Gemeenteblad van Nijmegen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Nijmegen | Gemeenteblad 2025, 174813 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Nijmegen | Gemeenteblad 2025, 174813 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De gemeenteraad van Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn vergadering van 16 april 2025.
Besluit vast te stellen;
Het "Omgevingsplan gemeente Nijmegen" conform de wijzigingen in Bijlage A (Thematische wijziging bodem en natuurinclusief bouwen)
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 april 2025.
De raadsgriffier,
Drs. S.J. Ruta
De voorzitter,
Drs. H.M.F. Bruls
A
Hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Red: Artikel 1.1 verplaatst van hoofdstuk 1 naar afdeling 1.1. ]
Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstukdit22 van dit omgevingsplanomgevingsplan, tenzij in bijlage II daarvan is afgeweken.
Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
De regels in dit omgevingsplan gelden voor het gehele grondgebied van de gemeente Nijmegen, tenzij nadrukkelijk anders is bepaald in dit omgevingsplan.
Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat een overzicht van alle geografische informatieobjecten voor de toepassing van dit omgevingsplan.
Aan de regels voor activiteiten in dit omgevingsplan wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij in dit omgevingsplan nadrukkelijk anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Degene die een activiteit als bedoeld in dit omgevingsplan verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen in hoofdstuk 2 en/of de oogmerken, met het oog waarop de regels in de betreffende titel, afdeling of paragraaf zijn gesteld, is verplicht:
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;
voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en
afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.
De plicht, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval ook in dat:
Het eerste lid, voor zover het ziet op het tweede lid, en het tweede lid, zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
B
Het opschrift van hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
C
Hoofdstuk 4 wordt geplaatst na hoofdstuk 2. Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor het Beperkingengebied energie - interferentiegebied geldt het volgende doel:
Artikel 3.3 Regels voor interferentiegebieden
Met het oog op efficiënt benutten van de bodem voor bodemenergiesystemen wordt voldaan aan de regels in:
Paragraaf 7.3.1: Gesloten bodemenergiesysteem installeren.
Er is een Bodembeheergebied, waarin afgeweken mag worden van de kwaliteitseisen voor het toepassen van grond of baggerspecie op of in de landbodem op grond van de artikelen 4.1273, 4.1275 en 4.1279 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor het Bodembeheergebied gelden de volgende doelen:
Artikel 3.6 Bodemfunctieklasse
Het hele Bodembeheergebied, als bedoeld in artikel 3.4, is ingedeeld in de bodemfunctieklasse ‘wonen’.
Artikel 3.7 Regels voor het beschermen van de fysieke leefomgeving
Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de mens wordt voldaan aan de regels in:
Paragraaf 4.2.1: Bodemgevoelig gebouw bouwen of uitbreiden of een bodemgevoelige locatie toevoegen.
Artikel 3.8 Regels voor het beschermen van het milieu
Met het oog op het beschermen van het milieu en het beheer van de bodem en watersystemen, wordt bij activiteiten in de bodem voldaan aan de regels in:
Paragraaf 7.2.2: Graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit;
Paragraaf 7.2.3: Graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit;
Paragraaf 7.2.4: Saneren van de bodem;
Paragraaf 7.2.5: Nazorg na saneren van de bodem;
Paragraaf 7.2.6: Toepassen van bouwstoffen;
Paragraaf 7.2.7: Toepassen van grond of baggerspecie;
Paragraaf 7.2.8: Opslaan van grond of baggerspecie; en
Paragraaf 7.2.9: Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico.
Artikel 3.9 Register van verdachte bodemlocaties
Er is een Externe link: register van verdachte bodemlocaties.
Het register wordt beheerd door het college van burgemeester en wethouders.
Het register is voor eenieder langs elektronische weg toegankelijk.
Het register wordt voortdurend geactualiseerd.
Het bodemkwaliteitsgebied als bedoeld in het eerste lid is begrensd door de locatie bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad tot 1945.
Er is een Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad 1945 tot 1965.
Het bodemkwaliteitsgebied als bedoeld in het eerste lid is begrensd door de locatie bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad 1945 tot 1965.
Er is een Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad vanaf 1965.
Het bodemkwaliteitsgebied als bedoeld in het eerste lid is begrensd door de locatie bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad 1965 tot heden.
Er is een Bodemkwaliteitsgebied - Waalsprong.
Het bodemkwaliteitsgebied als bedoeld in het eerste lid is begrensd door de locatie bodemkwaliteitsgebied - Waalsprong.
Er is een Bodemkwaliteitsgebied - Veur Lent.
Het bodemkwaliteitsgebied als bedoeld in het eerste lid is begrensd door de locatie bodemkwaliteitsgebied - Veur Lent.
D
Hoofdstuk 5 wordt geplaatst na hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit hoofdstuk gaat over het beschermen van de fysieke leefomgeving.
Deze paragraaf gaat over:
het toevoegen van een bodemgevoelige locatie of het uitbreiden van een bestaande bodemgevoelige locatie;
het bouwen van een bodemgevoelig gebouw of het uitbreiden van een bestaand bodemgevoelig gebouw;
het toevoegen van woonruimte in een bestaand bodemgevoelig gebouw; en
het starten van een maatschappelijke voorziening in een bestaand bodemgevoelig gebouw, inclusief:
Als waarden voor de toelaatbare kwaliteit van een standaard bodem, als bedoeld in Bijlage XIIIa bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, gelden de interventiewaarden bodemkwaliteit als bedoeld in Bijlage IIa van het Besluit activiteiten leefomgeving.
In aanvulling op het eerste lid gelden de volgende waarden voor de toelaatbare kwaliteit van een standaard bodem:
Stofnaam | Waarde toelaatbare kwaliteit bodem (mg/kg droge stof) |
Beryllium | 30 |
Seleen | 100 |
Tellurium | 600 |
Thalium | 15 |
Tin | 900 |
Vanadium | 250 |
Zilver | 15 |
Dichlooranilinen | 50 |
Trichlooranilinen | 10 |
Tetrachlooranilinen | 30 |
Pentachlooranilinen | 10 |
4-chloormethylfenolen | 15 |
Azinfosmethyl | 0,1 |
Maneb | 22 |
Acrylonitril | 0,1 |
Butanol | 30 |
1,2 Butylacetaat | 200 |
Ethylacetaat | 75 |
Diethyleen glycol | 270 |
Ethyleen glycol | 100 |
Formaldehyde | 0,1 |
Isopropanol | 220 |
Methanol | 30 |
Methylethylketon | 35 |
Methyl-tert-buthyl ether (MTBE) | 100 |
PFOS | 0,059 |
PFOA | 0,060 |
GEN X | 0,057 |
PFBA | 0,059 |
PFPeA | 0,059 |
PFHxA | 0,059 |
PFHpA | 0,059 |
PFNA | 0,059 |
PFDeA | 0,059 |
PFUnDA | 0,059 |
PFDoDA | 0,059 |
PFTrDA | 0,059 |
PFTeDA | 0,059 |
PFHxDA | 0,059 |
PFODA | 0,059 |
PFBS | 0,059 |
PFPeS | 0,059 |
PFHxS | 0,059 |
PFHpS | 0,059 |
PFDS | 0,059 |
4:2 FTS | 0,059 |
6:2 FTS | 0,059 |
8:2 FTS | 0,059 |
10:2 FTS | 0,059 |
PFOSA | 0,059 |
8:2 diPAP | 0,059 |
EtFOSAA | 0,059 |
MeFBSA | 0,059 |
MeFOSAA | 0,059 |
MeFOSA | 0,059 |
Chloride | 390 |
Fluoride | 24 |
Respirabele asbestvezels | 10 |
PCB28 | 0,822 |
PCB52 | 0,34 |
PCB101 | 0,729 |
PCB118 | 2,2 |
PCB138 | 0,388 |
PCB153 | 0,556 |
PCB180 | 0,206 |
In aanvulling op het eerste en tweede lid gelden voor volkstuincomplexen, buurtmoestuinen en locaties die zijn aangewezen voor stadslandbouw de volgende waarden voor de toelaatbare kwaliteit van een standaard bodem in onderstaande tabel:
Stofnaam | Waarde toelaatbare kwaliteit bodem (mg/kg droge stof) |
Molybdeen | 94,8 |
Lood | 351 |
Kobalt | 1,5 |
Kwik | 11,3 |
Cadmium | 3,91 |
DDD | 6,85 |
Aldrin | 0,0508 |
Dieldrin | 1,19 |
Endrin | 1,99 |
PCB28 | 0,113 |
PCB52 | 0,0446 |
PCB101 | 0,0988 |
PCB118 | 0,342 |
PCB138 | 0,0509 |
PCB153 | 0,074 |
PCB180 | 0,0266 |
Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de waarde toelaatbare kwaliteit bodem.
De in het vierde lid genoemde zinsneden "de gemiddelde gemeten" en "in meer dan 25 m3 bodemvolume” zijn niet van toepassing als het gaat om de aanwezigheid van asbest en respirabele asbestvezels.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bodemgevoelige locatie toe te voegen of een bestaande bodemgevoelige locatie uit te breiden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning woonruimte toe te voegen of een maatschappelijke voorziening te starten in een bestaand bodemgevoelig gebouw.
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 4.5, geldt niet in het Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad vanaf 1965
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 4.5 eerste lid, geldt niet voor het uitbreiden van een bestaande bodemgevoelige locatie, met een oppervlakte kleiner of gelijk aan 50 m2.
Artikel 4.6 eerste lid is niet van toepassing op locaties die in het Register met verdachte bodemlocaties, als bedoeld in artikel 3.9, zijn aangewezen als verdachte bodemlocatie.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 4.5 of artikel 22.26, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 4.5 of artikel 22.26, op een verdachte bodemlocatie gelegen binnen het Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad vanaf 1965 of op een locatie gelegen in het Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad 1945 tot 1965 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
voorafgaand bodemonderzoek zoals bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bestaande uit in ieder geval een vooronderzoek NEN 5725;
als de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem, als bedoeld in artikel 4.4, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 4.5 of artikel 22.26, op een locatie gelegen in het Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad tot 1945, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bestaande uit in ieder geval een vooronderzoek NEN 5725 en verkennend bodemonderzoek NEN 5740.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 4.5 of artikel 22.26, op een locatie gelegen in het Bodemkwaliteitsgebied - Waalsprong of op een locatie gelegen in het Bodemkwaliteitsgebied - Veur Lent, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bestaande uit in ieder geval een vooronderzoek NEN 5725 en verkennend bodemonderzoek NEN 5740.
een bodemonderzoek naar het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de laag van 0,00 - 0,25 m-mv en de laag van 0,25 - 0,5 m-mv.
De resultaten van een bodemonderzoek worden verstrekt in het bestandsformaat .xml conform de vigerende versie van de Basisregistratie Ondergrond (IMBRO).
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5 wordt alleen verleend als:
de bodemkwaliteit voldoet aan de toelaatbare bodemkwaliteit zoals bedoeld in artikel 4.4;
als uit de gegevens blijkt dat aannemelijk is dat sanerende of beschermende maatregelen worden getroffen; óf
de bodem geschikt kan worden gemaakt voor het beoogde doel door het stellen van voorwaarden.
In aanvulling op artikel 22.29 wordt een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 22.26, alleen verleend als:
de bodemkwaliteit voldoet aan de toelaatbare bodemkwaliteit zoals bedoeld in artikel 4.4;
als uit de gegevens blijkt dat aannemelijk is dat sanerende of beschermende maatregelen worden getroffen; óf
de bodem geschikt kan worden gemaakt voor het beoogde doel door het stellen van voorwaarden.
Het eerste lid is niet van toepassing in het Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad vanaf 1965, tenzij de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft in het Register met verdachte bodemlocaties, als bedoeld in artikel 3.9, is aangewezen als verdachte bodemlocatie.
Het eerste lid is niet van toepassing op het uitbreiden van een bestaand bodemgevoelig gebouw, met een oppervlakte kleiner of gelijk aan 50 m2.
Het bevoegd gezag kan, met het oog op het beschermen van de gezondheid van mensen, voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 4.5 of artikel 22.26.
Het bevoegd gezag kan voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 4.5 of artikel 22.26, als zij van oordeel is dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar de bodem door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Indien de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 4.4, worden overschreden, verbindt het bevoegd gezag een voorschrift aan de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 4.5 of artikel 22.26, dat zij geïnformeerd worden over de wijze waarop er één of meerdere sanerende of beschermende maatregelen worden getroffen.
E
Hoofdstuk 6 wordt geplaatst na hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
F
Hoofdstuk 7 wordt geplaatst na hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze afdeling gaat over het bevorderen van duurzaamheid bij bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten.
In afwijking van artikel 6.2 is deze paragraaf niet van toepassing op ontwikkelgebieden waar vóór 1 januari 2024 een overeenkomst is gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over natuurinclusief bouwen.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een ingevuld format in bijlage B van de Externe link: Toolbox Natuurinclusief Bouwen; en
voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de natuurinclusieve maatregelen, tekeningen van:
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of ingrijpend wijzigen van een bestaand hoofdgebouw worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een ingevuld format in bijlage B van de Externe link: Toolbox Natuurinclusief Bouwen; en
voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de natuurinclusieve maatregelen, tekeningen van:
Het tweede lid geldt vanaf 1 januari 2026.
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het bouwen van een hoofdgebouw wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
het bouwplan voorziet in voldoende natuurinclusieve maatregelen, waarbij getoetst wordt aan de normen in de Externe link: Toolbox Natuurinclusief Bouwen, als vastgesteld op 28 november 2023, met dien verstande dat wanneer de voornoemde toolbox wordt gewijzigd, aan de hand van de meest recente versie van de toolbox wordt bepaald of er sprake is van voldoende natuurinclusieve maatregelen.
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het uitbreiden of ingrijpend wijzigen van een bestaand hoofdgebouw als bedoeld in artikel 6.2 aanhef onder b, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als
het bouwplan voorziet in voldoende natuurinclusieve maatregelen, waarbij getoetst wordt aan de normen in de Externe link: Toolbox Natuurinclusief Bouwen, als vastgesteld op 28 november 2023, met dien verstande dat wanneer de voornoemde toolbox wordt gewijzigd, aan de hand van de meest recente versie van de toolbox wordt bepaald of er sprake is van voldoende natuurinclusieve maatregelen.
Het tweede lid geldt vanaf 1 januari 2026.
G
Hoofdstuk 8 wordt geplaatst na hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wanneer op grond van de regels in deze afdeling een bodemonderzoek wordt geëist, worden de resultaten van het bodemonderzoek verstrekt in het bestandsformaat .xml conform de vigerende versie van het IMBRO.
Deze paragraaf gaat over het graven in de bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
In aanvulling op artikel 4.1220 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden bij een activiteit, als bedoeld in artikel 7.5 en artikel 4.1219 Besluit activiteiten leefomgeving, de resultaten van voorafgaand bodemonderzoek verstrekt aan het bevoegd gezag.
Bij het verstrekken van de resultaten aan het bevoegd gezag, als het gaat om een locatie gelegen op een verdachte bodemlocatie in het Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad vanaf 1965 of op een locatie gelegen in een Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad 1945 tot 1965, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
voorafgaand bodemonderzoek, als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bestaande uit in ieder geval een vooronderzoek NEN 5725; en
de op de locatie aanwezige invasieve exoten.
Bij het verstrekken van de resultaten aan het bevoegd gezag, als het gaat om een locatie gelegen in een Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad tot 1945, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bestaande uit in ieder geval een vooronderzoek NEN 5725 en verkennend bodemonderzoek NEN 5740; en
de op de locatie aanwezige invasieve exoten.
Bij het verstrekken van de resultaten aan het bevoegd gezag, als het gaat om een locatie gelegen in een Bodemkwaliteitsgebied - Waalsprong, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bestaande uit in ieder geval een vooronderzoek NEN 5725 en verkennend bodemonderzoek NEN 5740;
een bodemonderzoek naar het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de laag van 0,00 - 0,25 m-mv en de laag van 0,25 - 0,5 m-mv; en
de op de locatie aanwezige invasieve exoten.
Deze paragraaf gaat over het graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit.
In aanvulling op artikel 4.1225 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden bij een activiteit, als bedoeld in artikel 7.7 en artikel 4.1224 Besluit activiteiten leefomgeving, de op de locatie aanwezige invasieve exoten gemeld aan het bevoegd gezag.
Bij een overschrijding van de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem, als bedoeld in artikel 4.4, op een locatie in het Bodemkwaliteitsgebied - Veur Lent is paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing.
In afwijking van artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving, in samenhang met artikel 4.1241, derde lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, heeft een laag grond of baggerspecie die wordt aangebracht als afdeklaag de minimale dikte, als genoemd in onderstaand tabel voor het aangegeven bodemgebruik.
In aanvulling op artikel 4.1241, derde lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving moet de kwaliteit van de leeflaag ook voldoen aan artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
In afwijking van artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt verontreiniging van de bodem verwijderd door de grond te ontgraven totdat de stof die boven de waarde, als bedoeld in artikel 4.4 was aangetroffen, niet meer voorkomt in een concentratie hoger dan het niveau van de waarde die gelijk is aan de waarde zoals opgenomen in artikel 7.13.
Op de locatie bodem - deelgebied tot 1900 gelden de onderstaande terugsaneerwaarden:
Stofnaam | ||
Cadmium | 1,2 | 1,2 |
Koper | 88 | 54 |
Kwik | 0,83 | 0,3 |
Lood | 465/2101 | 100 |
Nikkel | 70 | 70 |
Zink | 399 | 200 |
Barium | 395 | 380 |
Kobalt | 30 | 30 |
Molybdeen | 3 | 3 |
PAK | 6,8 | 3 |
PCB | 0,04 | 0,04 |
DDT | 0,2 | 0,2 |
DDE | 0,13 | 0,13 |
DDD | 0,04 | 0,04 |
Drins | 0,03 | 0,03 |
PFOA | 0,0019 | 0,0019 |
PFAS (overig2) | 0,0014 | 0,0014 |
Asbest | 100 | 100 |
Overige stoffen | ≤2*AW én ≤ W | ≤2*AW én ≤ W |
1 De terugsaneerwaarde voor een bodemgevoelige locatie (tuin, moestuin of speelplaats) bij een standaard bodem bedraagt 210 mg/kg ds. In andere gevallen is de terugsaneerwaarde voor een standaard bodem 465 mg/kg ds.
2 PFOS, GEN X, PFBA, PFPeA, PFHxA, PFHpA, PFNA, PFDeA, PFUnDA, PFDoDA, PFTrDA, PFTeDA, PFHxDA, PFODA, PFBS, PFPeS, PFHxS, PFHpS, PFDS, 4:2 FTS, 6:2 FTS, 8:2 FTS, 10:2 FTS, PFOSA, 8:2 diPAP, EtFOSAA, MeFBSA, MeFOSAA en MeFOSA.
Op de locatie bodem - deelgebied 1900 tot 1945 gelden de onderstaande terugsaneerwaarden:
Stofnaam | ||
Cadmium | 1,2 | 1,2 |
Koper | 114 | 54 |
Kwik | 0,86 | 0,3 |
Lood | 405/2101 | 100 |
Nikkel | 70 | 70 |
Zink | 576 | 200 |
Barium | 380 | 380 |
Kobalt | 30 | 30 |
Molybdeen | 3 | 3 |
PAK | 16 | 3 |
PCB | 0,04 | 0,04 |
DDT | 0,2 | 0,2 |
DDE | 0,13 | 0,13 |
DDD | 0,04 | 0,04 |
Drins | 0,03 | 0,03 |
PFOA | 0,0019 | 0,0019 |
PFAS (overig2) | 0,0014 | 0,0014 |
Asbest | 100 | 100 |
Overige stoffen | ≤2*AW én ≤ W | ≤2*AW én ≤ W |
1 De terugsaneerwaarde voor een bodemgevoelige locatie (tuin, moestuin of speelplaats) bij een standaard bodem bedraagt 210 mg/kg ds. In andere gevallen is de terugsaneerwaarde voor een standaard bodem 405 mg/kg ds.
2 PFOS, GEN X, PFBA, PFPeA, PFHxA, PFHpA, PFNA, PFDeA, PFUnDA, PFDoDA, PFTrDA, PFTeDA, PFHxDA, PFODA, PFBS, PFPeS, PFHxS, PFHpS, PFDS, 4:2 FTS, 6:2 FTS, 8:2 FTS, 10:2 FTS, PFOSA, 8:2 diPAP, EtFOSAA, MeFBSA, MeFOSAA en MeFOSA.
Op de locatie bodem - deelgebied 1945 tot 1965 gelden de onderstaande terugsaneerwaarden:
Stofnaam | ||
Cadmium | 1,2 | 1,2 |
Koper | 64 | 54 |
Kwik | 0,39 | 0,3 |
Lood | 208 | 100 |
Nikkel | 70 | 70 |
Zink | 299 | 200 |
Barium | 380 | 380 |
Kobalt | 30 | 30 |
Molybdeen | 3 | 3 |
PAK | 6,8 | 3 |
PCB | 0,04 | 0,04 |
DDT | 0,2 | 0,2 |
DDE | 0,13 | 0,13 |
DDD | 0,04 | 0,04 |
Drins | 0,03 | 0,03 |
PFOA | 0,0019 | 0,0019 |
PFAS (overig1) | 0,0014 | 0,0014 |
Asbest | 100 | 100 |
Overige stoffen | ≤2*AW én ≤ W | ≤2*AW én ≤ W |
1 PFOS, GEN X, PFBA, PFPeA, PFHxA, PFHpA, PFNA, PFDeA, PFUnDA, PFDoDA, PFTrDA, PFTeDA, PFHxDA, PFODA, PFBS, PFPeS, PFHxS, PFHpS, PFDS, 4:2 FTS, 6:2 FTS, 8:2 FTS, 10:2 FTS, PFOSA, 8:2 diPAP, EtFOSAA, MeFBSA, MeFOSAA en MeFOSA.
Op de locatie bodem - deelgebied 1965 tot heden gelden de onderstaande terugsaneerwaarden:
Stofnaam | ||
Cadmium | 1,2 | 1,2 |
Koper | 54 | 54 |
Kwik | 0,3 | 0,3 |
Lood | 100 | 100 |
Nikkel | 70 | 70 |
Zink | 212 | 200 |
Barium | 380 | 380 |
Kobalt | 30 | 30 |
Molybdeen | 3 | 3 |
PAK | 3 | 3 |
PCB | 0,04 | 0,04 |
DDT | 0,2 | 0,2 |
DDE | 0,13 | 0,13 |
DDD | 0,04 | 0,04 |
Drins | 0,03 | 0,03 |
PFOA | 0,0019 | 0,0019 |
PFAS (overig1) | 0,0014 | 0,0014 |
Asbest | 100 | 100 |
Overige stoffen | ≤2*AW én ≤ W | ≤2*AW én ≤ W |
1 PFOS, GEN X, PFBA, PFPeA, PFHxA, PFHpA, PFNA, PFDeA, PFUnDA, PFDoDA, PFTrDA, PFTeDA, PFHxDA, PFODA, PFBS, PFPeS, PFHxS, PFHpS, PFDS, 4:2 FTS, 6:2 FTS, 8:2 FTS, 10:2 FTS, PFOSA, 8:2 diPAP, EtFOSAA, MeFBSA, MeFOSAA en MeFOSA.
Op de locatie bodem - deelgebied Waalsprong en de locatie bodem - deelgebied Veur Lent gelden de onderstaande terugsaneerwaarden:
Stofnaam | ||
Cadmium | 1,2 | 1,2 |
Koper | 54 | 54 |
Kwik | 0,3 | 0,3 |
Lood | 110 | 100 |
Nikkel | 70 | 70 |
Zink | 244 | 200 |
Barium | 380 | 380 |
Kobalt | 30 | 30 |
Molybdeen | 3 | 3 |
PAK | 3 | 3 |
PCB | 0,04 | 0,04 |
DDT | 1,7 | 1,7 |
DDE | 2,3 | 2,3 |
DDD | 0,84 | 0,84 |
Drins | 0,03 | 0,03 |
PFOA | 0,0019 | 0,0019 |
PFAS (overig1) | 0,0014 | 0,0014 |
Asbest | 100 | 100 |
Overige stoffen | ≤2*AW én ≤ W | ≤2*AW én ≤ W |
1 PFOS, GEN X, PFBA, PFPeA, PFHxA, PFHpA, PFNA, PFDeA, PFUnDA, PFDoDA, PFTrDA, PFTeDA, PFHxDA, PFODA, PFBS, PFPeS, PFHxS, PFHpS, PFDS, 4:2 FTS, 6:2 FTS, 8:2 FTS, 10:2 FTS, PFOSA, 8:2 diPAP, EtFOSAA, MeFBSA, MeFOSAA en MeFOSA.
Op de locatie bodem - deelgebied Waalsprong kassen gelden de onderstaande terugsaneerwaarden:
Stofnaam | ||
Cadmium | 1,2 | 1,2 |
Koper | 61 | 54 |
Kwik | 0,3 | 0,3 |
Lood | 115 | 100 |
Nikkel | 70 | 70 |
Zink | 244 | 200 |
Barium | 380 | 380 |
Kobalt | 30 | 30 |
Molybdeen | 3 | 3 |
PAK | 3 | 3 |
PCB | 0,04 | 0,04 |
DDT | 1,7 | 1,7 |
DDE | 2,3 | 2,3 |
DDD | 0,84 | 0,84 |
Drins | 2 | 0,03 |
PFOA | 0,0019 | 0,0019 |
PFAS (overig1) | 0,0014 | 0,0014 |
Asbest | 100 | 100 |
Overige stoffen | ≤2*AW én ≤ W | ≤2*AW én ≤ W |
1 PFOS, GEN X, PFBA, PFPeA, PFHxA, PFHpA, PFNA, PFDeA, PFUnDA, PFDoDA, PFTrDA, PFTeDA, PFHxDA, PFODA, PFBS, PFPeS, PFHxS, PFHpS, PFDS, 4:2 FTS, 6:2 FTS, 8:2 FTS, 10:2 FTS, PFOSA, 8:2 diPAP, EtFOSAA, MeFBSA, MeFOSAA en MeFOSA.
Op de locatie bodem - deelgebied Waalsprong ophoging gelden de onderstaande terugsaneerwaarden:
Stofnaam | ||
Cadmium | 1,2 | 1,2 |
Koper | 61 | 54 |
Kwik | 0,3 | 0,3 |
Lood | 115 | 100 |
Nikkel | 70 | 70 |
Zink | 244 | 200 |
Barium | 380 | 380 |
Kobalt | 30 | 30 |
Molybdeen | 3 | 3 |
PAK | 3 | 3 |
PCB | 0,04 | 0,04 |
DDT | 1,7 | 1,7 |
DDE | 2,3 | 2,3 |
DDD | 0,84 | 0,84 |
Drins | 2 | 0,03 |
PFOA | 0,0019 | 0,0019 |
PFAS (overig1) | 0,0014 | 0,0014 |
Asbest | 100 | 100 |
Overige stoffen | ≤2*AW én ≤ W | ≤2*AW én ≤ W |
1 PFOS, GEN X, PFBA, PFPeA, PFHxA, PFHpA, PFNA, PFDeA, PFUnDA, PFDoDA, PFTrDA, PFTeDA, PFHxDA, PFODA, PFBS, PFPeS, PFHxS, PFHpS, PFDS, 4:2 FTS, 6:2 FTS, 8:2 FTS, 10:2 FTS, PFOSA, 8:2 diPAP, EtFOSAA, MeFBSA, MeFOSAA en MeFOSA.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van nazorg als saneren van de bodem heeft plaatsgevonden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, dit omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift, of bij een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet.
De eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie opgenomen in het Externe link: register van locaties met nazorg treft de noodzakelijke maatregelen gericht op het voor onbepaalde tijd in stand houden en onderhouden of vervangen van een afdeklaag.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor tijdelijke beschermingsmaatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen maar blootstelling aan de verontreiniging voorkomen in verband met een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet.
In aanvulling op artikel 4.1258 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit, als bedoeld in artikel 4.1257 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het starten van de activiteit te melden, voor zover de activiteit betrekking heeft op het toepassen van:
Een melding als bedoeld in artikel 7.18 bevat:
de aanduiding van de functionele toepassing, als bedoeld in artikel 4.1260 van het Besluit activiteiten leefomgeving, en een onderbouwing van de functionaliteit van de toepassing;
de dimensionering van de functionele toepassing;
de verwachte datum van het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1257 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
de verwachte datum waarop het werk zal zijn voltooid;
een milieuverklaring bodemkwaliteit die betrekking heeft op de toe te passen AVI bodemassen, immobilisaten en/of metaalslakken en producten/mengsels waarin metaalslakken zijn verwerkt;
als deze op grond van het Besluit bodemkwaliteit bij de afgifte van een milieuverklaring bodemkwaliteit moet worden verstrekt: een afleverbon;
de kwaliteit van de AVI bodemassen, immobilisaten en/of metaalslakken en producten/mengsels waarin metaalslakken zijn verwerkt;
de hoeveelheid AVI bodemassen, immobilisaten en/of metaalslakken producten/mengsels waarin metaalslakken zijn verwerkt in kubieke meters die in totaal in het werk zal worden toegepast; en
de coördinaten van de ontvangende landbodem, tenzij het adres daarvan is vermeld.
Deze paragraaf gaat over het op of in de landbodem toepassen van grond of baggerspecie.
In afwijking van de kwaliteitseisen, als genoemd in artikel 4.1272, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelden kwaliteitseisen zoals opgenomen in de Nota Bodembeheer 2021 die is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Nijmegen op 22 december 2021.
In aanvulling op artikel 4.1267, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, is artikel 4.1267, eerste lid, onder f, van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing op grond die is vrijgekomen in het Bodembeheergebied en vervolgens weer wordt toegepast in het Bodembeheergebied.
Deze paragraaf gaat over het op de landbodem opslaan van grond of baggerspecie.
In aanvulling op artikel 4.1250, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving is het uitvoeren van een eindonderzoek van de bodem niet van toepassing als grond op een elementenbodemvoorziening wordt opgeslagen.
Deze paragraaf is van toepassing op een activiteit op een locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 7.25, verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.
Deze paragraaf gaat over het installeren van een gesloten bodemenergiesysteem.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gesloten bodemenergiesysteem aan te leggen of te gebruiken:
in een Beperkingengebied energie - interferentiegebied of een interferentiegebied dat is aangewezen in de provinciale omgevingsverordening; of
met een bodemzijdig vermogen van 70 kW of meer.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.29 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een plattegrondtekening en situatietekening met daarop de ligging van de lussen van het gesloten bodemenergiesysteem, het middelpunt van het systeem en de einddiepte waarop het systeem zal worden aangelegd;
de coördinaten van het middelpunt van het gesloten bodemenergiesysteem en de einddiepte van het systeem in meters onder het maaiveld;
gegevens waaruit blijkt dat het gebruiken van het gesloten bodemenergiesysteem niet leidt tot negatieve interferentie met bodemenergiesystemen of andere ondergrondse functies in de omgeving waarvoor een melding is gedaan of een omgevingsvergunning is verleend;
een verklaring van degene die het gesloten bodemenergiesysteem installeert over het energierendement, uitgedrukt als de SPF, dat het systeem zal behalen;
informatie over het bodemzijdig vermogen van het gesloten bodemenergiesysteem en de omvang van de behoefte aan warmte en koude waarin het systeem zal voorzien; en
de naam en het adres van degene die het gesloten bodemenergiesysteem zal ontwerpen, installeren en van degene die de boringen zal verrichten.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.29 wordt alleen verleend als:
het bodemenergiesysteem geen interferentie kan veroorzaken met een ander bodemenergiesysteem waardoor het doelmatig functioneren van een van de systemen kan worden geschaad;
het bodemenergiesysteem geen belemmering vormt voor de uitvoering van door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde bodemenergieplannen;
het bodemenergiesysteem geen negatieve interferentie kan veroorzaken met andere ondergrondse functies; en
er geen sprake is van een ondoelmatig gebruik van bodemenergie.
H
Hoofdstuk 3 wordt geplaatst na hoofdstuk 8. Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
I
Het opschrift van hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Het opschrift van hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
K
Het opschrift van hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
L
Het opschrift van hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Het opschrift van hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
O
Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Het opschrift van hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Het opschrift van hoofdstuk 22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
W
Na artikel 22.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
X
Artikel 22.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Y
Artikel 22.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van paragraaf 22.2.4; en
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en.
de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:
de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of
bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:
het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of
het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.
Z
Artikel 22.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
De toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, is de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.
Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Het zinsdeel «in meer dan 25 m3 bodemvolume» in het tweede lid is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.
AA
Artikel 22.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Aan een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder c, onder 2, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop er een of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen als bedoeld in artikel 22.29.
BB
Artikel 22.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een opgave van de bouwkosten;
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;
voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking; en
als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie:
de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.
CC
Na subparagraaf 22.3.6.2 wordt een subparagraaf ingevoegd, luidende:
DD
Subparagraaf 22.3.6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
EE
Paragraaf 22.3.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van nazorg als saneren van de bodem heeft plaatsgevonden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, dit omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift.
[Vervallen]
De eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie treft de noodzakelijke maatregelen gericht op het voor onbepaalde tijd in stand houden en onderhouden of vervangen van een afdeklaag.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor tijdelijke beschermingsmaatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen maar blootstelling aan de verontreiniging voorkomen in verband met een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet.
[Vervallen]
Deze paragraaf is van toepassing op het graven in de bodem waarbij het bodemvolume waarin wordt gegraven kleiner dan of gelijk is aan 25 m3 en sprake is van:
locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is verleend als bedoeld in artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is; of
locaties of gebieden waar de bodem diffuus is verontreinigd tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit zoals dat blijkt uit:
Graven in de bodem als bedoeld in het eerste lid omvat ook:
Het eerste lid is niet van toepassing op het graven in de waterbodem.
[Vervallen]
Ten minste een week voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.127, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Onverwijld na het wijzigen van de begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste lid is niet van toepassing:
[Vervallen]
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt grond die bij het graven is vrijgekomen niet langer dan acht weken na beëindiging van het graven in de directe nabijheid van de ontgravingslocatie opgeslagen.
[Vervallen]
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt de activiteit milieukundig begeleid volgens BRL SIKB 6000 als het graven plaatsvindt op een locatie waar een afdeklaag is aangebracht als saneringsaanpak en de ontgraving dieper reikt dan deze afdeklaag.
[Vervallen]
[Vervallen]
Deze paragraaf is van toepassing op een activiteit op een locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
[Vervallen]
Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 22.131, verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.
FF
Artikel 22.260 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gesloten bodemenergiesysteem aan te leggen of te gebruiken:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een plattegrondtekening en situatietekening met daarop de ligging van de lussen van het gesloten bodemenergiesysteem, het middelpunt van het systeem en de einddiepte waarop het systeem zal worden aangelegd;
de coördinaten van het middelpunt van het gesloten bodemenergiesysteem en de einddiepte van het systeem in meters onder het maaiveld;
gegevens waaruit blijkt dat het gebruiken van het gesloten bodemenergiesysteem niet leidt tot negatieve interferentie met bodemenergiesystemen in de omgeving waarvoor een melding is gedaan of een omgevingsvergunning is verleend;
een verklaring van degene die het gesloten bodemenergiesysteem installeert over het energierendement, uitgedrukt als de SPF, dat het systeem zal behalen;
informatie over het bodemzijdig vermogen van het gesloten bodemenergiesysteem en de omvang van de behoefte aan warmte en koude waarin het systeem zal voorzien; en
de naam en het adres van degene die het gesloten bodemenergiesysteem zal ontwerpen, installeren en van degene die de boringen zal verrichten.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
GG
Na het lichaam wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm0268/2024/b1bafb0db34d4c85bfa2bae7a388195a/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/1747a7d8383f48db8285bbfa3b9f240e/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/81a4b406c29d47b697398dd746e321f0/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/49ff20e32c174eb9b796147d8126f537/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/b1b2610a884f4076bc44f86d4a9babf0/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2025/734997aa87764f75bc523d1558a5a333/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/a7ba285e4c424f22904611c37e7483ee/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/057ed04dd242494590ecf1bd4c96027a/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/ab21d17e2fb9402192624a2f772bc177/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/34aad304581a426da7500084764fc022/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2025/f9cb90c121154bea8c6a72dcffbff8e3/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/2a395513054a41f282b341ae97cf3e38/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2025/7a2c6695a8c84d5391f8cfdc075d613f/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2025/e90f8007cadc41bc983e93b2e3aaca34/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/c79bb8d0bbab462c84d2408d700bede4/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/ebd46ce99b5f45c782cf19847884458d/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2025/4ae4fe7f0643438d92a727d615db8ddd/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2025/af5966d07921438fab4ff7c68b987240/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2025/3851d41d6966452b999197b463ce3083/nld@2025‑04‑17;09524121
/join/id/regdata/gm0268/2024/0a41e2797307477bae75521a31371dc5/nld@2025‑04‑17;09524121
HH
Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van hoofdstuk 22dit omgevingsplan wordt verstaan onder:
afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt;
cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10-02-201811-2021;
achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van bedrijfsactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan.
bodemgevoelige locatie zoals bedoeld in artikel 5.89h van het Besluit kwaliteit leefomgeving, alsmede een locatie waar als gevolg van het gebruik sprake is van een verhoogde kans op blootstelling aan de grond, waaronder verstaan:
BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 57.0, 1207-1203-20132022;
BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringengraven in de bodem, saneren van de bodem, grondwatersanering en ingrepen in de waterbodem, versie 57.0, 1907-0603-2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑20152022;
gebied I of gebied II, bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een in dit omgevingsplan aangewezen concentratiegebied;
collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater;
gebouw:
dat op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en;
dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en
dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of
geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd;
industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
organische producten, niet zijnde afvalstoffen, die worden gebruikt ter verbetering van de fysisch-chemische kwaliteit van grond. Voorbeelden zijn compost, gecomposteerd boomschors of veen. Dierlijke mest en zuiveringsslib vallen niet onder deze definitie.
ISO 11423-1:1997: Water – Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden – Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997;
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren.
NEN 5725:20172023: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017;
NEN 5740:2009/A12023:2016: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 20162023;
NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017;
NEN 6578:2011: Water – Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011;
NEN 6589:2005/C1:2010: Water – Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010;
NEN 6600-1:2019: Water – Monsterneming – Deel 1: Afvalwater, versie 2019;
NEN 6965:2005: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005;
NEN 6966:2006: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006;
NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004;
NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003;
NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;
NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006;
NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002;
NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;
NEN-EN 12673:1999: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999;
NEN-EN 16693:2015: Water – Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS), versie 2015;
NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014;
NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;
NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;
NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;.
NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water – Bepaling van de minerale-olie-index – Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;
NEN-EN-ISO 9562:2004: Water – Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004;
NEN-EN-ISO 10301:1997: Water – Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen – Gaschromatografische methoden, versie 1997;
NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH, versie 2012;
NEN-EN-ISO 11885:2009: Water – Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;
NEN-EN-ISO 12846:2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;
NEN-EN-ISO 15682:2001: Water – Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;
NEN-EN-ISO 15913:2003: Water – Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003;
NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;
NEN-EN-ISO 17852:2008: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;
NEN-EN-ISO 17993:2004: Water – Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;
NEN-ISO 15705:2003: Water – Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) – Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;
de visueel verontreinigde geroerde bovengrond.
de visueel schone ongeroerde ondergrond.
een locatie die verdacht is op het aantreffen van bodemverontreinigingen, zoals opgenomen en begrensd in het register met verdachte bodemlocaties als bedoeld in artikel 3.9, of een locatie die verdacht is op grond van een vooronderzoek conform NEN 5725.
besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.
besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, met inbegrip van een standplaats voor een woonwagen en de ligplaats voor een woonschip
II
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het omgevingsplan wordt als lokale waarde de interventiewaarde bodemkwaliteit vastgelegd in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving. Voorheen was dit ook de waarde waaraan de bodemkwaliteit getoetst werd.
Een verbod om te bouwen op verontreinigde bodem (boven de lokale waarde) zonder omgevingsvergunning als er geen maatregelen worden getroffen, volgt uit het samenstel van de vergunningplicht voor bouwen die al elders in de bruidsschat is geregeld met de beoordelingsregel in artikel 22.29, eerste lid (het toegevoegde onderdeel c), dat die vergunning alleen wordt verleend in de situatie die is gedefinieerd in de specifieke beoordelingsregel.
[Vervallen]
JJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gelijkwaardig met de regels van de voormalige Wet bodembescherming is hierbij opgenomen dat sprake is van een overschrijding van deze interventiewaarde als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie is overschreden in meer dan 25 m3 bodemvolume. Voorheen werd dit «het geval van verontreiniging» genoemd. Hierbij kan sprake zijn van onaanvaardbare risico’s en moet, afhankelijk van de functie en het gebruik, wellicht worden gesaneerd of een andere beschermende maatregel worden getroffen. Anders dan bij een saneringsgeval onder de Wet bodembescherming is het niet noodzakelijk om de exacte hoeveelheid verontreiniging of de contour voor een bepaalde concentratie stoffen in beeld te brengen; de grens van 25 m3 is alleen bedoeld om te voorkomen dat de beoordelingsregel elke emmer verontreiniging vangt. De regel is niet gericht op het opsporen en aanpakken van hele kleine verontreinigingen en vereist daarom alleen maatregelen als het om meer dan 25 m3 verontreiniging binnen een perceel gaat.
[Vervallen]
KK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De grens van 25 m3 uit het tweede lid geldt niet voor asbest, omdat asbest ook in kleine hoeveelheden gevaar voor de gezondheid kan opleveren. Ook bij een kleinere hoeveelheid dan 25 m3 moeten de in het omgevingsplan omschreven maatregelen worden getroffen.
[Vervallen]
LL
Na sectie ' Begripsbepalingen' worden 67 secties ingevoegd, luidende:
De normadressaat is degene tot wie de norm zich richt. Bij de regels in het omgevingsplan is de hoofdregel dat de normadressaat degene is die de activiteit verricht. In de planregels is vastgelegd dat aan de regels in dit omgevingsplan wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij in het omgevingsplan nadrukkelijk anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
De algemene zorgplicht ziet op de gehele fysieke leefomgeving en is daarmee gelijk aan de reikwijdte van de Omgevingswet. De zorgplicht geldt voor eenieder die een activiteit als bedoeld in dit omgevingsplan verricht.
In dit artikel wordt een 'beperkingengebied energie' aangewezen. Dit is een zogenaamde gebiedsaanwijzing. Een gebiedsaanwijzing maakt het mogelijk een gebied te benoemen, te begrenzen en van een typering te voorzien. Het is gedefinieerd als 'een door regels of beleid aangewezen gebied'. Met de gebiedsaanwijzing 'Beperkingengebied energie - interferentiegebied' worden interferentiegebieden geometrisch begrensd. Een interferentiegebied is een gebied waarbinnen bodemenergiesystemen worden toegepast. Daarbij kan negatieve interferentie ontstaan tussen verschillende bodemenergiesystemen. Om negatieve interferentie te voorkomen heeft de gemeente Nijmegen bodemenergieplannen opgesteld.
De ondergrond (bodem) heeft een beperkte warmte en koude capaciteit. Daarom is het van belang bodemenergiesystemen goed op elkaar af te stemmen, zodat de ondergrond zo efficiënt mogelijk gebruikt kan worden. Om te borgen dat zo veel mogelijk partijen in de toekomst gebruik kunnen maken van bodemenergie in het Stationsgebied en Winkelsteeg wil de gemeente randvoorwaarden stellen aan het gebruik van bodemenergie. Om deze reden worden in dit omgevingsplan zogenaamde interferentiegebieden aangewezen, met als doel de bodem op een zo efficiënt mogelijke wijze te benutten voor bodemenergiesystemen.
Dit artikel dient als richtingaanwijzer. In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar de regels voor bodemenergiesystemen.
In dit artikel wordt het bodembeheergebied aangewezen. Als de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid van maatwerk om een soepelere kwaliteitseis op te nemen voor het toepassen van grond en baggerspecie, geldt de maatwerkregel voor het bodembeheergebied. Dit volgt uit artikel 4.1273, 4.1275, 4.1277 en 4.1279 van het Bal. De instructieregel richt zich zowel tot gemeenten als waterbeheerders. Een belangrijke voorwaarde voor soepelere kwaliteitseisen is dat toe te passen partijen grond of baggerspecie afkomstig moeten zijn uit dat aangewezen bodembeheergebied.
Als een groter gebied wordt aangewezen waaruit de grond of baggerspecie afkomstig mag zijn, betekent dit niet dat de grond of baggerspecie zonder meer ook buiten de grenzen van de gemeente mag worden toegepast. Dat is alleen het geval als de andere gemeente(n) dat in hun omgevingsplan hebben bepaald. Een gemeente heeft immers geen bevoegdheden buiten de grenzen van de gemeente.
Deze bepaling komt overeen met de bepaling uit het voormalige Besluit bodemkwaliteit, waarin de gemeente bij gebiedsspecifiek beleid moet borgen dat de bodemkwaliteit binnen een aangewezen gebied niet verslechtert. Deze voorwaarde uit het Besluit bodemkwaliteit is omgezet in een instructieregel als voorwaarde voor het stellen van soepelere kwaliteitseisen binnen het bodembeheergebied.
Dit staat in artikel 5.89o van het Bkl.
In dit omgevingsplan zijn regels opgenomen voor het bodembeheergebied. Deze regels hebben tot doel de gezondheid van personen te beschermen, alsmede het milieu te beschermen tegen bodemverontreiniging.
Veel activiteiten met grond worden getoetst aan het gebruik van de bodem. De kwaliteit van de grond moet hierbij aansluiten en geen risico leveren.
Het beheergebied van de bodemkwaliteitskaart kan worden ingedeeld in drie functieklassen:
Uit de toetsing blijkt dat de gemiddelde kwaliteit van alle deelgebieden voldoet aan de klasse 'Wonen' of aan de klasse 'Landbouw/natuur'. De klasse 'Landbouw/natuur' is de strengste klasse. Hieronder vallen onder andere volkstuinen en speelplaatsen. Hiervoor is geregeld dat altijd schone grond moet worden toegepast. Daarom zijn die niet als apart deelgebied opgenomen en valt het hele bodembeheergebied in de functieklasse Wonen.
Dit artikel dient als richtingaanwijzer. In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar de bodemregels die zijn opgenomen met het oog op het beschermen van de gezondheid van de mens.
Dit artikel dient als richtingaanwijzer. In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar de bodemregels die zijn opgenomen met het oog op het beschermen van het milieu.
Dit artikel bevat een register van verdachte bodemlocaties. In dit register wordt bijgehouden welke locaties verdacht zijn op bodemverontreiniging. Dit register wordt beheerd door het college van burgemeester en wethouders, is voor eenieder toegankelijk en wordt voortdurende actueel gehouden. Door het register te raadplegen wordt duidelijk of een locatie is aangemerkt als verdachte bodemlocatie. Voor verdachte bodemlocaties kunnen andere regels gelden dan voor onverdachte locaties. De verdachte bodemlocaties zijn in het register raadpleegbaar onder het tabblad 'Bodem'.
In dit artikel wordt een bodemkwaliteitsgebied aangewezen. Dit is een zogenaamde gebiedsaanwijzing. Een gebiedsaanwijzing maakt het mogelijk een gebied te benoemen, te begrenzen en van een typering te voorzien. Het is gedefinieerd als 'een door regels of beleid aangewezen gebied'. Met de gebiedsaanwijzing 'Bodemkwaliteit - bestaande stad tot 1945' worden de gebieden die verdacht zijn op bodemverontreiniging geometrisch begrensd.
In dit artikel wordt een bodemkwaliteitsgebied aangewezen. Dit is een zogenaamde gebiedsaanwijzing. Een gebiedsaanwijzing maakt het mogelijk een gebied te benoemen, te begrenzen en van een typering te voorzien. Het is gedefinieerd als 'een door regels of beleid aangewezen gebied'. Met de gebiedsaanwijzing 'Bodemkwaliteit - bestaande stad 1945 tot 1965' worden de gebieden waarvan de bodemkwaliteit (en de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen) onbekend is geometrisch begrensd.
In dit artikel wordt een bodemkwaliteitsgebied aangewezen. Dit is een zogenaamde gebiedsaanwijzing. Een gebiedsaanwijzing maakt het mogelijk een gebied te benoemen, te begrenzen en van een typering te voorzien. Het is gedefinieerd als 'een door regels of beleid aangewezen gebied'. Met de gebiedsaanwijzing 'Bodemkwaliteit - bestaande stad vanaf 1965' worden de gebieden die niet verdacht zijn op bodemverontreiniging geometrisch begrensd.
In dit artikel wordt een bodemkwaliteitsgebied aangewezen. Dit is een zogenaamde gebiedsaanwijzing. Een gebiedsaanwijzing maakt het mogelijk een gebied te benoemen, te begrenzen en van een typering te voorzien. Het is gedefinieerd als 'een door regels of beleid aangewezen gebied'. Met de gebiedsaanwijzing 'Bodemkwaliteit - Waalsprong' worden de gebieden die verdacht zijn op bodemverontreiniging met gewasbestrijdingsmiddelen geometrisch begrensd.
In dit artikel wordt een bodemkwaliteitsgebied aangewezen. Dit is een zogenaamde gebiedsaanwijzing. Een gebiedsaanwijzing maakt het mogelijk een gebied te benoemen, te begrenzen en van een typering te voorzien. Het is gedefinieerd als 'een door regels of beleid aangewezen gebied'. Met de gebiedsaanwijzing 'Bodemkwaliteit - Veur Lent' wordt het stadseiland Veur Lent geometrisch begrensd. Het stadseiland is geen onderdeel van het bodembeheergebied, omdat het buitendijks is gelegen. We spreken daarom van de waterbodem. De waterbodem wordt beheerd door Rijkswaterstaat.
Dit artikel bevat een algemeen toepassingsbereik. Het algemeen toepassingsbereik geeft aan over welke activiteiten de regels in dit hoofdstuk gaan.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. Paragraaf 4.2.1 worden regels gesteld over het bouwen of uitbreiden van een bodemgevoelige gebouw, alsmede het toevoegen van bodemgevoelige locaties. Deze regels gelden ook bij het toevoegen van woonruimte of het starten van een maatschappelijke voorziening in een bestaand bodemgevoelig gebouw, zoals een kantoorgebouw.
Dit artikel bevat de oogmerken van de in deze paragraaf opgenomen regels. De regels in deze paragraaf worden gesteld met het oog op het beschermen van de gezondheid van personen tegen bodemverontreinigingen.
Bij het toevoegen van een bodemgevoelige locatie of het bouwen of uitbreiden van een bodemgevoelig gebouw, moet bij de beoordeling van de vergunningaanvraag bepaald worden of voldoende rekening is gehouden met het beschermen van de gezondheid van personen. Dit artikel regelt dat de voorgestelde activiteit moet voldoen aan de toelaatbare bodemkwaliteit op de locatie. Als deze niet voldoet moet aannemelijk gemaakt worden dat er maatregelen genomen worden, waardoor de locatie alsnog geschikt gemaakt kan worden. In het tweede lid zijn de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van een standaard bodem aangevuld met aanvullende waarden (lokaal maatwerk). Voor het omrekenen naar een standaard bodem moet gebruik worden gemaakt van bijlage G onderdeel II van de Regeling bodemkwaliteit 2022. Het derde lid bevat waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem in aanvulling op het tweede lid. Deze aanvullende waarden gelden uitsluitend voor volkstuincomplexen, buurtmoestuinen en locaties die zijn aangewezen voor stadslandbouw. Voor de stoffen PCB28, PCB52, PCB101, PCB118, PCB138, PCB153 en PCB180 gelden afwijkende (strengere) waarden in volkstuincomplexen, buurtmoestuinen en locaties voor stadslandbouw.
Gelijkwaardig met de regels van de voormalige Wet bodembescherming is hierbij opgenomen dat sprake is van een overschrijding van deze interventiewaarde bodemkwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie is overschreden in meer dan 25 m3 bodemvolume. Voorheen werd dit ‘het geval van verontreiniging’ genoemd. Anders dan bij een saneringsgeval onder de Wet bodembescherming is het niet noodzakelijk om de exacte hoeveelheid verontreiniging of de contour voor een bepaalde concentratie stoffen in beeld te brengen; de grens van 25 m3 is alleen bedoeld om te voorkomen dat de beoordelingsregel elke emmer verontreiniging vangt. De regel is niet gericht op het opsporen en aanpakken van hele kleine verontreinigingen en vereist daarom alleen maatregelen als het om meer dan 25 m3 verontreiniging ter plaatse van een ontwikkeling.
Het vijfde lid heeft betrekking op de aanwezigheid van asbest in de bodem. De grens van 25 m3 uit het tweede lid geldt niet voor asbest en respirabele asbestvezels, omdat asbest ook in kleine hoeveelheden gevaar voor de gezondheid kan opleveren. Het gaat dan ook niet om de gemiddeld gemeten concentratie, maar bij elke overschrijding van de interventiewaarde bodemkwaliteit moeten de in het omgevingsplan omschreven maatregelen worden getroffen. Ook bij een kleinere hoeveelheid dan 25 m3.
Op locaties waar bodemgevoelige activiteiten plaatsvinden is het borgen van de geschikte bodemkwaliteit van belang. Dit artikel bevat daarom een vergunningplicht voor het toevoegen of uitbreiden van een bodemgevoelige locatie. Bij nieuwbouw kan de gemeente daarop toezien, maar een wijziging in gebruik (zonder bouwactiviteit) is in sommige gevallen toegestaan door algemene regels. Er moet voorkomen worden dat ongewenste risico’s ontstaan, en we stellen daarom ook een vergunningplicht in bij het toevoegen van woonruimte of het starten van maatschappelijke activiteiten in een bestaand bodemgevoelig gebouw.
Dit artikel bevat een uitzondering op de vergunningplicht als bedoeld in artikel 4.5. Voor locaties waar geen verdenking is op de aanwezigheid van een puntbron, en ook geen indicatie is van een heterogene, diffuse bodemkwaliteit, beschouwen we de bodemkwaliteitskaart als voldoende betrouwbare indicatie dat een overschrijding van de toelaatbare bodemkwaliteit niet is te verwachten. Een bodemonderzoek levert dan geen nieuwe inzichten in de bodemkwaliteit op en is daarmee een onnodige investering voor de initiatiefnemer. Op locaties gelegen in 'Bodemkwaliteit - bestaande stad vanaf 1965' geldt er geen vergunningplicht. Voor het uitbreiden van een bestaande bodemgevoelige locatie met een oppervlakte kleiner of gelijk aan 50 m2 geldt ook geen vergunningplicht.
Dit artikel bevat een inperking van de uitzondering in artikel 4.6 eerste lid. Het kan namelijk voorkomen dat binnen het 'Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad vanaf 1965' locaties zijn gelegen die zijn aangemerkt als verdachte bodemlocatie. Op deze verdachte bodemlocaties blijft de vergunningplicht uit artikel 4.5 in stand.
Op locaties waar bodemgevoelige activiteiten plaatsvinden is het van belang te borgen dat de bodemkwaliteit daar ook geschikt voor is. Bij nieuwbouw kan de gemeente daarop toezien, maar wijziging van gebruik (zonder bouwactiviteit) hoeft niet altijd gemeld te worden onder de standaard regels. We willen voorkomen dat er ongewenste risico’s kunnen ontstaan, en stellen daarom een vergunningplicht in bij het ontstaan van een bodemgevoelige locatie.
Door deze plicht op te nemen in het Omgevingsplan borgen we dat niet zomaar een bodemgevoelige locatie kan ontstaan zonder tijdige aanlevering van informatie. We vinden het belangrijk om te borgen dat het gebruik van de locatie veilig is en blijft. We vragen daarom als onderdeel van de vergunningplicht om gegevens aan te leveren over de kwaliteit van de bodem op de locatie. Welke gegevens aangeleverd moeten worden is afhankelijk van het type locatie zoals gedefinieerd in dit artikel.
Als op grond van het omgevingsplan een bodemonderzoek wordt geëist als onderdeel van de vergunningaanvraag voor bodemgevoelige locaties, geeft dit artikel aan op welke wijze de digitale informatie uit het bodemonderzoek moet worden aangeleverd. Daarbij is de vigerende versie van de Basisregistratie Ondergrond (IMBRO) leidend. Bij deze standaardisering wordt zo veel mogelijk aangesloten op bestaande protocollen, standaarden en normen, zodat de informatie eenduidig is en eenvoudig verwerkt kan worden door de gemeente.
Als een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelige locatie wordt aangevraagd, moet bij de beoordeling van de vergunningaanvraag worden bepaald of hierbij voldoende rekening is gehouden met het beschermen van personen. Dit artikel regelt dat een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een bodemgevoelige locatie uitsluitend wordt verleend indien voldaan worden aan de toelaatbare bodemkwaliteit op de locatie. Als deze niet voldoet moet aannemelijk gemaakt worden dat er maatregelen genomen worden, waardoor de locatie alsnog geschikt gemaakt kan worden.
Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een bodemgevoelige locatie, en bekend is dat de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem wordt overschreden op die locatie, moet de aanvrager aantonen dat er voldoende maatregelen worden getroffen. De maatregelen zijn gericht op het wegnemen of minimaliseren van de risico’s die worden veroorzaakt door de overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem. Maatregelen kunnen bestaan uit sanering en/of andere beschermende maatregelen.
Bij de vergunning aanvraag worden de bescheiden aangeleverd waaruit blijkt wanneer welke maatregelen worden genomen. In artikel 4.8 zijn bijzondere aanvraagvereisten opgenomen voor bodemonderzoeken.
Artikel 22.29 regelt wanneer een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk wordt verleend. Artikel 4.11 eerste lid vult artikel 22.29 aan. Het tweede en derde lid geven aan wanneer de beoordelingsregel in het eerste lid niet van toepassing is.
Er zijn gebieden waar de bodemkwaliteit niet voldoet aan de (toekomstige) gebruiksfuncties. Met dit artikel kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 4.5 of artikel 22.26, om risico’s te voorkomen.
Dit artikel bevat een algemeen toepassingsbereik. Het algemeen toepassingsbereik geeft aan over welke activiteiten de regels in deze afdeling gaan.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. In paragraaf 6.6.2 worden regels gesteld over natuurinclusief bouwen. Bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie van gebouwen (o.a. woningen), is de Toolbox Natuurinclusief Bouwen d.d. november 2023 van toepassing.
De regels in deze paragraaf gelden alleen voor gebouwen met een hoogte van minimaal 4 meter en een oppervlakte van minimaal 25 m2. Er is gekozen voor een minimale hoogte van 4 meter vanwege het feit dat geschikte nestgelegenheden voor gebouwbewonende soorten als de gierzwaluw, huismus en vleermuizen een minimale hoogte van 3 meter vereisen. De minimale oppervlakte van 25 m2 komt voort uit het idee dat een oppervlakte van minder dan 25 m2 een geringe omvang biedt om te vergroenen, waarbij de vereiste inspanning slechts een beperkte bijdrage levert.
Onder een ingrijpende renovatie wordt verstaan een renovatie waarbij tenminste 25% van de oppervlakte van de bouwschil verandert. Bovendien moet de verandering op de integrale bouwschil zijn uitgevoerd. De bouwschil bestaat uit de geïntegreerde onderdelen die de binnenruimte van een gebouw scheiden van de daar buiten gelegen onderdelen van de fysieke leefomgeving (Bijlage I Bbl). De bouwschil bestaat uit de begane vloer, de buitenmuren, de ramen, de kozijnen, de deuren en het dak. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn bij het vervangen van een dak of het optoppen van een bestaand gebouw.
De Toolbox Natuurinclusief Bouwen is in november 2023 vastgesteld. Voor een aantal ontwikkelgebieden binnen de gemeente waren er op het moment van vaststelling reeds privaatrechtelijke afspraken gemaakt over het toepassen van natuurinclusieve maatregelen bij bouwactiviteiten. In deze gevallen gaan de privaatrechtelijke afspraken voor op de regels in deze paragraaf.
Dit artikel somt op met welke oogmerken de regels voor natuurinclusief bouwen in dit omgevingsplan zijn gesteld. De wet kent een aantal maatschappelijke doelen, waaronder de natuurbescherming. De regels in deze paragraaf zijn gesteld vanwege een concretisering van deze doelen. Om de natuur te beschermen en verder te ontwikkelen in de stad, bevat deze paragraaf regels met het oog op het bevorderen van de biodiversiteit.
In artikel 22.26 is een vergunningplicht opgenomen voor het bouwen, uitbreiden of (ingrijpend) wijzigen van een hoofdgebouw. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dienen de gegevens en bescheiden als genoemd in het eerste lid (voor nieuwbouw) en tweede lid (voor bestaande bouw) verstrekt te worden. Deze gegevens en bescheiden zijn nodig om te kunnen beoordelen of voldaan wordt aan de beoordelingsregels in artikel 6.6.
In het derde lid is bepaald dat het tweede lid (bestaande bouw) pas vanaf 1 januari 2026 van toepassing is. Er is bewust voor gekozen om dit in een apart lid te regelen, zodat het derde lid na inwerkingtreding van het tweede lid (op 1 januari 2026) kan komen te vervallen.
In artikel 22.26 is een vergunningplicht opgenomen voor het bouwen, uitbreiden of (ingrijpend) wijzigen van een hoofdgebouw. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of het bouwplan voorziet in voldoende natuurinclusieve maatregelen. Dit betreft een aanvulling op artikel 22.29 en is geformuleerd als een zogenaamde open norm. Om te kunnen beoordelen of er in voldoende mate maatregelen worden getroffen, wordt getoetst aan de normen in de Externe link: Toolbox Natuurinclusief Bouwen d.d. november 2023. Op basis van deze toolbox kan eenvoudig vastgesteld worden of voldaan wordt aan de open norm.
In het derde lid is bepaald dat het tweede lid (bestaande bouw) pas vanaf 1 januari 2026 van toepassing is. Er is bewust voor gekozen om dit in een apart lid te regelen, zodat het derde lid na inwerkingtreding van het tweede lid (op 1 januari 2026) kan komen te vervallen.
De gerealiseerde natuurinclusieve maatregelen dienen duurzaam in stand te worden gehouden. De wijze waarop de instandhouding en het beheer geregeld zijn dient te worden beschreven in Bijlage B van de Toolbox natuurinclusief bouwen, die verstrekt moet worden bij de aanvraag om een omgevingsvergunning. Om de in stand houding van de toegepaste natuurinclusieve maatregelen te waarborgen, wordt er een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.
Dit artikel bevat een algemeen toepassingsbereik. Het algemeen toepassingsbereik geeft aan over welke activiteiten de regels in dit hoofdstuk gaan.
Dit artikel somt op met welke oogmerken de algemene regels voor de milieubelastende activiteiten in dit (tijdelijke) omgevingsplan zijn gesteld. De wet kent een aantal maatschappelijke doelen. De algemene regels over milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan zijn gesteld vanwege een concretisering van deze doelen. Artikel 22.42 somt deze oogmerken limitatief op. Artikel 22.42 en 22.45 werkt ook door in de bevoegdheden van bestuursorganen tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Meer uitleg hierover staat bij de toelichting op artikel 22.45.
Het artikel sluit aan bij de oogmerken van artikel 4.22 van de Omgevingswet, voor het stellen van rijksregels. Het artikel bouwt voort op de te beschermen belangen die in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer zijn genoemd. Onderdeel c van dit artikel benoemt enkele milieuthema’s, maar ook andere milieuaspecten zoals geluid, trillingen en geur vallen onder de oogmerken van deze afdeling.
Bij de activiteiten in deze afdeling zullen niet steeds alle oogmerken of milieuthema’s een rol spelen, en zullen zeker niet alle milieuaspecten bij een activiteit terugkomen in meer uitgewerkte regels. Als voor een bepaald oogmerk geen nader uitgewerkte regels in dit omgevingsplan zijn opgenomen, geldt wel de specifieke zorgplicht.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze afdeling gelden. In afdeling 7.2 worden regels gesteld over bodembeheeractiviteiten.
Wanneer op grond van deze afdeling een bodemonderzoek wordt geëist als onderdeel van de vergunningaanvraag, geeft dit artikel aan op welke wijze de digitale informatie uit het bodemonderzoek moet worden aangeleverd.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. In paragraaf 7.2.2 worden regels gesteld over het graven in de bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Dit artikel bevat bijzondere (aanvullende) indieningsvereisten voor de informatieplicht in artikel 4.1220 van het Bal. Met deze maatwerkregel vragen we gegevens aan te leveren over de kwaliteit van de bodem op de locatie en eventueel aanwezige invasieve exoten. Welke gegevens aangeleverd moeten worden is afhankelijk van het type locatie zoals gedefinieerd in dit artikel. De bij de gemeente bekende invasieve exoten zijn opgenomen in de Externe link: Groenatlas.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. In paragraaf 7.2.3 worden regels gesteld over het graven in de bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Dit artikel bevat bijzondere (aanvullende) indieningsvereisten voor de meldingsplicht in artikel 4.1225 van het Bal. Met deze maatwerkregel vragen we gegevens aan te leveren over eventueel aanwezige invasieve exoten op de locatie waar de activiteit wordt verricht. De bij de gemeente bekende invasieve exoten zijn opgenomen in de Externe link: Groenatlas.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. In paragraaf 7.2.4 worden in aanvulling op het Besluit activiteiten leefomgeving regels gesteld over het saneren van de bodem.
Het stadseiland Veur Lent is geen onderdeel van het bodembeheergebied, omdat het een oppervlaktewaterlichaam betreft. We spreken dan over de waterbodem, waarvoor Rijkswaterstaat bevoegd gezag is. Dit betekent dat de saneringsmaatregelen in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn. Rijkswaterstaat stelt geen saneringseisen aan de waterbodem. De gemeente kan de gewenste kwaliteit wel 'bepalen' en de waterbodem, die daar niet aan voldoet, ontgraven. Om deze reden wordt in dit artikel paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing verklaart op het 'Bodemkwaliteitsgebied - Veur Lent'. De terugsaneerwaarden voor het stadseiland zijn opgenomen in artikel 7.13 vijfde lid.
Dit artikel gaat over het aanbrengen van een laag grond of baggerspecie als afdeklaag bij bodemsanering. Op grond van artikel 4.1241, derde lid onder b van het Besluit activiteiten leefomgeving dient een afdeklaag met een minimale dikte van 1,0 meter aangebracht te worden. Uit de memorie van toelichting bij het Bal blijkt dat het aanbrengen van een leeflaag met een dikte van minder dan 1,0 meter met een maatwerkvoorschrift of maatwerkregel kan worden toegestaan. Het beleid van de gemeente Nijmegen (Beleidnota bodem 2012) gaat uit van het toepassen van een afdeklaag van 0,5 meter bij gronden die gebruikt worden voor industrie/bedrijven. Het is wenselijk dit beleid voort te zetten. Om deze reden wordt in dit artikel een afdeklaag met een minimale dikte van 0,5 meter voorgeschreven. Daarmee wordt voorkomen dat bij iedere sanering maatwerkvoorschiften opgelegd moeten worden om af te kunnen wijken van de minimale afdeklaag van 1,0 meter uit het Bal (artikel 4.1241, derde lid onder b).
Dit artikel bevat maatwerkregels. De bodemkwaliteit die met een sanering moet worden gerealiseerd is per gebied verschillend. De gemeente heeft de mogelijkheid om voor een of meerdere stoffen een afwijkende waarde vast te stellen door in het omgevingsplan maatwerkregels op te nemen, die daartoe strekken. De terugsaneerwaarden zoals opgenomen in artikel 7.13 zijn een voortzetting van de terugsaneerwaarden zoals opgenomen in de Nota bodembeheer 2021, uitgesplitst per deelgebied.
Dit artikel bevat de terugsaneerwaarden per deelgebied zoals opgenomen in de Nota bodembeheer 2021.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. Paragraaf 7.2.5 bevat regels over het verrichten van nazorg als sanering van de bodem heeft plaatsgevonden of bij een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet.
Dit artikel bevat een register van locaties met nazorg. In dit register wordt bijgehouden op welke locaties onder de Wet bodembescherming of onder de Omgevingswet nazorg aan de orde is. Dit register wordt beheerd door het college van burgemeester en wethouders, is voor eenieder toegankelijk en wordt voortdurend actueel gehouden. Door het register te raadplegen wordt duidelijk op welke locaties de nazorg als bedoeld in artikel 7.16 van toepassing is.
Deze artikelen regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming.
Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 7.16 zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder).
Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift.
De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.
Tijdelijke beschermingsmaatregelen die zijn genomen als gevolg van een toevalsvondst moeten eveneens in stand worden gehouden. Het zijn maatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen, maar de blootstellingsroute (blijven) blokkeren. Hiervoor geldt hetzelfde als bij het eerste lid. Deze regel is gelijkwaardig aan de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij ernstige verontreiniging (artikel 37, vierde lid, van de Wet bodembescherming).
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. Paragraaf 7.2.6 worden regels gesteld over het toepassen van bouwstoffen.
Dit artikel bevat een meldingsplicht voor het toepassen van bouwstoffen. Het Besluit activiteiten leefomgeving bevat uitsluitend een informatieplicht voor het toepassen van bouwstoffen. Om eventueel te kunnen handhaven, voorafgaand aan de activiteit in te grijpen of na afronding van de activiteit te controleren, wordt in dit omgevingsplan een meldingsplicht ingesteld. Het Bal staat toe om aanvullende (niet afwijkende) meldingsplichten op te nemen voor milieubelastende activiteiten die in het Bal staan. Een voorwaarde hierbij is dat dit nodig is voor (artikel 2.14 Bal) onder andere:
het beheer van watersystemen en het waterketenbeheer,
het beschermen van de kwaliteit van het grondwater
Er zijn geen extra indieningsvereisten toegevoegd ten opzichte van de indieningsvereisten uit het Bal. De indieningsvereisten zijn opgenomen in artikel 7.19. De gemeente wenst een meldingsplicht in te stellen omdat er een risico bestaat op uitloging van de in dit artikel genoemde stoffen naar de bodem.
Dit artikel bevat de indieningsvereisten voor de meldingsplicht als bedoeld in artikel 7.18. Er zijn twee extra indieningsvereisten ten opzichte van de indieningsvereisten voor de informatieplicht uit het Bal toegevoegd. Met deze extra indieningsvereisten kan getoetst worden of sprake is van een nuttige toepassing en er niet meer wordt toegepast dan nodig is.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. Paragraaf 7.2.7 worden regels gesteld over het toepassen van grond of baggerspecie.
Dit artikel bevat maatwerkregels in overeenstemming met het Nijmeegse beleid ten aanzien van bodem. In het Besluit activiteit leefomgeving zijn kwaliteitseisen opgenomen voor het toepassen van grond of baggerspecie. Met dit artikel worden de kwaliteitseisen uit de Nota Bodembeheer 2021 (vastgesteld d.d. 22 december 2021) van toepassing verklaard. Deze kwaliteitseisen gelden in afwijking van de kwaliteitseisen als genoemd in artikel 4.1272, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Dit artikel bevat maatwerkregels in overeenstemming met het Nijmeegse beleid ten aanzien van bodem. Artikel 4.1267, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving bevat een opsomming van gegevens en bescheiden die in het kader van de informatieplicht voor het toepassen van grond of baggerspecie aangeleverd moeten worden. Uit deze opsomming volgt dat een milieuverklaring bodemkwaliteit die betrekking heeft op de ontvangende bodem aangeleverd moet worden. Artikel 4.1267, vierde lid van het Bal regelt vervolgens dat de eis om deze milieuverklaring aan te leveren in een aantal situaties niet geldt. Aan dit artikel uit het Bal voegen we een situatie toe, namelijk: het toepassen van grond in het bodembeheergebied dat is vrijgekomen in het bodembeheergebied.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. Paragraaf 7.2.8 worden regels gesteld over het opslaan van grond of baggerspecie.
Dit artikel bevat maatwerkregels in overeenstemming met het Nijmeegse beleid ten aanzien van bodem. In artikel 4.1250, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving is bepaald wanneer het uitvoeren van een eindonderzoek nodig is bij het opslaan van grond of baggerspecie. In aanvulling op dit artikel is in artikel 7.24 geregeld dat het uitvoeren van een eindonderzoek niet nodig is wanneer de grond of baggerspecie wordt opgeslagen op een elementenbodemvoorziening. Dit betreft een vloer, verharding of constructie die stoffen tijdelijk keert, waarvan eventuele onderbrekingen of naden niet zijn gedicht. Rijplaten worden hier ook onder geschaard.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. Paragraaf 7.2.9 is van toepassing op locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming is verleend, waarin is vastgesteld dat het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging niet leidt tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Degene die op de locatie, bedoeld in artikel 7.25, een activiteit verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken, of – als en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is als onderdeel van een activiteit die wordt verricht – ongedaan te maken. Zie verder hierna over de mogelijkheden en beperkingen van dit artikel. Er geldt een licht beschermingsregime voor deze bekende verontreinigde locaties in afwachting van sanering, net als onder de Wet bodembescherming.
Dit artikel heeft betrekking op zogenoemde niet-spoed locaties, zoals deze waren beschikt als saneringsgeval op grond van de Wet bodembescherming. In de toelichting bij de Aanvullingswet bodem is aangegeven dat de beschikking niet-spoed als zodanig bij inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt. Er is overgangsrecht geregeld voor onder meer gebruiksbeperkingen op grond van artikel 37, vierde lid, van de Wet bodembescherming (artikelen 3.1 en 3.2 Aanvullingswet bodem).
Voor de spoedlocaties is overgangsrecht opgenomen in de Aanvullingswet bodem (artikel 3.1), zodat daarvoor de bestaande regels bij of krachtens de Wet bodembescherming blijven gelden. Locaties met een verontreiniging boven de interventiewaarde die onder de Wet bodembescherming waren aangemerkt als niet-spoed worden in het nieuwe stelsel, net als onder de Wet bodembescherming, gesaneerd op een natuurlijk moment, meestal bouwen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en dit omgevingsplan regelen dat saneren een voorwaarde is voor het bouwen en de saneringsaanpak. De milieubelastende activiteit graven regelt hoe om te gaan met graven in verontreiniging boven de interventiewaarde. Bij deze activiteiten is een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift mogelijk bijvoorbeeld als een bronaanpak aan de orde is die om een specifieke saneringsaanpak vraagt.
Artikel 7.26 heeft een tweeledig doel. Ten eerste om de in het verleden beschikte locaties, die niet onder overgangsrecht vallen, kenbaar te houden onder de Omgevingswet en het instrumentarium van de Omgevingswet te kunnen toepassen. Ten tweede om een (licht) beschermingsregime van toepassing te laten zijn op deze locaties, aangezien het gaat om niet eerder gesaneerde locaties waar nog bodemverontreiniging aanwezig is.
Ten behoeve van het eerste doel (kenbaarheid) is het mogelijk om met een maatwerkvoorschrift een individuele locatie te koppelen aan deze algemene regel in dit omgevingsplan, wat het voor de huidige of toekomstige eigenaar beter inzichtelijk maakt. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn maatwerkvoorschriften namelijk (nog) niet zichtbaar in DSO met de zogenoemde «klik op de kaart». Het inzien van de (voormalige) registratie van de niet-spoed beschikkingen in het Kadaster blijft nodig om het volledige beeld te hebben van de exacte locaties (gekoppeld aan kadastrale percelen) waar dit artikel op van toepassing is.
Voor wat betreft het tweede doel (beschermen in afwachting van sanering) geldt dat het mogelijk is om het lichte basisregime dat geldt op deze locaties te concretiseren, verder aan te vullen of toe te spitsen op de individuele locatie. Dat kan door middel van een maatwerkvoorschrift, dat voor een initiatiefnemer voldoende concreet maakt welke actie het bevoegd gezag verwacht. Bij de activiteiten bouwen, saneren of graven voorziet de Omgevingswet al in die mogelijkheid, daarom heeft dit artikel vooral betekenis als sprake is van een andere activiteit dan bouwen, saneren of graven. Ook kan dit basisregime een aangrijpingspunt bieden voor een individueel maatwerkvoorschrift om in sommige situaties van een initiatiefnemer te verlangen dat die als onderdeel van een voorgenomen activiteit van de gelegenheid gebruik maakt om aanwezige verontreiniging van de bodem te verwijderen of mitigerende maatregelen te treffen. Gelet op die inkadering is voornamelijk gedoeld op situaties waarin de extra moeite en kosten van het beperken of verwijderen van verontreiniging niet onevenredig belastend zijn voor de initiatiefnemer. Dit basisregime is zodanig ingekaderd dat er geen sprake is van een zelfstandige saneringsplicht.
Onder verontreiniging van de bodem wordt ook verstaan de verontreiniging van het grondwater, maar aangezien grondwaterkwaliteit primair tot de taken en bevoegdheden van de provincie ligt het voor de hand dat het vooral gaat om de vaste bodem en eventuele bronnen van verontreiniging die zich verspreiden naar het grondwater.
Dit artikel bevat het toepassingsbereik. Het toepassingsbereik geeft aan voor welke activiteiten de regels in deze paragraaf gelden. Paragraaf 7.3.1 worden regels gesteld over het installeren van een gesloten bodemenergiesysteem.
De ondergrond (bodem) heeft een beperkte warmte en koude capaciteit. Daarom is het van belang bodemenergiesystemen goed op elkaar af te stemmen, zodat de ondergrond zo efficiënt mogelijk gebruikt kan worden. Om te borgen dat zo veel mogelijk partijen in de toekomst gebruik kunnen maken van bodemenergie in het Stationsgebied en Winkelsteeg wil de gemeente negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen onderling en op andere ondergrondse functies zoveel mogelijk voorkomen.
Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor gesloten bodemenergiesystemen, zoals deze voor inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing was. Op grond van dit artikel geldt er een vergunningplicht voor gesloten bodemenergiesystemen in een interferentiegebied of met een vermogen van 70 kW of meer. Voor gesloten bodemenergiesystemen buiten een interferentiegebied of met een vermogen kleiner dan 70 kW blijft de meldingsplicht in paragraaf 4.111 van het Bal van toepassing.
De gegevens en bescheiden komen overeen met de gegevens en bescheiden die aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt op grond van artikel 4.1137 van het Bal. Artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het aanleggen en gebruiken een gesloten bodemenergiesysteem wordt beoordeeld of het bodemenergiesysteem interfereert met andere bodemenergiesystemen en of er sprake is van doelmatig gebruik. Bij deze beoordeling worden de bodemenergieplannen betrokken.
MM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel regelt wanneer een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk wordt verleend. Het artikel is een voortzetting van artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op grond van artikel 22.29, eerste lid, wordt de vergunning alleen verleend als het bouwplan niet in strijd is met de regels die in dit omgevingsplan zijn gesteld over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken (onderdeel a) en dat het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota (onderdeel b). In onderdeel a is paragraaf 22.2.4 expliciet uitgezonderd omdat het hier om voormalige rijksregels gaat waar op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ook niet aan getoetst werd bij de vergunningverlening. Daarnaast zijn er in dit omgevingsplan (als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege) tal van regels opgenomen die niet over bouwwerken gaan, maar bijvoorbeeld over open erven en terreinen. Deze regels vallen alle buiten het beoordelingskader voor de omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op bouwwerken. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op de eis dat het bouwwerk niet in strijd mag zijn met redelijke eisen van welstand. Ook deze uitzonderingen zijn een voortzetting van het recht zoals dat gold onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
De redactie van het eerste lid sluit aan bij artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl. Het imperatieve karakter («wordt verleend») houdt in dat de vergunning moet worden verleend als het bouwplan niet in strijd is met de daarvoor gestelde regels in het omgevingsplan. Er kunnen buiten het omgevingsplan om dus geen aanvullende redenen worden gehanteerd om een vergunning toch te weigeren. Het limitatieve karakter komt tot uiting doordat «alleen» op grondslag van de in het omgevingsplan gestelde regels het «binnenplans» verlenen van een vergunning mogelijk is. Als het bevoegd gezag op basis van de regels in het omgevingsplan tot het oordeel komt dat vergunningverlening niet mogelijk of (bij beslissingsruimte) niet wenselijk is, moet de activiteit als strijdig met het omgevingsplan worden aangemerkt. In dat geval is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldt dat op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl, de vergunning alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een verdere toelichting hierover wordt verwezen naar de nota van toelichting bij artikel 8.0a van het Bkl.
Onderdeel c
Op grond van artikel 22.26 is het verboden om zonder vergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Dit onderdeel bevat de aanvullende beoordelingsregels waaraan een aanvraag om een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wordt getoetst.
Wanneer de bodemkwaliteit de waarde voor de toelaatbare kwaliteit overschrijdt, is bouwen alleen mogelijk na het uitvoeren van sanerende of andere beschermende maatregelen, mits die technisch mogelijk zijn. De vraag is louter of het technisch mogelijk is om het geschikt te maken. Het antwoord op die vraag is niet afhankelijk van de goede wil van de initiatiefnemer maar alleen of het objectief, technisch, milieuhygiënisch mogelijk is.
Saneringsmaatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met de milieubelastende activiteit saneren van de bodem, zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Hierin staan twee standaardaanpakken beschreven. Indien deze aanpakken niet voldoen, kan degene die saneert een maatwerkvoorschrift aanvragen bij het bevoegd gezag. In het omgevingsplan van de gemeenten die vallen in het zinkassengebied De Kempen staan maatwerkregels ten opzichte van de voorschriften in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
NN
Na sectie ' Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Eerste lid:
In het omgevingsplan wordt als lokale waarde de interventiewaarde bodemkwaliteit vastgelegd in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving. Voorheen was dit ook de waarde waaraan de bodemkwaliteit getoetst werd.
Een verbod om te bouwen op verontreinigde bodem (boven de lokale waarde) zonder omgevingsvergunning als er geen maatregelen worden getroffen, volgt uit het samenstel van de vergunningplicht voor bouwen die al elders in de bruidsschat is geregeld met de beoordelingsregel in artikel 22.29, eerste lid (het toegevoegde onderdeel c), dat die vergunning alleen wordt verleend in de situatie die is gedefinieerd in de specifieke beoordelingsregel.
Tweede lid:
Gelijkwaardig met de regels van de voormalige Wet bodembescherming is hierbij opgenomen dat sprake is van een overschrijding van deze interventiewaarde als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie is overschreden in meer dan 25 m3 bodemvolume. Voorheen werd dit «het geval van verontreiniging» genoemd. Hierbij kan sprake zijn van onaanvaardbare risico’s en moet, afhankelijk van de functie en het gebruik, wellicht worden gesaneerd of een andere beschermende maatregel worden getroffen. Anders dan bij een saneringsgeval onder de Wet bodembescherming is het niet noodzakelijk om de exacte hoeveelheid verontreiniging of de contour voor een bepaalde concentratie stoffen in beeld te brengen; de grens van 25 m3 is alleen bedoeld om te voorkomen dat de beoordelingsregel elke emmer verontreiniging vangt. De regel is niet gericht op het opsporen en aanpakken van hele kleine verontreinigingen en vereist daarom alleen maatregelen als het om meer dan 25 m3 verontreiniging binnen een perceel gaat.
Derde lid:
De grens van 25 m3 uit het tweede lid geldt niet voor asbest, omdat asbest ook in kleine hoeveelheden gevaar voor de gezondheid kan opleveren. Ook bij een kleinere hoeveelheid dan 25 m3 moeten de in het omgevingsplan omschreven maatregelen worden getroffen.
OO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk. De aanvraagvereisten zijn grotendeels ontleend aan de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht met aanvraagvereisten vanwege planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en vanwege redelijke eisen van welstand, voor zover deze eisen onder de Omgevingswet nog relevant zijn voor in het omgevingsplan geregelde bouwactiviteiten. Anders dan in de Regeling omgevingsrecht zijn deze aanvraagvereisten in artikel 22.35 geregeld in één artikel, omdat alle genoemde aspecten, inclusief de redelijke eisen van welstand, onder de Omgevingswet worden geregeld in het omgevingsplan. Voor de redelijke eisen van welstand wordt in dit verband verwezen naar de beoordelingsregel in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan. Aan de aanvraagvereisten is verder toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld.
Onderdeel j
Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek overgelegd. Dit bodemonderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem is overschreden. In dat geval zijn sanerende of andere beschermende maatregelen een voorwaarde voor het bouwen (artikel 22.29, derde lid, en 22.30).
Dit is een voortzetting van artikel 8 van de Woningwet in samenhang met de lokale bouwverordening.
PP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Tijdelijke beschermingsmaatregelen die zijn genomen als gevolg van een toevalsvondst moeten eveneens in stand worden gehouden. Het zijn maatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen, maar de blootstellingsroute (blijven) blokkeren. Hiervoor geldt hetzelfde als bij het eerste lid. Deze regel is gelijkwaardig aan de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij zeer ernstige verontreiniging (artikel 37, vierde lid, van de Wet bodembescherming).
[Vervallen]
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf heeft in de eerste plaats betrekking op het graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk is aan 25 m3 en wordt ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3. In het eerste lid is ook aangegeven op welke locaties de paragraaf daarnaast van toepassing is.
In onderdeel a staat vermeld dat het gaat om locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming is verleend, waarin is vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zonder dat sprake is van actuele risico’s voor mens, plant of dier of verspreiding van het grondwater (zogenaamde beschikking ernst en geen spoed). Hiervoor is gekozen omdat voor deze locaties via eerder onderzoek is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is tot boven de interventiewaarde en hierover besluitvorming heeft plaatsgevonden. Locaties die op grond van de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming zijn beschikt als ernstig waarbij de sanering spoedeisend is (ernst en spoed) vallen niet onder het toepassingsbereik omdat deze locaties onder het overgangsrecht voor de Wet bodembescherming blijven vallen.
In onderdeel b staat vermeld dat het gaat om locaties of gebieden waar de bodem op grond van een bodemkwaliteitskaart, vastgesteld op grond van artikel 25d, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit (voorheen artikel 57 van het oude Besluit bodemkwaliteit), diffuus is verontreinigd tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn delen van de binnenstad van (grote) steden waarbij de bodem verontreinigd is met enkele metalen (bijvoorbeeld lood, koper of zink). Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, worden bestaande bodemkwaliteitskaarten op grond van artikel 22.1, onder b, van de Omgevingswet, onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Gemeenten moeten deze bodemkwaliteitskaarten omzetten naar regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan.
[Vervallen]
RR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De aangewezen activiteit omvat ook het zeven van de uitkomende grond op dezelfde locatie, of het tijdelijk opslaan en het terugplaatsen na afloop van het tijdelijk uitnemen bij het tijdelijk uitnemen en terugplaatsen. Met zeven wordt veelal puin uit de grond gehaald waardoor de verdichtbaarheid en de civieltechnische toepassingsmogelijkheden worden verbeterd voordat de grond wordt teruggeplaatst of elders wordt toegepast. Dit zeven is niet gericht op kwaliteitsverbetering en wordt bij deze activiteit niet beschouwd als bewerking. Andere bewerkingen van grond vallen onder de milieubelastende activiteit grondbank of grondreinigingsbedrijf, aangewezen in artikel 3.178, eerste lid, onder b.
Met het tijdelijk opslaan van de grond wordt bedoeld het opslaan van de bij het graven vrijkomende grond tijdens de activiteit, voorafgaand aan het terugplaatsen of afvoeren van de grond. Bemalen dat nodig is voor het graven valt niet onder de milieubelastende activiteit, maar is een wateractiviteit.
[Vervallen]
SS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het derde lid is aangegeven dat de milieubelastende activiteit zich niet uitstrekt tot graven in de waterbodem. Hiermee komt tot uiting dat deze activiteit zich beperkt tot de landbodem. Onder waterbodem wordt verstaan de bodem van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het Rijk of het waterschap berust. Het graven in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het Rijk of het waterschap berust, valt niet onder de reikwijdte van de activiteit graven in de waterbodem. Dit betekent dat de regels voor de milieubelastende activiteit graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde wel gelden voor voormalige droge oevergebieden, die als term/aanduiding niet meer terugkomen onder de Omgevingswet.
[Vervallen]
TT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De gegevens en bescheiden worden ten minste een week voor het begin van de activiteit graven aangeleverd. Met deze informatie wordt het bevoegd gezag in kennis gesteld van een aantal praktische gegevens, zodat het voor het bevoegd gezag mogelijk is om toezicht te houden. Uit de verstrekte gegevens en bescheiden moet blijken wat de begrenzing is van de locatie waar de activiteit plaats vindt, de verwachte datum van het begin van de activiteit en de duur van de activiteit.
[Vervallen]
UU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als de verstrekte informatie over begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit wijzigt, geeft de initiatiefnemer de wijziging onverwijld door. Dit betekent dat ook als er een wijziging in die gegevens optreedt tijdens de uitvoering van de activiteit, de initiatiefnemer het bevoegd gezag opnieuw moet informeren.
[Vervallen]
VV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De informatieplicht van dit artikel geldt niet als de activiteit alleen bestaat uit het tijdelijk uitnemen en weer terugplaatsen van de grond.
[Vervallen]
WW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf gaat over beginnen, wijzigen of uitbreiden van het houden in een dierenverblijf van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden.
Paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden zijn specifiek benoemd omdat deze niet vallen onder het begrip landbouwhuisdieren in het Bal. Het begrip landbouwhuisdieren in het Bal is op grond van artikel 1.1 van dit omgevingsplan van toepassing op dit omgevingsplan.
Het gaat in deze paragraaf dus om:
landbouwhuisdieren zoals bedoeld in Bijlage I bij het Bal, zijnde:
zoogdieren of vogels voor de productie van vlees, eieren, melk, wol, pels of veren of paarden of pony’s voor het fokken; en
paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden.
Bovenstaande komt overeen met het begrip landbouwhuisdier uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor bijvoorbeeld kinderboerderijen, dierentuinen, hondenkennels en volières gelden deze voorschriften niet. Het gaat bij deze bedrijven namelijk niet om het houden van landbouwhuisdieren, omdat deze dieren niet voor de productie worden gehouden. Deze activiteiten vallen wel onder paragraaf 22.3.25. Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren of andere vogels of zoogdieren.
XX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze artikelen regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming.
Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 22.126 zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder).
Ook onder de Omgevingswet is het gewenst dat leeflagen in stand worden gehouden of dat gebruiksbeperkingen in acht worden genomen.
Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag (een leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift.
De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.
Tweede lid:
Tijdelijke beschermingsmaatregelen die zijn genomen als gevolg van een toevalsvondst moeten eveneens in stand worden gehouden. Het zijn maatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen, maar de blootstellingsroute (blijven) blokkeren. Hiervoor geldt hetzelfde als bij het eerste lid. Deze regel is gelijkwaardig aan de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij zeer ernstige verontreiniging (artikel 37, vierde lid, van de Wet bodembescherming).
YY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staat het toepassingsbereik van deze paragraaf.
Eerste lid:
Deze paragraaf heeft in de eerste plaats betrekking op het graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk is aan 25 m3 en wordt ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3. In het eerste lid is ook aangegeven op welke locaties de paragraaf daarnaast van toepassing is.
In onderdeel a staat vermeld dat het gaat om locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming is verleend, waarin is vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zonder dat sprake is van actuele risico’s voor mens, plant of dier of verspreiding van het grondwater (zogenaamde beschikking ernst en geen spoed). Hiervoor is gekozen omdat voor deze locaties via eerder onderzoek is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is tot boven de interventiewaarde en hierover besluitvorming heeft plaatsgevonden. Locaties die op grond van de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming zijn beschikt als ernstig waarbij de sanering spoedeisend is (ernst en spoed) vallen niet onder het toepassingsbereik omdat deze locaties onder het overgangsrecht voor de Wet bodembescherming blijven vallen.
In onderdeel b staat vermeld dat het gaat om locaties of gebieden waar de bodem op grond van een bodemkwaliteitskaart, vastgesteld op grond van artikel 25d, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit (voorheen artikel 57 van het oude Besluit bodemkwaliteit), diffuus is verontreinigd tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn delen van de binnenstad van (grote) steden waarbij de bodem verontreinigd is met enkele metalen (bijvoorbeeld lood, koper of zink). Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, worden bestaande bodemkwaliteitskaarten op grond van artikel 22.1, onder b, van de Omgevingswet, onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Gemeenten moeten deze bodemkwaliteitskaarten omzetten naar regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Tweede lid:
De aangewezen activiteit omvat ook het zeven van de uitkomende grond op dezelfde locatie, of het tijdelijk opslaan en het terugplaatsen na afloop van het tijdelijk uitnemen bij het tijdelijk uitnemen en terugplaatsen. Met zeven wordt veelal puin uit de grond gehaald waardoor de verdichtbaarheid en de civieltechnische toepassingsmogelijkheden worden verbeterd voordat de grond wordt teruggeplaatst of elders wordt toegepast. Dit zeven is niet gericht op kwaliteitsverbetering en wordt bij deze activiteit niet beschouwd als bewerking. Andere bewerkingen van grond vallen onder de milieubelastende activiteit grondbank of grondreinigingsbedrijf, aangewezen in artikel 3.178, eerste lid, onder b.
Met het tijdelijk opslaan van de grond wordt bedoeld het opslaan van de bij het graven vrijkomende grond tijdens de activiteit, voorafgaand aan het terugplaatsen of afvoeren van de grond. Bemalen dat nodig is voor het graven valt niet onder de milieubelastende activiteit, maar is een wateractiviteit.
Derde lid:
In het derde lid is aangegeven dat de milieubelastende activiteit zich niet uitstrekt tot graven in de waterbodem. Hiermee komt tot uiting dat deze activiteit zich beperkt tot de landbodem. Onder waterbodem wordt verstaan de bodem van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het Rijk of het waterschap berust. Het graven in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het Rijk of het waterschap berust, valt niet onder de reikwijdte van de activiteit graven in de waterbodem. Dit betekent dat de regels voor de milieubelastende activiteit graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde wel gelden voor voormalige droge oevergebieden, die als term/aanduiding niet meer terugkomen onder de Omgevingswet.
ZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat een informatieplicht. Voordat met het graven wordt begonnen, moet het bevoegd gezag worden geïnformeerd over de activiteit. De informatieplicht uit dit artikel in het omgevingsplan zorgt ervoor dat het bevoegd gezag over kleinschalige grondverzet geïnformeerd wordt. Deze bepaling komt in de plaats van het voormalige artikel 28 uit de Wet bodembescherming dat stelde dat alle handelingen (dus ook kleinschalig grondverzet) die plaatsvinden in een geval van ernstige verontreiniging moeten worden gemeld. Voor grondverzet in een omvang groter dan 25 m3 geldt via de algemene regels uit paragraaf 4.120 (graven in de bodem met kwaliteit boven de interventiewaarde) een meldingsplicht. Voor grondverzet in een omvang kleiner dan of gelijk aan 25 m3 (ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet) geldt op grond van de algemene regels uit deze paragraaf van het Besluit activiteiten leefomgeving geen informatie of meldingsplicht.
eerste lid:
De gegevens en bescheiden worden ten minste een week voor het begin van de activiteit graven aangeleverd. Met deze informatie wordt het bevoegd gezag in kennis gesteld van een aantal praktische gegevens, zodat het voor het bevoegd gezag mogelijk is om toezicht te houden. Uit de verstrekte gegevens en bescheiden moet blijken wat de begrenzing is van de locatie waar de activiteit plaats vindt, de verwachte datum van het begin van de activiteit en de duur van de activiteit.
Tweede lid:
Als de verstrekte informatie over begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit wijzigt, geeft de initiatiefnemer de wijziging onverwijld door. Dit betekent dat ook als er een wijziging in die gegevens optreedt tijdens de uitvoering van de activiteit, de initiatiefnemer het bevoegd gezag opnieuw moet informeren.
Derde lid:
De informatieplicht van dit artikel geldt niet als de activiteit alleen bestaat uit het tijdelijk uitnemen en weer terugplaatsen van de grond.
AAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor gesloten bodemenergiesystemen.
[Vervallen]
BBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze gegevens en bescheiden komen overeen met de gegevens en bescheiden die aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt op grond van artikel 4.1137 van het Bal. Artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
[Vervallen]
CCC
Na sectie '' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor gesloten bodemenergiesystemen.
Deze gegevens en bescheiden komen overeen met de gegevens en bescheiden die aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt op grond van artikel 4.1137 van het Bal. Artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
DDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Sinds 1 januari 2024 heeft Nijmegen een tijdelijk omgevingsplan. Daarin zijn regels opgenomen van de bestemmingsplannen en een groot aantal rijksregels voor bouwen en milieu (de bruidsschat). Gemeenten hebben tot 2032 de tijd om de regels uit het tijdelijke deel om te zetten naar één gebiedsdekkend omgevingsplan, waarin alle regels voor de fysieke leefomgeving een plek moeten krijgen. Met deze wijziging van het omgevingsplan worden regels voor activiteiten in de bodem toegevoegd aan het omgevingsplan.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wet bodembescherming komen te vervallen. Deze wijziging in de wetgeving betekent enerzijds dat de gemeenten meer ruimte krijgen om een eigen invulling te geven aan de regelgeving rond bodemkwaliteit en bodembescherming. Anderzijds zorgt deze wetswijziging ook voor enkele leemten in de regelgeving. Met de Omgevingswet wordt de regelgeving voor bodem gedeeltelijk gedecentraliseerd en krijgen gemeenten de ruimte om af te wijken en maatwerk toe te passen. Daarmee krijgen gemeenten de mogelijkheid het bodembeleid in lijn te brengen met de lokale situatie en ambities ten aanzien van de bodemkwaliteit.
Gemeenten kunnen aanvullende eisen opnemen of juist regels versoepelen. Deze regels moeten door gemeenten in het omgevingsplan worden opgenomen. Het aanvullen of afwijken van Rijks- of provinciale regels voor bodem kan via een maatwerkregel. Dit is vergelijkbaar met gebiedsspecifiek beleid uit het Besluit bodemkwaliteit. Er zijn wel voorwaarden verbonden aan deze beleidsvrijheid. Zo moeten gemeenten voldoen aan de gestelde instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid is het wenselijk de ontstane leemten in de regelgeving op te vullen. Het gaat hierbij om regels die extra bescherming bieden en bestaande gemeentelijke regels met betrekking tot bodemkwaliteit. Deze gemeentelijke regels zijn niet in het Bal of de bruidsschat opgenomen. Met het oog op de bescherming van de gezondheid van onze inwoners is het daarom belangrijk aanvullende regels voor bodemactiviteiten op te nemen. Dit wijzigingsbesluit voorziet daarin.
In de Nota van Uitgangspunten voor het omgevingsplan (deel II) is aangegeven dat we voor het verhuizen van de bruidsschatregels voor bodem nog ruim de tijd hebben (tot 2032). Omdat de wens bestaat een aantal bruidsschatregels te laten vervallen, is besloten direct alle regels voor het onderwerp bodembeheer (in paragraaf 22.3.7 (bodembeheer)) te verhuizen naar het permanente deel van het omgevingsplan. Daarmee worden dus de eerste bruidsschatregels verplaatst naar een definitieve plek binnen het omgevingsplan.
De bruidsschat bevat ook een vergunningplicht voor het installeren van gesloten bodemenergiesystemen. Deze vergunningplicht geldt uitsluitend voor gesloten bodemenergiesystemen gelegen in een zogenaamd interferentiegebied of voor gesloten bodemenergiesystemen met een vermogen van 70 kW of meer. Deze interferentiegebieden dienen aangewezen te worden in het omgevingsplan. Met dit wijzigingsbesluit wordt hier invulling aan gegeven. Daarbij worden het Stationsdistrict en Winkelsteeg aangewezen als interferentiegebied. De bruidsschatregels voor het installeren van gesloten bodemenergiesystemen (artikel 22.260) worden direct verplaatst naar het permanente deel van het omgevingsplan.
Bij het voorliggende wijzigingsbesluit hoort een motivering. Daarin wordt gemotiveerd waarom de beoogde wijziging van het omgevingsplan bijdraagt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. In deze motivering wordt hier nader op ingegaan.
Het gebied waar dit besluit over gaat (besluitgebied) wordt begrensd door het Ambtsgebied van de gemeente Nijmegen. Het Ambtsgebied omvat alle gronden die binnen de grenzen van gemeente Nijmegen gelegen zijn.
Ontwerpfase
De gemeente maakt het ontwerp-wijzigingsbesluit bekend door het te publiceren in het gemeenteblad via de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (LVBB). Tegelijk met de bekendmaking geeft de gemeente kennis van de terinzagelegging van de bijbehorende stukken. Het LVBB levert de wijziging automatisch door aan het Omgevingsloket. Via het onderdeel ‘Regels op de Kaart’ kan iedereen zien welke regels waar gelden.
Het ontwerp-wijzigingsbesluit en de daarbij behorende stukken worden gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegd (artikel 3:11, Awb). Binnen deze termijn heeft eenieder de mogelijkheid een zienswijzen in te brengen. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling. Eventuele zienswijzen worden beantwoord in een separate notitie, die te zijner tijd als bijlage bij het wijzigingsbesluit wordt opgenomen.
Vaststellingsfase
De wijziging van het omgevingsplan wordt ter besluitvorming aan de gemeenteraad voorgelegd. Na vaststelling van het wijzigingsbesluit wordt het wijzigingsbesluit gepubliceerd in het gemeenteblad via de LVBB. Tussen de vaststelling van het wijzigingsbesluit en de bekendmaking moeten in beginsel minimaal 2 weken zitten.
Inwerkingtreding
Een wijziging van het omgevingsplan treedt in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt. De gemeente kan een later tijdstip van inwerkingtreding in het omgevingsplan opnemen.
Participatie vindt in een zo vroeg mogelijk stadium plaats. Dit geldt ook voor het gesprek met andere bestuursorganen (ketenpartners) die bij de thematische wijziging betrokken moeten worden. Als leidraad voor de participatie gelden de verschillende stappen uit het participatiebeleid voor het ruimtelijk domein. Dit start met een verkennende fase en het maken van een participatieplan. Na het opstellen van het ontwerp-wijzigingsbesluit start de formele procedure.
Met participatie wordt in de Omgevingswet bedoeld ‘het in vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden (burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden) bij het proces van besluitvorming of een project of activiteit om tijdig belangen, meningen en creativiteit op tafel te krijgen’. Het gaat nadrukkelijk om het betrekken van partijen bij het besluitvormingsproces voordat formele besluitvorming van start gaat. Vroegtijdige participatie moet mensen in staat stellen mee te denken aan een nog te maken keuze voor de toekomst van een gebied of locatie. Participatie hoeft niet te leiden tot overeenstemming. Participatie is maatwerk en de vorm is afhankelijk van het beoogde doel. Dit wijzigingsbesluit bevat regels die tot doel hebben de gezondheid van personen en het milieu te beschermen.
Voor dit wijzigingsbesluit is een participatieplan opgesteld, dat als bijlage bij deze motivering is opgenomen. Omdat de voorliggende wijziging van het omgevingsplan een voortzetting vormt van het bestaande beleid ten aanzien van bodem en de interpretatie van deze regels specialistische kennis van bodem(activiteiten) vergt, is besloten participatie te beperken tot het raadplegen van ketenpartners en belanghebbende organisaties (zie paragraaf 2.3).
Het voorliggende wijzigingsbesluit is voor advies voorgelegd aan de volgende ketenpartners en organisaties:
Provincie Gelderland
Waterschap Rivierenland
Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN)
GGD Gelderland-Zuid
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ)
Vitens Gelderland
Natuur en milieufederatie Gelderland
Gelders Ondergrond Overleg (GOO)
Het concept-ontwerpbesluit wordt voor advies voorgelegd aan de vaste ketenpartners en enkele organisaties die betrokken zijn bij het behartigen van de belangen in de ondergrond. De reacties en adviezen worden gebundeld en voorzien van een reactie in een participatieverslag. Voor zover deze reacties of adviezen leiden tot een aanpassing van het ontwerpwijzigingsbesluit, worden deze voor de start van de formele wijzigingsprocedure verwerkt in het ontwerpwijzigingsbesluit.
Het ontwerp wijzigingsbesluit 'Omgevingsplan gemeente Nijmegen, wijziging 2024-01' heeft in de periode van donderdag 5 december 2024 tot en met
woensdag 15 januari 2025 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is één zienswijze binnengekomen. De zienswijze is in de Nota zienswijzen
en ambtshalve wijzigingen samengevat en voorzien van reactie. De zienswijze leidt niet tot aanpassingen in het wijzigingsbesluit.
In de periode tussen de ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsbesluit en het definitief maken van het besluit zijn ambtelijk nieuwe inzichten opgedaan. Deze inzichten hebben geleid tot ambtshalve wijzigingen. De concrete wijzigingen zijn opgenomen in de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen’. In deze nota is tevens gemotiveerd waarom de aanpassingen zijn doorgevoerd. De aanpassingen hebben niet geleid tot een fundamentele wijziging van de inhoud van het wijzigingsbesluit.
Dit hoofdstuk beschrijft de relevante beleidskaders en bestaande regelgeving voor het thema bodem.
Het stelsel omgevingsrecht bestaat uit de Omgevingswet, vier Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en een Omgevingsregeling. De Omgevingsregeling is de ministeriële regeling bij de Omgevingswet. Het gaat vooral om technische en administratieve regels. In de vier AMvB’s staan de regels voor het praktisch uitvoeren van de wet:
Het Omgevingsbesluit (Ob) regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit, voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Het bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen.
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.
Instructieregels
Voor een aantal onderwerpen gelden instructieregels vanuit het Rijk of de provincie. Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe het een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Er zijn drie varianten van een instructieregel: 'in acht nemen', 'rekening houden met' en 'betrekken bij'.
‘In acht nemen’ betekent in het kader van de instructieregel dat een overheid aan die instructieregel móét voldoen.
‘Rekening houden met’ betekent in het kader van de instructieregel dat er sprake is van een zwaarwegende positie van een belang bij de belangenafweging, zonder dwingend te sturen op de uitkomst daarvan. Afwijken is alleen toegestaan als het bestuursorgaan daar goede redenen voor heeft. Het afwijken moet wel goed worden gemotiveerd.
‘Betrekken bij’ betekent in het kader van de instructieregel dat een overheid aandacht schenkt aan feiten of verwachtingen van feiten. De bestuurlijke afwegingsruimte is groot.
Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet werd de bescherming van de bodem tegen verontreinigingen geregeld in de Wet bodembescherming. Ook werd de sanering van verontreinigde bodem en grondwater in deze wet geregeld. Tevens wordt de aanpak bij grensoverschrijdende gevallen van verontreiniging beschreven. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wet bodembescherming opgegaan in één van de vier AMvB’s: het Besluit activiteiten leefomgeving. Het Bal stelt regels aan milieubelastende activiteiten, waaronder het toepassen van bouwstoffen, toepassen van grond en baggerspecies en het aanleggen en gebruiken van gesloten bodemenergiesystemen.
Het Besluit bodemkwaliteit is op 1 januari 2024 in werking getreden. Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Regeling bodemkwaliteit stellen regels aan de kwaliteitsborging bij bodembeheer, de milieuverklaringen bodemkwaliteit en regels voor het verhandelen van bouwstoffen. De regels die gesteld worden hebben betrekking op de genoemde activiteiten uit het Bal. De regels die in het Bal gesteld worden zijn beschermend van aard. Het Bal wijst daarom aan voor welke activiteiten een vergunningsplicht geldt. Voornamelijk gaat het Bal over milieubelastende activiteiten en wateractiviteiten. Sommige milieubelastende activiteiten gaan over activiteiten die te maken hebben met de bodem of het grondwater.
In hoofdstuk 3 van het Bal worden vergunningplichtige gevallen aangewezen die onder andere gelden voor het uitvoeren van milieubelastende activiteiten, waaronder activiteiten die de bodem raken. In hoofdstuk 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald in welke vorm een bodemonderzoek aangeleverd dient te worden en welke inhoud een rapport moet bevatten. Ook wordt er benoemd tot welke bodemkwaliteit de bodem hersteld moet worden bij verontreiniging. Daarnaast is in paragraaf 4.111 van het Bal een meldingsplicht opgenomen voor het installeren van een gesloten bodemenergiesysteem.
De regels uit het Bal werken door op lokaal niveau, zonder rekening te houden met lokale omstandigheden. Daarom krijgen gemeenten de ruimte om onder voorwaarden (en op onderdelen) af te wijken van het Bal en maatwerk toe te passen. Daarmee krijgen gemeenten de mogelijkheid het bodembeleid in lijn te brengen met de lokale situatie en ambities ten aanzien van de bodemkwaliteit. Gemeenten kunnen aanvullende eisen opnemen of juist regels versoepelen. Deze regels moeten door gemeenten in het omgevingsplan worden opgenomen. Het aanvullen of afwijken van Rijks- of provinciale regels voor bodem kan via een maatwerkregel. Dit is vergelijkbaar met gebiedsspecifiek beleid uit het Besluit bodemkwaliteit en de beleidsmatige invulling die Nijmegen al gegeven had aan de Wet bodembescherming. Er zijn wel voorwaarden verbonden aan deze beleidsvrijheid. Zo moeten gemeenten voldoen aan de gestelde instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt invulling gegeven aan de voornoemde beleidsvrijheid en worden de maatwerkmogelijkheden rond de regels uit het Bal toegepast. Hierdoor wordt het Bal in overeenstemming gebracht met het al bestaande Nijmeegse bodembeleid.
Door deze thematische wijziging worden de gemeentelijke bodemregels in lijn gebracht met de op Rijksniveau gestelde regels. Waar nodig en mogelijk worden maatwerkregels toegepast, waarmee het bestaande bodembeleid - zoals dat voor 1 januari 2024 van toepassing was - kan worden voortgezet. Door de integratie van bodemregels in het omgevingsplan kan bij toekomstige ontwikkelingen een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gewaarborgd worden.
De Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk) is in 2022 vastgesteld en hoort bij het Bbk. De Regeling bodemkwaliteit bevat nadere uitwerkingen van onderwerpen uit het Besluit. De volgende onderwerpen worden in de regeling behandeld:
aanwijzing van de werkzaamheden en normdocumenten die onder de erkenningsregeling kwalibo vallen;
regels aan hoe bij twijfel onderzoek gedaan kan worden naar de vraag of sprake is van een vormgegeven of een niet-vormgegeven bouwstof, of dat sprake is van een bouwstof, grond of baggerspecie;
nadere regels over de afgifte van de verschillende milieuverklaringen bodemkwaliteit voor bouw- stoffen, grond, baggerspecie en de (water)bodem;
alle normen die horen bij de kwaliteitseisen voor bouwstoffen, grond of baggerspecie en de daarbij horende toetsregels. De normen staan in de bijlagen van de Rbk 2022; en
aanwijzing van Beoordelingsrichtlijnen en normdocumenten.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de vier AMvB’s. De AMvB’s geven uitvoering aan de Omgevingswet. In het Bkl worden waarden gesteld aan de omgeving. Het besluit bevat regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Paragraaf 5.1.4 gaat over het beschermen van de gezondheid en het milieu. In deze paragraaf zijn waarden opgenomen waaraan milieutechnisch voldaan moet worden. In deze paragraaf gaat het dan met name om geluid, trillingen, geur en de bodemkwaliteit. Voor deze thematische wijziging is de bodemkwaliteit van belang. De verdere uitwerking vindt plaats in subparagraaf 5.1.4.5. In deze subparagraaf worden waarden vastgelegd voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem. Verder wordt in het Bkl toegelicht dat in het omgevingsplan een of meer bodembeheergebieden kunnen worden toegewezen. Ook het indelen van de landbodem in bodemfunctieklassen vindt zijn grondslag in dit besluit. Het bodembeheergebied en de bodemfunctieklassen dienen in het omgevingsplan opgenomen te worden.
In dit wijzigingsbesluit wordt het bodembeheergebied van de gemeente Nijmegen aangewezen. Dit bodembeheergebied beslaat in principe het hele Ambtsgebied, met uitzondering van de waterbodem (o.a. de Waal, het Maas-Waal kanaal en de uiterwaarden). Het beheer van de waterbodem is een verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. Het bodembeheergebied is in de Nota Bodembeheer opgedeeld in deelgebieden. Deze zijn vertaald naar ‘locaties’ in dit wijzigingsbesluit, zodat per deelgebied de juiste regels worden getoond in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de omgevingsvisie richt de omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
In de Omgevingsverordening worden onderwerpen besproken die relevant zijn voor voorliggende thematische wijziging. Zo gaat afdeling 4.4 over milieubelastende activiteiten. In deze afdeling worden regels gesteld aan activiteiten op en in de bodem (paragraaf 4.4.2.). De omgevingsverordening stelt onder andere regels aan de het saneren van de bodem, het graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit en het wegnemen van risico’s bij verontreiniging van het grondwater. Aan deze regels moet altijd voldaan worden. De betreffende paragraaf bevat geen instructieregels voor gemeenten, maar uitsluitend een informatieplicht voor degene die de activiteit verricht. Daarnaast worden er in paragraaf 4.3.4 tot en met 4.3.8 regels gesteld aan respectievelijk koude-warmte-opslagvrije zones, boringsvrije zones en (minder) kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden. Dergelijke zones zijn binnen de gemeente Nijmegen niet aanwezig. Er gelden derhalve geen beperkingen voor bodemenergiesystemen.
Hoofdstuk 5 van de omgevingsverordening bevat wel instructieregels voor het omgevingsplan. In afdeling 5.5 zijn instructieregels opgenomen voor waterwingebieden. De regels in dit wijzigingsbesluit gaan gelden voor het hele Ambtsgebied van de gemeente Nijmegen, waarbinnen waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden zijn gelegen.
De artikelen 5.56 en 5.57 van de omgevingsverordening stellen dat het omgevingsplan geen activiteiten of functies mag toestaan die een groter risico vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de activiteit of functie die al rechtmatig op die locaties wordt verricht of is toegestaan vóór 1 januari 2024. Dit wijzigingsbesluit is juist gericht op het beschermen van het milieu tegen verontreinigingen van het grondwater en vormt dus geen risico voor de kwaliteit daarvan. Daarmee wordt voldaan aan de instructieregels ten aanzien van waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden.
De artikelen 5.58 en 5.59 bevatten instructieregels voor het lozen in het grondwater en lozen van grondwater op of in de bodem. Dit wijzigingsbesluit beperkt zich tot het stellen van regels over bodembeheer en het beschermen van de gezondheid van personen tegen bodemverontreinigingen. Regels over lozen (afvalwaterbeheer) worden op een later moment aan het omgevingsplan toegevoegd.
Met deze thematische wijziging ten aanzien van bodem wordt voldoende rekening gehouden met de provinciale regelgeving op het gebied van bodem. Daarmee is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In hoofdstuk 22 van het omgevingsplan is de bruidsschat opgenomen. De bruidsschat bestaat uit gedecentraliseerde Rijksregels die we als gemeente kunnen aanpassen aan de lokale omstandigheden. De bruidsschat bevat onder andere regels over milieubelastende activiteiten. Die regels zijn opgenomen in afdeling 22.3. Daarin zijn onder meer regels gesteld over het beheer van de bodem(kwaliteit). Ook worden er voor verschillende milieubelastende activiteiten (zoals het installeren van gesloten bodemenergiesystemen) specifieke regels gesteld met betrekking tot de bodem. De gemeente kan deze Rijksregels laten vervallen, aanpassen of (ongewijzigd) overnemen.
De Nota Bodembeheer gaat over het toepassen van grond en de terugsaneerwaarden bij bodemsanering. Deze nota bevat regels over het hergebruiken van grond met als doel minder primaire grondstoffen te moeten gebruiken en de afvoer van grond te voorkomen. De nota bestaat uit twee delen: een uitvoeringsdeel en een technisch deel. In het uitvoeringsdeel worden de beleidsmatige en juridische kaders en de afbakening van de Nota Bodembeheer toegelicht. Ook staan daarin de vastgestelde regels voor het toepassen van grond en bodemsanering, die respectievelijk voortkomen uit het Besluit Bodemkwaliteit en de voormalige Wet Bodembescherming. In het technische deel staat de onderbouwing van de regels.
In de Nota Bodembeheer is Nijmegen op basis van de ontwikkelingsgeschiedenis ingedeeld in 5 homogene deelgebieden:
1. tot 1900 (roze);
2. 1900-1945 (blauw);
3. 1945-1965 (groen);
4. 1965- heden (paars);
5. Waalsprong (geel).
Door de agrarische activiteiten die in het verleden plaatsvonden in het deel van Nijmegen ten noorden van de Waal (m.n. kassenteelt en boomgaarden), komen bestrijdingsmiddelen hier op grote schaal voor in de bodem. De omvang van deze activiteiten waren dermate groot dat deze op het niveau van een bodembeheerzone bepalend zijn voor de bodemkwaliteit. Door de strenge hergebruiksnormen voor grond verontreinigd met drins wordt het hergebruik van deze grond sterk beperkt. Het is daarom logisch om het kader van het bodembeheer te gebruiken om de mogelijkheid voor het hergebruik van deze grond te verruimen. Er zijn daarom in de loop van de tijd twee deelgebieden toegevoegd:
6. Waalsprong ophoging (turquoise);
7. Waalsprong-kassen (donkerpaars).
De homogene deelgebieden zijn zo gekozen, dat binnen zo’n gebied een vergelijkbare bodemkwaliteit wordt verwacht. Dan nóg kunnen de gehaltes van een bepaalde stof binnen zo’n gebied behoorlijk variëren. Er is dus niet een enkel vast gehalte aanwezig, maar een bepaalde verdeling van gehaltes. Het is deze verdeling die een homogeen deelgebied karakteriseert. Om het deelgebied toch getalsmatig te kunnen kenmerken wordt gebruik gemaakt van statistische kentallen. In Nijmegen worden de P95 als basis gebruikt. In 95 procent van de gevallen ligt de bodemkwaliteit voor de gehaltes van de essentiële stoffen onder de vastgestelde waarde en in 5 procent daarboven.
De Nota Bodembeheer vormt de basis voor voorliggende thematische wijziging van het omgevingsplan. Dit wijzigingsbesluit voorziet in een grotendeels beleidsneutrale vertaling van de Nota Bodembeheer naar juridische regels in het omgevingsplan. Dit betekent dat het beleid uit de Nota bodembeheer inhoudelijk een-op-een wordt overgenomen in het omgevingsplan. Deze thematische wijziging heeft dus als doel het vigerende bodembeleid over te nemen en te integreren in (de structuur van) het omgevingsplan. Het beleid ten aanzien van bodem(beheer) gaat namelijk over de fysieke leefomgeving en hoort daarom thuis in het omgevingsplan.
Met deze wijziging van het omgevingsplan wordt het bodembeheergebied van de gemeente Nijmegen aangewezen. Dit bodembeheergebied beslaat in principe de hele bodem binnen het totale Ambtsgebied, met uitzondering van alle waterbodems (o.a. de Waal, het Maas-Waal kanaal, uiterwaarden, sloten en vijvers) binnen het Ambtsgebied. Het beheer van de waterbodem is een verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat en Waterschap Rivierenland. De hierboven genoemde 7 deelgebieden zijn vertaald naar ‘locaties’ in dit wijzigingsbesluit, zodat per deelgebied de juiste regels worden getoond in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).
De gemeente Nijmegen heeft voor de ontwikkelgebieden Stationsdistrict en Winkelsteeg bodemenergieplannen opgesteld. De ondergrond heeft een beperkte warmte en koude capaciteit. Daarom moeten de bodemenergiesystemen goed op elkaar worden afgestemd om die ondergrond zo efficiënt mogelijk te kunnen gebruiken. Om te borgen dat zo veel mogelijk partijen in de toekomst gebruik kunnen maken van bodemenergie wil de gemeente randvoorwaarden stellen aan het gebruik van bodemenergie. Regie op de ondergrond is gewenst en zorgt voor het voorkomen van ongewenste interferentie (negatieve interactie) tussen bodemenergiesystemen onderling of met andere ondergrondse functies. Hiertoe zijn in het bodemenergieplannen gebruiksregels opgesteld.
Onder de Omgevingswet krijgen gemeenten meer bestuurlijke afwegingsruimte om te sturen op (het bereiken van) doelen. De maatschappelijke doelen van de Omgevingswet zijn het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Bij het beschermen gaat het om het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Om deze doelen te bereiken, kent de wet instrumenten voor gemeenten. Zoals de omgevingsvisie en het omgevingsplan. Eén van de doelen van de wet is het stellen van regels die eenvoudig, overzichtelijk, snel en adequaat kunnen worden uitgevoerd zodat maatschappelijke doelen efficiënter en effectiever kunnen worden bereikt. In artikel 2.1 van de Omgevingswet is bepaald dat gemeenten deze instrumenten in ieder geval kunnen inzetten voor het beschermen van de gezondheid (derde lid onder b) en het beschermen van het milieu (derde lid onder c).
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Dit wijzigingsbesluit is opgesteld met het oog op het beschermen van de fysieke leefomgeving tegen bodemverontreiniging en efficiënt gebruik van grondstoffen. Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt concreet invulling gegeven aan de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet. Voorliggend wijzigingsbesluit beoogt bovendien de regels over bodem te bundelen op één plek, namelijk in het omgevingsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. De kern van deze nieuwe aanpak is het integraal werken aan verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken.
Het streven naar integraliteit, dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten, te weten:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
Duurzaam economisch groeipotentieel;
Sterke en gezonde steden en regio's;
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzen. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
Afwentelen wordt voorkomen.
Binnen het NOVI-programma ‘Bodem, Ondergrond en Grondwater’ werkt het Rijk aan de beleidsontwikkeling om het water- en bodemsysteem meer sturend te laten zijn in ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is opgenomen in de beleidsbrief ‘Water en Bodem Sturend’ van het kabinet uit november 2022. Het programma heeft de ambitie om toe te werken naar vitale bodems, een efficiënt en duurzaam ingerichte ondergrond en voldoende grondwater van een geschikte kwaliteit. Een vitale bodem wordt hierbij gedefinieerd als een bodem die zowel chemisch, fysisch als biologisch in balans is en de gewenste ecosysteemdiensten kan leveren.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
In het algemeen wordt door middel van deze thematische wijziging beoogd een gezonde leefomgeving te waarborgen, de kwaliteit van de bodem te beschermen en waar mogelijk te verbeteren. Verder wordt ingezet op de mogelijkheden voor toezicht en handhaving om te kunnen optreden bij activiteiten die een negatief effect (kunnen) hebben op de kwaliteit van het grondwater. Zodoende draagt dit wijzigingsbesluit bij aan de realisatie van de in de NOVI en het daarbij behorende programma ‘Bodem, Ondergrond en Grondwater’ doelstellingen
In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geeft de Omgevingsvisie hier richting aan.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
In 2050 is Gelderland klimaatneutraal. De provincie wil dit bereiken door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt niet actief aangestuurd op bodemenergie, maar wordt het gebruik van de ondergrond voor bodemenergiesystemen wel gereguleerd. Daarmee wordt voorkomen dat bodemenergiesystemen elkaar negatief beïnvloeden, zodat de bodem efficiënt benut kan worden.
Voor de thematische wijziging op bodem hoeft verder geen rekening te worden gehouden met de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’. De visie vormt dus geen belemmering voor de uitvoering van deze wijziging van het omgevingsplan op het thema bodem.
Op 1 januari 2021 is de Groene Metropoolregio Arnhem Nijmegen opgericht. Dit is de opvolger van het regionaal orgaan Arnhem Nijmegen. In de Groene Metropoolregio werken 18 gemeenten uit de regio Arnhem Nijmegen samen aan de realisatie van vijf grote regionale opgaven: Circulaire regio, Productieve regio, Ontspannen regio, Groene groeiregio en Verbonden regio. Met een regionale agenda wordt hier vorm en inhoud aan gegeven. De regionale agenda werkt door in het gemeentelijk beleid.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Het regionale beleid doet geen uitspraken over het thema bodem en is derhalve niet van belang voor deze thematische wijziging. Daarom worden de regionale ambities in relatie tot dit wijzigingsbesluit verder buiten beschouwing gelaten.
Op 28 oktober 2020 stelde de gemeenteraad van Nijmegen de Omgevingsvisie 2020-2040 vast: Nijmegen - Stad in beweging. In de omgevingsvisie legt de gemeente Nijmegen haar langetermijnvisie tot 2040 voor de stad vast, met richtinggevende speerpunten voor de sociaaleconomische en fysieke leefomgeving. In de visie staan vier opgaven centraal:
De omgevingsvisie dient vier doelen:
Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad.
Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen.
Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente.
Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen.
De vier opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren, we kijken daarom naar integrale oplossingen. Waarbij we een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken benaderen en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de omgevingsvisie.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Voor het besluitgebied is vooral de opgave 'Groen, gezonde stad' relevant. We willen als stad bijdragen aan de gezondheid van onze inwoners en het verbeteren van de biodiversiteit. Een gezonde leefomgeving is daarbij een belangrijk integraal thema, waarbij het o.a. gaat om luchtkwaliteit, geluidsbelasting, hitte, groen en water, bewegen en mobiliteit, ontmoeten en voorzieningen. Dichtbij huis zijn er mogelijkheden om te ontmoeten, wandelen, spelen en sporten. Daarvoor ontwikkelen we onder meer een netwerk van aantrekkelijke beweegroutes op stad- en wijkniveau.
In het algemeen wordt door middel van deze thematische wijziging beoogd een gezonde leefomgeving te waarborgen en de kwaliteit van de bodem waar mogelijk te verbeteren. In de omgevingsvisie wordt ingezet op (speel)voorzieningen op wijkniveau, buurtmoestuinen en stadslandbouw. Dit zijn functies waarbij personen (waaronder ook kinderen) in contact komen met de bodem. Om de gezondheid van onze inwoners te waarborgen bevat dit wijzigingsbesluit daarom ook enkele beleidsrijke wijzigingen. Zo is de definitie van ‘bodemgevoelige locatie’ (artikel 5.89h Bkl) uitgebreid met:
een speeltuin, speelplein of anderszins aangewezen locatie waar kinderen spelen;
een volkstuinencomplex;
een buurtmoestuin; en
aangewezen locaties voor stadslandbouw.
Bij het toevoegen van een dergelijke bodemgevoelige locatie vindt de gemeente Nijmegen het wenselijk dat bodemonderzoek plaatsvindt. Met dit wijzigingsbesluit wordt dit juridisch verankerd in het omgevingsplan. Daarmee draagt voorliggend besluit bij aan het creëren, verbeteren en waarborgen van een groene, gezonde stad.
Een andere relevante opgave is de energieopgave. Nijmegen heeft als doel uiterlijk in 2045 energieneutraal en aardgasvrij te zijn. Om dit te bereiken wordt voor de ontwikkelgebieden Winkelsteeg en Stationsdistrict ingezet op open bodemenergiesystemen. Omdat de ondergrond een beperkte warmte en koude capaciteit heeft, moeten de bodemenergiesystemen goed op elkaar worden afgestemd om die ondergrond zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Er is sprake van schaarste in deze gebieden en daarom is sturing nodig. Voor zowel het Stationsdistrict als Winkelsteeg zijn dan ook bodemenergieplannen opgesteld. Daarmee wordt geborgd dat zo veel mogelijk partijen in de toekomst gebruik kunnen maken van bodemenergie. Om hier goed op te kunnen sturen worden de voornoemde ontwikkelgebieden aangewezen als ‘interferentiegebied’. Dit betekent dat het aanleggen van een gesloten bodemenergiesysteem in deze gebieden vergunningplichtig wordt. Daarmee kan gestuurd worden op het voorkomen van negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen onderling.
Gelet op het voorgaande draagt dit wijzigingsbesluit bij aan de in de omgevingsvisie geformuleerde doelen voor een duurzame en groene, gezonde stad.
Met de voorliggende wijziging worden regels voor het thema bodem geïntegreerd in het omgevingsplan. Het betreft een zogenaamde ‘thematische wijziging’. Dit betekent dat deze regels voor het hele Ambtsgebied van de gemeente Nijmegen gaan gelden. Doel van deze wijziging is het vertalen van het Nijmeegs bodembeleid (zoals dit al van toepassing was vóór 1 januari 2024) naar regels in het omgevingsplan. Deze regels zijn gesteld met het oog op het beschermen van de gezondheid van personen en het beschermen van het milieu en vormen een aanvulling op de regels in het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op de wijzigingen. De toelichting op de afzonderlijke artikelen staan in de artikelgewijze toelichting bij het omgevingsplan.
In hoofdstuk 3 van het omgevingsplan worden gebieden aangewezen door middel van een zogenaamde gebiedsaanwijzing. Een gebiedsaanwijzing maakt het mogelijk een gebied te benoemen, te begrenzen en van een typering te voorzien. Een gebiedsaanwijzing is gedefinieerd als 'een door regels of beleid aangewezen gebied'. Met dit omgevingsplan worden vijf gebieden aangewezen voor het thema bodem: het bodembeheergebied en vier bodemkwaliteitsgebieden. De gebiedsaanwijzingen zijn geometrisch begrensd en krijgen daarmee een juridische status.
Het bodembeheergebied van de gemeente Nijmegen beslaat in principe het hele Ambtsgebied, met uitzondering van de waterbodems (o.a. de Waal, het Maas-Waal kanaal en de uiterwaarden). Het beheer van de waterbodem is een verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat en Waterschap Rivierenland en maakt derhalve geen onderdeel uit van het bodembeheergebied.
Naast het aanwijzen van het bodembeheergebied zijn de 7 deelgebieden uit de Nota Bodembeheer 2021 vertaald naar zogenaamde bodemkwaliteitsgebieden. In dit wijzigingsbesluit worden 5 bodemkwaliteitsgebieden aangewezen:
Bodemkwaliteit – bestaande stad tot 1945
Bodemkwaliteit – bestaande stad 1945 tot 1965
Bodemkwaliteit – bestaande stad vanaf 1965
Bodemkwaliteit – Waalsprong
Bodemkwaliteit – Veur Lent
De ligging van een locatie binnen één van deze bodemkwaliteitsgebieden bepaalt de zwaarte van de onderzoekslast. In een gebied dat verdacht is op bodemverontreiniging is de onderzoekslast vanzelfsprekend groter dan in een gebied dat niet verdacht is. Tegelijkertijd is de ondergrond complex en zijn de hierboven genoemde bodemkwaliteitsgebieden in een aantal gevallen te generaliserend. Binnen een gebied dat niet verdacht is op bodemverontreinigingen kan plaatselijk toch sprake zijn van een verdachte bodemlocatie. Deze verdachte locaties zijn daarom opgenomen in een extern register, dat voortdurend actueel wordt gehouden. Het register bevindt zich op een externe, vrij toegankelijke website (milieuatlas). Dit register vindt zijn grondslag in artikel 3.9 van dit omgevingsplan.
Naast het bodembeheergebied en de bodemkwaliteitsgebieden wordt in hoofdstuk 3 een ‘Beperkingengebied energie - interferentiegebied’ aangewezen. Een interferentiegebied is een gebied waarbinnen bodemenergiesystemen worden toegepast. Daarbij kan negatieve interferentie ontstaan tussen bodemenergiesystemen onderling. Om dit te voorkomen is het wenselijk aanvullende regels te stellen aan het aanleggen van bodemenergiesystemen in deze gebieden.
In hoofdstuk 4 van het omgevingsplan worden de komende jaren regels opgenomen om de fysieke leefomgeving te beschermen. Deze wijziging ziet toe op het toevoegen van regels ten aanzien van bodem. Aan hoofdstuk 4 wordt een afdeling 4.2 (Bodem) toegekend. In deze afdeling wordt een paragraaf 4.2.1 toegevoegd, waarin regels worden gesteld aan het ‘bouwen of uitbreiden van een bodemgevoelig gebouw’ en het ‘toevoegen van een bodemgevoelige locatie’. Deze regels vinden hun grondslag in de bruidsschat en de Nota Bodembeheer 2021. De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van de gezondheid van personen tegen bodemverontreiniging.
Paragraaf 4.2.1 bevat waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem. Deze waarden vormen een aanvulling op de interventiewaarden bodemkwaliteit in bijlage IIa bij het Bal. De lijst met stoffen waarvoor een interventiewaarde is opgesteld is limitatief en beperkt. Zo ontbreekt bijvoorbeeld PFAS. Omdat voor veel activiteiten wordt gerefereerd aan deze lijst, is er geen basis om bij die activiteiten eisen te stellen als er een hoog gehalte wordt aangetroffen. Onder de Wet bodembescherming werd ook gewerkt met INEV’s (Indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging) of met eerder vastgestelde normen.
In het vervolg van paragraaf 4.2.1 is een vergunningplicht opgenomen voor het toevoegen van een bodemgevoelige locatie of het bouwen van een bodemgevoelig gebouw. Dit vindt zijn grondslag in de bruidsschat. Aanvullend daarop wordt het in Nijmegen wenselijk geacht óók te kunnen toetsen aan de bodemkwaliteit bij het uitbreiden van een bestaand bodemgevoelig gebouw of het uitbreiden van een bodemgevoelige locatie (uitbreidingen groter dan 50 m2) en bij het toevoegen van woonruimte of een maatschappelijke functie in een bestaand bodemgevoelig gebouw (bijvoorbeeld bij het transformeren van een kantoorgebouw naar wonen). We vinden het namelijk belangrijk dat we onze bewoners beschermen tegen de gevolgen van eventuele bodemverontreinigingen.
Hoofdstuk 7 van het omgevingsplan is voorbehouden aan regels over milieubelastende activiteiten. Met dit wijzigingsbesluit worden in hoofdstuk 7 drie nieuwe afdelingen toegevoegd met algemene bepalingen (7.1), regels over bodembeheer (7.2) en regels over energie (7.3). Deze regels vormen enerzijds een aanvulling op het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), anderzijds bevat hoofdstuk 7 maatwerkregels waarmee wordt afgeweken van het Bal. De regels in afdeling 7.2 zijn niet alleen gesteld met het oog op het beschermen van het milieu, maar ook met het oog op de gezondheid van onze inwoners. De regels in afdeling 7.3 zijn gesteld met het oog op het voorkomen van negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen onderling en op andere ondergrondse functies.
Graven in de bodem
Ten aanzien van graven in de bodem worden er – in aanvulling op het Bal – twee informatieplichten opgenomen. Deze informatieplichten zijn ingesteld zodat de gemeente toezicht kan houden op nieuwe activiteiten of veranderingen. Bij het graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde ontvangt de gemeente graag het uitvoerde voorafgaand bodemonderzoek, zodat de kwaliteit van de bodem geregistreerd kan worden binnen de gemeentelijke organisatie en er ook meteen getoetst kan worden. Het besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels over een spoedreparatie (graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit). Deze regels zijn onverminderd van toepassing. De gemeente Nijmegen vindt het van belang dat de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) bij een spoedreparatie zo spoedig mogelijk op de hoogte wordt gesteld van de locatie, tijdstip en aard van een spoedreparatie. Om deze reden is een informatieplicht ingesteld.
Tijdelijk uitnemen van grond
Verder wordt in het omgevingsplan een algemene regel voor het tijdelijk uitnemen van grond opgenomen. Op grond van de Rijksregels mag grond na een ‘bewerking’ niet worden teruggebracht. Het toevoegen van een groenproduct wordt als zo’n bewerking beschouwd. Met een algemene regel wordt het toegestaan om uitgenomen grond (met een kwaliteit boven landbouw en natuur) terug aan te brengen op de oorspronkelijke locatie, na toevoeging van een groenproduct. Daarmee wordt voorkomen dat, bijvoorbeeld bij het planten van bomen, de uitgegraven grond volledig moet worden afgevoerd, terwijl het als bomengrond op de oorspronkelijke locatie kan worden hergebruikt. Dit sluit aan bij de ambities van de gemeente Nijmegen ten aanzien van circulariteit.
Saneren van de bodem
Regels voor het saneren van de bodem zijn opgenomen in het Bal. In een aantal gevallen is het mogelijk af te wijken van deze regels. De memorie van toelichting bij het Bal beschrijft in welke gevallen dit mogelijk is.
Saneringsaanpak
Een mogelijke saneringsaanpak is het aanbrengen van een laag grond of baggerspecie. Op grond van artikel 4.1241, derde lid onder b van het Bal dient een afdeklaag met een minimale dikte van 1,0 meter aangebracht te worden. Het Bal biedt de mogelijkheid om met een maatwerkvoorschrift of maatwerkregel het aanbrengen van een leeflaag met een dikte van minder dan 1,0 meter toe te staan. Het huidige beleid van de gemeente Nijmegen (Beleidsnota Bodem 2012) biedt de mogelijkheid een afdeklaag van 0,5 meter toe te passen bij gronden die gebruikt worden voor industrie/bedrijven. De gemeente vindt het wenselijk dit beleid voort te zetten. Om deze reden wordt in artikel 7.13 een afdeklaag met een minimale dikte van 0,5 meter voorgeschreven. Daarmee wordt voorkomen dat bij iedere sanering maatwerkvoorschiften opgelegd moeten worden om af te kunnen wijken van de minimale afdeklaag van 1,0 meter uit het Bal (artikel 4.1241, derde lid onder b).
De bodemkwaliteit die met een sanering moet worden gerealiseerd, is per gebied verschillend en wordt bepaald door de functie die aan het gebied is toegekend. De gemeente heeft de mogelijkheid om voor een of meerdere stoffen een afwijkende waarde vast te stellen door voor die stoffen in het omgevingsplan maatwerkregels op te nemen. De gemeente wenst van deze mogelijkheid gebruik te maken en heeft in dit wijzigingsbesluit per deelgebied terugsaneerwaarden opgenomen. Deze terugsaneerwaarden vinden hun grondslag in de Nota bodembeheer 2021 en worden beleidsneutraal overgenomen in het omgevingsplan.
Nazorg
In de bruidsschat zijn regels opgenomen voor nazorg nadat sanering onder de Omgevingswet heeft plaatsgevonden. Daarbij is onder meer bepaald dat een afdeklaag voor onbepaalde tijd in stand gehouden, onderhouden en vervangen moeten worden. Deze bruidsschatregels worden een-op-een overgenomen en krijgen een definitieve plek in afdeling 7.2. De gemeente voegt één artikel toe aan de bruidsschatregels over nazorg. Dit artikel biedt de grondslag voor een register waarin wordt bijgehouden op welke locaties een afdeklaag is aangebracht. In dit register staan de afdeklagen die zijn aangebracht onder de Wet bodembescherming én de Omgevingswet. Dit register wordt beheerd door het college van burgemeester en wethouders, is voor eenieder toegankelijk en altijd actueel. Door het register te raadplegen wordt duidelijk op welke locaties de nazorg van toepassing is. Dit register is ingesteld met het oog op dienstverlening, zodat perceeleigenaren eenvoudig kunnen nagaan of er een afdeklaag op hun perceel aanwezig is.
Toepassen (en opslaan) van bouwstoffen, grond of baggerspecie
Het Bal bevat een informatieplicht voor het toepassen van bouwstoffen. Om eventueel te kunnen handhaven, voorafgaand aan de activiteit in te grijpen of na afronding van de activiteit te controleren, wordt met dit wijzigingsbesluit een meldingsplicht ingesteld. Het verschil tussen de meldingsplicht en de informatieplicht is dat het bij de meldingsplicht verboden is om te starten zonder dat op tijd een melding is gedaan. Dat betekent dat de gemeente de activiteiten mag stilleggen als de melding niet op tijd is gedaan. Het Bal staat toe om aanvullende (niet afwijkende) meldingsplichten op te nemen voor milieubelastende activiteiten die in het Bal staan. Een voorwaarde hierbij is dat dit nodig is voor (artikel 2.14 Bal) onder andere:
het beheer van watersystemen en het waterketenbeheer; en
het beschermen van de kwaliteit van het grondwater.
Omdat Nijmegen verschillende grondwaterbeschermings- en waterwingebieden kent, vinden we het van belang de informatieplicht uit het Bal om te zetten in een meldingsplicht.
Voor het toepassen van grond of baggerspecie zijn maatwerkregels opgenomen. Dit is een voortzetting van bestaan beleid. In het Bkl zijn kwaliteitseisen opgenomen voor het toepassen van grond of baggerspecie. In artikel 7.21 worden de kwaliteitseisen uit de Nota Bodembeheer 2021 (vastgesteld d.d. 22 december 2021) van toepassing verklaard. Deze kwaliteitseisen gelden in afwijking van de kwaliteitseisen als genoemd in artikel 4.1272 van het Bal.
Ook voor het opslaan van grond of baggerspecie zijn maatwerkregels opgenomen. Ook dit is een voortzetting van bestaand beleid. In artikel 4.1250, tweede lid, van het Bal is bepaald wanneer het uitvoeren van een eindonderzoek nodig is bij het opslaan van grond of baggerspecie. In aanvulling op dit artikel is met dit wijzigingsbesluit geregeld dat het uitvoeren van een eindonderzoek niet nodig is wanneer de grond of baggerspecie wordt opgeslagen op een gesloten verhardingslaag, bestaande uit beton, asfalt, asfaltbeton, betonplaat, bestrating met klinkers of tegels of rijplaten.
Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico
In de bruidsschat zijn regels opgenomen voor activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico. Deze bruidsschatregels worden een-op-een overgenomen en krijgen een definitieve plek in afdeling 7.2.
Gesloten bodemenergiesysteem installeren
In artikel 22.260 van de bruidsschat zijn regels opgenomen voor het aanleggen van gesloten bodemenergiesystemen. Deze bruidsschatregels worden een-op-een overgenomen en krijgen een definitieve plek in afdeling 7.3. Met voorliggende wijzigingsbesluit wordt de vergunningplicht in de bruidsschat ‘geactiveerd’ voor de ontwikkelgebieden Stationsdistrict en Winkelsteeg. Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor gesloten bodemenergiesystemen, zoals deze voor inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing was. Op grond van dit artikel geldt er een vergunningplicht voor gesloten bodemenergiesystemen in een interferentiegebied of met een vermogen van 70 kW of meer. Voor gesloten bodemenergiesystemen buiten een interferentiegebied en met een vermogen kleiner dan 70 kW blijft de meldingsplicht in paragraaf 4.111 van het Bal van toepassing.
In het tijdelijke omgevingsplan (bruidsschat) zijn de volgende regels opgenomen voor bodembeheer:
Afdeling 22.2 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWWERKEN, OPEN ERVEN EN TERREINEN
Artikel 22.29, derde lid - Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen
Artikel 22.30 - Nadere invulling beoordelingsregel omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie
Artikel 22.31 - Voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie: na einde activiteit
Afdeling 22.3 MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN
Paragraaf 22.3.7 Bodembeheer
Subparagraaf 22.3.7.1 Nazorg na saneren van de bodem
Subparagraaf 22.3.7.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit
Subparagraaf 22.3.7.3 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico
Paragraaf 22.3.26 Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten
De regels in afdeling 22.2 waren gekoppeld aan de activiteit ‘bouwwerk bouwen’. De wens bestaat om dit breder te trekken. De gemeente vindt het namelijk van belang dat er ook voorafgaand bodemonderzoek plaatsvindt bij het toevoegen van woonruimte of het starten van enkele specifieke maatschappelijke activiteiten (waarbij personen in direct contact met de bodem kunnen komen) al dan niet in een bestaand bodemgevoelig gebouw. Daarom wordt in dit wijzigingsbesluit niet alleen gesproken over het bouwen van een bodemgevoelig gebouw, maar over ‘het bouwen of uitbreiden van een bodemgevoelig gebouw of het toevoegen van een bodemgevoelige locatie’. De regels hieromtrent zijn vervat in paragraaf 4.2.1 van het omgevingsplan. De bruidsschatregels uit de artikelen 22.29 (derde lid), 22.30 en 22.31 zijn hierin geïntegreerd en komen derhalve te vervallen. Paragraaf 4.2.1 is dus geen beleidsneutrale vertaling van de bruidsschatregels, maar bevat dus een aanscherping van deze regels. Dit doen we met het oog op het beschermen van de gezondheid van personen.
Met dit wijzigingsbesluit komt paragraaf 22.3.7 van de bruidsschat te vervallen. Deze paragraaf bevat drie subparagrafen met regels over nazorg bij saneren (22.3.7.1), kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (22.3.7.2) en activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico (22.3.7.3). De regels in subparagraaf 22.3.7.1 zijn ongewijzigd overgenomen en verplaatst naar paragraaf 7.2.6 van het omgevingsplan. Ook de regels in subparagraaf 22.3.7.3 zijn ongewijzigd overgenomen en nu ondergebracht in paragraaf 7.2.10 van het omgevingsplan. De regels ten aanzien van kleinschalig graven boven de interventiewaarden (22.3.7.2) komen te vervallen. Deze regels worden niet overgenomen in het permanente omgevingsplan. Wel overnemen zou een aanscherping van het oude beleid zijn, die zou leiden tot een extra last voor de initiatiefnemer en tot een substantiële verhoging van de toezichturen. Gezien de geringe omvang van het grondverzet draagt deze regel niet veel bij aan bescherming van het milieu. De motivering van het Rijk bij artikel 22.30 van de bruidsschat bevestigt dit. Daarin wordt gesteld dat ‘de grens van 25 m3 bedoeld is om te voorkomen dat de beoordelingsregel elke emmer verontreiniging vangt.’
Tot slot komt met voorliggend wijzigingsbesluit ook artikel 22.260 te vervallen. De regels uit dit artikel worden ongewijzigd overgenomen en verplaatst naar paragraaf 7.3.1 van het omgevingsplan. Daarbij wordt een actieve koppeling wordt gelegd met het in hoofdstuk 3 aangewezen interferentiegebied.
Omdat het voorliggende wijzigingsbesluit geen kostenverhaalplichtige activiteit als bedoeld in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit mogelijk maakt, is het niet nodig de kosten publiekrechtelijk te verhalen. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsbesluit worden betaald uit gemeentelijke middelen.
Sinds 1 januari 2024 heeft Nijmegen een tijdelijk omgevingsplan. Daarin zijn regels opgenomen van de bestemmingsplannen en regels van het Rijk. Gemeenten hebben tot 2032 de tijd om de regels uit het tijdelijke deel om te zetten naar één gebiedsdekkend omgevingsplan, waarin alle regels voor de fysieke leefomgeving een plek moeten krijgen. Met de voorliggende wijziging worden regels met betrekking tot natuurinclusief bouwen toegevoegd aan het omgevingsplan.
Nijmegen is de stad aan de Waal met het meeste aantal inwoners van de Provincie Gelderland. Een stad die blijft groeien en daarmee een opgave heeft om voldoende woningen en een prettige leefomgeving te realiseren. Dat doen we samen met bewoners, ondernemers, woningbouworganisaties, zorg- en welzijnsorganisaties en andere belanghebbenden. Daarbij is een van de uitgangspunten groen en natuurinclusief.
De gemeente Nijmegen hecht grote waarde aan een prettige leefomgeving. Voor haar burgers, maar ook voor de flora en fauna in de omgeving. Uitgangspunten uit de omgevingsvisie (Omgevingsvisie Nijmegen 2020-2040) zijn: ‘We nemen de natuur mee in onze plannen en kiezen voor ‘natuurinclusief bouwen’. Om natuurinclusief bouwen beter te implementeren is het afgelopen jaar de ’Externe link: Toolbox natuurinclusief bouwen, Leidraad voor de gemeente Nijmegen’ (verder benoemd als Toolbox nib Nijmegen) opgesteld. Deze Toolbox nib is op 28 november 2023 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De gemeenteraad is hierover op 24 januari 2024 geïnformeerd middels een brief.
De Toolbox nib is van toepassing op de hele gemeente. Om de Toolbox nib in alle situaties toe te passen zijn regels nodig in het Omgevingsplan. Voorliggende wijziging voorziet hierin.
De Toolbox nib maakt onderdeel uit van de Uitvoeringsagenda biodiversiteit en is een instrument om meer ruimte te creëren voor de natuur in de bebouwde omgeving van Nijmegen. De Toolbox nib Nijmegen richt zich tot het zogenoemde ‘groenblauwe weefsel’ en is bedoeld voor de hele stad. Hiermee stimuleren we het behouden en versterken van biodiversiteit daar waar de stad natuurbehoud niet als hoofdfunctie heeft, maar waar wel mogelijkheden liggen om natuur de ruimte te geven. Met de Toolbox nib Nijmegen krijgt biodiversiteit een volwaardige plek in het integrale ontwerp- en realisatieproces, wordt er nagedacht over het natuurlijk systeem en dragen we gezamenlijk bij aan het behoud en versterking van bedreigde, maar ook de meer algemene plant- en diersoorten.
De Toolbox nib kent een habitatbenadering met twee belangrijke pijlers: (1) het aanbrengen van verblijfplaatsen in/aan een gebouw voor gebouwbewonende soorten (d.w.z. gierzwaluw, huismus en vleermuizen) en (2) het realiseren van groenmaatregelen t.b.v. een geschikte leefomgeving voor zogenoemde doelsoorten. De doelsoorten vertegenwoordigen een specifiek leefgebied en geven richting aan de keuzes die worden gemaakt bij de toepassing van natuurinclusieve maatregelen. Naast het treffen van natuurinclusieve maatregelen stimuleert de Toolbox nib Nijmegen om bestaand groen en bestaande verblijfsvoorzieningen te behouden.
De Toolbox nib Nijmegen is van toepassing op gebouwen en daaraan gerelateerde grond op de kavel van de initiatiefnemer. De Toolbox is zowel van toepassing op nieuwbouw als bestaande bouw.
Het gebied waar dit besluit over gaat (besluitgebied) wordt begrensd door het Ambtsgebied van de gemeente Nijmegen. Het Ambtsgebied omvat alle gronden die binnen de grenzen van gemeente Nijmegen gelegen zijn.
Ontwerpfase
De gemeente maakt het ontwerp-wijzigingsbesluit bekend door het te publiceren in het gemeenteblad via de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (LVBB). Tegelijk met de bekendmaking geeft de gemeente kennis van de terinzagelegging van de bijbehorende stukken. Het LVBB levert de wijziging automatisch door aan het Omgevingsloket. Via het onderdeel ‘Regels op de Kaart’ kan iedereen zien welke regels waar gelden.
Het ontwerp-wijzigingsbesluit en de daarbij behorende stukken worden gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegd (artikel 3:11, Awb). Binnen deze termijn heeft eenieder de mogelijkheid een zienswijzen in te brengen. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling. Eventuele zienswijzen worden beantwoord in een separate notitie, die te zijner tijd als bijlage bij het wijzigingsbesluit wordt opgenomen.
Vaststellingsfase
De wijziging van het omgevingsplan wordt ter besluitvorming aan de gemeenteraad voorgelegd. Na vaststelling van het wijzigingsbesluit wordt het wijzigingsbesluit gepubliceerd in het gemeenteblad via de LVBB. Tussen de vaststelling van het wijzigingsbesluit en de bekendmaking moeten in beginsel minimaal 2 weken zitten.
Inwerkingtreding
Een wijziging van het omgevingsplan treedt in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt. De gemeente kan een later tijdstip van inwerkingtreding in het omgevingsplan opnemen.
Participatie vindt in een zo vroeg mogelijk stadium plaats. Dit geldt ook voor het gesprek met andere bestuursorganen (ketenpartners) die bij de thematische wijziging betrokken moeten worden. Als leidraad voor de participatie gelden de verschillende stappen uit het participatiebeleid voor het ruimtelijk domein. Dit start met een verkennende fase en het maken van een participatieplan. Na het opstellen van het ontwerp-wijzigingsbesluit start de formele procedure.
Met participatie wordt in de Omgevingswet bedoeld ‘het in vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden (burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden) bij het proces van besluitvorming of een project of activiteit om tijdig belangen, meningen en creativiteit op tafel te krijgen’. Het gaat nadrukkelijk om het betrekken van partijen bij het besluitvormingsproces voordat formele besluitvorming van start gaat. Vroegtijdige participatie moet mensen in staat stellen mee te denken aan een nog te maken keuze voor de toekomst van een gebied of locatie. Participatie hoeft niet te leiden tot overeenstemming. Participatie is maatwerk en de vorm is afhankelijk van het beoogde doel. Dit wijzigingsbesluit bevat regels die tot doel hebben de biodiversiteit te behouden en te versterken, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een prettige leefomgeving.
In het kader van het opstellen van de Toolbox nib zijn er in het voorjaar van 2023 drie brainstormsessies georganiseerd met interne en externe belanghebbenden die op relatief grote schaal in aanraking komen met het natuurinclusief bouwen. De volgende belanghebbenden zijn bij de brainstormsessies betrokken: ontwikkelaars, woningcorporaties, architecten, experts en interne vakdisciplines. Naast de plenaire brainstormsessies is er meermaals onderling contact geweest met de desbetreffende belanghebbenden om hun input en belang zo zorgvuldig mee te nemen in het proces.
In het najaar van 2024 is een stadspanelonderzoek uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is het ophalen van informatie vanuit het perspectief van de inwoners. Het stadspanelonderzoek helpt onder andere om te peilen in hoeverre inwoners bekend zijn met en bewust zijn van biodiversiteit en natuurinclusief bouwen. De onderzoeksresultaten worden gebruikt bij het uitdragen van de toolbox richting inwoners op het gebied van communicatie en uitvoering.
In het participatieplan, die als bijlage bij deze motivering is gevoegd, is meer informatie te vinden over het participatietraject. De resultaten van participatie zijn vastgelegd in een participatieverslag dat tevens te vinden is als bijlage II Participatieverslag natuurinclusief bouwen bij deze motivering.
Voor de wijzigingen met betrekking tot natuurinclusief bouwen is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot vooroverleg. Het gaat om gemeentelijk beleid dat geen negatieve externe werking heeft. Als de wijzigingen belangen van ketenpartners raken, dan zal dit alleen in positieve zin zijn.
In het kader van het opstellen van de Toolbox nib is uiteraard wel advies ingewonnen bij zowel interne als externe deskundigen en zijn belanghebbenden betrokken, zie hiervoor het participatieplan.
Dit hoofdstuk beschrijft de relevante bestaande regelgeving voor het thema natuurinclusief bouwen.
Het stelsel omgevingsrecht bestaat uit de Omgevingswet, vier Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en een Omgevingsregeling. De Omgevingsregeling is de ministeriële regeling bij de Omgevingswet. Het gaat vooral om technische en administratieve regels. In de vier AMvB’s staan de regels voor het praktisch uitvoeren van de wet:
Het Omgevingsbesluit (Ob) regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit, voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Het bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen.
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.
Instructieregels
Voor een aantal onderwerpen gelden instructieregels vanuit het Rijk of de provincie. Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe het een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Er zijn drie varianten van een instructieregel: 'in acht nemen', 'rekening houden met' en 'betrekken bij'.
‘In acht nemen’ betekent in het kader van de instructieregel dat een overheid aan die instructieregel móét voldoen.
‘Rekening houden met’ betekent in het kader van de instructieregel dat er sprake is van een zwaarwegende positie van een belang bij de belangenafweging, zonder dwingend te sturen op de uitkomst daarvan. Afwijken is alleen toegestaan als het bestuursorgaan daar goede redenen voor heeft. Het afwijken moet wel goed worden gemotiveerd.
‘Betrekken bij’ betekent in het kader van de instructieregel dat een overheid aandacht schenkt aan feiten of verwachtingen van feiten. De bestuurlijke afwegingsruimte is groot.
Op dit moment is er landelijk nog geen wet- en regelgeving die betrekking heeft op natuurinclusief bouwen. Voormalig demissionair minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Hugo de Jonge heeft op 7 mei 2024 een ontwerp-wijzigingsbesluit van het Bbl voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer. Met deze wijziging wordt natuurinclusief (ver)bouwen verplicht gesteld. Concreet gaat het om de eis om bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie verblijfsvoorzieningen te realiseren voor beschermde diersoorten, zoals de huismus, gierzwaluw en vleermuizen. De beoogde datum van inwerkingtreding van het gewijzigde Bbl is 1 juli 2025.
Op dit moment worden regels voor natuurinclusief bouwen enkel bij grotere gebiedsontwikkelingen (nieuwbouw) meegegeven. De juridische borging vond in eerste instantie enkel privaatrechtelijk plaats in een exploitatie- of koopovereenkomst. In enkele gevallen is de toepassing van de toolbox ook publiekrechtelijk geregeld via een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan. Met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan gelden regels voor natuurinclusief bouwen in heel Nijmegen en is de regeling op een eenduidige (publiekrechtelijke) manier geborgd.
Op 17 juni 2024 hebben de Europese lidstaten in de Raad van de EU de natuurherstelwet officieel goedgekeurd. Het doel van de wet is de schade aan de Europese natuur tegen 2050 compleet te herstellen. De wet kent doelstellingen voor natuurherstel in verschillende, aangetaste ecosystemen.
Voor de lidstaten van de Europese Unie betekent Inwerkingtreding van de Natuurherstelwet dat ze verplicht zijn om maatregelen te nemen om uiterlijk in 2030 minstens 30% van alle, in lijsten genoemde, beschadigde ecosystemen te herstellen. In 2040 moet dit 60% zijn en in 2050, 90%. Tot in 2030 moeten lidstaten bij de uitvoering van de herstelmaatregelen prioriteit geven aan Natura 2000-gebieden. Voor Natura 2000-gebieden geldt al een verslechteringsverbod, dat voortkomt uit de reeds bestaande Europese Habitatrichtlijn. Oftewel, deze gebieden mogen niet achteruitgaan. Dit verslechteringsverbod wordt niet uitgebreid naar gebieden buiten de Natura 2000-gebieden. Er is tot 2030 geen wettelijke herstelverplichting om maatregelen voor andere gebieden binnen deze ecosystemen te implementeren.
De wet kent enkele specifieke doelstellingen om de aangetaste ecosystemen te herstellen:
Bestuivende insecten: verplichte maatregelen nemen, zodat de afname van bestuivers tegen 2030 is omgebogen. De voortgang elke zes jaar monitoren.
Bosecosystemen: verplichte maatregelen treffen om de biodiversiteit van bosecosystemen te vergroten en een positieve trend rondom dood hout, bosvogels en het risico op bosbranden te creëren. Bijdragen aan het planten van 3 miljard extra bomen tegen eind 2030.
Stedelijke ecosystemen: geen nettoverlies aan groene stedelijke ruimten en boomkroonbedekking tegen 2030, tenzij stedelijke ecosystemen meer dan 45% van de groene ruimte beslaan. Positieve trend creëren tot de toestand “bevredigend” is.
Landbouwecosystemen: stijgende trend creëren voor minstens twee van de drie indicatoren: (1) de aantallen grasvlinders en akker- en weidevogels, (2) het aandeel organische koolstof in minerale akkerbodems en (3) het aandeel landbouwgrond met zeer uiteenlopende landschapselementen. Vernatten van veengebieden: herstel van 30% in 2030, 40% in 2040 en 50% in 2050. Dit houdt echter geen verplichting in voor landbouwers en particuliere grondeigenaren.
Rivierconnectiviteit: het in kaart brengen en wegnemen van barrières die de connectiviteit van oppervlaktewater belemmeren, zodat in 2030 25.000 km aan rivieren vrij kunnen stromen.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt concreet invulling gegeven aan de doelstelling voor de ‘bestuivende insecten’ en de ‘stedelijke ecosystemen’.
Onder de Omgevingswet krijgen gemeenten meer bestuurlijke afwegingsruimte om te sturen op (het bereiken van) doelen. De maatschappelijke doelen van de Omgevingswet zijn het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Bij het beschermen gaat het om het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Om deze doelen te bereiken, kent de wet instrumenten voor gemeenten. Zoals de omgevingsvisie en het omgevingsplan. Eén van de doelen van de wet is het stellen van regels die eenvoudig, overzichtelijk, snel en adequaat kunnen worden uitgevoerd zodat maatschappelijke doelen efficiënter en effectiever kunnen worden bereikt.
Artikel 4.3 van de Omgevingswet geeft de grondslag om regels te stellen over bouwactiviteiten en in artikel 4.21 is opgenomen dat deze regels worden gesteld met het oog op onder andere duurzaamheid.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt concreet invulling gegeven aan het oogmerk duurzaamheid. Natuurinclusief bouwen ten behoeve van het behouden en versterken van de biodiversiteit draagt bij aan een duurzame fysieke leefomgeving.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. De kern van deze nieuwe aanpak is het integraal werken aan verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken.
In de NOVI worden de nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Een van deze belangen is ‘het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit’. De opgave is het herstellen en versterken van de biodiversiteit zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR). Dat betekent dat op termijn de condities zodanig zijn dat alle beschermde soorten en habitats in goede staat kunnen voortbestaan en tussentijds niet verslechteren. Er wordt aangegeven dat bij belangrijke ontwikkelingen als de uitbreiding van woongebieden en infrastructuur rekening moet worden gehouden met natuur (natuurinclusief ontwikkelen). Natuurinclusief ontwikkelen van stedelijke regio’s en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Het opnemen van regels voor natuurinclusief bouwen in het omgevingsplan draagt bij aan de opgave uit de NOVI om de biodiversiteit te herstellen en te versterken. Zodoende wordt met dit wijzigingsbesluit uitvoering gegeven aan de in de NOVI opgenomen doelen.
In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geeft de Omgevingsvisie hier richting aan.
Ten aanzien van biodiversiteit zijn in de omgevingsvisie van de provincie Gelderland de volgende ambities opgenomen:
In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden.
In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Het opnemen van regels voor natuurinclusief bouwen in het omgevingsplan draagt bij aan de opgave uit de Gelderse omgevingsvisie om de biodiversiteit te beschermen en stimuleren. Met dit wijzigingsbesluit wordt uitvoering gegeven aan de in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland opgenomen doelen.
Op 1 januari 2021 is de Groene Metropoolregio Arnhem Nijmegen opgericht. Dit is de opvolger van het regionaal orgaan Arnhem Nijmegen. In de Groene Metropoolregio werken 18 gemeenten uit de regio Arnhem Nijmegen samen aan de realisatie van grote regionale opgaven. Met een regionale agenda wordt hier vorm en inhoud aan gegeven. De regionale agenda werkt door in het gemeentelijk beleid.
De Groene Metropoolregio Arnhem Nijmegen heeft vijf opgaven bepaald:
Groene groeiregio | ruimtelijke opgaven & woningbouw
Productieve regio | economie en arbeidsdmarkt
Ontspannen regio | leefbaarheid, natuur en landschap, cultuur en erfgoed
Verbonden regio | mobiliteit en bereikbaarheid
Circulaire regio | circulariteit, duurzaamheid, klimaat en energie
Binnen de opgave ‘Circulaire regio’ is de doelstelling opgenomen dat de regio toonaangevend wil worden in circulair denken en duurzaam handelen, in Nederland én Europa. De focus ligt hierbij op: duurzame verstedelijking, grondstoffen- en afvalketens, klimaatbestendig groen en water en de energietransitie.
Binnen de opgave ‘Groene groeiregio’ heeft de regio twee speerpunten bepaald:
Wonen in balans: versnellen van de woningbouw; en
Leefomgeving: verbinden van de ruimtelijke opgaven.
De Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen ondersteunt gemeenten bij het realiseren van toekomstbestendige woningen. Huisvesting waarbij natuur en landschap, kwaliteit van leven en economische aspecten zijn meegenomen.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Met het opnemen van regels over natuurinclusief bouwen in het omgevingsplan wordt bijgedragen aan zowel de opgaves ‘Circulaire regio’ en ‘Groene groeiregio’ en aan het al gemene doel om toekomstbestendige woningen te realiseren.
Op 28 oktober 2020 stelde de gemeenteraad van Nijmegen de Omgevingsvisie 2020-2040 vast: Nijmegen - Stad in beweging. In de omgevingsvisie legt de gemeente Nijmegen haar langetermijnvisie tot 2040 voor de stad vast, met richtinggevende speerpunten voor de sociaaleconomische en fysieke leefomgeving. In de visie staan vier opgaven centraal:
De vier opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren, we kijken daarom naar integrale oplossingen. Waarbij we een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken benaderen en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de omgevingsvisie.
Doorwerking in dit wijzigingsbesluit
Voor het besluitgebied is vooral de opgave 'Groen, gezonde stad' relevant. We willen als stad bijdragen aan de gezondheid van onze inwoners en het verbeteren van de biodiversiteit. Het doel van het opnemen van regels over natuurinclusief bouwen in het omgevingsplan is om de biodiversiteit te behouden en te versterken. In de omgevingsvisie staat ook letterlijk: “We nemen de natuur mee in onze plannen en kiezen voor ‘natuurinclusief bouwen’. Dat betekent dat we bewust ruimte creëren voor de natuur in de groenstructuur. Gelet op het voorgaande wordt met dit wijzigingsbesluit uitvoering gegeven aan de in de omgevingsvisie geformuleerde doelen ten aanzien van een duurzame en groene, gezonde stad.
Met de voorliggende wijziging worden regels voor het thema bodem geïntegreerd in het omgevingsplan. Het betreft een zogenaamde ‘thematische wijziging’. Dit betekent dat deze regels voor het hele Ambtsgebied van de gemeente Nijmegen gaan gelden. Doel van deze wijziging is het juridisch borgen van de Toolbox nib in onze regels voor bouwen. Deze regels zijn gesteld met het oog op het bevorderen van de natuur (in de stad) en vormen een aanvulling op de regels in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op de wijzigingen. De toelichting op de afzonderlijke artikelen staan in de artikelgewijze toelichting bij het omgevingsplan.
In hoofdstuk 6 van het omgevingsplan worden de komende jaren regels opgenomen die betrekking hebben op bouw, aanleg- en sloopactiviteiten. Deze wijziging ziet toe op het toevoegen van regels ten aanzien van natuurinclusief bouwen. De regels worden gekoppeld aan de bouwactiviteit. De vergunningplicht voor bouwactiviteiten bevindt zich dit moment nog in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (hoofdstuk 22, artikel 22.26).
Met deze wijziging worden er aan het permanente deel van het omgevingsplan bijzondere aanvraagvereisten en beoordelingsregels toegevoegd aan de vergunningsplicht voor bouwactiviteiten (artikel 22.26). We nemen deze aanvullende regels op in afdeling 6.6 'Duurzaamheid'. Er is gekozen deze regels onder te brengen in een aparte afdeling omdat het gaat om 'activiteitoverstijgende' regels voor het bouwen. Met andere woorden; deze regels gelden voor meerdere type bouwactiviteiten en zijn een aanvulling op de ruimtelijke regels in de toekomstige afdeling 6.1 'Bouwactiviteiten'.
Afdeling 6.6 bestaat uit twee paragrafen:
Paragraaf 6.6.1. bevat uitsluitend een algemeen toepassingsbereik, waarin is bepaald dat de regels in afdeling 6.6 gaan over het bevorderen van duurzaamheid bij bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten. In de toekomst kan deze afdeling aangevuld worden met aanvullende duurzaamheidseisen voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten, zoals deze bijvoorbeeld al zijn opgenomen in het Chw-bestemmingsplan voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift.
De inhoudelijke regels voor natuurinclusief bouwen zijn opgenomen in paragraaf 6.6.2. Ook deze paragraaf bevat een toepassingsbereik. Daarmee wordt aangegeven voor welke activiteiten de regels voor natuurinclusief bouwen gaan gelden en waar deze gaan gelden. De regels over natuurinclusief bouwen zien zowel op de nieuwbouw van een hoofdgebouw, als op het uitbreiden of ingrijpend wijzen van een bestaand hoofdgebouw waarbij tenminste 25% van de bouwschil wijzigt. In deze wijziging is echter geregeld dat de aanvraagvereisten en beoordelingsregels voor het uitbreiden of ingrijpend wijzigen van een bestaand hoofdgebouw pas gelden vanaf 1 januari 2026.
De regels voor natuurinclusief bouwen gaan gelden voor het hele Ambtsgebied. Omwille van rechtvaardigheid blijven afspraken over natuurinclusief bouwen die zijn vastgelegd in bestaande privaatrechtelijke overeenkomsten (anterieur/koop) in stand. Ook bij lopende onderhandelingen is de Toolbox nib Nijmegen nog niet verplicht. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij reeds aangeboden c.q. publiek bekend gemaakte bouwenveloppen, grondaanbiedingen en tenderdocumenten. Zodoende is in paragraaf 6.6.2 een regel met een eerbiedigende werking opgenomen. Op vrijwillige basis kunnen initiatiefnemers uiteraard de keuze maken om wel natuurinclusieve maatregelen te treffen conform de Toolbox nib.
De inhoudelijke regels ten aanzien van natuurinclusief bouwen zijn vervat in de specifieke beoordelingsregels (artikel 6.6) en bijzondere aanvraagvereisten (artikel 6.5). Deze regels vullen de artikelen 22.29 en 22.35 uit hoofdstuk 22 (tijdelijk omgevingsplan) aan. In de bijzondere aanvraagvereisten wordt aangegeven welke documenten met betrekking tot natuurinclusief bouwen aangeleverd moeten worden bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden/ingrijpend wijzigen van een hoofdgebouw. In de specifieke beoordelingsregels is bepaald dat de aanvraag om een omgevingsvergunning alleen verleend wordt als voorzien wordt in voldoende natuurinclusieve maatregelen. Daarbij wordt getoetst aan de normen in de Toolbox nib.
De gerealiseerde natuurinclusieve maatregelen dienen duurzaam in stand te worden gehouden. De wijze waarop de instandhouding en het beheer geregeld zijn dient te worden beschreven in Bijlage B van de Toolbox natuurinclusief bouwen, die verstrekt moet worden bij de aanvraag om een omgevingsvergunning. Om de in stand houding van de toegepaste natuurinclusieve maatregelen te waarborgen, wordt er een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.
Met deze wijziging worden geen aanpassingen gedaan aan de regels in hoofdstuk 22 (bruidsschat). Zoals beschreven in paragraaf 2.5.2 hebben de regels in deze wijziging wel een relatie met een aantal artikelen in hoofdstuk 22.
Omdat het voorliggende wijzigingsbesluit geen kostenverhaalplichtige activiteit als bedoeld in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit mogelijk maakt, is het niet nodig de kosten publiekrechtelijk te verhalen. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsbesluit worden betaald uit gemeentelijke middelen.
Ten behoeve van de eerste wijziging van het ‘Omgevingsplan gemeente Nijmegen’ is een participatietraject doorlopen. In deze bijlage wordt verslag gedaan van de opgehaalde resultaten.
De bevoegde gezagen, bedrijven en maatschappelijke organisaties die belang hebben bij of medeverantwoordelijk zijn voor een goede bodemkwaliteit hebben een conceptversie van de regelset en de motivering toegestuurd gekregen. De partijen kregen vier weken de tijd om op- en aanmerkingen terug te sturen. Het gaat om de volgende partijen:
Provincie Gelderland
Waterschap Rivierenland
Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN)
GGD Gelderland-Zuid
Rijkswaterstaat
Vitens Gelderland
Natuur en milieufederatie Gelderland
Gelders Ondergrond Overleg (GOO)
De provincie, het waterschap, de ODRN, de GGD en het GOO hebben een reactie op het concept wijzigingsbesluit met ons gedeeld. Alle opmerkingen, aanmerkingen en vragen zijn verzameld en doorgenomen. Dit participatieverslag geeft de hoofdlijnen weer van de ontvangen feedback. In hoofdstuk 4 zijn alle ontvangen reacties opgenomen en is aangegeven wat we met de feedback hebben gedaan. Dit participatieverslag wordt gedeeld met de betrokken partijen en wordt openbaar gesteld als bijlage bij de motivering van het ontwerp-wijzigingsbesluit.
Alle ontvangen opmerkingen zijn opgenomen in een tabel in hoofdstuk 4 bij dit verslag. In de tabel is tevens opgenomen of, en zo ja hoe, de feedback is verwerkt in het wijzigingsbesluit. De ontvangen feedback kan grofweg worden opgedeeld in drie categorieën:
schoonheidsfoutjes (typefouten);
verduidelijkende vragen; en
feedback op de systematiek van het omgevingsplan en het te voeren bodembeleid.
De schoonheidsfoutjes zijn uit de tekst gehaald. De aanpassingen die nodig waren omdat het wijzigingsbesluit op onderdelen te verduidelijken, zijn doorgevoerd. Wat betreft de feedback die is ontvangen over de systematiek van regelen en het te voeren bodembeleid is bij iedere opmerking afgewogen of deze aansluit bij de door de gemeente Nijmegen gekozen manier van regelen en hoe zij met bodem om wil gaan. Uiteraard altijd met het oog op het beschermen van de fysieke leefomgeving. Het uitgangspunt van de gemeente Nijmegen is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de vroegere Rijksregels (bruidsschat), het bodembeleid van het Rijk en bestaande richtlijnen en protocollen. Om deze reden zijn meerdere aangedragen aanpassingen, niet doorgevoerd, omdat deze niet voldoen aan het hiervoor genoemde uitgangspunt. Naar aanleiding van de ontvangen reacties is het wijzigingsbesluit inhoudelijk niet gewijzigd.
Naar aanleiding van de ontvangen feedback is het wijzigingsbesluit aangepast en gepromoveerd tot een ontwerp wijzigingsbesluit. Het ontwerp wijzigingsbesluit wordt voorgelegd aan het burgemeester en wethouders. Na een akkoord van burgemeester en wethouders start de formele voorbereidingsprocedure conform Afdeling 3:4 Algemene wet bestuursrecht met de publicatie en het ter inzage leggen van het ontwerp wijzigingsbesluit. Eenieder heeft binnen de inzagetermijn van zes weken de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen op het ontwerp wijzigingsbesluit. Na het aflopen van deze termijn worden de zienswijzen beoordeeld. Reacties op de zienswijzen worden verzameld in een zienswijzennota en eventuele wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen worden verwerkt in het wijzigingsbesluit.
Het (gewijzigde) wijzigingsbesluit wordt vervolgens definitief gemaakt en, na akkoord te zijn bevonden door burgemeester en wethouders, ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. Wanneer de gemeenteraad besluit het wijzigingsbesluit vast te stellen, wordt het besluit gepubliceerd en start de beroepstermijn van zes weken. De gemeente stuurt een exemplaar van het besluit aan degenen die een zienswijze op het ontwerpbesluit hebben ingediend. Binnen de beroepstermijn hebben belanghebbenden de mogelijkheid een beroepschrift in te dienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsbesluit treedt vier weken nadat het bekend is gemaakt in werking.
# | Betrokken partij | Feedback | Verwerking feedback |
1 | Provincie Gelderland | Akkoord met de inhoud van het concept ontwerpwijzigingsbesluit | n.v.t. |
2 | Waterschap Rivierenland | Als waterschap zijn we bevoegd gezag voor het besluit bodemkwaliteit voor zover het de toepassing van grond in oppervlaktewater betreft. En staan we voor een goede waterkwaliteit van zowel oppervlaktewater als het ondiepe grondwater. Bij het beschermen van de gezondheid gaat het voor onze taakopvatting daarom niet alleen om de gezondheid voor mens, maar voor het gehele ecosysteem. | Wij houden rekening met de belangen voor het ecosysteem. De zorg voor de (grond)waterkwaliteit ligt primair bij de provincie, maar is een verantwoordelijkheid van alle overheidslagen. Wij willen daarom in nauw overleg met provincie en waterschap verkennen of er gemeentelijke regels nodig zijn die specifiek toezien op (grond)waterkwaliteit. Deze nemen we eventueel mee in een volgende versie van het omgevingsplan. |
3a | Gelders Ondergrond Overleg (GOO) | Jullie wijzen een viertal bodemkwaliteitsgebieden aan. Voor het onderscheid tussen deze gebieden wordt gebruik gemaakt van het woord verdacht. Deze term wordt in het werkveld veelvuldig en niet onderbouwd gebruikt. Er bestaat namelijk geen definitie van het woord verdacht in wet- en regelgeving. Bij de wijziging van de NEN 5725 (vooronderzoek waaruit zou moeten of vervolgonderzoek nodig is) wordt van het woord verdacht geen gebruik meer gemaakt. In het verleden was de rol van het vooronderzoek om een inschatting te maken of er misschien sprake was van bodemverontreiniging. Onder de Wbb waren we namelijk op zoek naar gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Onder de Omgevingswet hoeft dit niet en willen we alleen maar weten of de bodemkwaliteit past bij de beoogde functie of dat de bodemkwaliteit het gebruik niet belemmert. Voorbeeld: kabels en leidingen hebben vrijwel nooit last van verontreinigingen (m.u.v. vluchtige verbindingen die permeabele leidingen binnendringen). Om een BKK-zone > I-waarde om deze reden verdacht te noemen en onderzoek te eisen aan de initiatiefnemer dient dan ook geen doel. Mijn suggestie zou dan ook zijn om de bodemkwaliteitsgebieden anders te omschrijven (want woord verdacht gaat verdwijnen) of met een andere bril te kijken naar de verplichtingen die volgen uit het verdacht zijn (niet altijd bodemonderzoek eisen). | In de NEN 5725 is een definitie opgenomen van wat een verdachte locatie is. Die verwijst naar bodembedreigende activiteiten. In de genoemde deelgebieden gaat het niet om concrete activieiten maar om diffuse verontreinigingen. Daarom veranderen we de benaming van de deelgebieden in: |
3b |
| Jullie geven aan het belangrijk te vinden (zonder motivatie, tenminste die zie ik niet staan) dat de OD RN geïnformeerd wordt over kleinschalig graven en ook nog specifiek voor Tijdelijke Uitname. Daar wordt namelijk geen uitzondering voor gemaakt. Bij Tijdelijke Uitname verandert de bodemkwaliteit niet en ik twijfel dan ook aan het nut van het melden en als gevolg daarvan het potentiële toezicht op deze werkzaamheden. Eigenlijk het enige wat kan gebeuren is dat niet strikt gescheiden wordt ontgraven. Het verschil in kwaliteit tussen bovengrond en ondergrond is vaak minimaal en rechtvaardigt niet de extra inspanningen van aannemers. Het effect op het milieu is ook minimaal en staat in geen verhouding tot de gevolgen (extra kosten voor de initiatiefnemer en onnodige tijdsbesteding door toezichthouders). Daarmee is de verplichting in mijn ogen disproportioneel. | We sluiten wat betreft graven (boven of onder of gelijk aan de interventiewaarde) aan bij de ondergrens die is opgenomen voor deze activiteiten in het Bal. In ons omgevingsplan hebben we de aanvullende regels zoals opgenomen in de bruidsschat, voor graven van volumes kleiner dan 25 m3 niet overgenomen. Voor Tijdelijke Uitname nemen we geen aanvullende regels op. Hier gelden de regels van het Bal. |
3c |
| Jullie verplichten ook initiatiefnemers in bepaalde gevallen spoedreparaties te melden. Daar zie ik het helemaal niet het nut van in. Wat wil je daar mee bereiken? Wat is daar het doel van? Het is ook altijd achteraf en dan is de vraag wat het nut ervan is (wat valt er dan nog aan toezicht te doen?) en vrijwel alle gevallen is het ook Tijdelijke Uitname (zie hiervoor mijn argumenten om af te zien van melden van TU). Mijn voorstel zou zijn om deze verplichting niet op te nemen. | In het artikel staat: In aanvulling op artikel 4.1228 van het Besluit activiteiten leefomgeving moet bij een spoedreparatie in grond die is verontreinigd boven de interventiewaarde bodemkwaliteit de Omgevingsdienst Regio Nijmegen zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd over de locatie, tijdstip en aard van de spoedreparatie. Het gaat dus niet om een melding, maar om een informatieplicht, waar mogelijk vooraf. De activiteit mag dus gewoon uitgevoerd worden, er moeten enkel een aantal gegevens en bescheiden worden aangeleverd met als doel om toezicht mogelijk te maken. We gaan nog informatie inwinnen hoe dit in de praktijk bij de kabelbedrijven werkt en passen dit eventueel aan. |
3d |
| De indeling in gebieden op basis van verdachtheid leidt in veel gevallen tot onnodig bodemonderzoek (veldwerk). Mijn voorstel zou zijn om voor tijdelijke uitname ook daar een uitzondering te maken. De bodemkwaliteit verandert namelijk niet en hoef je in heel veel gevallen ook niet voor de Arbo-wet te weten (omdat het geen invloed heeft op de veiligheidsklasse). | Het is belangrijk dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het uitvoeren van graven boven de interventiewaarde kennis heeft van de bodemkwaliteit. Zonder die kennis is niet bekend onder welke milieu belastende activiteit gewerkt moet worden. Bovendien is het zonder die kennis niet mogelijk om grond van verschillende kwaliteiten te herkennen en gescheiden te ontgraven en terug te plaatsen en bestaat de kans dat verontreinigde grond zich verspreidt. Zie ook de toelichting bij artikel 4.1230a van het Bal. We nemen geen uitzondering op voor het tijdelijk uitnemen. |
3e |
| Jullie stellen ook dat het bij bodemonderzoeken die naar het BG gestuurd moeten worden (bij meldplicht en informatieplicht) er een bestand mee geleverd moet worden die voldoet aan SIKB0101. Dat is alleen maar een uitwisselformat. Als je een volledige xml wilt hebben kun je beter eisen dat het bestand voldoet aan de eisen van de BRO (IMBRO). Dan krijg je de gegevens volledig en kun je ook als gemeente makkelijker aan je verplichtingen voldoen als bronhouder | We gaan uitzoeken hoe we het beste kunnen verwijzen naar het juiste format voor de xml. Mogelijk passen we de tekst aan in het definitieve wijzigingsbesluit. |
3f |
| Artikel 8.7 staat m.i. niet goed omschreven want juridisch niet waterdicht. Het is m.i. zo opgeschreven dat het lijkt of terugplaatsen alleen maar mag als je een groenproduct hebt toegevoegd. Uit andere teksten blijkt dat jullie iets anders bedoelen maar je kunt het nu wel anders lezen. | We hebben de juridische regel aangepast. “In aanvulling op” is vervangen door “In afwijking van”, waardoor het artikel wel waterdicht is. |
4a | GGD Gelderland Zuid | Artikel 2.1: Kan het doel onder j. ‘het tegengaan van klimaatverandering’ niet beter worden vervangen door ‘het voorkomen of aanpassen aan klimaatverandering’? | Overgenomen conform artikel 2.1 Omgevingswet. We passen sub j. dus niet aan. |
4b |
| Is het juridisch nodig om bij artikel 4.2 en/of artikel 4.3 toe te voegen dat de doelen uit artikel 2.1 in acht moeten worden genomen bij het doel: efficiënt benutten van de bodem voor energiesystemen? Of als alternatief voor deze toevoeging een aanpassing van artikel 4.4 (dat beperkingengebied energie - interferentiegebied onderdeel uitmaakt van het bodembeheergebied, en dat dan ook de doelen uit artikel 4.5 van toepassing zijn op het beperkingengebied)? | Nee, we hoeven niet te verwijzen naar de doelen in 2.1, omdat deze doelen voor het hele omgevingsplan gelden. |
4c |
| Artikel 4.8: Wat wordt bedoeld met een kwaliteit onder of boven de interventiewaarde? Is dit toegelicht in een van de Besluiten van de Omgevingswet (bij de begripsbepalingen)? Betekent een kwaliteit onder de interventiewaarde (IW) dat de kwaliteit dan beter is (dus concentratie van stof/ verontreiniging lager dan de IW – ik denk dat dit zo is) of slechter is (dus kwaliteit onder de kwaliteit die hoort bij de IW)? Kan om verwarring te voorkomen een toelichting worden opgenomen in de bijlage? | Er is wel een definitie voor de interventiewaarde bodemkwaliteit in het Bal opgenomen, namelijk: "waarde waarboven significante risico’s voor mens, plant of dier bestaan als gevolg van verontreiniging van de bodem, , zoals opgenomen in bijlage IIA" Deze definitie is voor dit omgevingsplan overeenkomstig van toepassing verklaard (artikel 1.1, lid 1). We verwijzen in de artikelsgewijze toelichting van artikel 8.4 voor de duidelijkheid naar deze definitie in het Bal. |
4d |
| Kunnen de toetsingswaarden voor PFOS, PFOA en GEN X (artikel 5.3 tweede lid) worden verlaagd naar de hieronder genoemde waarden. Dit in verband met de hoge achtergrondblootstelling aan PFAS, die de Toelaatbare dagelijkse inname (TDI) al 100% opvult. | Dit zijn de normen die door het RIVM zijn afgeleid als Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV). Bij de vaststelling van de overige normen in artikel 5.3 eerste en tweede lid sluiten we aan bij de wijze waarop voor de interventiewaarde de normen zijn afgeleid. Deze werkwijze is beschreven in de rapportage van het ministerie van VROM: “Normstelling en bodemkwaliteits beoordeling. Onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor de bodemnormen in 2005, 2006 en 2007” (https://iplo.nl/publish/pages/91751/rapportage_nobo_normstellling_en_bodemkwaliteitsbeoordeling_24_263999.pdf). Hierin staat: “Naast blootstelling aan verontreinigende stoffen vanuit de bodem, wordt de mens ook vanuit andere bronnen (voedsel, lucht) blootgesteld aan dezelfde verontreinigende stoffen. Dit heet de achtergrondblootstelling. Bij de onderbouwing van de Interventiewaarden en het Saneringscriterium wordt geen rekening gehouden met deze achtergrondblootstelling. De wetenschappelijk afgeleide bodemconcentratie ligt op het niveau waarbij de berekende blootstelling vanuit de bodem overeen komt met het MTR-humaan”. |
4e |
| Kan voor lood geen strengere waarde worden gehanteerd dan de waarde in bijlage IIa van het Besluit kwaliteit leefomgeving? De interventiewaarde voor lood van 530 mg/kg (wonen met tuin, voor standaard bodem) biedt onvoldoende bescherming voor de gezondheid van jonge kinderen. Op basis van rapporten van de European Food Safety Agency (EFSA) en het RIVM hebben de GGD’en in 2016 de waarde voor een onvoldoende bodemloodkwaliteit vastgesteld op 370 mg/kg (gemeten concentratie) voor ‘wonen met tuin’, zie tabel 3 hieronder. Voor meer informatie over lood verwijst de GGD naar de Externe link: Toelichting lood in bodem en gezondheid | RIVM. | We nemen vooralsnog de interventiewaarde over. We onderzoeken nog of we deze norm willen aanpassen. De in het RIVM-rapport genoemde waarden zijn afgeleid voor gebieden met diffuse bodemverontreiniging en zijn dus niet op puntbronnen van toepassing. In onze nota bodembeheer (2021)is vastgesteld in welke mate sprake is van een diffuse verontreiniging met lood. Een gemeten concentratie van 370 (in een bodem van 2 % os en 2 % lutum) is omgerekend naar een standaardbodem582 mg/kg ds) en dus boven de interventiewaarde. De interventiewaarde in een standaardbodem komt overeen met een gemeten concentratie van 336 mg/kg ds voor een Nijmeegse bodem met bij 2% os en 2% lutum. De P95 van de gemeten loodwaarde is in maar één wijk hoger. Daar is de kans op een meting hoger dan 336 mg/kg ds dus minder dan 5%. In de nota bodembeheer hebben we naar aanleiding daarvan wel de norm voor toepassen van grond aangepast. |
4f |
| Is het mogelijk om de stoffen genoemd in artikel 5.3, lid 2 op alfabetische volgorde te zetten? | Dit is mogelijk, maar voor dit artikel is gekozen om de verschillende stoffen te categoriseren. Metalen bij metalen, chlooranilinen bij chlooranilinen etc. We hebben dit daarom niet aangepast. |
4g |
| Is de toevoeging ‘die aannemelijk maken’ in artikel 5.7, lid 1 onder b en ‘dat aannemelijk is’ in 5.9 (juridisch) noodzakelijk? | Niet aangepast. Tekst is conform bruidsschat en dus beleidsneutraal. |
4h |
| Kan het onderscheid tussen lid 1 en lid 2 van artikel 5.7 worden toegelicht in de bijlage (geldt dan ook voor artikel 8.4 lid 1 en 2)? Heb je niet altijd bodemonderzoek volgens de NEN-normen (zoals opgenomen in lid 2) nodig om te bepalen of waarden worden overschreden (onder b, lid 1)? | In het eerste lid is verduidelijkt dat in geval van een verdachte bodemlocatie binnen het 'Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad vanaf 1965' (voorheen 'Bodemkwaliteitsgebied - onverdacht') of op een locatie gelegen in het Bodemkwaliteitsgebied - bestaande stad 1945 tot 1965 (voorheen 'Bodemkwaliteitsgebied - onbekend') in ieder geval een vooronderzoek conform NEN 5725 wordt verlangd. Daarmee verschilt het eerste lid van het tweede lid, waar tevens een verkennend bodemonderzoek wordt verlangd. De artikelsgewijze toelichting is hier op aangepast. (5.8 en 8.6). Ja, er is altijd een bodemonderzoek nodig, maar dat onderzoek begint met een zogenaamd vooronderzoek (vroeger een historisch onderzoek genoemd). Als er geen verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden volstaat het vooronderzoek (en dan kan het dus zijn dat je geen grondanalyses hebt). Dat is prima in de deelgebieden waarbij slechts lichte verontreinigingen worden verwacht, maar als de diffuse verontreiniging in hogere concentraties aanwezig is willen we meer weten. |
4i |
| Artikel 8.11: Wat is ‘traject 1’ en traject 2’? | Beide begrippen zijn opgenomen in de begripsbepalingen. In de juridische regels zijn kruisverwijzingen aangebracht. |
4j |
| Is het (juridisch) mogelijk om lagere terugsaneerwaarden op te nemen dan de waarden voor een toelaatbare kwaliteit van een standaard bodem (artikel 5.3)? | Ja. De toelaatbare bodemkwaliteit is via de bruidsschat gelijkgesteld aan de huidige interventiewaarde. Maar het bevoegd gezag mag een norm vaststellen tussen de waarde die hoort bij de klasse landbouw/natuur (de vroegere Landelijke Achtergrondwaarden), en de norm die hoort bij de MTR humaan. De terugsaneerwaarde is niet hetzelfde als de toelaatbare bodemkwaliteit. De toelaatbare bodemkwaliteit wordt gebruikt om vast te stellen of bij specifieke functies van de bodem sanering nodig is. De terugsaneerwaarde is vervolgens de waarde waar de grond aan moet voldoen na zo’n sanering. Deze is vaak strenger. In het BAL wordt hiervoor de waarde gebruikt die hoort bij de betreffende gebruiksklasse (landbouw/natuur, wonen of industrie). Het bevoegd gezag mag dit onderbouwd aanpassen. In Nijmegen zijn de terugsaneerwaarden gebaseerd op de diffuse bodemkwaliteit die is vastgesteld in de Nota bodembeheer. |
4k |
| Artikel 8.13, lid 2: Is deze bepaling van toepassing op alle maatregelen, bijvoorbeeld ook op een dampdichte vloer? Is de toevoeging ‘tijdelijke’ nodig? | Ja, de tekst is conform bruidsschat. Lid 2 gaat om maatregelen die getroffen moeten worden als er sprake is van een toevalsvondst. In die situatie moet er voor gezorgd worden dat er geen gezondheidsrisico’s kunnen optreden. |
4l |
| Artikel 8.14: Worden andere beheersmaatregelen, dan een afdeklaag, niet geregistreerd? | Ja, we hebben de titel van het artikel aangepast naar 'Register van locaties met nazorg'. Dezelfde aanpassing is doorgevoerd in de link in lid 1. |
4m |
| Artikel 8.17: Kan de beoordeling van het risico op verspreiding naar de omgeving worden toegevoegd aan de indieningsvereisten? | Dat kan, maar dat doen we niet, omdat dit voor een extra onderzoekslast zorgt en er bovendien dan ook toetsingsgronden moeten worden opgenomen. Wij sluiten niet uit dat we dit in de toekomst nog uitwerken.. Het opnemen van een meldingsplicht is al een verzwaring van de last t.o.v. wat op basis van het Bal nodig is. |
4n |
| Staat in artikel 8.23 dat saneren een voorwaarde is bij bouwen, zoals in de bijlage is toegelicht? In de toelichting bij het artikel staan twee doelen, die ik niet lees in het artikel. | Nee dat staat niet in 8.23 en de toelichting. Artikel 8.23 maakt het mogelijk om voor activiteiten op de locaties uit artikel 8.22 maatwerkvoorschriften op te nemen zoals dat ook als doel in de toelichting staat. Aan die maatwerkvoorschriften hebben we nog geen invulling gegeven. In de toelichting staat ook nadrukkelijk dat de Ow al concreet maakt wat verlangd wordt bij de activiteiten bouwen, saneren en graven en dat het hier dus om andere activiteiten gaat. |
4o |
| Opmerkingen Bijlage II:
| Opmerkingen over artikel 4.12 en 4.13 doorgevoerd. T.a.v. artikel 5.3:We beperken ons tot asbest en asbestvezels. Dit is een algemene lijn in het bodembeleid van de gemeenten in Nederland. Nog verder uitwerken uit protocol asbest (sanscrit risicotoolbox 3. Er wordt geen volumecriterium gehanteerd omdat met name de verontreinigde oppervlakte bepalend is voor de risico’s. Gezien de onzekerheden in de modelmatige bepaling van de blootstellingsrisico’s van de mens ten gevolge van asbest is echter vooralsnog geen oppervlaktecriterium vastgesteld. En Daarom is overschrijding van de interventeiewaarde bepoalend en geen volume criterium ( novragen bij RIVM). |
5a | Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) | Artikel 2.1: Intern bij de ODRN heb ik aangegeven of Circulaire Economie hier een plek zou kunnen hebben. | Vooralsnog nemen we dit niet op, omdat in artikel 2.1 de doelen uit artikel 2.1 Ow zijn overgenomen. Circulariteit is wel één van de doelen in de omgevingsvisie die momenteel wordt opgesteld. Deze krijgen te zijner tijd een doorvertaling naar het omgevingsplan. |
5b |
| Artikel 5.3, lid 2: Geen ETBE in de lijst? | Daarvoor is nog geen landelijke norm. |
5c |
| Artikel 5.3, lid 3: Moet ‘gemiddelde’ niet weg? Of ga je waarden boven en onder de toelaatbare bodemkwaliteit middelen? | Nee, dit is conform de bruidsschat en conform protocollen nader onderzoek. |
5d |
| Artikel 5.3, lid 4: | 'Gemiddelde' uit lid 3 is hier inderdaad niet van toepassing. Het woord is verwijderd. T.a.v. lid 4: Lood is niet per definitie een probleem, maar vooral in gebieden met diffuse verontreinigingen omdat kinderen daar op meer plekken blootgesteld worden. Er is dus geen aanleiding de toelaatbare bodemkwaliteit voor lood op kleine volumes van toepassing te verklaren. |
5e |
| Artikel 5.4: Het lijkt alsof de vergunningplicht alleen afhangt van bodem. | Deze vergunningsplicht hangt inderdaad alleen af van bodem, omdat het hier specifiek gaat om het bouwen van bodemgevoelige gebouwen of het toevoegen van een bodemgevoelige locatie. Naast deze vergunningsplicht geldt een algemene vergunningsplicht voor het bouwen (in een andere paragraaf) die afhangt van meerdere factoren dan bodem. |
5f |
| Artikel 5.7, lid 1: sub b kan er uit, dit is al geregeld in artikel 5.9 | Artikel 5.7 gaat over de aanvraagvereisten en artikel 5.9 gaat over de beoordelingsregels. Er is dus geen sprake van een dubbeling. |
5g |
| Artikel 5.7 en 8.4: NEN 5720 moet NEN 5725 zijn | Opmerking doorgevoerd. |
5h |
| Artikel 5.10: Moet hier ook niet een bodemgevoelig gebouw worden toegevoegd? | Nee, want als het gebouw bodemgevoelig is, dan is de locatie ook bodemgevoelig. Er zijn meer vormen van bodemgevoelige locaties. |
5i |
| Artikel 8.7: Onderstaande tekst komt uit het concept omgevingsplan van de regio gemeenten. Het is te overwegen om dit ook op te nemen:
| We nemen deze regeling niet over, omdat we ons aansluiten bij de Rijksregels. Grond visueel verontreinigd met asbest hoeft niet sterk verontreinigd te zijn. Om vervolgens te bepalen wat er met die grond mogelijk is moet kwaliteit worden vastgesteld. Als daaruit blijkt dat wordt voldaan aan de interventiewaarde mag de grond via bijvoorbeeld een grondbank weer worden teruggebracht op een andere locatie. In de nota van toelichting op het Bal staat dat stuiven van grond voor hinder kan zorgen , maar dat dat eenvoudig is te voorkomen door de grond bijvoorbeeld te bevochtigen Grond is niet heel stuifgevoelig, daarom zijn er geen specifieke regels voorschriften voor gesteld. Uit de zorgplicht volgt dat bij het opslaan redelijke maatregelen moeten worden genomen om stuiven te voorkomen. Daarmee is dit voldoende geregeld. Afzetten met hekwerk: Wij gaan uitzoeken of dit al ergens anders geregeld is. |
5j |
| Artikel 8.7: Waarom wordt dit groenproduct genoemd. Het gaat specifiek over compost. | Dit komt uit de beoordelingsrichtlijn BRL9335-4. We hebben het begrip groenproduct toegevoegd aan de begripsbepalingen. |
5k |
| Artikel 8.11: De diepte van de trajecten ontbreekt. | Beide begrippen zijn opgenomen in de begripsbepalingen. In de juridische regels zijn kruisverwijzingen aangebracht. |
5l |
| Artikel 8.17, sub a: de tekst na “leefomgeving” zou weg kunnen. | Opmerking doorgevoerd. |
5m |
| Artikel 8.17, sub b: de tekst na “toepassing” zou weg kunnen | Opmerking doorgevoerd. |
5n |
| Artikel 8.17, sub g: deze sub lijkt overbodig, de kwaliteit blijkt al uit sub e. | Sub g vraagt niet hetzelfde als sub e. Sub g vraagt om een partijverklaring of iets vergelijksbaars. Een dergelijke partijverklaring zit namelijk niet automatisch bij een milieuverklaring zit. |
5o |
| Artikel 8.22: Hier gaat het over risico’s voor mens, dier en plant, in artikel 8.23 wordt alleen gesproken over bescherming van de bodem. Dit past niet 1 op 1. | Dit passen we niet aan. Tekst is conform bruidsschat. |
5p |
| Artikel 8.25, sub b: voor sub b zijn geen regels opgenomen. | Regels t.a.v. andere ondergrondse functies zijn nu toegevoegd aan de aanvraagvereisten en beoordelingsregels. |
5q |
| Artikel 8.26, sub a: moet gemeentelijke verordening niet omgevingsplan zijn? | De tekst ‘gemeentelijke verordening’ is verwijderd. |
5r |
| Begripsbepaling verdachte bodemlocatie: Als uit het vooronderzoek een nieuwe verdacht locatie blijkt, valt deze niet onder de definitie van een verdachte locatie. | Toegevoegd aan de begripsbepaling. |
5s |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 1.3: Het woordje ‘elders’ kan/moet weg. | Opmerking doorgevoerd. |
5t |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 5.3: ‘binnen een perceel’, moet worden vervangen door ‘ter plaatse van een ontwikkeling’. | Opmerking doorgevoerd. |
5u |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 5.5: hier ontbreekt dat de vergunningplicht ook vervalt bij een ontwikkeling < 50m2. | Wij zijn van mening dat hier geen toelichting op nodig is. De artikelsgewijze toelichting wordt alleen ingezet voor onderdelen die daadwerkelijk nadere toelichting nodig hebben. |
5v |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 5.9: artikel 5.2 noemt alleen de bescherming van personen en niet het milieu. | Opmerking doorgevoerd. |
5w |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 8.5: ‘is’ | Opmerking doorgevoerd. |
5x |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 8.9: 2012 moet 2021 zijn. | 2012 is wel het juiste jaartal. De nota waarna verwezen wordt is niet de nota m.b.t. hergebruik van grond maar de nota met regels m.b.t. o.a. saneren die de gemeenten Arnhem en Nijmegen samen met de provincie Gelderland hebben opgesteld |
5y |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 8.13: ‘Deze artikelen’ moet ‘Dit artikel’ zijn. | Opmerking doorgevoerd. |
5z |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 8.13: De leeflaag hoeft niet uit schone grond te bestaan, maar moet voldoen aan de eis die gesteld is aan het toepassen van grond. | Het deel tussen haakjes uit de toelichting verwijderd. |
5aa |
| Artikelsgewijze toelichting artikel 8.20: 8.2.6 moet 8.2.7 zijn. | Opmerking doorgevoerd. |
5ab |
| Motivering 1.4.4, doorwerking in dit wijzigingsbesluit: artikel 5.89 h bkl ipv … | Opmerking doorgevoerd. |
5ac |
| In artikel 5.8 wordt voorgeschreven dat de resultaten van een bodemonderzoek worden verstrekt in het bestandsformaat .xml conform de vigerende versie van het protocol SIKB0101. Dit betreft uitsluitend bodemonderzoeken die in het kader van bouw worden uitgevoerd. Er zijn echter meer situaties waarbij een bodemonderzoek moet worden aangeleverd:
| We hebben de eis om de onderzoeken in .xml formaat aan te leveren toegevoegd aan hoofdstuk 8. We gaan nog kijken of het mogelijk is om een bepaling in het omgevingsplan op te nemen die algemeen geldt voor alle (bodem)onderzoeken. |
5ad |
| Bijlage II en artikel 5.1 lijken niet met elkaar in overeenstemming. In artikel 5.4 is aangeven dat het toevoegen van een bodemgevoelige locatie vergunningplichtig is. Dat is dan ook het geval voor het starten van activiteiten zoals vermeld in bijlage II. Is dat de bedoeling? | Het toepassingsbereik is aangepast en daarmee zijn Bijlage II en artikel 5.1 in overeenstemming met elkaar. |
5ae |
| In hoofdstuk 8 van het omgevingsplan staan de regels voor milieubelastende activiteiten (MBA’s). In de meeste gevallen gaat het om aanvullende of aangepast regels voor MBA’s uit het Bal. Voor de duidelijkheid zou dit bij de betreffende MBA’s kunnen worden vermeld. Daarmee is duidelijk dat het geen opzichzelfstaande MBA’s zijn. | We hebben nu in de titel van elk artikel die afwijkt van het Bal of het Bal aanvult het woord 'Maatwerkregels' toegevoegd. Het woord ‘maatwerkregel’ impliceert dat het gaat om regels die afwijken van de regels uit het Bal over milieubelastende activiteiten en dat het dus niet gaat om opzichzelfstaande MBA’s. |
5af |
| In het Omgevingsplan is vermeld dat voor de ontwikkelgebieden Stationsgebied en Winkelsteeg bodemenergieplannen zijn opgesteld. Waar zijn deze te vinden? De ODRN moet hier bij het beoordelen van meldingen en aanvragen voor bodemenergiesystemen rekening mee houden. | Deze bodemenergieplannen moeten nog worden vastgesteld. Na vaststelling worden de plannen gedeeld met de ODRN. |
5ag |
| In artikel 8.21 wordt de gesloten verhardingslaag genoemd. De definitie staat in bijlage II. Het begrip gesloten verhardingslaag komt niet voor in het Bal. Aanbevolen wordt om aansluiting te zoeken bij het Bal. Het Bal (bijlage II) kent het begrip elementenbodemvoorziening met de definitie: vloer, verharding of constructie die stoffen tijdelijk keert, waarvan eventuele onderbrekingen of naden niet zijn gedicht. Voorschrift 8.21 zou kunnen luiden dat als minimaal een elementenbodemvoorziening aanwezig is geen eindonderzoek bodem hoeft te worden uitgevoerd. | Opmerking doorgevoerd. Begrip ‘verhardingslaag’ vervangen door ‘elementenbodemvoorziening’. Het laatstegenoemde begrip is niet opgenomen in het omgevingsplan, omdat het gedefinieerd is in het Bal en daarmee van toepassing is. |
5ah |
| Er wordt een toelichting gegeven op de artikelen 22.30 / 22.126 / 22.127 / 22.129 / 22.260. Deze artikelen komen echter te vervallen. De inhoud is verplaatst naar een ander artikel of is geheel vervallen. | Juridisch gezien staan deze artikelen wel op vervallen, maar er is sprake van een (technische) fout in de renvooiservice. |
5ai |
| Onderstaande onderwerpen waarvoor regels in het omgevingsplan kunnen worden opgenomen staan er (nog?) niet in. Gaat dat in de toekomst gebeuren? Het betreft: | Deze onderwerpen verwerken we op een later moment en komen dus in een later wijzigingsbesluit aan de orde. |
5aj |
| Ook vragen wij ons af of het Verzamelbesluit Omgevingswet IenW bodem en water 2025 invloed heeft op de inhoud van het omgevingsplan. | We beoordelen richting vaststelling of dit nog consequenties heeft op de inhoud. |
5ak |
| Geadviseerd wordt om informatieplicht op een uniforme manier op te nemen in het omgevingsplan en aan te sluiten op de systematiek van het Bal. | Wij houden vast aan onze eigen systematiek, ook als deze afwijkt van het Bal. De opbouw van de artikelen is afgestemd op onze basisstructuur. |
6a | Rijkswaterstaat Oost-Nederland | De algemene zorgplicht uit artikel 1.4 is anders geformuleerd dan de specifieke zorgplicht uit de bruidsschat (artikel 22.44). Is dat een bewuste keuze? | Artikel 1.4 is aangevuld conform bruidsschat. |
6b |
| In artikel 4.6 is alleen de functie Wonen toegekend. Ik neem aan dat er in jullie gemeente meerdere functies voorkomen en dat het bodembeheergebied dus een deel van de gemeente betreft. Betekent dit dat voor de overige delen de oude bodemfunctiekaart nog gehanteerd wordt? | We hebben binnen het plangebied van Nijmegen bijna alleen bebouwd gebied. De hoofdfunctie in alle deelgebieden/woonwijken is wonen,. Ook in gebieden met industrie voldoet de algemene bodemkwaliteit aan de maximale waarde voor wonen. Vandaar dat wij heel Nijmegen hebben ingedeeld in de functieklasse Wonen. |
6c |
| In artikel 5.3 staan aanvullende waarden voor de toelaatbare kwaliteit. Wanneer moet een initiatiefnemer naar deze stoffen onderzoek doen? | Als uit vooronderzoek blijkt dat deze stoffen mogelijk in verhoogde concentraties aanwezig kunnen zijn, zoals dat ook voor stoffen geldt waarvoor in de rijksregelgeving waarden voor toelaatbare kwaliteit zijn opgenomen. |
6d |
| In artikel 5.4 staat dat er een omgevingsvergunning nodig is om een bodemgevoelige locatie toe te voegen. Wat valt daar precies onder? Jullie hebben een definitie opgenomen (heel goed) maar het is geen limitatieve lijst. | We hebben 'zoals' vervangen door 'waaronder verstaan'. Daarmee is het een limitatieve lijst. |
6e |
| Artikel 5.11 snap ik niet. Aan een omgevingsvergunning verbind je vergunningvoorschriften en geen maatwerkvoorschriften. Verder volgt uit artikel 5.34 Ow dat je alleen voorschriften aan een omgevingsvergunning mag verbinden die nodig zijn in het kader van de beoordelingsregels (er zijn een aantal uitzonderingen maar even kort zo). Dus als je als bevoegd gezag de ruimte wil hebben om aanvullende voorschriften te stellen, dan moet je die ruimte in de beoordelingsregels scheppen volgens mij. | Het gaat hier inderdaad om vergunningvoorschriften. Dit is aangepast. Verder een extra beoordelingsregel toegevoegd. |
6f |
| Artikel 8.7: het is wel heel algemeen geformuleerd dat de grond een slechtere kwaliteit mag hebben. Wil je geen bovengrens instellen? Verder ga je hier groenproducten toevoegen. Ik weet niet of je dan nog te maken krijgt met andere mba’s of regels vanuit afvalbeheer? | Ook zonder toevoeging van groenproduct terug brengen (tijdelijke uitname). De toe te passen groenproducten moeten voldoen aan de eisen die opgenomen zijn in de BRL 9335-4 en worden dus niet als afval beschouwd. |
6g |
| Paragraaf 8.2.4 hebben jullie volgens mij overgenomen uit de bruidsschat. Bekend probleem is dat het toepassingsbereik (artikel 8.12) niet matcht met de regels (artikel 8.13), omdat de toevalsvondst niet opgenomen is. Dit lijkt me een goed moment om dat te corrigeren. | We hebben aan het toegevoegd dat het ook geldt voor een toevalsvondst. |
6h |
| Artikel 8.14: bedoel je te zeggen dat deze regels alleen gelden voor de locaties in het register? Is het dan niet handig om een koppeling te maken met het toepassingsbereik? | Deze koppeling is volgens ons niet nodig. |
6i |
| Artikel 8.16 bevat een aanvullende meldingsplicht. Daarvoor gelden de voorwaarden uit artikel 2.14 Bal. Hebben jullie daar rekening mee gehouden bij de onderbouwing? Ik zie het wel genoemd in de toelichting, maar ik mis de onderbouwing erbij. Volgens mij gaat het meer om de verbeterde handhavingsmogelijkheden? | Deze bouwstoffen geven risico op uitloging van stoffen naar de bodem (dit nog toevoegen in de toelichting |
6j |
| Artikel 8.19 verwijst naar de Nota bodembeheer. Waarom? Als je nog gebruik maakt van de Nota dan heb je overgangsrecht toch. Is het niet handiger om de waarden dan gelijk over te zetten naar het omgevingsplan? | In principe gelden de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in artikel 4.1272 Bal, maar we wijken daar (d.m.v. het opnemen van maatwerkregels) van af door de kwaliteitseisen uit de Nota bodembeheer aan te houden. Het overnemen van deze kwaliteitseisen vindt of nog in deze wijziging plaats, of in een van de volgende wijzigingen van het omgevingsplan. |
Om natuurinclusief bouwen beter te implementeren is de ’Toolbox natuurinclusief bouwen, Leidraad voor de gemeente Nijmegen’ (verder benoemd als Toolbox nib) opgesteld. De Toolbox nib Nijmegen is een instrument om meer ruimte te creëren voor de natuur in de bebouwde omgeving van Nijmegen en is bedoeld voor de hele stad. Dat betekent dat iedere initiatiefnemer die een gebouw(en) gaat bouwen of verbouwen gedurende de vergunningcheck in aanraking komt met de toolbox nib. Je praat dan over belanghebbenden als inwoners, ontwikkelaars, woningcorporaties, ondernemers, vve’s, sportverenigingen, etc. Om belanghebbende mee te nemen in het proces m.b.t. de totstandkoming van de toolbox is er een Participatieplan opgesteld (zie ‘Participatieplan Toolbox Natuurinclusief bouwen Nijmegen’). In dit verslag bespreken we de uitwerking van het participatieplan; wat er is bereikt en wat we hebben gedaan om de input van belanghebbenden zo goed mogelijk mee te nemen in het eindproduct.
Wegens het feit dat een breed palet aan initiatiefnemers in aanraking komt met de toolbox nib (gebouweigenaren in zijn brede zin), hebben we zoveel mogelijk belanghebbenden met verschillende belangen meegenomen in het participatietraject. Daarin is er onderscheid gemaakt tussen:
initiatiefnemers die op relatief grote schaal in aanraking komen met het natuurinclusief bouwen (denk aan één of meerdere complexen in de gemeente met meerdere woningen en/of faciliteiten), en
initiatiefnemers die op meer kleinschalig niveau gebruik maken van de toolbox nib (denk aan particuliere woningen).
Voor initiatiefnemers die op relatief grote schaal in aanraking komen met het natuurinclusief bouwen zijn er voorafgaand de totstandkoming van de toolbox drie brainstormsessies georganiseerd van ieder 2 uur. De volgende belanghebbenden werden daar vertegenwoordigd.
Belanghebbenden (intern)
Stadsecoloog
Projectontwikkelaar
Adviseur groen en natuur
Adviseur klimaatadaptatie
Adviseur groenbeleid
Planjurist
Stedenbouwkundige/landschapper
Landschapsarchitect
Projectleider Realisatie-projecten
ODRN
Belanghebbenden (extern)
Stadsvogeladviseur
Drie architecten
Vastgoeddeskundige Klokgroep
Projectontwikkelaar Van Wonen
Projectmanager woningcorporatie Talis
Projectontwikkelaar woningcorporatie Portaal
Ecoloog bureau Stadsnatuur Rotterdam
Indien mensen niet aanwezig konden zijn bij één van de brainstormsessies hebben we naderhand in klein verband een extra afspraak ingepland, zodat hun input en belangen alsnog mee konden worden genomen in het proces.
De drie sessies vonden plaats op het stadhuis, op (1) 20 en 21 maart, (2) 4 april en (3) 15 mei. Wegens het hoge aantal belanghebbenden en overvolle agenda’s is de eerste sessie opgesplitst in twee sub-sessies; op 20 en 21 maart. Gedurende de sessie met internen (sessie 1) en externen (sessie 2) werden inzichten en belangen opgehaald met betrekking tot de ambitie, scope, randvoorwaarden, knelpunten, raakvlakken van de toolbox. We werkten met post-its, zodat iedereen eerst ieder voor zich hun input konden opschrijven, waarna het vervolgens plenair werd besproken. Zodoende kreeg iedereen evenveel ruimte om hun belangen onder de aandacht te brengen, zonder het risico te lopen dat enkele meer dominante belangen en/of personen continu aan bod kwamen. Gedurende de derde sessie met zowel internen als externen, gaven we een terugkoppeling op wat we hebben opgehaald tijdens de twee eerdere sessies en hoe we dat hebben geïntegreerd in het bepalen van de eerste contouren (basisprincipes en uitgangspunten) van de toolbox. Vervolgens kreeg iedereen de mogelijkheid om hierop te reageren en namen we uitgebreid de tijd om na te denken over aandachtspunten waar het (mogelijk) schuurt, en we dus rekening mee dienden te houden. Naast de plenaire brainstormsessies vond er meermaals onderling (mail) contact plaats met de desbetreffende belanghebbenden om hun input en belang zo zorgvuldig mogelijk mee te nemen in het proces.
Hieronder lichten we de input uit de drie brainstormsessies (incl. overige contactmomenten) nader toe.
Brainstormsessie 1 en 2 met interne en externe belanghebbenden (afzonderlijk)
Qua scope was iedereen het eens dat de toolbox zich specifiek op bouwwerken en de bijbehorende buitenruimte van een initiatief moest richten. Dat betekent dat de toolbox nog niet zozeer betrekking zou hebben op de openbare ruimte dat buiten, alhoewel iedereen het er wel over eens was dat er een koppeling moest worden gelegd met de openbare ruimte om de uitwerking van de toolbox te laten slagen. Ook waren er wel gedachtes om in de toekomst de toolbox mogelijk ook voor de openbare ruimte in te zetten. Qua randvoorwaarden kwam het belang naar voren dat de toolbox een vertaling diende te zijn van strategische plannen (denk aan de omgevingsvisie en biodiversiteitsagenda). Qua raakvlakken kwamen diverse aspecten naar voren m.b.t. natuurwetgeving, klimaatadaptatie (hittestress en waterberging), beheer, gezondheid, en energietransitie. Voor het ambitieniveau kwamen een aantal indelingscriterium naar voren, waaronder: locatie/omgeving, omvang en type gebouw. Daarbij kwam naar voren dat particuliere inwoners zoveel mogelijk moeten worden ontlast. Qua kansen werd ons meegegeven dat er bij de maatregelen breder diende te worden gekeken dan enkel biodiversiteit (sluit aan op stukje ‘raakvlakken’). Ook werd meegegeven om ruimte te laten voor eigen creativiteit, het verhaal te vertellen en goede voorbeelden aan te leveren ter inspiratie. Met name de ontwikkelaars en woningcorporaties gaven aan dat ze op het moment al wel werken met natuurinclusief bouwen, maar dit nog veelal zien als een “moetje” (afvinklijst). Een ander belangrijk punt wat werd meegegeven was het stukje communicatie rondom het natuurinclusief bouwen. Enerzijds t.b.v. de toepassing van de toolbox en anderzijds t.b.v. bewustwording en beleving. Qua mogelijk knelpunten en aandachtspunten werd meegegeven dat we bewust moesten zijn van het ruimte- en kostenaspect, in een tijd dat ruimte schaars is en men moet bezuinigen. Daarbij werd het belang van integraliteit sterk onderstreept en dat we voorkomen dat er straks een opeenstapeling aan eisen wordt gesteld vanuit verschillende disciplines die ofwel onrealistisch (vragen we niet te veel?) dan wel tegenstrijdig zijn. Ook dient de toolbox toetsbaar te zijn en dient er rekening te worden gehouden met de duurzame instandhouding van de getroffen maatregelen. De ecologen merkte op dat kennis omtrent het natuurinclusief bouwen nog volop in ontwikkeling is en dat het dus van belang was om in de toekomst de toolbox hierop aan te kunnen passen.
Nadat beide brainstormsessies plaats hebben gevonden vond er via mail een terugkoppeling plaats naar alle belanghebbenden waarin de verzamelde input werd gebundeld. Dit heeft geleid tot algemene consensus rondom de input, waarmee we vervolgens aan de slag konden voor een eerste aanzet m.b.t. de contouren (basisprincipes en uitgangspunten) van de toolbox nib.
Brainstormsessie 3 met zowel interne als externe belanghebbenden (gezamenlijk)
Gedurende deze sessie ontvingen we positieve reacties op wat we dusver al hadden uitgewerkt. Met name omdat het duidelijk was te zien dat we voldoende rekening hielden met de gegeven input uit de eerdere sessies – zover dat kon. Zo kwam duidelijk naar voren hoe we middels het concept van doelsoorten sturen op creativiteit (vrije invulling) en inspiratie. Ook kwam het ambitieniveau van de toolbox vrijwel één-op-één over met wat er eerder werd besproken. Wel gaf men nog mee als tip om op zoek te gaan naar een zo eenvoudig mogelijk systeem wat gemakkelijk te begrijpen is en meetbaar is. Een aantal aandachtspunten die werden meegegeven en verder diende te worden uitgewerkt zaten hem in flexibiliteit, eenvoudigheid, kosten, en wijze van verplichting.
Ook na de derde brainstormsessies vond er via mail een terugkoppeling plaats naar alle belanghebbenden waarin de verzamelde input werd gebundeld. Vervolgens gingen we aan de slag met de verdere uitwerking van de toolbox nib.
Vervolgens vond er op het einde van het traject een terugkoppeling plaats met zowel interne als externe belanghebbenden waarin het eindproduct (conceptversie), incl. de opgehaalde input uit de brainstormsessies, nader werd toegelicht. Hierin legden we de nadruk op de koppeling met andere opgaven, praktische uitvoerbaarheid en financiën, aangezien we merkte dat deze aspecten tijdens alle sessies telkens weer naar voren kwam. Ook erkenden we het feit dat op voorhand niet alles te voorspellen is en er bij de toepassing van de toolbox nog bepaalde hiaten aan kennis zijn wat we enkel met praktische ervaring op kunnen lossen. Met dit gegeven gaven we mee dat niet alles in beton is gegoten en over tijd de ontwikkelingen en toepassing rondom de toolbox nib continu worden geëvalueerd (met name de eerste jaren). Zodoende krijgen we inzichtelijk hoe de toolbox wordt toegepast in de praktijk en kunnen we tijdig anticiperen op kansen en knelpunten die zich mogelijk voordoen. De toolbox zelf zal dus – net als de natuur – mee-evolueren met de tijd waarin zowel de natuur als de gebruiker centraal staat.
Voor initiatiefnemers die op meer kleinschalig niveau gebruik maken van de toolbox nib (denk aan particuliere woningen) hebben we in het najaar (eind september tot begin oktober) een compacte peiling uitgezet onder ons stadspanel. Het stadspanel vertegenwoordigd een zeer diverse groep inwoners van Nijmegen waar iedereen lid van kan worden. We benaderden zo’n 5.000 panelleden met een online-vragenlijst, waarop we na twee weken tijd vervolgens ruim 1.600 ingevulde vragenlijsten ontvingen (een respons van 34%). Dit is ruim voldoende om bruikbare uitspraken te doen op stadsniveau. De onderzoeksresultaten worden gebruikt bij het uitdragen van de toolbox richting onze inwoners op het gebied van communicatie en uitvoering.
Het onderzoek richt zich specifiek tot de volgende vier onderzoeksvragen:
Welk percepties leven er onder Nijmegenaren ten aanzien van natuurinclusief bouwen?
Hoe staan inwoners ten opzichte van concrete maatregelen aan of rond de woning?
Welke (inhoudelijke) voorkeuren zijn er in relatie tot voorlichting?
In hoeverre is er draagvlak voor stimulerende of verplichtende maatregelen gericht op burgers en bedrijven/instellingen (rol van de gemeente)?
Vraagthema’s zijn:
Ten aanzien van houding, kennis en affiniteit met natuurinclusief bouwen valt het volgende op:
Het belang van natuur in de stad wordt door inwoners groot geacht;
Het is hen lang niet altijd duidelijk of er voldoende aandacht voor natuurwaarden en -belangen is in Nijmegen;
Achterliggende principes van natuurinclusief bouwen worden door veel inwoners gesteund, de specifieke aandacht ervoor en bepaalde terminologie zijn nog niet echt bekend;
Het eigen handelingsperspectief is bij aanzienlijke groepen aanwezig, maar er zijn zeker ook Nijmegenaren die niet precies weten wat zij zelf kunnen doen om nestplaatsen aan te leggen of de leefomgeving voor planten en dieren te verbeteren.
Ten aanzien van motivatie en attitude m.b.t. het treffen van concrete maatregelen aan of rond de woning valt het volgende op:
We zien dat veel ‘natuurinclusieve’ maatregelen of al zijn genomen, of dat er belangstelling voor is.
Veel panelleden geven aan een groene tuin te bezitten. Bij ongeveer een derde deel zijn nestplaatsen aan de woning aanwezig, hier is ook veel belangstelling voor.
Groene gevels komen minder voor, de interesse is ook naar verhouding wat minder.
Er is veel belangstelling voor groene daken, terwijl de verspreiding nog niet zo groot is.
Aansprekende soorten in relatie tot voorlichting zijn vooral:
Ten aanzien van de rol van de gemeente valt het volgende op:
In zijn algemeenheid is er veel draagvlak voor (voorgelegde) instrumenten rond natuurinclusief bouwen. Denk aan stimuleren bij verbouwing of renovatie, helpen met natuurmaatregelen rond woningen of een subsidieregeling.
Voor stimuleren en helpen zijn meer voorstanders dan voor verplichten. Uitzondering is een grote steun voor natuurverplichtingen bij nieuwbouw.
Een kleine groep is van mening dat de gemeente zich niet moet bemoeien met natuurwaarden bij (ver)bouw van woningen.
Het ontwerp wijzigingsbesluit 'Omgevingsplan gemeente Nijmegen, wijziging 2024-01' heeft in de periode van donderdag 5 december 2024 tot en met
woensdag 15 januari 2025 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is één zienswijze binnengekomen. De zienswijze is in deze ‘Nota zienswijzen
en ambtshalve wijzigingen’ samengevat en voorzien van een beantwoording door het college van burgemeester en wethouders. Ook is aangegeven of de zienswijze al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan heeft geleid. Voor zover een onderdeel van een zienswijze niet specifiek aan bod zou komen, wil dat niet zeggen dat de zienswijze niet in de beoordeling betrokken is. De reactie op het betreffende onderdeel ligt dan besloten in de weerlegging van de overige onderdelen van de
zienswijze. De zienswijzen zijn dus volledig in de beoordeling betrokken.
In deze nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen zijn de NAW-gegevens (naam, adres, woonplaats) van indieners van zienswijzen weggelaten. Dit weglaten, de ‘anonimiseringsverplichting’, vloeit voort uit de Algemene verordening persoonsgegevens (AVG). Daarin is bepaald dat NAW-gegevens van natuurlijke personen niet
elektronisch beschikbaar mogen zijn. Dit geldt niet voor ondernemingen die behoren tot een rechtspersoon (bijvoorbeeld een B.V. of een v.o.f.) en voor personen die
beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure. De NAW-gegevens van de indieners zijn wel bekend bij de gemeente.
1. | Samenvatting zienswijze | Reactie op zienswijze |
1.1 | Reclamant geeft aan kennis te hebben genomen van het ontwerpbesluit en heeft geen inhoudelijke vragen of kanttekeningen bij het voorgestelde besluit. Wel wenst de reclamant geïnformeerd te worden over de transitie naar een nieuw omgevingsplan. Daarnaast is reclamant benieuwd naar de gebiedsuitwerkingen. Worden deze nog ter visie gelegd als deze in de omgevingsvisie worden opgenomen? Een ander instrument om ruimtelijk beleid te implementeren is het programma. Reclamant is benieuwd of de gemeente Nijmegen dit gaat doen. | Sinds 1 januari 2024 heeft Nijmegen een tijdelijk omgevingsplan. Daarin zitten de regels van de bestemmingsplannen en regels die we van het Rijk krijgen. Elke gemeente moet deze regels verplaatsen naar één omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente. We hebben hier acht jaar de tijd voor, tot 2032. We noemen dit de transitieperiode. In deze periode gaan we stap voor stap over naar één omgevingsplan, waarin de regels voor de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Hoe we dat doen hebben we uitgelegd in het transitieplan ‘Op weg naar één omgevingsplan’, dat raadpleegbaar is via de website. Dit transitieplan is een dynamisch document dat periodiek wordt aangepast op basis van nieuwe inzichten. De gebiedsuitwerkingen waaraan de reclamant refereert zijn niet opgenomen in dit wijzigingsbesluit, maar zijn onderdeel van de omgevingsvisie die op dit moment in voorbereiding is. De ontwerp omgevingsvisie (met daarin de gebiedsuitwerkingen) wordt in 2025 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt dan in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. In de omgevingsvisie uit 2020 is al afgesproken dat de gemeente Nijmegen gaat werken met programma’s. In Nijmegen spreken we over omgevingsprogramma’s, om verwarring met programma’s uit de begroting te voorkomen. Omgevingsprogramma’s zijn wenselijk, omdat deze richting geven aan de uitvoering van het beleid, en sturen op het behalen van de doelen. Met een omgevingsprogramma geeft het college invulling aan het bereiken van de doelen die in de omgevingsvisie zijn omschreven. Dit maakt de soms abstracte doelen op het gebied van de uitvoering concreet. Volgens de Omgevingswet hebben omgevingsprogramma’s niet altijd directe koppeling nodig met de omgevingsvisie. Een omgevingsprogramma kán wel het gevolg zijn van de omgevingsvisie. Ondanks dat een koppeling wettelijk niet altijd nodig is, mag een omgevingsprogramma in Nijmegen normgaal gezien niet strijdig zijn met het integrale beleid in de omgevingsvisie. In dat geval is ook aanpassing van de omgevingsvisie nodig. Als er in het omgevingsplan omgevingswaarden worden opgenomen om het beleid uit de omgevingsvisie uit te voeren en deze worden (naar verwachting) niet gehaald, zijn we verplicht een omgevingsprogramma op te stellen. In de omgevingsvisie nemen we op welke omgevingsprogramma’s we van plan zijn te maken . Hiermee geeft de gemeenteraad richting aan de taken van het college. Het gaat dan om onderwerpen (thematisch en gebiedsgericht) die uitgewerkt moeten worden. Het college stelt een omgevingsprogramma vast. Als budget nodig is om beleid uit te voeren, verstrekt de gemeenteraad dit via de begroting. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het wijzigingsbesluit. |
1.2 | Reclamant is van mening dat doorgangswegen niet versmald dienen te worden. | Dit wijzigingsbesluit ziet niet toe op het versmallen of anderszins aanpassen van doorgangswegen. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het wijzigingsbesluit. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-174813.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.