2023). Op grond van de verordening is artikel 2.2 (instructieregels, regionale woonagenda) maatgevend voor onderhavig initiatief (aspect 1).  

Toetsing  

In het principebesluit d.d. 3 november 2023 is reeds geconcludeerd dat het ‘omzetten’ van een bedrijfswoning naar burgerwoning geen negatief effect heeft op de woningvoorraad. Derhalve wordt voldaan aan artikel 2.2 lid 1. Voor de aspecten 2 en 3 zijn geen instructieregels opgenomen in de omgevingsverordening. 

2.2.2.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Dat het perceel aan de Pluimersdijk 25-25A in Halle bestemd blijft voor het bestaande bedrijf met dezelfde oppervlakte als de huidige situatie. Dat het perceel aan de Pluimersdijk 25B in Halle bestemd wordt voor een burgerwoning (woonbestemming). In het principebesluit d.d. 3 november 2023 is reed geconcludeerd dat de aspecten passend zijn binnen de speerpunten ‘Mooi wonen in vitaal Bronckhorst’ en ‘Samen leven, werken en ontmoeten in een gezonde leefomgeving’ uit het coalitieakkoord ‘Bouwen aan een dienstbaar, leefbaar en sociaal Bronckhorst’.  

2.2.2.3.2 Omgevingsaspecten

2.2.2.3.2.1 Milieu-effectrapportage

Project-mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig 

Of een besluit over een project-mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit. Bijlage V heeft als ingang (eerste kolom) de omschrijving van het project van de initiatiefnemer. In kolom 4 staan de besluiten genoemd waarvoor dan de mer-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend. In dit geval is dat de omgevingsvergunning. Het betreft dan overigens altijd een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (of een ontgrondingenactiviteit, wateractiviteit e.d.). Of er voor het besluit een mer-plicht of een mer-beoordelingsplicht geldt, volgt uit de tweede en derde kolom. Als het project voldoet aan de voorwaarden van kolom 2, geldt een mer-plicht. Anders geldt een mer-beoordelingsplicht, tenzij ook in kolom 3 nog voorwaarden staan.  

Toetsing  

Onderhavig planvoornemen is niet opgenomen in de tweede, derde of vierde kolom. Derhalve geldt voor de beoogde situatie geen project-mer-plicht of mer-beoordelingsplicht. 

2.2.2.3.2.2 Duurzaamheid

Dit onderwerp is niet van toepassing in het kader van voorliggend initiatief. 

2.2.2.3.2.3 Bodem

Bij iedere ontwikkeling met betrekking tot de fysieke leefomgeving is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen gezondheidsrisico oplevert voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem. 

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.  

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;  

  • Beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen; 

  • Evenwichtig toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem; 

  • Duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en -aantastingen. 

 

Toetsing  

Wat betreft aspect 1 kan worden vermeld dat de ‘omzetting’ van bedrijfswoning naar burgerwoning; daar waar het pand (25B) reeds in gebruik is als woonobject wijzigt het feitelijke gebruik hiervan niet. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daartoe reeds geschikt voor (het bestaande en) beoogde gebruik. Wat betreft de aspecten 2 en 3 kan worden vermeld dat het aspect bodem in relatie tot het planvoornemen niet relevant is (daar waar alleen vervorming plaatsvindt en een hogere buitenopslag wordt toegestaan). Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. 

2.2.2.3.2.4 Geluid

De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm. 

Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven.  Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron. 

De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn: 

  • Het voorkomen van een onbeheerste groei van geluidsbelasting op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties; 

  • Het reduceren van geluidsbelastingen op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties die blootstaan aan zeer hoge geluidsbelastingen; 

  • Het bevorderen van bronmaatregelen; 

  • Het scheppen van een beter toegankelijk en minder complex geheel van regels; 

  • Het beperken van de lasten bij de uitvoering van de regels. 

 

Toetsing  

Ten behoeve van aspect 1 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage ‘Akoestisch onderzoek in verband met het afsplitsen van de tweede bedrijfswoning aan de Pluimersdijk 25b te Halle van het bedrijf op 25’ is als bijlage van I Overzicht Documentenbijlagen toegevoegd. De navolgende conclusies zijn integraal uit de rapportage overgenomen: 

  • De akoestisch relevante activiteiten zijn verkeersbewegingen tractoren en overig materieel (loonwerk, mechanisatie en verhuur), verkeersbewegingen met vrachtwagens, bestelwagens en personenwagens, het gebruik van machines in de werkplaats en het gebruik van een hogedrukreiniger ten behoeve van reinigen van voertuigen; 

  • Uit toetsing van het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau LAmax op de ontvangerpunten, gelegen op de gevel van woning Pluimersdijk 25B, blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) voldaan wordt aan de normstelling zoals vastgelegd in de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering voor een rustige woonwijk. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van een gunstig woon‐ en leefklimaat waardoor het afsplitsen van de woning van het bedrijf geen planologische belemmeringen veroorzaakt. Het bedrijf wordt hiermee niet belemmerd in de activiteiten die plaatsvinden in een representatieve bedrijfssituatie. 

  • Indirecte hinder ten gevolge van aan- en afrijdend verkeer is niet te verwachten. 

 

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen planactiviteit. 

2.2.2.3.2.5 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5). 

Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan: 

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; 

  • Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; 

  • Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. 

 

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft: 

 

  • a.

    Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze ‘standaardgevallen NIBM’ vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden; 

  • b.

    Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve berekening voldoende zijn. Veel mensen bepalen met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool. 

Toetsing  

In het kader van de ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ is voor onderhavig planvoornemen met behulp van de NIBM-tool onderzocht in welke mate het voornemen invloed heeft op de luchtkwaliteit. Op grond van de CROW publicatie – 317 geldt voor de beoogde burgerwoning een kerncijfer van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal.  

 

afbeelding binnen de regeling

Daar waar aspect 2 (oppervlakte bestemmingsvlak) en aspect 3 (hoogte buitenopslag) sec. geen invloed hebben op de bedrijfsvoering zijn deze twee aspecten buiten beschouwing gelaten. De bedrijfsvoering blijft ongewijzigd.  

In de directie omgeving zijn geen grootschalige bronnen aanwezig. Gelet op voornoemde kan worden gesteld dat ter plaatse ruimschoots wordt voldaan aan alle grenswaarden. Het aspect luchtkwaliteit geen belemmering op in relatie tot het voorgenomen plan. 

2.2.2.3.2.6 Geur

Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels aan geurbelasting. Een onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan is ook de gemeentelijke geurverordening, hierin kan worden afgeweken van de standaardnorm. Deze instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties. 

In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen ook gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang. Specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit staan in artikel 8.20 Bkl. 

In het omgevingsplan regelt de gemeente de geur van veehouderijen. In paragraaf 5.1.4.6 Bkl staan de instructieregels hiervoor. De instructieregels gelden alleen voor geur van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf op een geurgevoelig gebouw en gaan over respectievelijk geurnormen in het omgevingsplan, rekenen, afstandeisen en randvoorwaarden. 

Toetsing  

In de buurt van onderhavig plangebied zijn binnen een straal van 100 meter geen (intensieve) veehouderijen van derden aanwezig (bron: I-GO Veehouderijen, bestemmingsplan). Nu in de (ruime) omgeving geen geurbelastende activiteiten/ bestemmingen aanwezig zijn, kan derhalve worden geconcludeerd dat ter plaatse van de beoogde burgerwoning (aspect 1) sprake zal zijn van een aanvaardbaar ‘woon- en leefklimaat’. Tevens worden omliggende veehouderijen niet onevenredig geschaad in hun huidige en (eventueel toekomstige) bedrijfsontwikkeling.  

Daar waar aspect 2 (oppervlakte bestemmingsvlak) en aspect 3 (hoogte buitenopslag) sec. geen invloed hebben op de bedrijfsvoering zijn deze twee aspecten buiten beschouwing gelaten. De bedrijfsvoering blijft ongewijzigd. 

Resumé, vanuit het aspect geur bestaan er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling. 

2.2.2.3.2.7 Bedrijven en milieuzonering

Voorheen werd vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een ‘goede ruimtelijke ordening’ beoogd bij het ontwikkelen van nieuwe plannen. Deze ‘goede ruimtelijke ordening’ is gericht op het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. In dat kader is een systematiek ontwikkeld die door middel van richtafstanden voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op voorhand regelt om hinder en gevaar te voorkomen: de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. De milieuzonering dient twee doelen: 

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen; 

  • Het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam (blijven uitoefenen). 

 

Onder de Omgevingswet wordt een nieuwe werkwijze geïntroduceerd, waarbij het werken met milieucategorieën voor bedrijven komt te vervallen. De regeling wordt vervangen door directe milieuregels in het omgevingsplan op te nemen: ‘Milieuzonering nieuwe stijl’. Ook onder deze nieuwe regeling blijven beide doelen die met de milieuzonering worden nagestreefd gelden. Op het moment van schrijven/ vaststellen van onderhavig omgevingsplan is de vervangende uitgave nog niet beschikbaar.  

Daar waar beide regelingen dezelfde doelen nastreven is er in het kader van ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ (ETFAL) voor gekozen om toch te toetsen aan de beschikbare VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. 

Toetsing  

De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering is een veel toegepast hulpmiddel in de bestemmingsplanpraktijk. In de handreiking is een lijst opgenomen die snel inzichtelijk maakt welke milieuaspecten van belang zijn en in welke milieucategorie een bedrijf ingedeeld zou kunnen worden. Er is per bedrijf in beeld gebracht welke richtafstanden aan de orde is voor de aspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid. De richtafstanden van de publicatie gelden tot het gebiedstype ‘rustige woonwijk/ buitengebied’. Indien er sprake is van een ‘gemengd gebied’ kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind. Van de richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. 

Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid en gebieden die direct langs de hoofdstructuur liggen, behoren tot dit omgevingstype. Gelet op de ligging van het plangebied in de nabijheid van infrastructuur, verschillende (agrarische) bedrijven en burgerwoningen kan worden gesteld dat het plangebied te typeren is als ‘gemengd gebied’. Er is diverse jurisprudentie over de beoordeling van het gemengd gebied voorhanden, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 juni ’19 ECLI:NL:RVS:2019:1898 en van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS2020:1408. 

Na het afsplitsen van de tweede bedrijfswoning (25B), is het bedrijf gevestigd op nummer Pluimersdijk 25 de belangrijkste dichtstbijzijnde milieubelastende aanwezige functie in het plangebied. Het bedrijf, met een combinatie aan activiteiten (specifieke vorm van bedrijf – 50) valt onder de onderstaande milieucategorie met bijbehorende richtafstanden: 

afbeelding binnen de regeling

De afstand vanaf de woning Pluimersdijk 25B tot aan de rand van het toekomstige bestemmingsvlak Pluimersdijk 25, bedraagt circa 22 meter. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden voor de aspecten geur, stof en gevaar.  

Aan de richtafstand wat betreft het aspect geluid wordt niet rechtstreeks voldaan. Om dit aspect verder te onderzoeken heeft initiatiefnemer een akoestisch onderzoek laten uitvoeren en rapportage laten opstellen. In het onderzoek is bekeken of kan worden voldaan aan de aanbevolen richt- en grenswaarden conform de VNG-uitgave. Dit maakt het namelijk mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de richtafstand.  

Het onderzoek is toegevoegd als bijlage van I Overzicht Documentenbijlagen. Navolgende conclusie is overgenomen uit de rapportage (zie pagina 13): “Uit toetsing […] blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) voldaan wordt aan de normstelling zoals vastgelegd in de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering voor een rustige woonwijk’. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van een gunstig woon- en leefklimaat waardoor het afsplitsen van de woning van het bedrijf geen planologische belemmeringen veroorzaakt”.  

Met het voorgenoemde in ogenschouw nemende kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de af te splitsen bedrijfswoning (Pluimersdijk 25B) een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. 

2.2.2.3.2.8 Externe veiligheid

De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten: 

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving; 

  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor); 

  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving; 

  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving. 

 

Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het deelplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.  

In een deelplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het deelplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl). Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving: 

  • Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl); 

  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl); 

  • Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl);  

  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl). 

 

Toetsing  

In onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede opgenomen van de landelijke risicokaart. Hieruit volgt dat het plangebied niet is gelegen binnen de brand- en explosiecontour van naastgelegen wegen. Rondom het plangebied bevinden zich verder geen mobiele bronnen. Aan de Bocheltseweg op circa 0,8 kilometer afstand vindt o.a. de opslag van propaan plaats. Echter ligt het plangebied ook buiten dit risicocontour. 

afbeelding binnen de regeling
Kaartuitsnede risicokaart.nl (plangebied = aangeduid met pijl)  risicokaart.nl 

Aangezien het plangebied niet aanwezig is binnen de omliggende risicocontouren deze bronnen is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wat betreft het aspect omgevingsveiligheid kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen knelpunten aanwezig zijn. Het aspect vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde planactiviteit (aspect 1-3). 

2.2.2.3.2.9 Water

Artikel 5.3.7 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken.  

 Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Daarnaast bevatten artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl rijksregel met betrekking tot: 

 

  • a.

    Het voorkomen van belemmeringen voor primaire waterkeringen; 

  • b.

    Het bouwen binnen kustfundamenten buiten stedelijk gebied, en; 

  • c.

    Het ontplooien van activiteiten in en nabij grote rivieren en het IJsselmeergebied. 

In het beoogde planvoornemen neemt het verhard oppervlak niet toe.  

Toetsing  

De ‘weging van het waterbelang’ (voorheen: watertoets) is digitaal doorlopen op de site van het waterschap Rijn en IJssel. De zogenaamde intensiteit (korte of uitgebreide procedure) van het watertoets- proces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. In bijlage van I Overzicht Documentenbijlagen is een uitdraai van de het waterbelang opgenomen. Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat bij voorliggend initiatief de korte procedure van toepassing is. 

Daar waar het verhard oppervlak niet toeneemt, heeft het beoogde planvoornemen geen invloed op het omgevingsaspect water. 

2.2.2.3.2.10 Klimaat

Planontwikkeling van de aspecten (a t/m c) hebben geen invloed op het klimaat. 

2.2.2.3.2.11 Flora en Fauna

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.  

Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.  

Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden: 

 

  • a.

    Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden; 

  • b.

    Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en 

  • c.

    De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft. 

In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten. Dit is door middel van het aanvullingsspoor Natuur gebeurd. 

Toetsing  

Gebiedsbescherming 

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op circa 15 kilometer ten westen van het plangebied. Daar waar er geen ‘aanlegfase’ is (wordt niets gebouwd/gesloopt) en de ‘gebruiksfase’ ongewijzigd blijft t.o.v. de referentie i.r.l.t. de ruimte afstand tot het dichtstbijzijnde gebied, kunnen negatieve effecten, op voorhand worden uitgesloten. Voorliggend planvoornemen heeft geen negatief effect ten aanzien van gebiedsbescherming. 

Soortenbescherming 

Met onderhavig planvoornemen(activiteit 1-3) wordt geen bebouwing gesloopt, verharding toegevoegd dan wel opgaand groen verwijderd/ gesnoeid. Hierdoor is er geen noodzaak voor nader onderzoek in het kader van soortenbescherming. Wel geldt dat ten aller tijden de algemene zorgplicht in acht zal worden genomen. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect ten aanzien van soortenbescherming.  

2.2.2.3.2.12 Gezondheid

Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen.  

Toetsing  

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. In voorgaande paragrafen is gemotiveerd op welke wijze wordt voldaan aan de instructieregels.  

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het oogpunt dat de kwaliteit van de leefomgeving door de beoogde planactiviteit (aspect 1-3) ongewijzigd blijft. 

2.2.2.3.2.13 Verkeer

Een nieuwe functie mag niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. Bij planontwikkeling moet dan ook worden aangetoond dat er geen negatieve gevolgen zijn. 

Toetsing  

In de beoogde situatie vinden er geen wijzigingen plaats in het verkeersbeeld c.q. de wijze van parkeren. 

Het erf van het bedrijf is reeds ontsloten met twee inritten op de Pluimersdijk. Deze twee inritten blijven in de beoogde situatie aanwezig en zijn van voldoende omvang om de vervoersbewegingen te faciliteren. De Pluimersdijk zelf mondt al vrij snel uit op een netwerk van provinciale wegen. De verkeersbewegingen aangaande het loonwerkbedrijf en de twee (bedrijfs-)woningen hebben geen substantiële invloed op het heersende verkeersbeeld en passen bij het karakter van het gebied. Bovendien heeft de N-weg en het omliggende wegennetwerk voldoende capaciteit.  

Wat betreft het aspect parkeren geldt dat dit zal plaatsvinden naast de bedrijfswoning (25A), de beoogde burgerwoning (25B) of binnen het bestaande bouwvlak (25). Parkeren zal niet plaatsvinden op/ langs de openbare weg. 

2.2.2.3.2.14 Leidingen

Er zijn geen leidingen aanwezig die invloed hebben op het plan. 

2.2.2.3.3 Volkshuisvesting

Dit onderwerp is niet van toepassing in het kader van voorliggend initiatief. 

2.2.2.3.4 Economisch

De kosten voor het realiseren van beoogde planactiviteit zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemers. De gronden zijn in eigendom van initiatiefnemers en niet belast met beperkt een zakelijk recht van derden. In het voorliggende geval zijn er geen te verhalen kosten, zodat er geen exploitatieovereenkomst is afgesloten. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemers is daarnaast een anterieure overeenkomst afgesloten. 

2.2.2.3.5 Maatschappelijk

Voorafgaande aan de indiening van de plannen hebben initiatiefnemers de direct betrokken buren geïnformeerd over de plannen en geen negatieve reacties daarop ontvangen. 

2.2.2.3.6 Overleg en Inspraak

2.2.2.3.6.1 Overleg

Begin februari 2021 is namens initiatiefnemers een vooroverleg ingediend. Naar aanleiding van het vooroverleg is een principeverzoek ingediend op d.d. 5 juli 2022. Gemeente Bronckhorst heeft d.d. 3 november 2023 bij besluit laten weten in principe medewerking te verlenen aan de gevraagde aspecten (a t/m c). 

2.2.2.3.6.2 Inspraak

In de uitgebreide procedure is bezwaar niet nodig. Daar bestaat namelijk de mogelijkheid om zienswijzen tegen het ontwerpbesluit in te dienen. In een beroepsprocedure geeft de rechter een oordeel over een besluit van het bevoegd gezag. In beginsel zal de rechtbank zich hierover buigen.  

Daarna kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In bijlage 2 artikel 2 van de Algemene wet bestuursrecht staan besluiten opgenomen waarbij er geen beroepsmogelijkheid is. Belanghebbenden kunnen eventueel ook een voorlopige voorziening vragen tegen de omgevingsvergunning. 

2.2.2.4 Eindconclusie

Middels voorliggende toelichting van de effecten op de ‘fysieke leefomgeving’ is uitgebreid gemotiveerd dat de gevraagde planactiviteit (aspect a t/m c) – leidt tot een situatie, waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid en rijksregels

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de visie wordt beoogd de grote opgaven aan te pakken. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat de grote opgaven niet meer apart van elkaar worden opgelost maar in samenhang. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de inrichting van de fysieke leefomgeving meer over aan de decentrale overheden en komt de gebruiker centraal te staan.  

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren, dit is echter niet altijd mogelijk. In die gevallen dienen belangen te worden afgewogen. Hiervoor gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes: 

 

  • a.

    Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.

  • b.

    Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.

  • c.

    Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze samenleving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:  

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie 

  • duurzaam economisch groeipotentieel 

  • sterke en gezonde steden en regio's 

  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied 

 

Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie                                                                                 

Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur. Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt. Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie. 

Duurzaam economisch groeipotentieel                                                                                                    

In het kielzog van de COVID-19-pandemie werken we hard om de gevolgen voor onze economie zoveel als mogelijk te beperken. Dat vraagt op de korte termijn om ongekende overheidsingrepen en investeringen. De kunst is om interventies en investeringen ook ten goede te laten komen aan onze ambitie voor de lange termijn: het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving. Bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra houden we naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, de aansluiting op het verkeers- en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk rekening met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. We zetten daarbij in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. 

Sterke en gezonde steden en regio's                                                                                                       

Met de NOVI bouwen we aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. Daar willen we naartoe groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.  

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied 

De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van onze natuur, het landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn werken we daarom aan geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland. 

De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. 

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. Een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in één, waarbinnen we gezamenlijk optimaal kunnen werken aan het behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland 

3.1.2 Structuurvisie Ondergrond

De Structuurvisie Ondergrond (juni 2018) richt zich op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn. Het is een gezamenlijke visie van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).

De belangrijkste elementen van de Structuurvisie Ondergrond:

  • Veel aandacht voor veiligheid en het tijdig betrekken van de omgeving bij nieuwe activiteiten in de ondergrond.

  • Provincies hebben het voortouw bij het aanwijzen van gebieden voor drinkwaterwinning.

  • In deze kabinetsperiode geen opsporingsvergunningen voor nieuwe gasvelden op land. Aardgaswinning uit bestaande kleine velden is nog enige tijd nodig.

  • Zoveel mogelijk benutten van potenties voor geothermie.

  • De winning van schaliegas wordt uitgesloten, ook na deze kabinetsperiode.

  • CO2-opslag op zee. Nu geen CO2-opslag op land, wel mogelijkheden op land onderzoeken. 

 

De opgave

De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron voor onze drinkwatervoorziening. De ruimte in de diepe ondergrond lijkt eindeloos en conflicten tussen de verschillende vormen van gebruik doen zich tot op heden nauwelijks voor. Maar als er naar de ambities voor de energievoorziening en drinkwatervoorziening op de langere termijn wordt gekeken, dan is het wenselijk een visie te ontwikkelen op het gebruik van de ondergrond, om ‘botsingen’ in de toekomst te voorkomen.

Nederland beschikt over grote voorraden grondwater waaruit een uitstekende kwaliteit drinkwater word bereid. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening, is het nodig geschikte grondwatervoorraden te identificeren en ‘aan te wijzen’ als reservebron voor de toekomst. Deze grondwatervoorraden moeten bovendien worden beschermd tegen mogelijke verontreinigingen.

De fossiele energiebronnen aardgas en olie leveren tot op heden het leeuwendeel van onze energie. Met het oog op de klimaatproblematiek is inmiddels een transitie in gang gezet waarbij fossiele energiebronnen in toenemende mate worden vervangen door CO2-arme energiebronnen, waaronder geothermie en bodemenergie.

Bovendien is er discussie over CO2-opslag in de ondergrond en de winning van schaliegas.

De drinkwatervoorziening en mijnbouwactiviteiten, zoals de winning van aardgas, olie, geothermie en opslag van stoffen in de ondergrond, zijn van nationaal belang. Deze structuurvisie bevat het strategische beleid voor deze nationale belangen. De opgave daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen beschermen en benutten van grondwater voor de drinkwatervoorziening en het bieden van ruimte voor mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening.

Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond

De ondergrond kan in principe worden benut voor nieuwe activiteiten, mits dit veilig en zorgvuldig gebeurt. De leidraad hierbij is de doelstelling: ‘Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn.’ Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal uitgangspunten voor de vormgeving van beleid voor de ondergrond. Tevens worden twee manieren van ‘denken en doen’ gepresenteerd waarmee samenhangend beleid kan worden gerealiseerd, waarbij activiteiten in de diepe ondergrond, in de ondiepe ondergrond en op de bovengrond op elkaar worden afgestemd: driedimensionale (3D) ordening en de watersysteembenadering.



Typering van de structuurvisie

Deze structuurvisie bevat het nationale ruimtelijk beleid voor de ondergrond, specifiek gericht op de nationale belangen ‘drinkwatervoorziening’ en ‘mijnbouwactiviteiten’. Deze structuurvisie richt zich op toekomstige ontwikkelingen en nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond en niet op de bestaande problematiek. Het doel hiervan is risico’s van nieuwe activiteiten en problemen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Daarbij wordt rekening gehouden met de huidige situatie. Deze structuurvisie doet geen beleidsuitspraken over nut en noodzaak van nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond. Dat gebeurt binnen bestaande beleidskaders voor de drinkwatervoorziening en de energievoorziening. De structuurvisie richt zich op de ruimtelijke inpassing van nieuwe activiteiten waarvan na maatschappelijk en politiek debat is vastgesteld dat deze gewenst of noodzakelijk zijn.

Deze structuurvisie gaat grotendeels over ontwikkelingen die nog onzeker zijn. De structuurvisie beoogt duidelijkheid te geven over hoe het Rijk afwegingen maakt als zich ontwikkelingen voordoen op het gebied van de drinkwatervoorziening of de energievoorziening. De structuurvisie geeft handvatten en overwegingen voor de besluitvorming hierover op alle schaalniveaus. Het Rijk maakt in de structuurvisie alleen beleidsmatige keuzes over de wenselijkheid van het toestaan of uitsluiten van activiteiten in bepaalde gebieden als dat nu nodig is voor zaken van nationaal belang. Dat kan het geval zijn wanneer een specifieke functie een onacceptabel effect heeft op de kwaliteit van de leefomgeving of een te groot risico met zich meebrengt voor de veiligheid van de bewoners in bepaalde gebieden. Een keuze kan ook nodig zijn als de potentieel geschikte ruimte voor een specifieke gewenste functie schaars is en er concurrentie dreigt van andere functies. In deze structuurvisie is maar een beperkt aantal keuzes gemaakt, in de vorm van ‘uitsluitingen’. Reserveringen voor specifieke functies zijn nu niet noodzakelijk. Dat kan in de toekomst mogelijk veranderen.



Samenwerken met het oog op nationale belangen

Het ‘dienen’ van een nationaal belang is niet exclusief een aangelegenheid van het Rijk. Vrijwel altijd zal het gaan om een samenspel tussen verschillende overheden, waarbij elke overheid een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Bij de belangenafweging en besluitvorming over toekomstig activiteiten in de ondergrond is het essentieel dat alle overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken, met oog voor de veiligheid en belangen van burgers. De wijze waarop het ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met alle betrokken partijen invulling geeft aan energieprojecten in het kader van de energietransitie en de omgeving daarbij betrekt, wordt aangeduid met de term ‘omgevingsparticipatie’. Dit proces wordt samen met de regio vormgegeven, aan de hand van vijf uitgangspunten, waaronder het vroegtijdig betrekken van de omgeving, het zoeken naar gemeenschappelijke belangen en het delen van informatie.

3.1.3 Instructieregels Rijk (AMvB's)

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). 

 

  • a.

    het Omgevingsbesluit (Ob). 

  • b.

    het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

  • c.

    het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

  • d.

    het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)

In deze AMvB’s staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. 

Voor de volgende onderwerpen gelden er rijksinstructieregels uit het Bkl: 

  • Waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2); 

  • Beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3); 

  • Beschermen van gezondheid en milieu, waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid, geur en bodemkwaliteit (paragraaf 5.1.4); 

  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 5.1.5); 

  • Het behoud van ruimte voor toekomstige functies voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden (paragraaf 5.1.6); 

  • Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën (paragraaf 5.1.7), 

  • Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8). 

 

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.  

Per instructieregels is het toepassingsbereik bepaald. Daardoor kan het zijn dat een thema waarvoor het Bkl instructieregels bevat, niet geldt voor een specifieke activiteit. 

3.1.4 Ladder van duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' ziet toe op een zorgvuldig ruimtegebruik in Nederland. De benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies moet gebaseerd zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak. Dit om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten te bereiken. Ook wordt de nieuwe ontwikkeling zorgvuldig ruimtelijk ingepast. Alle ontwikkelingen die worden aangemerkt als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moeten de Ladder doorlopen en moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting.

De Ladder is onder de Omgevingswet in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) opgenomen als een instructieregel’. Deze regel is van toepassing bij het wijzigen van het omgevingsplan en bij een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarbij sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van de Bkl is dit een ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandel voorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is. Het Bkl geeft niet aan wat substancieel is waardoor we de rechtspraak hierover relevant blijft. 

Om te bepalen of we te maken hebben met een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet beoordeeld worden in hoeverre er sprake is van een nieuw of groter planologisch ruimtebeslag en/of een functiewijziging. Het beoogde en huidige planologische regime moeten daarbij met elkaar vergeleken worden. Een verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan mag daarbij ook worden meegenomen.  

Het Bkl hanteert de volgende definitie van stedelijk gebied: op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van die bebouwing en lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Als dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling.  

De ladder is specifiek gericht op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden (o.a. tegengaan leegstand) en cultureel erfgoed. Deze instructieregel geldt ook voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit. 

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke afweging gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking. 

De Ladder-instructieregel is van het type ‘rekening houden met’ dat aan het bevoegd gezag de vrijheid geeft om met goede argumenten af te wijken van de instructieregel. Zo kan een ontwikkeling doorgang vinden omdat de totale belangenafweging positief beeld laat zien terwijl de specifieke behoefte van de ontwikkeling niet kan worden aangetoond.   

Voor 1 januari 2024 moest de Ladder ook worden toegepast bij globale en flexibele plannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet was. Omdat op een later moment ook het een uitwerkingsplan aan de Ladder werd getoetst was in zo’n geval sprake van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is geregeld dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Dit heeft het voordeel dat concrete plannen makkelijker kunnen worden beoordeeld op hun kwantitatieve en kwalitatieve behoeften. Het nadeel van het doorschuiven van de laddertoets naar een fase waarin het plan meer concreet is, is dat de locatie niet is opgenomen in het bestaande aanbod van de stedelijke ontwikkeling. Omdat de vraag-aanbodbalans in de praktijk kan verschillen van het moment van vaststellen van het omgevingsplan en het realisatiemoment van de ontwikkeling ontstaat er een risico. 

3.1.5 Monumentenzorg en cultureel erfgoed

De Omgevingswet gaat over beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Er zijn vijf typen maatschappelijke opgaven op het terrein van de fysieke leefomgeving waarvoor het Rijk regels stelt. Eén ervan is het cultureel erfgoed, een kwetsbaar belang, waarvoor in het Besluit kwaliteit leefomgeving instructieregels zijn gesteld. De wettelijke grondslagen hiervoor in hoofdstuk 2 van de wet zien op het behoud van respectievelijk cultureel erfgoed en werelderfgoed. De verplichtingen houden met name verband met de verplichtingen uit het verdrag van Granada, het verdrag van Valletta en het werelderfgoedverdrag. De instructieregels zien behalve op het omgevingsplan op projectbesluiten.  

Rekening houden met cultureel erfgoed  

De instructieregel over het omgevingsplan met de formulering «rekening houden met» in dit besluit is – onder meer – een voortzetting van de Monumentenwet 1988, waarbij de reikwijdte is verbreed van alleen archeologie tot al het cultureel erfgoed dat onder de Omgevingswet valt. Dit naar analogie van de met de modernisering van de monumentenzorg (MoMo) doorgevoerde verbreding van de reikwijdte  Het doel van deze instructieregel is om in een vroeg stadium inzicht te verschaffen in het in het desbetreffende gebied aanwezige cultureel erfgoed en dit voldoende te beschermen. Het belang moet, naast andere belangen, uitdrukkelijk worden meegewogen bij het vaststellen van omgevingsplannen. Dat betekent dat het bevoegd gezag een analyse moet maken van het aanwezige cultureel erfgoed en de conclusies daarvan moet vertalen in het omgevingsplan. Het bevoegd gezag moet daartoe een toereikend beschermingsregime instellen. Daarbij kan de aanwezigheid van cultureel erfgoed van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarden – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels voor afwijkactiviteiten.  

Ook kan cultureel erfgoed onderdeel zijn van een milieueffectrapport. Hiervoor gelden dan ook de specifieke mer-vereisten, wat ook leidt tot doorwerking in het omgevingsplan. Burgers en belangengroepen worden bij het vaststellen van een omgevingsplan al in een vroeg stadium betrokken. Dit is eveneens een verplichting die voortvloeit uit het verdrag van Granada. Het biedt burgers, ontwikkelaars en bevoegd gezag de mogelijkheid om vroegtijdig het gesprek aan te gaan over de aanwezige waarden. Dit kan onnodige vertraging in een later stadium van planvorming of uitvoering voorkomen.  

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de monumentenzorg al zoveel mogelijk gedecentraliseerd en is de regelgeving zoveel mogelijk vereenvoudigd. De formulering van de instructieregel is ‘rekening houden met’ . Dit betekent dat het bevoegd gezag het cultureel erfgoed zelf in beeld brengt. Dit kan door het opstellen van een cultuurhistorische waardenkaart, maar dat hoeft niet. De mate en wijze van bescherming betreft een discretionaire bevoegdheid, al worden rijksmonumenten van rijkswege beschermd en is de bescherming van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten ingekaderd door een instructiebesluit. Het rekening houden met cultureel erfgoed vertaalt zich over het algemeen in regels in het omgevingsplan, die ertoe kunnen leiden dat bepaalde activiteiten in het geheel niet kunnen plaatsvinden of dat activiteiten slechts onder beperkingen kunnen plaatsvinden. Die beperkingen kunnen in de vorm van voorschriften aan een in het omgevingsplan opgenomen omgevingsvergunning worden verbonden.  

Internationaalrechtelijke verplichtingen  

De ruimte voor gemeenten om zelf invulling te geven aan de wijze waarop het behoud van cultureel erfgoed wordt verankerd in het omgevingsplan laat onverlet dat zij – net als het Rijk, de provincies en de waterschappen – gehouden zijn uitvoering te geven aan de relevante internationale verdragen. Met de in de verdragen van Granada en Valletta en het werelderfgoedverdrag opgenomen verplichtingen en uitgangspunten moet rekening gehouden worden. Deze verdragen laten het aan de nationale wetgever over bij welke overheidslaag van de verdragsstaat de implementatie van de verdragsverplichtingen wordt belegd. Gelet op het gedecentraliseerde karakter van het wettelijke stelsel met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn de gemeenten voor veel verdragsverplichtingen de verantwoordelijke overheidslaag. Om deze verantwoordelijkheid nader te duiden en te concretiseren geeft artikel 5.130 van het Bkl enige sturing op het te betrekken belang zonder de beslisruimte van het bevoegd gezag aan te tasten. Zo verplicht het verdrag van Granada onder meer om te beschermen monumenten, stads- en dorpsgezichten («gebouwen die een architectonische eenheid vormen») en cultuurlandschappen («waardevolle gebieden») te inventariseren, passende beschermingsmaatregelen te treffen en in dat kader controle- en goedkeuringsprocedures in te richten. Die dienen onder meer betrekking te hebben op plannen tot wijziging of sloop van (onderdelen van) beschermd cultureel erfgoed of projecten waardoor de omgeving van beschermde monumenten wordt aangetast. Met het toedelen van de functie van gemeentelijk monument, (gemeentelijk) beschermd stads- of dorpsgezicht of cultuurlandschap voor bepaalde locaties in een omgevingsplan en passende regels, kunnen gemeenten dus voorzien in de uitvoering van het verdrag van Granada.       

Kwaliteit 

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.  

Het opzetten van een kennisinfrastructuur 

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol. 

3.1.6 Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is vastgesteld op 18 maart 2022. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Opgaven

Er liggen de volgende grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering

  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.

  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen.

Inhoudelijke thema’s

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:

  • klimaatadaptatie;

  • waterveiligheid;

  • zoetwater en waterverdeling;

  • waterkwaliteit en natuur;

  • scheepvaart;

  • de functies van de rijkswateren.

Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Hierbij kijken we naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema’s, ook in de verschillende ‘water’ gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast laten we de raakvlakken zien tussen water en andere thema’s als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat ons nu en in de toekomst te wachten staat.

Wettelijke bijlagen bij het NWP

Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Deze zijn als wettelijke bijlagen opgenomen.

Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden elke 6 jaar Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) opgesteld voor de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems. Hierin staan de doelen, het waterkwaliteitsbeeld en de maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren.

Het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) beschrijft de doelen en maatregelen van het overstromingsrisicobeheer in Nederland.

Het Programma Noordzee combineert onder meer de opgave voor windenergie op de Noordzee met natuurontwikkeling (vergroten biodiversiteit), duurzame visserij en ruimte voor de scheepvaart. Onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie worden maatregelen genomen om de milieutoestand van de Noordzee te verbeteren.

3.1.7 Waterbeleid van de 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van omgevingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

3.1.8 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet verving drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het gaf invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies had gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het bracht ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.  

Per 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet (Ow). In hoofdstuk 4 Ow is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de natuur. Hoofdstuk 5 Ow regelt de vergunningsplicht voor dit soort activiteiten. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) worden in aanvulling op de Omgevingswet de voor eenieder relevante regels opgenomen die bepalen of een activiteit met betrekking tot de natuur wel of niet vergunningplichtig is. Daarnaast worden in dat hoofdstuk algemene regels opgenomen waaraan eenieder moet voldoen: over jacht, over het bezit en gebruik van middelen voor het vangen of doden van dieren, over het bezit en verhandelen van exemplaren van beschermde soorten, over activiteiten die kunnen leiden tot verspreiding van invasieve exoten, over walvisvangst en over het vellen van houtopstanden. Voor de toegankelijkheid zijn de onderwerpen in dit hoofdstuk zoveel mogelijk op gelijke wijze en in dezelfde volgorde geclusterd als voorheen in de Wet natuurbescherming het geval was: gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming van houtopstanden.  

Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente 

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning;  

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan.  Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen. 

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2024 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is. 

Bescherming van dieren en planten 

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Omgevingswet geldt, net als onder de Natuurbeschermingswet een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat men werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. 

Er wordt gewerkt met lijsten met beschermde soorten.  

Bescherming van bosopstanden                                                                                                              

De regels van de Natuurbeschermingswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Omgevingswet. 

Jacht om schade te beperken 

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht. 

3.1.9 Externe veiligheid

Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat overheden bij hun plannen zo vroeg mogelijk kijken naar veiligheid. Zo kunnen zij een brand, ramp of crisis voorkomen of de gevolgen ervan beperken. Externe veiligheid krijgt daarom een belangrijke plaats het omgevingsplan. In dit plan stelt de gemeente regels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling houdt ook in dat ze voldoende rekening houdt met het belang van een veilige leefomgeving. Het gaat daarbij om: 

  • de bescherming van personen in gebouwen en op locaties in de omgeving van een risicovolle activiteit, en 

  • het beperken van schade aan de fysieke leefomgeving in bredere zin (schade aan gebouwen en het milieu) bij een ongeval bij een risicovolle activiteit. 

 

Zelfredzaamheid 

Bij de inrichting van een gebied houdt het bevoegd gezag rekening met onder meer zelfredzaamheid. Dit is het vermogen van mensen om zich in veiligheid te brengen in een gebied waar een ramp of zwaar ongeval optreedt. Ook houdt het bevoegd gezag rekening met de mogelijkheden tot hulpverlening. Hierbij gaat het om: 

  • de toegankelijkheid van het gebied voor de hulpdiensten (brandweer, ambulance en politie) 

  • de mogelijkheden voor de rampbestrijding (bestrijdbaarheid en bluswatervoorzieningen) 

  • voldoende schuilmogelijkheden in de omgeving. 

 

Vitale infrastructuur 

Daarnaast houdt het bevoegd gezag rekening met de mogelijke effecten van een ramp of zwaar ongeval op vitale infrastructuur. Een ramp of zwaar ongeval kan er bijvoorbeeld toe leiden dat: 

  • een groot gebied zonder stroom komt te zitten 

  • of de drinkwatervoorziening uitvalt. 

 

Andere effecten kunnen zijn dat een belangrijke verkeersader uitgeschakeld raakt of een gebied niet langer bereikbaar is voor mobiel telefoonverkeer. Die effecten op de infrastructuur leiden dan tot (verdere) maatschappelijke ontwrichting. 

Drie categorieën gebouwen en locaties 

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan 3 categorieën 'gebouwen en locaties' waarvoor de regels bescherming bieden:                                                                                                   

 

  • a.

    zeer kwetsbaar zijn bijvoorbeeld basisscholen, kinderopvang, dagverblijven voor personen met een lichamelijke of geestelijke beperking; 

  • b.

    kwetsbaar: zijn bv. Woon functies, kantoorfunctie, sportfunctie, evenement in open lucht voor min 5000 personen; 

  • c.

    beperkt kwetsbaar zijn de overige gebouwen en locaties. 

 

Plaatsgebonden risico                                                                                                                       

Gemeenten moeten op grond van de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in het omgevingsplan een grenswaarde in acht nemen voor het plaatsgebonden risico. In acht nemen van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico betekent dat de gemeente alleen van de grenswaarde mag afwijken onder de voorwaarden die in het Bkl staan. 

Voor het toedelen van locaties voor zeer kwetsbare- en kwetsbare gebouwen en locaties geldt een plaatsgebonden risico van1 op 1.000.000 per jaar. (1 van de 1 miljoen personen overlijdt als gevolg van een ramp/ongeluk per jaar). De waarden voor het plaatsgebonden risico worden ruimtelijk vertaald in afstanden tot gebouwen en locaties. Zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties mogen niet binnen de PR-10-6-contour van een activiteit komen.                                                            

Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties geldt dat met dit plaatsgebonden risico (PR- 10-6 contour) rekening moeten worden gehouden. Dit betekent dat een gemeente binnen de contouren van 1 op de miljoen die beperkt kwetsbare gebouwen alleen mogelijk kan maken na een belangenafweging en goede motivatie. 

Aandachtsgebieden en groepsrisico   

Aandachtsgebieden zijn gebieden die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat zich binnen dat gebied bij een ongeval met gevaarlijke stoffen levensbedreigende gevaren voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Ook al is de kans daarop klein. Het aandachtsgebied vormt een instrument om het gesprek over veiligheid en bescherming door het treffen van maatregelen te starten. 

Er is een onderscheid tussen drie soorten gevaren: warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Daarmee zijn er ook drie typen aandachtsgebieden: 

  • brandaandachtsgebied 

  • explosieaandachtsgebied 

  • gifwolkaandachtsgebied 

 

Binnen een aandachtsgebied moet de gemeente rekening houden met het groepsrisico. Ook gaat het om het afwegen van beschermende maatregelen voor mensen die in dat gebied wonen, werken of recreëren. De aandachtsgebieden gelden zodra de activiteit wordt verricht. 

Het bevoegd gezag kan in een omgevingsplan een locatie waar een brand- of explosieaandachts-gebied geldt, aanwijzen als een brand- of explosievoorschriftengebied. Binnen de voorschriftengebieden gelden dan bouwvoorschriften voor nieuwe bouwwerken bovenop de standaard bouweisen. Het gaat daarbij om bouweisen die extra beschermen tegen de gevolgen van een van buiten komende brand of explosie. Deze extra bouweisen gelden dan alleen voor nieuwbouw. 

Het aanwijzen van een voorschriftengebied is verplicht als op die locatie ook zeer kwetsbare gebouwen (zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven) zijn toegelaten. 

Het werken met aandachtsgebieden is een andere manier van omgaan met het groepsrisico. De regels hiervoor staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De regels over extra bouweisen bij nieuwbouw in een (brand- of explosie)voorschriftengebied staan in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). 

Bal: algemene rijksregels voor milieubelastende activiteiten                                                                        

In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan maatregelen die een initiatiefnemer van een risicovolle milieubelastende activiteit moet toepassen. Het gaat om maatregelen voor activiteiten met gevaarlijke stoffen, met vuurwerk, met ontplofbare stoffen voor militair of civiel gebruik en om windturbines. 

Bkl: beoordelingsregels vergunningen voor milieubelastende activiteiten                                             

Een aantal risicovolle milieubelastende activiteiten is vergunningplichtig. Beoordelingsregels hiervoor staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het gaat bijvoorbeeld om regels voor de opslag van gevaarlijke stoffen en regels voor Seveso-inrichtingen. 

3.1.10 M.e.r.-beoordeling

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage (m.e.r.) moet worden opgesteld. Het doel van de m.e.r. is dat het milieubelang volwaardig wordt meegewogen in de besluitvorming. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Omgevingswet. De uitvoeringsregels staan in het Omgevingsbesluit. 

In het Omgevingsbesluit (bijlage 5) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r: 

  • m.e.r.-plicht; bevat de projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt. 

  • m.e.r.-beoordelingsplicht; bevat de projecten, waarvoor moet worden beoordeeld of zij aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en, als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt. 

Ook is in het Omgevingsbesluit vastgelegd op welke besluiten en plannen de mer van toepassing is. 

In het geval dat sprake is van een plan of programma dat een kader vormt voor een MER-beoordelingsplichtig project of mer-plichtig project, waarin het gebruik van kleine gebieden op lokaal niveau wordt bepaald, of bij kleine wijzigingen van zo’n plan of programma, hoeft onder het stelsel van de Omgevingswet niet meteen een MER te worden gemaakt. Eerst moet worden beoordeeld of dat plan of programma belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. 

Voor een plan of programma dat een kader vormt voor een project dat niet MER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig is gold doorgaans geen plan-MER-plicht. De wetgever heeft onder de Omgevingswet voor deze gevallen toch een MER-beoordelingsplicht in het leven geroepen. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal dus in deze gevallen moeten worden nagegaan of dat plan of programma vooralsnog belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben zodat een MER moet worden gemaakt. 

In de Omgevingswet is bepaald dat de beschrijving van redelijke alternatieven voor een locatie of tracé in een project-MER niet nodig is wanneer die locatie of dat tracé al in een MER-plichtig plan of programma is aangewezen, en daarvoor ook al een MER is gemaakt. 

Er geldt nog maar één procedure voor het project-MER. Het advies over reikwijdte en detailniveau als het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is facultatief voor alle projecten. 

Er is onder de Omgevingswet geen verplichting meer om van het voornemen van een plan, programma of project kennis te geven. Onder het nieuwe stelsel hoeft bij de voorbereiding van een plan, programma of besluit waarvoor een MER moet worden gemaakt alleen nog maar de uitgebreide voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 Awb te worden gevolgd. 

Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije MER-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. We kennen nog maar één MER-beoordelingsprocedure. 

Het resultaat en de motivering van de MER-beoordeling moeten in het (ontwerp)plan of (-)programma of in het (ontwerp)besluit worden opgenomen. Er hoeft geen aparte kennisgeving en terinzagelegging van het MER-beoordelingsbesluit plaats te vinden. 

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.

Doelstellingen, ambitie en visie

De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:

Deze Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.

Willen we Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, dan moeten we daar nu wat voor doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken. Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.

Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels’ of ‘DOE-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geven we hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.

Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma’s waar we samen – ieder vanuit zijn of haar kracht en verantwoordelijkheid – aan werken. Zo geven we invulling aan de Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin van de toekomst is nu!

Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Externe link: Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Externe link: Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

Verkeers- en vervoerbeleid

De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.

3.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is op 21 december 2022 door de Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels en is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Hij is gericht op zowel het beschermen als het duurzaam benutten van deze leefomgeving in Gelderland. Telkens wordt er gelet op een goede balans tussen het beschermen en borgen van belangen en het mogelijk maken van ontwikkelingen in een bepaald gebied binnen de provincie. Dit betekent dat voor vrijwel alle thema’s die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving instructieregels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De volgende instructieregels zijn opgenomen:

  • Algemeen (afd.5.1); 

  • Natuur (afd. 5.2 ); 

  • Landschap (afd. 5.3); 

  • Erfgoed (afd.5.4); 

  • Milieu (afd. 5.5) 

  • Provinciale wegen (afd. 5.6); 

  • Ruimtelijke inrichting, ontwikkeling van gebieden en regionale samenwerking (afd. 5.7).  

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Algemeen

Als het gaat om de fysieke leefomgeving hebben de gemeenten in de Regio Achterhoek veel plannen op het gebied van wonen, infrastructuur, natuur, landbouw, recreatie, energieopwekking en bedrijven. Daarnaast moeten ze problemen oplossen op het gebied van stikstof, klimaat en de kwaliteit van de bodem en het watersysteem. Veel ruimtevragers zoals wonen, natuur en landbouw overlappen elkaar en onze ruimte is schaars. Daarom moeten slimme keuzes worden gemaakt voor de korte en lange termijn. Dat doen de regiogemeenten niet alleen maar samen met andere overheden. Die samenwerking is bijvoorbeeld gegoten in een regioarrangement. Dit is, naast het programma Vitaal landelijk gebied Gelderland één van de instrumenten om die uitwerkingen en keuzes voor te bereiden. Het regioarrangement is onderdeel van een langjarige samenwerking in de regio, tussen de regio- gemeenten, provincie, waterschap.

3.3.2 Achterhoek Visie 2030

Citaat:De Achterhoek is een uniek gebied. Sterke waarden zijn onze prachtige woon- en werkomgeving, de bloeiende en innovatieve economie en een cultuur van samenwerken en vertrouwen. Innoveren en experimenteren: we zijn er niet alleen goed in, het hoort bij ons. Dit laten we ook zien met onze unieke samenwerking, waarin maatschappelijke organisaties, ondernemers en overheden samen de koers bepalen. In een open bestuurscultuur en met respect voor elkaar benutten we elkaars netwerk en leren we van elkaar. Met één gezamenlijk doel: de Achterhoek als geheel verder brengen. In onze ambities en doelen leggen we hiervoor nadrukkelijk de verbinding met de Sustainable Development Goals en zijn we de eerste SDG-regio van Nederland. We werken integraal aan onze opgaven en ambities vanuit zes verschillende thema’s. Deze thema’s staan niet los van elkaar, maar beïnvloeden elkaar, grijpen op elkaar in en dragen in gezamenlijkheid bij aan brede welvaart. We richten ons daarbij niet alleen op technische, maar ook op sociale en maatschappelijke innovatie. Ook constateren we dat stad en landelijk gebied steeds meer verbonden raken met elkaar. De opgaven in het landelijk gebied en de grote ruimtelijke opgaven die we in Nederland en de Achterhoek hebben, vragen om een goede afweging, balans en samenwerking om de gewenste ontwikkelingen op de juiste plaatsen tot stand te brengen. Nederland heeft met de Achterhoek een regio waar alles samenkomt: een aantrekkelijk én duurzaam werk-, leer-, woon- en leefklimaat’.

3.3.3 Regionale Detailhandelsvisie

Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.

3.3.4 Regionaal Programma werklocaties Achterhoek 2019-2023 (en de periode tot 2030)

De Provincie Gelderland streeft naar een evenwichtige voorraad van werklocaties die bijdraagt aaneen aantrekkelijk en duurzaam vestigingsklimaat. Om regionale economische ontwikkelingen op een adequate manier te kunnen faciliteren zijn voldoende werklocaties van de juiste kwaliteiten en op de juiste locaties gewenst. Om het lokale en regionale bedrijfsleven ook de komende jaren zo goed mogelijk te kunnen faciliteren, hebben de regio Achterhoek en de provincie Gelderland een analyse van vraag en aanbod op bedrijventerreinen in de Achterhoek laten uitvoeren. 

Dit RPW voor de periode 2019 tot 2023 vormt het eindproduct van dit proces, waarin de zeven gemeenten in de Achterhoek, op basis van vraag-aanbodanalyses, onderling afspraken hebben gemaakt betreffende de bedrijventerreinenprogrammering in de regio. 

De doelstelling van het RPW zijn: 

  • Bijdragen aan economische ontwikkeling op de juiste locaties in de regio en het bevorderen van (de randvoorwaarden voor) werkgelegenheid. 

  • Ruimte geven aan de ontwikkeling van lokale bedrijvigheid 

  • Het versterken van de kwaliteit van bestaande bedrijventerreinen 

  • Toelaten van nieuwe ontwikkelingen, waar dat nodig is 

  • Bevorderen van regionale samenwerking omtrent het bedrijventerreinenbeleid 

 

In dit RPW zijn de stappen uitgewerkt, die moeten leiden tot het behalen van deze doelstellingen. Daartoe zijn voorstellen gedaan, op basis waarvan de gemeenten in de Achterhoek en de Provincie Gelderland verder kunnen bouwen aan een kwalitatief sterke bedrijventerreinenvoorraad. 

 De drie stappen van het bedrijventerreinenbeleid 

Het bedrijventerreinenbeleid in de Achterhoek wordt beschreven in de volgende drie stappen: 

1. het op- en vaststellen van het RPW; 

2. het planologisch regelen van (nieuwe) locaties, inclusief toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking; 

3. het beoordelen van individuele initiatieven. 

Dit RPW vormt het resultaat van stap 1. Hiervoor is een analyse gemaakt van de bedrijventerreinenmarkt in de Achterhoek. De analyse die ten grondslag ligt aan dit RPW is gebaseerd op de regionale doelstellingen die zijn beschreven in de Uitvoeringsagenda 2.0 Achterhoek 2020 en opvolger Achterhoek 2030. Hiermee werken de gemeenten in de Achterhoek zoveel mogelijk aan een integraal economisch beleid, waarbij over de grens van beleidsvelden wordt samengewerkt. 

Aan de basis van het onderzoek ligt een analyse van het aanbod in de regio en een prognose van de ruimtevraag voor de periode 2019-2023 en de periode tot 2030. Vervolgens is door middel van een vraag-aanbodconfrontatie in beeld gebracht hoe vraag en aanbod in de regio zich verhouden. Dit is gedaan door zowel de vraag als het aanbod in te delen in werkmilieus. Op die manier is een duidelijk beeld ontstaan van op welke locaties en voor welk type bedrijvigheid knelpunten zijn of kunnen ontstaan, dus waar mogelijk nieuwe ontwikkelingen of herstructurering noodzakelijk zijn. De analyse is afgesloten met enkele aanbeveling. Deze aanbevelingen hebben vervolgens geleid tot afspraken per gemeente die zijn vastgelegd in de uitvoering van het RPW. In het afsluitende stroomschema is weergeven hoe de gemeenten gezamenlijk omgaan met nieuwe initiatieven. 

3.3.5 Nota bodembeheer Regio Achterhoek 2020 en bodemkwaliteitskaart Regio Achterhoek 2020

Op 1 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Bronckhorst de geactualiseerde regionale bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer vastgesteld. In deze bodemkwaliteitskaart is voor de hele regio Achterhoek aan de hand van beschikbare bodemonderzoeken opnieuw de (chemische) bodemkwaliteit doorgerekend. Hierbij is gebruik gemaakt van in de afgelopen jaren verzamelde gegevens over de bodemkwaliteit. Doordat er meer data beschikbaar en gebruikt is, is de betrouwbaarheid van de informatie op de kaarten verbeterd.

De grootste wijzigingen ten opzichte van de voorgaande bodemkwaliteitskaarten zijn: 

  • Het uitbreiden van de regio Achterhoek met de gemeenten Lochem en Zutphen; 

  • Een eenduidiger beleid voor grondverzet binnen de regio Achterhoek, door het hebben van één bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer voor de regio; 

  • Toevoegen van PFAS aan het stoffenpakket. Door de bodemkwaliteitskaart uit te breiden met PFAS, kan meer grondverzet plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en is een partijkeuring niet altijd meer nodig. Dit bespaart geld en tijd.    

 

De bodemkwaliteitskaart wordt met name ingezet voor het toepassen van grond. De regels voor het toepassen van grond zijn uitgewerkt in de bijbehorende nota bodembeheer. Het doel van de Nota bodembeheer is: 

  • Het stellen van regels voor duurzaam en efficiënt hergebruik van vrijkomende grond in de regio; 

  • Het verankeren van afspraken over grondverzet en hergebruik van grond.  

 

Wanneer aan de regels van de beleidsnota wordt voldaan, mag grond zonder partijkeuring worden toegepast. Met de inzet van de kaart wordt hergebruik van kostbare grond gestimuleerd en wordt regionaal invulling gegeven aan verantwoord en duurzaam bodembeheer. 

Met het vaststellen van de nota Bodembeheer wordt het volgende mogelijk gemaakt:  

  • De gemeenten heeft de mogelijkheden om milieuvriendelijk beheer van de grondstromen, dat praktisch uitvoerbaar, milieu hygiënisch verantwoord en transparant is, te optimaliseren; 

  • Meer grondstromen kunnen plaatsvinden zonder dat voorafgaand de kwaliteit van de grond moet worden onderzocht. Voor de gemeenten en derden kunnen besparingen worden gerealiseerd in uitvoeringstijd en kosten; 

  • Meer toepassingslocaties beschikbaar komen om vrijkomende grond milieuvriendelijk te hergebruiken; 

  • Het gebruik en de aankoop van primaire én secundaire bouwstoffen (bijvoorbeeld zand uit zandwinputten of grond van een grondbank) wordt verminderd;  

  • De druk op het wegennet, de uitstoot van uitlaatgassen en fijnstof en het gebruik van energie wordt verminderd (grond hoeft minder ver te worden getransporteerd, geen extra productie door grondverwerker).  

 

3.3.6 Vrijetijdsagenda Achterhoek 2020 – 2030

De acht samenwerkende Achterhoekse gemeenten, waaronder Bronckhorst, hebben de ambitie om de    vrijetijdssector in de Achterhoek verder te ontwikkelen. Daarmee leveren we een belangrijke bijdrage aan de Achterhoekse economie en maatschappelijke opgaven, zoals instandhouding van voorzieningen, werkgelegenheid creëren en jongeren aan de Achterhoek binden. Om dat te realiseren zetten we de komende jaren in op de volgende speerpunten:                                                                                                               

Speerpunt 1: Aanbodontwikkeling; de beleefbaarheid van de Achterhoek vergroten

De Achterhoekse vrijetijdssector is in ontwikkeling en de afgelopen jaren gegroeid. Er liggen kansen om te werken aan het onderscheidend vermogen van de Achterhoek en het realiseren van meer publiekstrekkers.Het gaat om het vraaggericht ontwikkelen van het aanbod. Meer diversiteit en highlights met een regionale impact zijn binnen dit speerpunt de belangrijkste kenmerken. 

Speerpunt 2: Vitaliteit verblijfsrecreatie op peil houden en verbeteren

Uit onderzoek (najaar 2019) blijkt dat de verblijfsrecreatie sector in de Achterhoek tamelijk vitaal is. Om ook in de toekomst toeristen goed te ontvangen moeten we blijven investeren in aantrekkelijk en kwalitatief hoogwaardig aanbod. We zetten in op het transformeren of revitaliseren van bedrijven aan de onderkant van de markt en het vitaal houden, door o.a. ruimte te bieden om verder te groeien, van bedrijven die vooroplopen. 

Speerpunt 3: Werken aan een onderscheidend profiel

De Achterhoek is een sterk merk met een hoge naamsbekendheid. Om het onderscheidend vermogen ten opzichte van voor de toerist vergelijkbare regio’s nog beter uit te dragen, zetten we in op het versterken van het Achterhoekse profiel voor de (inter)nationale gast. 

Speerpunt 4: Gastvrijheid in de regio bevorderen

De Achterhoek staat bekend om haar unieke streekeigen kenmerken, zoals het noaberschap, de volksaard, de gastvrijheid, maar ook bescheidenheid. Om langer verblijf, spreiding en herhaalbezoek te stimuleren willen we gasten een unieke ervaring bieden. Daarom gaan we de gastvrijheid naar een hoger plan tillen, zowel qua hardware (goede informatiepunten) als software (gepersonaliseerde informatievoorziening). 

Speerpunt 5: Positie vrijetijdssector versterken; verbindingen met andere sectoren intensiveren

De vrijetijdssector is minder goed in beeld door de regionale bestuursstructuur, waardoor directe toegang tot structurele financiële bijdrages ontbreekt. Een gemiste kans, want de vrijetijdssector staat niet op zichzelf, maar raakt ook andere thema’s, zoals food, klimaat, biodiversiteit, cultuur en erfgoed, natuur en landbouw. Daarom zetten wij in op een brede samenwerking. Samen kunnen we de integrale vraagstukken in de Achterhoek oppakken, zoals de (fijnmazige) bereikbaarheid, vitaliteit van vakantieparken, het vinden van geschikt personeel en verschraling van ons landschap. 

3.3.7 Watervisie 2030

Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 7 mei 2013 de Watervisie 2030 vastgesteld.

Nederland is een delta. Zonder dijken, sloten, stuwen en gemalen, is Nederland grotendeels onbewoonbaar. Al in de middeleeuwen ontstonden er daardoor waterschappen die er voor zorgden dat het land niet om de haverklap overstroomde en het water op een gecontroleerde manier naar zee stroomde. Dat waterbeheer vraagt permanent onderhoud. WRIJ beheert het water in Noordoost Gelderland en een klein deel van Overijssel. Dat doet het WRIJ al meer dan 700 jaar. Daardoor konden steden groeien, werden gronden geschikt voor landbouw en is laatste halve eeuw ook de kwaliteit van het water sterk verbeterd.

Maar omstandigheden veranderen voortdurend. Zoals klimaatverandering en veranderende sociaaleconomische omstandigheden. Ook komen, dankzij steeds geavanceerdere computers, nieuwe technieken beschikbaar. WRIJ ziet deze veranderende omstandigheden als dé uitdagingen voor de toekomst, omdat deze de vorm en inhoud van het waterbeheer direct raken. Hoe gaat WRIJ daarmee om en wat betekenen deze voor het waterbeheer in deze regio?

Samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstellingen werkt WRIJ aan de toekomst. De manier waarop deze dat wil doen, staat in de Watervisie 2030. Water is daarbij het verbindende element in die samenwerking.



Een multischalig waterschap

WRIJ is en blijft een regionaal werkende overheid die staat voor een deskundige en betrouwbare uitvoering van zijn taken. De samenwerking met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties is uitgebouwd, om doelen beter te kunnen bereiken of om kosten te beheersen. Daarvoor kennen betrokken partijen elkaars doelen en belangen en wisselen deze die in regelmatige dialogen uit. Kostenstijgingen worden door WRIJ ook beperkt door slimmer of duurzamer te werken en door, waar dit verantwoord is, taken aan anderen over te laten. De uitvoering van de ene taak vergt een ander schaalniveau van samenwerken dan een andere taak, voor WRIJ geen doel, omdat de gebiedsnabijheid -het werken in en dichtbij de stroomgebieden- wordt gekoesterd. WRIJ toont meerwaarde door de kennis en ervaring als gebiedsbeheerder maximaal te benutten, zowel in de stroomgebieden als daarbuiten.



Hoogwaterveiligheid op niveau

Het doel is en blijft een robuuste en kosteneffectieve bescherming van de regio tegen hoogwater. De opgave om grotere hoeveelheden water veilig op de Rijn en IJssel te kunnen opvangen is aanzienlijk. De aanpassingen die daarvoor nodig zijn, heeft WRIJ in 2030 voor een deel uitgevoerd, samen met de partners in het nationale Deltaprogramma. Voor de rivierdijken worden verschillende beschermingsniveaus gehanteerd, omdat het ene gebied een hogere bescherming vraagt dan het andere gebied. WRIJ werkt met nieuwe soorten dijken en betrekt gebiedspartijen, andere overheden, ondernemers en burgers meer bij de bescherming van de binnendijkse gebieden.



Helder regionaal waterbeheer

In 2030 wordt het regionale watersysteem klimaatbestendig beheerd en onderhouden. We kennen de risico's op wateroverlast en weten in welke gebieden extreme buien en droogte negatieve gevolgen hebben. In samenwerking met agrariërs, terreinbeheerders en gemeenten werken we aan maatregelen om die extremen op te vangen. Ook werken we samen aan een verbeterslag in de waterkwaliteit. Waar er risico's en knelpunten blijven, geven we dit aan. Als gebiedsbeheerder hebben we nieuwe allianties met ondernemers en burgers en stimuleren we hen om van de stroomgebieden een verdienlandschap te maken: een gebied waar economisch gewin en waterbeheer hand in hand gaan.



Stoffen winnen uit de waterketen

In 2030 blijft het zuiveren van afvalwater met oog op de volksgezondheid de belangrijkste taak. Op basis van de modernste zuiveringstechnieken halen we schadelijke stoffen uit het water, voordat dit teruggaat in het milieu of verder wordt benut. De meeste zuiveringsinstallaties draaien in 2030 op energie die uit het afvalwater wordt opgewekt. Ook in het regionale watersysteem zijn kansen op we er zoveel mogelijk uit en deze worden opnieuw gebruikt. We stimuleren het scheiden van schadelijke stoffen aan de bron. De partners in de hele waterketen werken nauw samen in gebiedsverbanden, die zijn afgestemd op de kansen en mogelijkheden in het betreffende gebied.

3.3.8 Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 13 januari 2022 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld.

Aanleiding

Het waterbeheerprogramma (WBP) is een belangrijk instrument, waarmee WRIJ aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden. Voor het overgrote deel zijn de langetermijndoelen voor de beleidsthema’s al vastgesteld; het WBP geeft aan hoe WRIJ in de planperiode met deze doelen aan de gang gaat en waar WRIJ in 2027 denkt te staan. Gedurende de looptijd van het WBP kan/zal tussentijds bepaald worden of er aanleiding is het WBP te actualiseren; dit is aan de orde als koers of de kaders significant wijzigen.

WRIJ in uw omgeving

WRIJ zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt WRIJ bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet WRIJ door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige dijken. WRIJ doet dit met diepgewortelde vaken gebiedskennis en verbinden beleid én uitvoering. WRIJ werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde waarde, in samenwerking met de partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en Overijssel, wendbaar en gebied-nabij. De beleidsdoelen worden in samenwerking met netwerkpartners opgesteld (open planvorming) en gebiedsgericht vertaald naar haalbare wateropgaven en programmaopdrachten (gebiedsprocessen). De programmaopdrachten worden in samenwerking met de betrokkenen in het gebied doorgezet naar uitvoering (co-creatie).

Wat komt er op ons af?

De wereld om ons heen is blijvend in verandering en die veranderingen lijken ook steeds sneller te gaan. Toenemende risico’s met betrekking tot droogte en wateroverlast, een groeiende vraag naar woningen, de natuur- en milieuopgaven zoals stikstofdepositie, maar ook de nieuwe mogelijkheden met onder andere informatietechnologie zien wij op ons afkomen. WRIJ zien dat de samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vragen om nauwe samenwerking met onze partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Het betreft het samenwerken aan wateropgaven die WRIJ nu in beeld heeft en wateropgaven die de komende periode nog worden uitgewerkt. Hoe WRIJ dat de komende zes jaar wil gaan doen samen met de omgeving, dat wordt beschreven in dit WBP.

Wat gaat WRIJ doen in de periode tot aan 2027?

Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van WRIJ in ieder geval:

  • het peilbeheer van grond- en oppervlaktewater

  • het onderhouden en beheren van de waterkeringen en watergangen

  • het transporteren en zuiveren van afvalwater

  • het verbeteren van de waterkwaliteit

  • de vergunningverlening, toezicht en handhaving.



Daarbovenop is voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om het gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt WRIJ toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Er wordt gebiedsbreed geïnvesterd in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten over de snelheid van klimaatverandering richting 2050. Hiervoor gaat WRIJ het volgende doen:

  • Integrale aanpak, samen met omgevingspartners, om te komen tot een nieuwe inrichting, zowel van het watersysteem als het gebied/gebruik, landelijk en stedelijk.

  • Voorraadbeheer actief oppakken op Achterhoeks plateau en verder brengen in de Landgoederenzone Baakse Beek (mogelijk verbreden), o.a. drainagebasis groter gebied omhoog.

  • Gebiedsbrede aanpak stedelijk gebied (programmatisch).

  • Intensiveren inzet van de voorbereidende trajecten (verkenningen, inrichten processen) voor structurele/integrale/brede systeem- en gebiedsaanpassingen.

  • Intensiveren no-regret in het gehele gebied; sneller, op eigen initiatief en breder ‘elke druppel de grond in’.

  • Agenderende rol richting omgevingspartners bij benoemen complexe keuzes om transities watersysteem te realiseren.

  • Verbreden aanpak focusgebieden: gebiedsbrede aanpak in lopende (of extra) gebieden vanuit thema’s Gezonde Leefomgeving & Klimaatrobuust Gebied samen.

  • Kwaliteitsverbetering stedelijk water door andere inrichting van de openbare ruimte.

  • Water op Maat: realisatie van hergebruik effluent bij de 4 KRW-rioolwaterzuiveringen.

 

Voor dit WBP heeft WRIJ diens werkzaamheden weergegeven in onderstaande vier thema’s.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit doet WRIJ in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in het gebied. WRIJ zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst, door dagelijks beheer van keringen en door continu inzicht in de keringen. WRIJ voert het beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt ingespeeld op ontwikkelingen. Daarnaast heeft WRIJ een sterke adviesrol in de ruimtelijke ordening en zijn is het een sterke partner in de calamiteitenbestrijding.

Circulaire Economie en Energietransitie

WRIJ wil in het uitvoeren van de primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil WRIJ in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd. Hiervoor moeten zoveel mogelijk de grondstofbehoefte worden beperkt en ervoor worden gezorgd dat er geen sprake is van waardevermindering van grondstoffen. De afvalstromen moeten zo klein mogelijk zijn. En bovenal: WRIJ moet met diens werkwijze zorgen voor 95% minder emissie van broeikasgassen.

Gezonde leefomgeving

WRIJ zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het streven is naar dat water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert. WRIJ verwacht met deze plannen de woon-, werk- en leefomgeving van de Achterhoek, Liemers en Overijssel nog toekomstbestendiger te maken.

3.3.9 Waterschapsverordening Waterschap Rijn en IJssel

De waterschapsverordening is de verordening op grond van de Omgevingswet, waarin vrijwel alle regels over de fysieke leefomgeving van het waterschap zijn opgenomen. Vrijwel alle regels, omdat enkele onderwerpen op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit buiten de waterschapsverordening moeten blijven. Dat betreft bijvoorbeeld regels over onderhoudsplichten waarvoor de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet blijft bestaan. 

De waterschapsverordening bestaat uit regels over activiteiten van burgers, bedrijven en mede-overheden die van invloed zijn op het watersysteem, de waterveiligheid en de zuiveringtechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallaties, RWZI). Voor de opbouw van de waterschapsverordening is daarom gekozen naar een indeling in de verschillende soorten activiteiten. 

Hoofdstuk 2 van deze waterschapsverordening bevat alle regels over activiteiten bij waterstaatswerken, zoals oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen. Dit zijn regels over bijvoorbeeld het aanleggen van bruggen of steigers bij oppervlaktewaterlichamen, het aanleggen van kabels bij waterkeringen of het lozen van water in of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam. 

Hoofdstuk 3 gaat over activiteiten met betrekking tot grondwater. Daarbij kan gedacht worden aan grondwateronttrekkingen voor bijvoorbeeld beregening, veedrenking of bronneringen, maar ook het infiltreren van water in de bodem en het aanbrengen van drainage. 

Hoofdstuk 4 bevat de regels over het aansluiten van de gemeentelijke riolering op de RWZI.  

In de hoofdstukken 5, 6 en 7 zijn de voormalige rijksregels opgenomen (bruidsschat) die niet terugkomen onder de Omgevingswet. Het betreffen regels over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of de RWZI, het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem in samenhang met dergelijke onttrekkingen, en het onttrekken van oppervlaktewater) en regels voor activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen, zoals bruggen en kabels.

3.3.10 Regionaal woonbeleid

Er is een grote behoefte aan extra woningen om te voorzien in het aanzienlijke tekort. In het nationale programma is daarom vastgelegd dat er op de schaal van heel Nederland 900.000 woningen moeten worden bijgebouwd. Omdat er vooral behoefte is aan betaalbare woningen, moet 2/3e van de te bouwen woningen behoren tot de categorie betaalbaar. Betaalbare koopwoningen zijn volgens het programma woningen tot de grens van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG); dit was € 355.000. In 2023 wordt de link met de NHG-grens losgelaten en het bedrag niet verder geïndexeerd. Betaalbare huurwoningen zijn de sociale huurwoningen en midden-huurwoningen tot € 1.000 per maand. Onderdeel van de woondeal is dat in ieder geval moet 28% van alle te realiseren woningen een sociale huurwoning is. Dit komt neer op 250.000 sociale huurwoningen op de schaal van Nederland.

De minister heeft de regie voor het sluiten van woondeals neergelegd bij de provincies. Op 13 oktober 2022 heeft de provincie Gelderland een bod tot het realiseren van 100.000 woningen in de hele provincie uitgebracht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken. 

Woonagenda en woondeal

Vanaf het voorjaar van 2022 is op het niveau van de regio 8RHK veelvuldig overleg

gevoerd met de provincie om te komen tot afspraken voor de Achterhoek. Dit heeft

geresulteerd in een woondeal waar partijen zich in kunnen vinden.

De belangrijkste afspraken uit de Achterhoekse woondeal zijn:

  • Er worden in ieder geval 8.390 woningen in de Achterhoek gebouwd tot en met 2030, met daarbij ruimte om adaptief te programmeren tot ca. 11.500 woningen (totale ambitie van de Achterhoekse gemeenten).

  • 60 procent van de te realiseren woningen vallen in de betaalbare categorie, 28 procent in de sociale huur en 32 procent in de betaalbare koop.

  • De Achterhoekse woningcorporaties zetten zich in voor de realisatie van 2.331 woningen, waarvan 105 in de middenhuur.

  • In de gemeente Bronckhorst worden minimaal 1.000 woningen gebouwd tot en met 2030.

  • We gaan uit van een benodigde plancapaciteit van minimaal 130%.

  • Om deze doelen te behalen, dient een aantal randvoorwaarden geborgd te zijn. Daarbij gaat het om: financiering van onrendabele toppen, investering in bereikbaarheid, voldoende ambtelijke capaciteit en stikstofruimte. Over deze voorwaarden zijn we als regio nog in gesprek met de Provincie en het Rijk. In regionaal verband wordt er gewerkt aan een goed woonklimaat in de Achterhoek, in samenwerking met de provincie Gelderland. Sinds 2019 gebeurt dit onder de vlag van de “8RHK Ambassadeurs”.

3.3.11 Regio-arrangement

Het Rijk heeft eind 2023 met alle provincies afspraken gemaakt over hoe wij opgaven op het gebied van wonen, bereikbaarheid, energie, economie, landbouw en natuur, goed ruimtelijk kunnen inpassen. Het Rijk vraagt hiervoor een ruimtelijk voorstel van de provincie. De provincie Gelderland heeft besloten haar ruimtelijk voorstel vanuit haar zeven regio’s op te bouwen op basis van een regioarrangement per regio. Eén van de regio’s is de Achterhoek.  

In het regioarrangement maken we als provincie, regio, gemeenten en waterschap afspraken over het gezamenlijk perspectief voor hoe we al deze opgaven in samenhang aanpakken voor de komende 20 tot 30 jaar. Een regioarrangement is een dynamisch document dat minimaal eens in de twee jaar bijgesteld zal worden. Dit arrangement bundelt de verschillende bestuurlijke krachten en middelen worden op een passende wijze gealloceerd om tot een effectieve integrale realisatie van de verschillende opgaven te komen. 

In hoofdstuk 5 van het Regioarrangement staan de hoofdopgaven voor de Achterhoek beschreven die vragen om een gezamenlijke uitwerking en aanpak.  

Overkoepelend: leefbare gemeenschappen en sterke landschappen met 7 speerpunten:  

  • Naar een klimaatbestendige regio 

  • Aantrekkelijke woonomgeving met passende voorzieningen  

  • Een toekomstbestendige landbouw 

  • Slim bereikbare regio 

  • Duurzaam economisch perspectief 

  • Meer Duurzame energie 

  • Versterking (cultuur) landschap Achterhoek en recreatie 

 

De opgaven hebben reikwijdte tot over de gemeentegrenzen. Het Regioarrangement beschrijft de ambities, doelen en opgaven voor de leefomgeving rondom de drie perspectieven;  

 

  • a.

    Perspectief natuur en landbouw,  

  • b.

    Ordenende netwerken mobiliteit, energie en (circulaire) economie en  

  • c.

    Leefbare steden en regio’s.   

De opgaven binnen deze perspectieven kunnen zowel qua schaalgrootte als qua complexiteit niet door de afzonderlijke gemeenten alleen opgepakt worden.  

De wijze waarop uitvoering aan deze opgaven wordt gegeven kan per opgave verschillen. Een gezamenlijke uitwerking via een integrale gebiedsgerichte aanpak leggen we vast met/in het regioarrangement.   

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Bronckhorst 2035

De Omgevingsvisie Bronckhorst 2035 is op 24 februari 2022 vastgesteld. De kern van de visie is:

Bronckhorst twee keer zo mooi

Onze karakteristieke gemeenschappen en landschappen staan er in 2035 nóg beter voor. En hoe ziet het er dan uit in 2035?

Onze dorpen en buurtschappen ontwikkelen zich, elk op hun eigen manier. Passend bij hun karakter en identiteit. Alle inwoners doen mee en dragen bij aan hun gemeenschap. Activiteiten, cultuur en tradities floreren.

Er is ruimte om te ondernemen voor onze toonaangevende, technologische en ambachtelijke ondernemingen. Bronckhorst staat op de kaart als ontwikkelaar van gezonde en innovatieve agrofood producten. De banen die onze ondernemers creëren zorgen voor interessant en passend werk. Er zijn voldoende woningen om in de eigen gemeenschap te blijven wonen. In de dorpen of binnen 20 minuten fietsen vinden we de basisvoorzieningen om prettig te leven. Onze leefomgeving stimuleert meedoen, bewegen en ontmoeten.

Inwoners en bezoekers genieten van prachtige, veelzijdige landschappen. Kenmerkende groenstructuren, bomen, andere landschapselementen en ons rijke erfgoed zijn verder versterkt. Het natuurlijke systeem is op orde en veerkrachtig. De kwaliteit van bodem, water en lucht zijn goed en het landschap is in staat de effecten van het veranderende klimaat op te vangen. Boeren voeren er een gezonde bedrijfsvoering met zorg voor de omgeving en oog voor dierenwelzijn.

Zo gaven we invulling aan de vele opgaven die de komende vijftien jaar op ons afkomen. Bronckhorst zal veranderen. Er komen woningen, bedrijven en locaties voor de opwek van hernieuwbare energie. Gemeenschappen en landschappen veranderen mee, zoals ze al eeuwen mee veranderen. En zo wordt Bronckhorst de komende jaren alles bij elkaar twee keer zo mooi. Deze bovenstaande ambities vertaalden we in concrete doelen voor 2035. Deze doelen helpen ons bij het formuleren van concrete acties. En het al dan niet ondersteunen van initiatieven van inwoners. We monitoren de komende jaren in hoeverre we deze doelen bereiken en of we eventueel moeten bijsturen met nieuwe acties.

3.4.2 Woonbeleid

Woonvisie

Op 18 juli 2019 heeft de raad van Bronckhorst de lokale woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst 2019-2025 vastgesteld. Op 27 mei 2021 heeft de raad ingestemd met de actualisatie van de woonvisie.

Woningbouwambitie

Op 27 januari 2022 heeft de raad de woningbouwambitie vastgesteld op het toevoegen van 1.700 tot 2.200 woningen. 

Er is extra woningbouw nodig o.a. vanwege:

  • Gezinsverdunning zet door: groeiend aantal (kleinere) huishoudens

  • Meer vestiging dan vertrek: positief migratiesaldo

  • Arbeidsmarkttekort loopt op: noodzaak om nieuwe arbeidskrachten aan te trekken en te huisvesten

  • Blijvende wens en behoefte starters en (jonge) gezinnen om terug te keren naar waar men vandaan komt. Dit is ook belangrijk voor de leefbaarheid en een gezonde bevolkingsopbouw.

  • Nieuwbouw blijft altijd nodig voor vernieuwing en verduurzaming van de woningvoorraad en het creëren van doorstroming.

 

We programmeren adaptief om in te kunnen spelen op nieuwe woningmarktontwikkelingen.

Woningbouw realiseren we in de volgende categorieën:

  • Woningbouw is mogelijk in alle kernen, naar de maat en behoefte van de kern (door inbreiding en transformatie);

  • Uitbreidingslocaties in Hengelo, Hummelo (verdeeld over dorp), Vorden, Steenderen, Zelhem;

  • Wonen in het buitengebied, door woningsplitsing en het mogelijk maken van wonen op locaties van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB);

  • Woningbouw op gemeentelijke locaties, inzet van gemeentelijke locaties voor woningbouw in diverse kernen;

  • Wonen door het inzetten en toevoegen van flexwoningen.

 

Uitbreidingslocaties woningbouw

Om mede invulling te geven aan de woningbouwambitie heeft het college op 1 februari 2022 een aantal uitbreidingslocaties vastgesteld. Naast inbreiding en transformatie hebben we aanvullend een aantal uitbreidingslocaties nodig voor de woningbehoefte in onze gemeente.

Overige informatie 

Woningsplitsing 

In het verleden was het gebruikelijk dat meerdere generaties samenwoonden onder één dak of op een erf. Op dit moment leeft er onder een deel van de inwoners (met name in het buitengebied) nog steeds deze behoefte. Redenen kunnen bijvoorbeeld zijn dat kinderen voor hun ouders zorgen of om het voor jongere generaties financieel mogelijk te maken om in het buitengebied te (blijven) wonen. Het hoeft niet altijd te gaan om familiaire verbanden, maar vaak is dit wel het geval. We willen de kernen en het buitengebied nu en in de toekomst leefbaar houden en hebben het naoberschap hoog in het vaandel staan. Daarom bieden we ruimte aan het splitsen van woningen, zowel binnen de bebouwde kom als daarbuiten.

Uitgangspunt is dat met de extra gecreëerde woning voorziet in de behoefte van een van de prioritaire doelgroepen.

Recreatie woningen

Permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan. In specifieke gevallen is tijdelijke bewoning onder voorwaarden wel toegestaan. Zowel in geval van calamiteiten, verbouw, verhuizing en echtscheiding geldt dat er een tijdelijke vergunning kan worden afgegeven voor maximaal 1 jaar die niet kan worden verlengd. Dit geldt alleen voor huidige of toekomstige inwoners.

Mantelzorgwoningen

Onder bepaalde voorwaarden kan vergunning vrij een tijdelijke mantelzorgwoning worden gebouwd. Dit kan zowel in de bestaande woning als in een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw. De mantelzorgwoning kan worden bewoond door degene die zorg nodig heeft, maar ook door de degene die zorg verleent. Er moet sprake zijn van een mantelzorgsituatie en sociale relatie. Wanneer de mantelzorgsituatie eindigt, dan dient de woning weer ontmanteld te worden. Het uiteindelijke besluit om een mantelzorgwoning toe te kennen, ligt bij de sociaalconsulent in overleg met de vergunningverlener. 

Vrijkomende agrarische bebouwing – wonen in buitengebied

In februari 2022 is door de raad het beleid vastgesteld.

Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) is mogelijk. Dit een vorm van sociale projectontwikkeling waarbij toekomstige bewoners gezamenlijk opdrachtgever zijn voor hun eigen nieuwbouwproject. Woningzoekenden aangegeven graag via (collectief) particulier opdrachtgeverschap woningen te willen realiseren op gemeentelijke locaties. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat ook particuliere woninglocaties ontwikkeld worden via (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Gezien de huidige behoefte van onze inwoners om zelf aan de slag te gaan met woningbouw gaan we CPO als instrument structureel inzetten om woningbouw te realiseren en is CPO daarom onderdeel van ons woonbeleid.

3.4.3 Wonen en zorg

Net als de rest van Nederland heeft Bronckhorst te maken met een ouder wordende bevolking, die steeds langer vitaal blijft en zelfstandig blijft wonen. Op dit moment is ongeveer een derde van de inwoners 65-plus. De piek van de vergrijzing (hoog aandeel ouderen) zal tussen 2030 en 2040 zijn.  

Langer zelfstandig thuis wonen  

Een groot deel van de mensen wil niet verhuizen, tenzij het echt niet meer gaat. Men is tevreden met de eigen woning en vindt deze geschikt om in te blijven wonen. Daarnaast ervaren veel mensen een sterke sociale binding met de buurt waar ze wonen. Ook technologische ontwikkelingen maken het langer zelfstandig thuis wonen soms makkelijker. Zo kan onder andere door de aanleg van breedband meer zorg op afstand worden geleverd.  

 Vraag-aanbod woonzorg  

Tegelijkertijd is er ook een groeiende groep ouderen met een zorgvraag die niet in de thuissituatie opgevangen kan worden. Uit onderzoek blijkt dat het tekort aan intramurale plaatsen voor ouderen oploopt. Met name het aantal mensen met dementie neemt naar verwachting fors toe. Ook wordt er op korte termijn een tekort verwacht aan geschikte plekken voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) of psychiatrische problematiek (GGZ). Het gaat hier zowel om intramurale plekken als om geclusterde woonplekken voor begeleid wonen. Verwacht wordt dat de behoefte aan deze plekken (voor VG en GGZ) op langere termijn afneemt.  Landelijk beleid is er op gericht om mensen zo kort mogelijk in een beschermde of beschutte woonvoorziening te laten verblijven en zo snel mogelijk zelfstandig of begeleid te laten wonen. Veel mensen stromen dan door naar reguliere (huur)woningen. Er worden (regionale) afspraken gemaakt met de Achterhoekse gemeenten, zorgpartijen en woningcorporaties. 

Kijkend naar het woonzorgaanbod, zien we enerzijds een trend dat zorg steeds meer geclusterd wordt in de grootschalige instellingen. Zorgpartijen geven aan dat er een minimale omvang nodig is om de voorziening voor hun rendabel te maken. Anderzijds zien we in de samenleving een toenemende behoefte aan kleinschalige woonvormen of vormen van groepswonen waar (indien nodig) zorg kan worden geleverd. Hier gaat het vaak om mensen die nog geen zware (intramurale) zorg nodig hebben, maar die wel behoefte hebben aan ontmoeting en/of ondersteuning. Hierbij kan ook sprake zijn van een mantelzorgsituatie.  

Hoewel een groot deel van de (vitale) ouderen niet wil verhuizen en de meeste woningen levensloopgeschikt te maken zijn, is er ook een deel dat wel graag wil doorstromen naar een andere woning. De voorkeur gaat vaak uit naar een kleinere betaalbare grondgebonden woning met tuin (koop of huur) in een van de grotere kernen (dichtbij voorzieningen). Op dit moment ervaart een deel van de ouderen dat er niet genoeg aanbod is dat past bij hun specifieke woonwensen

3.4.4 Nota Grondbeleid

Bronckhorst staat voor grote opgaven waarvoor in de fysieke leefomgeving oplossingen moeten worden gevonden. Hierbij valt te denken aan de energietransitie, economie, klimaatadaptatie, voldoende betaalbare woningen, water vasthouden, behoud monumenten, stikstofdepositie en landschappelijke inpassing. Grondbeleid is één van de middelen om de beleidsdoelen van de gemeente te realiseren. Grondbeleid is nooit een doel op zich. Daarbij worden gemeentelijke kosten maximaal verhaald, maar hoeft er geen geld aan verdiend te worden. Er staat immers ook maatschappelijk rendement tegenover in de vorm van een verbetering van de leefomgeving. Grondbeleid kan bij dit alles als vliegwiel fungeren. 

In de Nota Grondbeleid wordt uitgegaan van sturend grondbeleid: Door de tijdige en optimale inzet van beschikbare grondbeleidsinstrumenten, toegespitst op de specifieke locatie en situatie, leidt  dit tot de tijdige bestuurlijk gewenste verandering in het ruimtelijk grondgebruik. De gemeente heeft daarmee de regie over de gewenste ontwikkeling (de gemeente stuurt en geeft richting aan). Daarbij wordt actief (en ook proactief) gebruik gemaakt van die beschikbare instrumenten die op de meest efficiënte en effectieve wijze de ontwikkeling tot stand kunnen brengen. Sturend grondbeleid betekent niet dat primair actief grondbeleid wordt toegepast, maar het sluit het ook zeker niet uit. Gevolg hiervan is dat de verhouding en wijze van samenwerken met marktpartijen per locatie wezenlijk kan verschillen. In alle gevallen houdt de gemeente de regie over het gewenste resultaat van de ontwikkeling. 

Met het kiezen voor sturend grondbeleid worden de nadelen van actief grondbeleid (bijv. financiële risico’s) en faciliterend grondbeleid (bijv. te weinig regie) voor een belangrijk deel opgelost. Sturend grondbeleid stelt het beleidsdoel en de regie op het realiseren daarvan voorop en daar worden de meest effectieve instrumenten van grondbeleid voor toegepast. 

Regie voeren op het realiseren van beleidsdoelen betekent dat soms op onverwachte momenten zich kansen voordoen en dat daar snel op gereageerd moet worden. Daarbij kan gedacht worden aan het onder gunstige voorwaarden kunnen kopen van een stuk grond dat in de toekomst als ruilgrond kan dienen of in de toekomst voor bijvoorbeeld woningbouw of natuurontwikkeling kan worden ingezet. Om deze reden is het college van B & W tot een zeker bedrag gemandateerd om zonder raadsbesluit strategische grond en/of opstallen te kunnen kopen. 

In grote lijnen zijn de belangrijkste instrumenten van grondbeleid: 

 

  • a.

    Grondverwerving (en exploitatie) door minnelijke aankoop of door onteigening waarbij ook een voorkeursrecht gevestigd kan worden. 

  • b.

    Gronduitgifte en alles wat daarbij hoort, zoals bewoningsplicht, differentiëren in grondprijzen etc. 

  • c.

    Gebruik maken van publiekrechtelijke juridische instrumenten zoals bestemmingsplan, exploitatieplan en omgevingsplan. 

  • d.

    Gebruik maken van privaatrechtelijke instrumenten zoals een anterieure overeenkomst of andere vormen van overeenkomsten zoals een samenwerkingsovereenkomst

Om optimaal te kunnen sturen en het maatschappelijk rendement te kunnen realiseren wordt op voorhand geen instrumenten uitgesloten. 

3.4.5 Nota Uitbreidingsmogelijkheden in het buitengebied voor bedrijven met de bestemming 'Bedrijf'

Verspreid in het buitengebied van Bronckhorst ligt een groot aantal niet-agrarische bedrijven, welke in het omgevingsplan Landelijk gebied Bronckhorst de bestemming ‘Bedrijf’ hebben gekregen.  

Vanuit de gedachte dat bedrijfsuitbreiding kan leiden tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit op locatie, is medewerking aan uitbreiding denkbaar als elders dit verlies in kwaliteit wordt gecompenseerd. Deze nota geeft daarvoor handvatten. Het is een flexibele regeling. Eén waarmee verzoeken om bedrijfsuitbreiding uniform kunnen worden beoordeeld. En met gebruikmaking van een evenwichtige verevening in de vorm van sloop en/of landschappelijke inpassing. Dit beleid, sinds half 2019 in werking, zoekt de balans tussen ruimte voor ondernemerschap en het versterken van landschap en natuur. De sloopvereiste is gekoppeld aan het type / soort bedrijfsuitbreiding, de omvang van de uitbreiding, de mate van gebiedsgebondenheid en de ligging in het buitengebied van Bronckhorst . Daarmee streven we naar bedrijvigheid passend in het landschap. 

Het beleid geeft antwoord op de volgende vragen: Welke aard bedrijvigheid is passend in het buitengebied? Welke omvang is nog passend voor het buitengebied? Verbreding van het takenpakket leidt soms binnen het bedrijf tot verschuiving van het gebiedsgebonden karakter. In hoeverre is dit acceptabel? Maar ook worden kaders aangegeven: tot hoever kan worden uitgebreid, op welke bedrijfsonderdeel en vooral welke sloopopgave en/of landschappelijke inpassing wordt gevraagd. 

Een verzoek om uitbreiding wordt eerst getoetst aan de Ladder van duurzame verstedelijking, de provinciale verordening (met name van belang met betrekking tot GNN en GO) en de landschapsontwikkelingsvisie van de gemeente Bronckhorst-Lochem-Zutphen uit 2009 (LOP). De bedrijfslocaties zijn gelegen in bepaalde landschapstypen uit het LOP. Met behulp van de koesterkaarten uit dit LOP kan de bedrijfsuitbreiding wordt getoetst aan de gewenste landschapontwikkeling op die plek. In het LOP is voor elk landschaptype een (on)gewenste ontwikkeling beschreven. Als deze regelgeving groen licht geeft, dan wordt vervolgens getoetst aan onderhavig gemeentelijk beleid en wordt bepaald of uitbreiding mogelijk is en zo ja, wat de vereveningsopgave is.

3.4.6 Omgevingsprogramma Werklocaties

Het Omgevingsprogramma werklocaties beschrijft een integrale aanpak om te komen tot voldoende, kwalitatief hoogwaardig en duurzame locaties voor de groei van het bedrijfsleven tot 2030. Het gaat vooral om het faciliteren van lokale groei van bedrijven die al in Bronckhorst gevestigd zijn. Deze bedrijven zijn een belangrijke sociale en economische pijler in het weefsel van de gemeenschappen van Bronckhorst. 60% van de bedrijven bevindt zich verspreid binnen dat weefsel, 40% is gehuisvest op bedrijventerreinen. Daarnaast willen we waar zich kansen voor doen ook bedrijven van elders ruimte bieden. 

De aanpak verloopt via vier samenhangende programmalijnen: 

 

  • a.

    Herstructureren; verouderde bedrijvenparken toekomstbestendig maken.

  • b.

    Herbestemmen en verruimen; meer ruimte voor bedrijven in Vrijkomende Agrarische bebouwing (VAB’s) in het buitengebied. 

  • c.

    Uitbreiden: uitbreiden van en/of aanleg nieuwe bedrijvenparken. 

  • d.

    Samenwerken; gericht op betere onderlinge samenwerking en prestaties van bedrijven.  

Dit Omgevingsprogramma is gericht op de uitvoering van (een deel) van de Omgevingsvisie, die de raad begin 2022 heeft vastgesteld. Het Programma beschrijft de doelen en resultaten en de wijze waarop die worden bereikt en behaald. Omdat daar ook middelen aan zijn verbonden kan de verdere uitwerking en uitvoering van de programmalijnen plaatsvinden. Daarvoor worden met name onderzoeken gedaan naar potentiële uitbreidingen en nieuwe bedrijfslocaties, alsook verkenningen naar gebieden die in aanmerking komen voor herstructurering. Daarnaast is het bedoeld voor het opstellen van een brede visie op de vrijkomende agrarische bebouwing en het buitengebied en het stimuleren van samenwerking op bedrijventerreinen 

3.4.7 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid

De gemeente moet bij het vaststellen van het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het omgevingsplan over archeologisch onderzoek. In het omgevingsplan worden de archeologische waarden en verwachtingen geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.                                                      

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de fysieke leefomgeving.  

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd Dit beleid is gebaseerd op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'. 

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid: 

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden 

    • geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen 

    • cultuurhistorie als vrije inspiratie 

    • gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid 

  • Cultuurhistorische kansgebieden 

    • cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad 

    • cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie 

    • gemeente faciliteert en inspireert 

  • Cultuurhistorische topgebieden 

    • cultuurhistorie als uitgangspunt 

    • ontwikkeling versterkt cultuurhistorie 

    • gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee 

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen. 

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden. 

3.4.8 Welstandsnota

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft onder meer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Per plangebied is er een welstandsnota opgesteld die door de gemeenteraad is vastgesteld. Met de invoering van de Omgevingswet, die 1 januari 2024 in werking is getreden, zijn de regels voor een welstandstoets opgenomen in artikel 22.7 en 22.29 van de bruidsschat en maken daarmee onderdeel uit van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Met de invoering van de Omgevingswet is de oude adviescommissie welstand vervallen en is daarvoor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed aangesteld. 

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed. De reden voor dit beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt. 

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het omgevingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitsplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst. 

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd. 

3.4.9 Reclamebeleid

In 2017 heeft de gemeenteraad de Omgevings- en Bouwverordening vastgesteld. In deze verordening zijn regels vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt de verordening rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.  

Richtlijnen 

De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame. 

Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten. 

Gebieden 

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden: 

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent; 

  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming. 

 

Verwijsborden 

Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden. 

Overgangsregeling 

In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden. 

Handhaving 

In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen. 

Relatie met ander gemeentelijk beleid  

Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota. 

 

3.4.10 Groenstructuurplan

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

3.4.11 Samen voor biodiversiteit

Bronckhorst kent een prachtig buitengebied met een grote variatie in landschappen. De natuur is overal om ons heen te vinden. Maar de natuur is aan het veranderen. De diversiteit gaat hard achteruit. Het aantal soorten en de verspreiding ervan neemt af, tegelijkertijd zien we het aantal plaagsoorten toenemen. En het besef groeit dat de biodiversiteit van levensbelang is voor ons. De gemeente Bronckhorst ziet het keren van de achteruitgang als een essentiële taak om samen met inwoners op te pakken. Daarom heeft de raad van Bronckhorst op 31 oktober 2019 het beleidsplan 'Samen voor biodiversiteit' vastgesteld.

Lange termijn

De verbetering van de biodiversiteit vraagt om een lange termijn visie. Dit is een verandering van denken en handelen. Het herstel van het ecosysteem is een proces waar soms jaren van investering aan vooraf gaat. Dit vraagt van gemeente en samenleving om investering, vertrouwen en geduld. We richten ons daarom op vier sporen;

  • verankering van het thema biodiversiteit in het gemeentelijk beleid (ruimtelijke processen)

  • verankering van het thema biodiversiteit in het gemeentelijk beheer (beheer)

  • vergroten van bewustwording en handelen (communicatie en participatie)

  • activiteiten die bijdragen aan het vergroten van de biodiversiteit (projecten)



Huidige trend: verarming van de biodiversiteit

De toenemende druk op het gebruik van de buitenruimte, veranderingen in het klimaat en veranderingen in beheer hebben de laatste decennia een verarming van de biodiversiteit teweeg gebracht. Insecten verdwijnen, een groot aantal vogelsoorten neemt af en plantensoorten verdwijnen. Landschapselementen en akkerranden die voorheen vaak een onderdeel vormde van de agrarische bedrijfsvoering staan onder druk. Tegelijkertijd zien we het aantal ongewenste exotische invasieve soorten toenemen. Ook zien we een verstoring van het ecologisch evenwicht, bijvoorbeeld door de overlast van de eikenprocessierups.



Keer de trend om: Samen voor biodiversiteit!

Het herstel van de variatie aan soorten, ecosystemen en landschappen is van belang voor een rijke natuur en is de basis van ons welzijn. Ook economisch zijn wij afhankelijk van een gezond ecosysteem. Biodiversiteit gaat ons allemaal aan. Met dit plan zetten we de volgende stap om de inzet op het behoud en herstel van de biodiversiteit te vergroten, een structureel karakter te geven en zo de natuurwaarde meetbaar te versterken. Samen met bewoners, ondernemers en bedrijven geven we vanuit de gemeente Bronckhorst richting in een verbetering van de biodiversiteit en het natuurinclusief denken en doen. Dit doen we volgens het principe van 'behouden, versterken en verbinden van leefgebieden'.

De Soortenatlas die bij het biodiversiteitsplan hoort geeft focus aan de vier sporen van het biodiversiteitsplan.

3.4.12 Speelruimteplan

Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.

De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:

  • minder dan ca. 30 kinderen geen traditionele speelplek maar informele speelruimte;

  • tussen de ca. 30 tot 100 kinderen een kleine speelplek;

  • rond de 100 kinderen een centrale speelplek, met iedere ca. 50 kinderen extra, een kleine speelplek extra.

 

3.4.13 Handreiking inrichting openbare ruimte (HIOR)

De gemeente Bronckhorst streeft naar een kwalitatief goede openbare ruimte met een inrichting die is afgestemd op de verschillende functies en die we goed in stand kunnen houden. De kwaliteit van de openbare ruimte is gebaat bij samenwerking en onderlinge afstemming tussen alle vakgebieden die zich bezighouden met de openbare ruimte. Leefbaarheid en veiligheid staan daar voorop. Dit geldt zowel bij nieuwe aanleg als reconstructie en herstructurering van de bestaande omgeving.  Hiervoor moeten de juiste randvoorwaarden gehanteerd worden. Daarvoor is er nu het HIOR en geld voor elke ontwikkeling waar eventueel openbare ruimte gemaakt of aangepast wordt. 

Dit HIOR geeft de randvoorwaarden aan voor de inrichting van de openbare ruimte en verzekert daarmee de duurzame functionaliteit en het toekomstige beheer ervan. 

Het gaat om de openbare ruimte die in beheer komt van de gemeente. Dit HIOR is door het bestuur vastgesteld en geeft bindende eisen. Verder is het een uitgangspunt bij overeenkomsten met externe partijen. Wanneer de in dit handboek gehanteerde eisen, voorwaarden, maten of andere uitgangspunten afwijken van de genoemde landelijke normen, richtlijnen of bepalingen, dan prevaleert dit handboek. Ontwerpen blijft altijd maatwerk. Het is mogelijk dat zich een situatie voordoet, waarbij er gegronde redenen zijn om van de eisen af te wijken. In overleg met de gemeente kan, als het goed gemotiveerd is, worden afgeweken van de inrichtingseisen. 

Deze inrichtingseisen beschrijven de basiskwaliteit van de openbare ruimte.   

Omdat de openbare ruimte constant in ontwikkeling is net als de kaders die zijn gesteld ten aanzien van het ontwerp, zijn de inrichtingseisen dynamisch vormgegeven. Dit betekent dat deze van tijd tot tijd worden herzien. 

3.4.14 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.

3.4.15 Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap

Kansen voor ontwikkeling

Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.

De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.

Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

Doelstelling landschap

Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.

Status

Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.

Werkwijze voor initiatieven

Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:

Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.

Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.

Stappenplan

Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.

3.4.16 Verkeersbeleid

De gemeente heeft sinds 2007 een Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP). Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd. 

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's: 

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie. 

  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties. 

  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden. 

In 2013 is dit GVVP geëvalueerd wat tot een aantal aanpassingen in het plan heeft geleid. 

3.4.17 Parkeerbeleid

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen. 

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'. 

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Binnen de fysieke leefomgeving speelt het omgevingsplan een centrale rol. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van fysieke plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel. 

Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.

3.4.18 Milieubeleid

De gemeente Bronckhorst heeft geen zelfstandig milieubeleidsplan. Het milieubeleid van de gemeente Bronckhorst ligt opgesloten in beleidsnotities en handleidigen van allerlei milieuthema’s, bijvoorbeeld afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid. 

Onderwerpen welke continu aandacht blijven vragen zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden, afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen. 

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn belangrijke uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst. 

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de fysieke leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken worden de volgende activiteiten uitgevoerd: 

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur. 

  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding). 

  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht. 

  • Onderzoeken in hoeverre het omgevingsplan voldoet aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd). 

  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in het omgevingsplan. 

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden. 

3.4.19 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen

Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat overheden bij hun plannen zo vroeg mogelijk kijken naar veiligheid. Zo kunnen zij een brand, ramp of crisis voorkomen of de gevolgen ervan beperken. Externe veiligheid krijgt daarom een belangrijke plaats het omgevingsplan. In dit plan stelt de gemeente regels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling houdt ook in dat ze voldoende rekening houdt met het belang van een veilige leefomgeving. Gemeenten moeten de normen uit de instructieregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het Omgevingsplan vertalen. Deze instructieregels zijn in paragraaf 3.1.9. beschreven. 

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”.De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt: 

Plaatsgebonden risico                                                                                                                             

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren. 

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten:Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan. 

Groepsrisico                                                                                                                                                

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren. 

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente. 

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in: 

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken                                          

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen. 

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen                                                                   

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde. 

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden: 

 

  • a.

    De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie. 

  • b.

    Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd. 

  • c.

    De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan. 

3.4.20 Duurzaamheidsbeleid

Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.

Routekaart

Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.

Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.

  • Doel 2022: 15% schone energieopwekking en 10% besparing energieverbruik

  • Doel 2026: 45% schone energieopwekking en 25% besparing energieverbruik

  • Doel 2030: 100% schone energieopwekking en 45% besparing energieverbruik

In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.

Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energiecooperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.

De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.

De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:

  • Het streven naar inzet van alle geschikte daken voor het opwekken van zonne-energie.

  • Het streven naar kleinere zonneparken op land (rond 2 ha) die goed ingepast kunnen worden en een groot zonneveld (>10 ha), zodat Liander de infrastructuur hierop kan aanpassen.

  • Het uitdagen van initiatiefnemers om zich maximaal in te zetten voor een meervoudig grondgebruik, met landbouw, natuur of andere geschikte doeleinden.

  • De keuze voor windmolens in clusteropstelling en geen medewerking aan solitaire windmolens. Om het aantal zoveel mogelijk te beperken, is het streven gericht op grotere efficiente varianten.

  • Bij windmolens is lokale participatie en eigendom van burgers en bedrijven een randvoorwaarde. Partijen werken gelijkwaardig samen in de ontwikkeling, bouw en exploitatie, zoals uitgesproken in het klimaatakkoord.

  • Gezien het verdienmodel van grootschalige opwek moet de opbrengst zoveel mogelijk ten goede komen aan de lokale omgeving.

  • Kleine windmolens voor eigen gebruik zijn, met uitzondering van woonwijken, toegestaan tot twee per perceel op het bouwblok.

  • Minimaal 50% lokaal eigendom van zonnevelden en windenergie. Deze eigendomsverdeling (50% van de productie voor de lokale omgeving) is een harde eis voor medewerking.

  • Een inspanningsverplichting voor de participatie in de planvorming van omwonenden van energieprojecten.

  • Een inspanningsverplichting voor de participatie in de financiele revenuen van een zonnepark of windproject door de mogelijkheid van individueel mede-eigenaarschap en door een omgevingsfonds. Het omgevingsfonds wordt door de initiatiefnemers met een redelijk bedrag gevuld. Een lokaal bestuur kan met deze bijdrage investeren in de leefbaarheid van de directe omgeving of in duurzame projecten.

 

Koersdocument

Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.

Aanjaagfonds

Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.



Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds

De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.

3.4.21 Waterbeleid

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het rijksbeleid, zoals vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027, het Waterbeleid voor de 21e eeuw en het beleid van het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) ten aanzien van integraal waterbeheer, zoals vastgelegd in de Watervisie 2030, het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Waterverordening.  

Verordening op de afvoer van Hemelwater gemeente Bronckhorst 2022 (Hemelwaterverordening) 

Om het risico op wateroverlast bij bedrijven en inwoners te beperken houdt de gemeente Bronckhorst  vast aan de ambitie uit het oude watertakenplan om in 2050 30% van het verhard oppervlak, ten opzichte van de peildatum 1 januari 2018, dat loost op een gemengd rioolstelsel afgekoppeld te hebben. Dat komt overeen met 2,2 ha per jaar. Volgens de KNMI valt er de komende decennia tijdens buien steeds meer water. Zowel de piek als het totaal volume per bui neemt toe. Door het afkoppelen van 30% van het verhard oppervlak daalt tijdens een bui zowel het totaal volume als de piek van het af te voeren afvalwater Met de vaststelling van de Hemelwaterverordening heeft de gemeente een juridisch kader waarmee zij inwoners kan verplichten mee te werken aan het afkoppelen van hemelwater. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt deze verordening van rechtswege onderdeel uit van het Omgevingsplan.  

De Hemelwaterverordening regelt dat het college van burgemeester en wethouders gebieden kunnen aanwijzen waar afkoppelen verplicht is. Zolang het college deze gebiedsaanwijzing nog niet heeft gedaan, is deze verordening alleen van toepassing op alle nieuwe bouwwerken en bouwwerken die vanaf 2012 zijn gebouwd. Ook is de verordening meteen van toepassing op gebouwen die vanaf de inwerkingtreding van deze verordening ingrijpend gerenoveerd worden, een groter bebouwd oppervlak en/of er bouwlagen bij krijgen.  

Watertakenplan Olburgen 2023-2027                                                                                                              

Dit watertakenplan (WTPO) beschrijft de water- en rioleringsaspecten voor de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de uitvoeringsprogramma’s van Bronckhorst, Doesburg en Rheden.  

Met de Omgevingswet vervalt de plicht voor een gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Gemeenten en waterschap houden wel de zorgtaken voor water, riolering en zuivering. Beleid en plannen blijven nodig, maar hoeven niet meer apart vastgesteld te worden. Dit wordt onderdeel van de ‘nieuwe documenten’ van de Omgevingswet. Voor gemeenten zijn dat de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de programma’s. Het waterschap heeft het waterbeheerprogramma en de waterschapsverordening. 

Het WTPO bestaat uit vier onderdelen:  

  • een visie op water die opgenomen kan worden in de omgevingsvisie,                                              

  • een voorstel voor regels in het omgevingsplan,                                                                               

  • een water-/rioleringsprogramma voor de komende planperiode                                                             

  • en een kostendekkingsplan ter onderbouwing van de rioolheffing. 

 

Gezamenlijk plan                                                                                                                                       

De rioleringen van Bronckhorst, Doesburg en Rheden brengen het afvalwater naar de afvalwaterzuivering Olburgen van Waterschap Rijn en IJssel. De rioolstelsels en rwzi vormen samen één afvalwatersysteem. De drie gemeenten en het waterschap werken samen om hun inspanningen op elkaar af te stemmen, van elkaar te leren en gezamenlijke projecten te ondernemen. Zodoende kunnen zij effectiever en efficiënter werken. Bronckhorst, Doesburg, Rheden en Waterschap Rijn en IJssel hebben een gezamenlijke visie en hebben samen één beleidsplan voor het afvalwatersysteem gemaakt: het WTPO. Op onderdelen is het beleid specifiek voor een van de gemeenten of het waterschap. 

Reikwijdte                                                                                                                                                   

Het WTPO gaat over de drie gemeentelijke watertaken (afvalwater, hemelwater en grondwater), de zuiveringstaak van het waterschap (rwzi) en de raakvlakken met het oppervlaktewater, de ruimtelijke omgeving en klimaatadaptatie. 

Gebied                                                                                                                                                      

Het plangebied is het grondgebied van de gemeenten Bronckhorst, Doesburg en Rheden, plus de delen van het afvalwatertransportstelsel van Olburgen die net buiten dit grondgebied liggen. Onder dit laatste valt bijvoorbeeld rioolgemaal Angerlo, dat via Doesburg afvoert naar rwzi Olburgen. Een deel van gemeente Rheden en een klein deel van Bronckhorst voeren water af naar andere rwzi’s en vallen daarmee buiten het afvalwatersysteem Olburgen. Toch zijn ook die gebieden onderdeel van dit WTPO, omdat het plan de gehele rioleringszorg van de gemeenten omvat. 

Klimaatadaptatie                                                                                                                                         

De risico’s op overstroming worden beperkt door maatregelen van het waterschap en Rijkswaterstaat. De risico’s op wateroverlast wil de gemeente beperken tot de streefwaarden die in 2018 zijn vastgesteld. Dit houdt in dat op alle plekken in de gemeente er elk jaar tot 5% kans is dat er een bui valt die schade veroorzaakt. Om dit te bereiken gaan we op meerdere plekken in gemeente afkoppelen, vijvers aanleggen en leidingen vergroten. 

In 2018, 2019 en 2020 kampte we met droogte. Naar verwachting gaat dit vaker voorkomen. Gemeente en waterschap willen samen met bewoners en bedrijven bekijken wat we kunnen doen om problemen te verminderen. Dit is nog niet uitgewerkt in maatregelen. 

Door de landelijke groene omgeving geeft hitte nog geen grote problemen in Bronckhorst. Dit willen we zo houden. Daarvoor moeten we zorgen voor voldoende groen, water en schaduw in de kernen. Dit nemen we mee bij alle projecten in de openbare ruimte. Groen en afkoppelen zijn goed te combineren en biedt kansen om de leefomgeving verder te verbeteren. 

3.4.22 Prostitutiebeleid

Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

3.4.23 Handhavingsbeleid

Met het beleidsplan beschrijven we hoe wij onze taken op het gebied van Toezicht en Handhaving voor de periode 2023-2027 gaan uitvoeren. Wat doen we en welke keuzes worden daarbij gemaakt. Hiermee voldoet wij aan onze wettelijke verplichte taak. 

Het doel is het borgen van een veilige woon- en leefomgeving voor iedereen in de gemeente Bronckhorst. Dit doet wij samen met onze inwoners, bedrijven en partners. De gemeente Bronckhorst moet een gemeente zijn waar het prettig wonen, werken en recreëren is voor nu en in de toekomst. 

Strategieën 

Activiteiten gericht op het naleven van regels, vormen samen de 'naleefstrategie'. Met deze strategieën willen wij handhavend optreden voorkomen. Dit doen wij door aan de voorkant het gedrag van onze inwoners te beïnvloeden en aan de andere kant de risico’s die ontstaan bij overtreding van de voorschriften zo veel mogelijk te voorkomen. 

3.4.24 Preventiestrategie

Het voorkomen van overtredingen door: 

Voorlichting en Communicatie 

Via de gemeentelijke website informeren we inwoners en bedrijven en lichten wij hen voor over actuele informatie over wet- en regelgeving. Ook zijn wij actief op social media om onze doelgroep te vergroten. 

Persoonlijk contact/overleg 

Wij leggen in persoonlijk contact uit wat de geldende wet- en regelgeving is, wat ons beleid is en hoe wij dit uitvoeren. Wij voeren het goede gesprek! 

Juridische sancties 

Juridische sancties opleggen heeft een preventief effect (slecht gedrag wordt niet beloond). 

3.4.25 Toezichtstrategie

Het controleren van activiteiten door: 

Risico gestuurd toezicht

De mate en diepgang van ons toezicht is gericht op risicovolle activiteiten. 

Repressief toezicht 

Een deel van ons toezicht vindt plaats door te reageren op klachten/meldingen en verzoeken tot handhaving. 

Integraal toezicht 

Toezichthouders controleren en signaleren waar mogelijk samen, voor elkaar (en handhavingspartners). 

3.4.26  Handhavingsstrategie

Het optreden tegen overtredingen: 

Landelijke handhavingsstrategie (LHS) 

De (interventiematrix van de) LHS gebruiken wij als uitgangspunt voor ons handhavend optreden. 

Handhaven tegen bestuursorganen 

Dit doen wij volgens het beleid en gelijk aan handhaving tegen inwoners/bedrijven. 

Persoonlijk contact/overleg 

Wij leggen wet- en regelgeving uit en geven duidelijkheid over hoe wij invulling en uitvoering geven aan ons beleid. De overtreder wordt verzocht om zo snel mogelijk de overtreding te beëindigen. 

3.4.27 De Landelijke Handhavingstrategie

Wij gebruiken de LHS als richtlijn. Door de LHS treden handhavende instanties, zoals overheden, omgevingsdiensten, het OM en de politie op eenzelfde manier op bij overtredingen. Zo ontstaat een gelijk speelveld, wordt het rechtsgevoel gerespecteerd en blijft de leefomgeving veilig, schoon en gezond. De LHS bevat een stappenplan met hulpmiddelen om passend te reageren op bevindingen van een toezichthouder. Een overtreding wordt beoordeeld op: 

 

  • a.

    ernst van de (mogelijke) gevolgen en het gedrag van de overtreder; 

  • b.

    verzwarende omstandigheden; 

  • c.

    op de vraag of (ook) strafrechtelijke handhaving nodig is. 

De bevindingen worden aan de hand van deze punten geplaatst in onderstaande matrix waardoor de vorm en mate van het handhavend optreden meer uniform wordt uitgevoerd. Dit betekent dat wij in soortgelijke situaties op dezelfde wijze optreden/handhaven. 

3.4.28 Gedoogstrategie

Onze inzet is altijd gericht op het doen eindigen van een overtreding. Het laten voortduren van een overtreding (actief gedogen) doen wij dan ook alleen in uitzonderlijke situaties. Hierbij volgen wij de landelijke beleidslijn ‘Grenzen aan gedogen’. 

Dit betekent dat wij gemotiveerd overtredingen accepteren wanneer: 

  • het gedogen verantwoord is ter bescherming van de fysieke leefomgeving; 

  • het dogen tijdelijk is; 

  • het gedogen gebeurt in de vorm van een besluit. 

 

Denk hierbij bijvoorbeeld aan de toestemming om een illegaal schuurtje langer te mogen laten staan omdat binnen een afzienbare termijn op een andere plek een vervangend schuurtje mag worden gebouwd. In dat geval kunnen wij overwegen dat er sprake is van een overgangstermijn en het tijdelijk toestaan van de overtreding acceptabel is. Er is immers nog steeds zicht op het stoppen van de overtreding. 

3.4.29 Sanctionering

Bij het bepalen van de sanctie gaan wij uit van een voldoende prikkel om een overtreding te (doen) eindigen. Bij een overtreding wordt een constateringsrapport opgemaakt door de toezichthouder. De juridisch medewerker maakt een juridische verkenning op en toetst deze breed. Hier wordt ook een link gelegd met ketenpartners en andere beleidsvelden.

3.4.30 Gezondheid

Op 23 februari 2023 heeft de gemeenteraad de Nota Lokaal Gezondheidsbeleid 2023-2026, ‘Gezonde keuzes in Bronckhorst’ vastgesteld. Volgens de wet publieke gezondheid is de gemeente verplicht om iedere vier jaar een gemeentelijke nota publieke gezondheid op te stellen. De afgelopen periode is gezondheid als integraal onderdeel van het beleidskader sociaal domein opgenomen. Voor de komende jaren wil de gemeente extra aandacht geven aan preventie en gezondheid. Het meerjarig doel van deze nota gericht op preventie en gezondheid van inwoners is: In 2026 maken meer mensen gezonde keuzes dan dat ze nu doen. Met de Nota geeft de gemeente vorm aan gezondheidsbeleid door een integrale benadering. Vanuit het gedachtengoed van Positieve gezondheid richten we ons hierbij op zowel de sociale als de fysieke leefomgeving en op individueel gedrag. Het gaat naast zorg, ook om welzijnsactiviteiten en specifieke interventies. Denk aan een aantrekkelijke (rookvrije) buitenruimte voor bewegen en ontmoeten. Het gaat ook over toegankelijke voorzieningen, het beperken van werkloosheid en schulden en het creëren van passende en betaalbare huisvesting.  

3.4.31 Recreatie

De beleidsvisie Recreatie en Toerisme gemeente Bronckhorst geeft antwoord op de vraag waar Bronckhorst zich qua toerisme en recreatie de komende jaren op gaat inzetten. Het 

geeft richting aan de acties en profilering op het gebied van recreatie en toerisme voor de komende jaren. Dit moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit van het toeristische aanbod, trekt meer recreanten en toeristen en stimuleert meer (gezamenlijke) productontwikkeling van toeristische ondernemers.  Ook is het doel dat de groei van de bestedingen en de werkgelegenheid minstens net zo goed zijn als de gemiddelde ontwikkeling in de Achterhoek. De toeristische ondernemers en organisaties hebben met de beleidsvisie een duidelijk beleid en kaders ten behoeve van hun bedrijfs- en productontwikkeling. De visie is tot stand gekomen in samenspraak met betrokken ondernemers en organisaties uit de gemeente Bronckhorst en de regio.

I Overzicht Documentenbijlagen

Zanddijk 1 Halle - Watertoets

/join/id/pubdata/gm1876/2024/b85f8ae2de44448ebe036843b00af66e/nld@2025‑01‑13;12235845

Zanddijk 1 Halle - Rapportage stikstofeffecten

/join/id/pubdata/gm1876/2024/8f3ff85d299f4799a8567a1edb600311/nld@2025‑01‑13;12235845

Zanddijk 1 Halle - Verkennend bodemonderzoek

/join/id/pubdata/gm1876/2024/b151268035ee40acb1b929d592e3700b/nld@2025‑01‑13;12235845

Zanddijk 1 Halle - Erfinrichtingsplan

/join/id/pubdata/gm1876/2024/379a6df3cc8141f3aebf8d4402ec0b69/nld@2025‑01‑13;12235845

Pluimersdijk 25-25B Halle - Watertoets

/join/id/pubdata/gm1876/2024/c2eff2ccb69c4834b53a3b29fbab9f56/nld@2025‑01‑13;12235845

Pluimersdijk 25-25B Halle - Landschappelijk inpassingsplan

/join/id/pubdata/gm1876/2024/f454dd0aad2c49dabeced3c2fa4ec0cc/nld@2025‑01‑13;12235845

Pluimersdijk 25-25B Halle - Akoestisch onderzoek

/join/id/pubdata/gm1876/2024/e2238c3a54454838afd198f595219275/nld@2025‑01‑13;12235845

Naar boven