Gemeenteblad van Arnhem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Arnhem | Gemeenteblad 2025, 174865 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Arnhem | Gemeenteblad 2025, 174865 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De gemeenteraad van de Gemeente Arnhem
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 18 maart 2025
Gelet op:
Besluit;
De wijzigingen, zoals opgenomen in Bijlage A vast te stellen binnen het Omgevingsplan gemeente Arnhem.
dat dit besluit van de raad van de gemeente Arnhem tot wijziging van het Omgevingsplan gemeente Arnhem in verband met het voorzien van een thematische wijziging voor archeologie en geomorfologie voor heel Arnhem wordt aangehaald als Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Arnhem - Archeologie en geomorfologie - 0001
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de Gemeente Arnhem, 16‑04‑2025
De griffier,
De voorzitter,
Tegen het wijzigingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat kan gedurende de beroepstermijn. Het beroep dient te worden gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor het op andere wijze dan schriftelijk instellen van beroep, wordt verwezen naar de website van de Raad van State.
Een belanghebbende kan altijd beroep instellen, ook als hij geen zienswijzen heeft ingediend op het ontwerpwijzigingsbesluit. Een niet-belanghebbende kan ook beroep instellen als hij:
- een zienswijze tegen het ontwerp-omgevingsplan heeft ingediend; of
- geen zienswijze heeft ingediend en kan aantonen dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om zienswijzen in te dienen; of
- beroep wil instellen tegen wijzigingen die de raad bij de vaststelling van het omgevingsplan ten opzichte van het ontwerp-omgevingsplan heeft aangebracht.
Het wijzigingsbesluit treedt in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt. Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat het wijzigingsbesluit, ook al is er beroep ingesteld, in werking treedt.
Degene die beroep heeft ingesteld kan de Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak verzoeken om met het oog op onverwijlde spoed een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient geadresseerd te worden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ter attentie van de Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak, postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Onder de Omgevingswet heeft een verzoek om voorlopige voorziening géén schorsende werking. Dat betekent dat het indienen van een voorlopige voorziening er niet automatisch voor zorgt dat een omgevingsplan voorlopig niet uitgevoerd kan worden. Dat gebeurt pas als de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening geheel of gedeeltelijk toewijst.
A
Hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Red: Artikel 1.1 verplaatst van hoofdstuk 1 naar afdeling 1.1. ]
Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Bijlage III bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 1 tot en met 21 van dit omgevingsplan.
B
Het opschrift van hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
C
Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De gronden/gebieden met de waarde Archeologie - Waardevol gebied (rijksbeschermd) met werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd) zijn archeologisch waardevolle gebieden met de functie archeologisch rijksmonument .
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een rijksbeschermd archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen.
In hoofdstuk 7 staan de aanvullende regels voor gronden waar een archeologische waarde geldt.
De gronden/gebieden met de waarde Archeologie - Waardevol gebied (rijksbeschermd, UNESCO) met werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd, UNESCO) zijn archeologisch waardevolle gebieden die universele waarde van werelderfgoed vertegenwoordigen.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied als UNESCO werelderfgoed met bekende archeologische vindplaatsen.
In hoofdstuk 7 staan de aanvullende regels voor gronden waar een archeologische waarde geldt.
De gronden met de waarde Archeologie - Waardevol gebied (gemeentelijk beschermd) met werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied (gemeentelijk beschermd) hebben de functie gemeentelijk archeologische monument.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een gemeentelijk beschermd archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen.
In hoofdstuk 7 staan de aanvullende regels voor gronden waar een archeologische waarde geldt.
De gronden met de waarde Archeologie - Waardevol gebied (begraafplaats) met werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied (begraafplaats) zijn archeologisch waardevolle gebieden.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied in de vorm van een historische begraafplaats met bekende archeologische vindplaatsen.
In hoofdstuk 7 staan de aanvullende regels voor gronden waar een archeologische waarde geldt.
De gronden met de waarde Archeologie - Waardevol gebied met werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied zijn archeologisch waardevolle gebieden.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen.
In hoofdstuk 7 staan de aanvullende regels voor gronden waar een archeologische waarde geldt.
De gronden met de waarde Archeologie - Hoge verwachting met werkingsgebied waarde Archeologie - hoge verwachting zijn gebieden met een hoge verwachting op archeologische vindplaatsen.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een gebied met een hoge verwachting op archeologische vindplaatsen.
In hoofdstuk 7 staan de aanvullende regels voor gronden waar een archeologische waarde geldt.
De gronden met de waarde Archeologie - Middelhoge verwachting met werkingsgebied waarde Archeologie - middelhoge verwachting zijn gebieden met een middelhoge verwachting op archeologische vindplaatsen.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een gebied met een middelhoge verwachting op archeologische vindplaatsen.
In hoofdstuk 7 staan de aanvullende regels voor gronden waar een archeologische waarde geldt.
De gronden met de waarde Archeologie - Lage verwachting met werkingsgebied waarde Archeologie - lage verwachting zijn gebieden met een lage verwachting op archeologische vindplaatsen.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een gebied met een lage verwachting op archeologische vindplaatsen.
In hoofdstuk 7 staan de aanvullende regels voor gronden waar een archeologische waarde geldt.
De gronden/gebieden met de waarde Archeologie - Overige gebieden - opgehoogd terrein met werkingsgebied waarde Archeologie - overige gebieden - opgehoogd terrein zijn opgehoogd.
Bij de beoordeling voor een omgevingsvergunning wordt rekening gehouden met het opgehoogd zijn van het terrein.
De gronden/gebieden met de waarde Archeologie - Overige gebieden - vergraven/afgegraven met werkingsgebied waarde Archeologie - overige gebieden - vergraven/afgegraven zijn vergraven of afgegraven.
Bij de beoordeling voor een omgevingsvergunning wordt rekening gehouden met het vergraven en het afgegraven zijn van het terrein.
Op de gronden met de waarde Geomorfologie - Leemlagen > 1,5 m met werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >1,5m kunnen zich leemlagen op een diepte van 1,5 meter beneden maaiveld bevinden.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van de aanwezige leemlagen en de afstroming van grondwater naar de beken.
In hoofdstuk 8 staan de aanvullende regels voor gronden waar de waarde geomorfologie leemlagen geldt.
Op de gronden met de waarde Geomorfologie - Leemlagen > 3,0 m met werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >3,0m kunnen zich leemlagen op een diepte van 3,0 meter beneden maaiveld bevinden.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van de aanwezige leemlagen en de afstroming van grondwater naar de beken.
In hoofdstuk 8 staan de aanvullende regels voor gronden waar de waarde geomorfologie leemlagen geldt.
Op de gronden met waarde Geomorfologie - Leemlagen > 4,0 m met werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >4,0m kunnen zich leemlagen op een diepte van 4,0 meter beneden maaiveld bevinden.
Het doel van deze waarde is het behoud, de bescherming en veiligstelling van de aanwezige leemlagen en de afstroming van grondwater naar de beken.
In hoofdstuk 8 staan de aanvullende regels voor gronden waar de waarde geomorfologie leemlagen geldt.
D
Het opschrift van hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
E
Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Indien op een locatie meerdere bouwregels van toepassing zijn, moet bij het bouwen worden voldaan aan alle ter plaatse geldende bouwregels.
Bouwactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze activiteiten expliciet in de regels van dit omgevingsplan worden toegestaan.
Bouwactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze passen binnen de toegestane activiteiten zoals omschreven in dit omgevingsplan.
F
Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichten indien dit volgt uit:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kapactiviteit te verrichten indien dit volgt uit:
afdeling 7.3;
het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten indien dit volgt uit:
afdeling 7.4.
G
Hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
H
Hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels over archeologie, die zijn opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, zijn niet van toepassing.
Degene die ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd), waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd, UNESCO), waarde Archeologie - waardevol gebied (gemeentelijk beschermd) of waarde Archeologie - waardevol gebied (begraafplaats) een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit kan leiden tot het beschadigen of vernielen van archeologische waarden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om deze beschadiging of vernieling te voorkomen.
Een overig bouwwerk (bouwwerk, geen gebouw zijnde) dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is, is toestemmingsvrij.
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, zijn ter plaatse van de werkingsgebieden waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd), waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd, UNESCO), waarde Archeologie - waardevol gebied (gemeentelijk beschermd), en waarde Archeologie - Waardevol gebied (begraafplaats) alleen toestemmingsvrij indien:
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, zijn ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied; alleen toestemmingsvrij indien:
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, zijn ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - hoge verwachting alleen toestemmingsvrij indien:
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, zijn ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - middelhoge verwachting alleen toestemmingsvrij indien:
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, zijn ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - lage verwachting alleen toestemmingsvrij indien:
Ter plaatse van de werkingsgebieden waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd), waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd, UNESCO), waarde Archeologie - waardevol gebied (gemeentelijk beschermd) en waarde Archeologie - waardevol gebied (begraafplaats) zijn bouwactiviteiten toegestaan voor zover:
het gaat om bouwwerken, indien het betreft:
op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; of
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken voorschriften te verbinden gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;
het binnen een bepaalde termijn starten van de werkzaamheden;
het vooraf melden van de start van de werkzaamheden;
het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
het tijdig voor aanvang van de werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer;
het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming me de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of een programma van eisen.
Ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied zijn bouwactiviteiten toegestaan voor zover:
het gaat om bouwwerken, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid; of
bouwwerken waarvan de binnen het werkingsgebied gelegen oppervlakte ten hoogste 30 m2 bedraagt; of
bouwwerken waarvan de binnen het werkingsgebied gelegen oppervlakte meer dan 30 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaande bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm en die zonder heiwerkzaamheden kunnen worden gebouwd; of
op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; of
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken voorschriften te verbinden gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;
het binnen een bepaalde termijn starten van de werkzaamheden;
het vooraf melden van de start van de werkzaamheden;
het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
het tijdig voor aanvang van de werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer;
het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming me de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of een programma van eisen.
Ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - hoge verwachting zijn bouwactiviteiten toegestaan voor zover:
het gaat om bouwwerken, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid; of
bouwwerken waarvan de binnen het werkingsgebied gelegen oppervlakte ten hoogste 200 m2 bedraagt; of
bouwwerken waarvan de binnen het werkingsgebied gelegen oppervlakte meer dan 200 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaande bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm en die zonder heiwerkzaamheden kunnen worden gebouwd; of
op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; of
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken voorschriften te verbinden gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;
het binnen een bepaalde termijn starten van de werkzaamheden;
het vooraf melden van de start van de werkzaamheden;
het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
het tijdig voor aanvang van de werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer;
het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming me de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of een programma van eisen.
Ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - middelhoge verwachting zijn bouwactiviteiten toegestaan voor zover:
het gaat om bouwwerken, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid; of
bouwwerken waarvan de binnen het werkingsgebied gelegen oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt; of
bouwwerken waarvan de binnen het werkingsgebied gelegen oppervlakte meer dan 500 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaande bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm en die zonder heiwerkzaamheden kunnen worden gebouwd; of
op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; of
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken voorschriften te verbinden gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;
het binnen een bepaalde termijn starten van de werkzaamheden;
het vooraf melden van de start van de werkzaamheden;
het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
het tijdig voor aanvang van de werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer;
het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming me de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of een programma van eisen.
Ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - lage verwachting zijn bouwactiviteiten toegestaan voor zover:
het gaat om bouwwerken, indien het betreft:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid; of
bouwwerken waarvan de binnen het werkingsgebied gelegen oppervlakte ten hoogste 5.000 m2 bedraagt; of
bouwwerken waarvan de binnen het werkingsgebied gelegen oppervlakte meer dan 5.000 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaande bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm en die zonder heiwerkzaamheden kunnen worden gebouwd; of
op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; of
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken voorschriften te verbinden gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;
het binnen een bepaalde termijn starten van de werkzaamheden;
het vooraf melden van de start van de werkzaamheden;
het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
het tijdig voor aanvang van de werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer;
het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming me de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of een programma van eisen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit waarbij moet worden getoetst aan de beoordelingsregels zoals bedoeld in deze paragraaf, paragraaf 7.2.3, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, dat is gebaseerd op:
funderingstekeningen;
als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen voor de opgraving;
als sprake is van een booronderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd plan van aanpak voor het booronderzoek;
als sprake is van een (te verwachten) archeologisch monument onderwater: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken maatwerkvoorschriften stellen ten behoeve van de instandhouding en versterking van archeologische kwaliteiten.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.1 is ter plaatse van de werkingsgebieden waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd), waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd, UNESCO), waarde Archeologie - waardevol gebied (gemeentelijk beschermd) en waarde Archeologie - waardevol gebied (begraafplaats) van toepassing op het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamhedenactiviteiten of kapactiviteiten:
grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen, vergraven, verruimen, dempen of baggeren van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
het verlagen of verhogen van het waterpeil en grondwaterstand;
het rooien of planten van bomen;
het aanleggen of onderhouden van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het aanbrengen van verhardingen of ophogingen.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de werken en werkzaamhedenactiviteiten:
een oppervlakte hebben tot ten hoogste 0 m2 of een omvang hebben van ten hoogste 0 m1;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het omgevingsplan;
behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichtenzoals bedoel in artikel 6.1 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied van toepassing op het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamhedenactiviteiten kapactiviteiten:
grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen, vergraven, verruimen, dempen of baggeren van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
het verlagen of verhogen van het waterpeil en de grondwaterstand;
het rooien of planten van bomen;
het aanleggen of onderhouden van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het aanbrengen van verhardingen of ophogingen.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de werken en werkzaamhedenactiviteiten:
een oppervlakte hebben tot ten hoogste 30 m2 of een omvang hebben van ten hoogste 30 m1;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichtenzoals bedoel in artikel 6.1 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - hoge verwachting van toepassing op het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamhedenactiviteiten of kapactiviteiten:
grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen, vergraven, verruimen, dempen of baggeren van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
het verlagen of verhogen van het waterpeil en de grondwaterstand;
het rooien of planten van bomen;
het aanleggen of onderhouden van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het aanbrengen van verhardingen of ophogingen.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de werken en werkzaamhedenactiviteiten:
een oppervlakte hebben tot ten hoogste 200 m2 of een omvang hebben van ten hoogste 200 m1;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.1 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - middelhoge verwachting van toepassing op het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamhedenactiviteiten of kapactiviteiten:
grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen, vergraven, verruimen, dempen of baggeren van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
het verlagen of verhogen van het waterpeil en de grondwaterstand;
het rooien of planten van bomen;
het aanleggen of onderhouden van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het aanbrengen van verhardingen of ophogingen.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de werken en werkzaamhedenactiviteiten:
een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m2 of een omvang hebben van ten hoogste 500 m1;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichtenzoals bedoel in artikel 6.1 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - lage verwachting van toepassing op het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamhedenactiviteiten of kapactiviteiten:
grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen, vergraven, verruimen, dempen of baggeren van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
het verlagen of verhogen van het waterpeil en de grondwaterstand;
het rooien of planten van bomen;
het aanleggen of onderhouden van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het aanbrengen van verhardingen of ophogingen.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de werken en werkzaamhedenactiviteiten:
een oppervlakte hebben tot ten hoogste 5.000 m2 of een omvang hebben van ten hoogste 5.000 m1;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
De omgevingsvergunning, als bedoeld in deze afdeling, afdeling 7.3, wordt verleend indien:
op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken voorschriften te verbinden gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;
het binnen een bepaalde termijn starten van de werkzaamheden;
het vooraf melden van de start van de werkzaamheden;
het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
het tijdig voor aanvang van de werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verboden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer; en
het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming me de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of een programma van eisen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een werken en werkzaamhedenactiviteiten waarbij moet worden getoetst aan de beoordelingsregels zoals bedoeld in artikel 7.21, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de aard van het werk, geen bouwwerk zijnde, of de werkzaamheid, met vermelding van:
een topografische kaart voorzien van een noordpijl en ten minste twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;
doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, dat is gebaseerd op:
als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen voor de opgraving; en
als sprake is van een booronderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd plan van aanpak voor een booronderzoek; en
als sprake is van een (te verwachten) archeologisch monument onderwater: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een bestek of werkomschrijving met bijbehorende tekeningen;
als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; of
een rapport waarin de gevolgen van de activiteit voor de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.3 is van toepassing ter plaatse van de werkingsgebieden waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd), waarde Archeologie - waardevol gebied (rijksbeschermd, UNESCO), waarde Archeologie - waardevol gebied (gemeentelijk beschermd) en waarde Archeologie - Waardevol gebied (begraafplaats).
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de sloopactiviteit:
betrekking heeft op een oppervlakte tot ten hoogste 0 m2; of
niet zorgt voor een uitbreiding van de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil; of
mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; of
reeds in uitvoering is op het tijdstip van in werking treden van het plan; of
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een sloopactiiteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.3 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - waardevol gebied van toepassing indien de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de sloopactiviteit:
betrekking heeft op een oppervlakte tot ten hoogste 30 m2; of
niet zorgt voor een uitbreiding van de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil; of
mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; of
reeds in uitvoering is op het tijdstip van in werking treden van het plan; of
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het verbod m zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.3 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - hoge verwachting van toepassing indien de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de sloopactiviteit:
betrekking heeft op een oppervlakte tot ten hoogste 200 m2; of
niet zorgt voor een uitbreiding van de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil; of
mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; of
reeds in uitvoering is op het tijdstip van in werking treden van het plan; of
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.3 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - middelhoge verwachting van toepassing indien de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de sloopactiviteit:
betrekking heeft op een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2; of
niet zorgt voor een uitbreiding van de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil; of
mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; of
reeds in uitvoering is op het tijdstip van in werking treden van het plan; of
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.3 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Archeologie - lage verwachting van toepassing indien de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de sloopactiviteit:
betrekking heeft op een oppervlakte tot ten hoogste 5.000 m2; of
niet zorgt voor een uitbreiding van de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil; of
mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; of
reeds in uitvoering is op het tijdstip van in werking treden van het plan; of
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
De omgevingsvergunning om een sloopactiviteit te verrichten, als bedoeld in deze afdeling, afdeling 7.4, wordt verleend indien:
op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; of
mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;
het binnen een bepaalde termijn starten van de werkzaamheden;
het vooraf melden van de start van werkzaamheden;
het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
het tijdig voor aanvang van de werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verboden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer; en
het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming me de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of een programma van eisen;
voorschriften kunnen worden gesteld over de wijze van slopen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit waarbij moet worden getoetst aan de beoordelingsregels als bedoeld in deze afdeling, afdeling 7.4, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
I
Hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels over leemlagen , die zijn opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, zijn niet van toepassing.
Ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >1,5m zijn bouwactiviteiten toegestaan voor zover:
deze activiteiten niet dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld reiken; of
op basis van onderzoek is aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een waterremmende werking; of
is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden; of
naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.
Ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >3,0m zijn bouwactiviteiten toegestaan voor zover:
deze activiteiten niet dieper dan 3,0 meter beneden maaiveld reiken; of
op basis van onderzoek is aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een waterremmende werking; of
is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden; of
naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.
Ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >4,0m zijn bouwactiviteiten toegestaan voor zover:
deze activiteiten niet dieper dan 4,0 meter beneden maaiveld reiken; of
op basis van onderzoek is aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een waterremmende werking; of
is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden; of
naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit waarbij moet worden getoetst aan de beoordelingsregels zoals bedoeld in deze paragraaf, paragraaf 8.2.1, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken maatwerkvoorschriften stellen ten behoeve van de instandhouding van hydro-geomorfologische waarden.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.1 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >1,5m van toepassing op het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamhedenactiviteiten:
het aanleggen of onderhouden van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het verrichten van boringen;
het wijzigen van de grondwaterstand door drainage, grondwateronttrekking of andere wijze;
het afgraven van gronden.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de werken en werkzaamhedenactiviteiten:
zoals bedoeld in het eerste lid onder a, b en c op een diepte van minder dan 1,5 m-mv worden uitgevoerd;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.1 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >3,0m van toepassing op het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamhedenactiviteiten:
het aanleggen of onderhouden van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het verrichten van boringen;
het wijzigen van de grondwaterstand door drainage, grondwateronttrekking of andere wijze;
het afgraven van gronden.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de werken en werkzaamhedenactiviteiten:
zoals bedoeld in het eerste lid onder a, b en c op een diepte van minder dan 1,5 m-mv worden uitgevoerd;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een werken of werkzaamhedenactiviteit te verrichten zoals bedoel in artikel 6.1 is ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >4,0m van toepassing op het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamhedenactiviteiten:
het aanleggen of onderhouden van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het verrichten van boringen;
het wijzigen van de grondwaterstand door drainage, grondwateronttrekking of andere wijze;
het afgraven van gronden.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de werken en werkzaamhedenactiviteiten:
zoals bedoeld in het eerste lid onder a, b en c op een diepte van minder dan 1,5 m-mv worden uitgevoerd;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan.
De omgevingsvergunning, als bedoeld in deze afdeling, afdeling 8.3, wordt verleend indien:
met onderzoek kan worden aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een waterremmende werking; of
is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden; of
naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een werken en werkzaamhedenactiviteit waarbij moet worden getoetst aan de beoordelingsregels zoals bedoeld in artikel 8.11, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de aard van het werk, geen bouwwerk zijnde, of de werkzaamheid, met vermelding van:
een topografische kaart voorzien van een noordpijl en ten minste twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;
doorsnedetekeningen (boorprofielen conform NEN 5104) met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
een rapport waarin de hydro-geomorfologische waarde van de locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, dat is gebaseerd op:
als sprake is van een booronderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd plan van aanpak voor een booronderzoek.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >1,5m een sloopactiviteit te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de sloopactiviteit:
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >3,0m een sloopactiviteit te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de sloopactiviteit:
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >4,0m een sloopactiviteit te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de sloopactiviteit:
J
Het opschrift van hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
K
Hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
L
Het opschrift van hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Het opschrift van hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
O
Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Na hoofdstuk 19 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
U
Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Het opschrift van hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
W
Na hoofdstuk 21 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
X
Artikel 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van de artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.38, 22.287,22.288, 22.290 tot en met 22.293 en 22.295 wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.
Het eerste lid is van toepassing:
als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven; en
als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduiding te geven.
Y
Artikel 22.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, zijn die regels niet van toepassing als die activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor zover er met betrekking tot die regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een andere oppervlakte dan 100 m2 geldt. In dat geval geldt die afwijkende andere oppervlakte.
Z
Artikel 22.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:
een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
op de grond staand;
gelegen in achtererfgebied;
op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;
niet hoger dan 5 m;
de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag; en
niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
gelegen in een gebied dat of een bouwwerk dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is aangewezen als gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
voorzien van een plat dak;
gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en
zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw, als deze niet van een overkapping is voorzien;
een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
hoger dan 1 m maar niet hoger dan 2 m;
op een erf of perceel waarop al een hoofdgebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat; en
achter de lijn die loopt langs de voorkant van dat hoofdgebouw en vanaf daar evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebiedzonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen;
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:
een buisleiding anders dan een buisleiding waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is; of
een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
AA
Artikel 22.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op een activiteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 22.27 niet van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is alleen artikel 22.27, aanhef en onder d tot en met i, van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is artikel 22.27 alleen van toepassing voor zover het gaat om:
inpandige wijzigingen;
een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;
een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of
een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, is ook niet van toepassing als in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, regels zijn gesteld als bedoeld in artikel 22.22 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, tenzij:
het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft een oppervlakte heeft van minder dan 50 m2; of
het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit zonder omgevingsvergunning te verrichten waarop regels als bedoeld in artikel 22.22 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.
[Vervallen]
BB
Artikel 22.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.;
een ontwerp van een bestemmingsplan of van een inpassingsplan ter inzage is gelegd en de termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan of inpassingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden;
een bestemmingsplan of inpassingsplan is vastgesteld en de termijn voor de bekendmaking van het bestemmingsplan of inpassingsplan na de vaststelling ingevolge artikel 3.8, derde, vierde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden; of
een bestemmingsplan of inpassingsplan na vaststelling is bekendgemaakt, en het bestemmingsplan of inpassingsplan op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag nog niet in werking is getreden of in beroep is vernietigd.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht.
CC
Artikel 22.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Als dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden.
Artikel 22.303, eerste lid, is op het verbinden van die voorschriften van overeenkomstige toepassing.
DD
Artikel 22.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een opgave van de bouwkosten;
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;
voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld
[Vervallen];
de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;
als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie:
de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.
EE
Artikel 22.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.36, aanhef en onder a en c, is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht:
op een locatie in een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een locatie voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
op een locatie waarop de activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een locatie voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, transportroute of buisleiding of vanwege de ligging in een belemmeringenstrook voor het onderhoud van een buisleiding; of
op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:
artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of
artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is.; of
artikel 4.963, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van laatstbedoeld artikel van toepassing is.
FF
Artikel 22.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.54, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.54 is deze paragraaf niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is als:
In afwijking van artikel 22.54 is deze paragraaf niet van toepassing op het geluid door bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 110 kV.
GG
Artikel 22.278 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid waarvoor op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een omgevingsvergunning is vereist, wordt, als die activiteit niet in strijd is met de in dat tijdelijke deel gestelde regels over het verlenen van de vergunning voor die activiteit, in afwijking van die regels de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.;
een ontwerp van een bestemmingsplan of van een inpassingsplan ter inzage is gelegd en de termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan of inpassingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden;
een bestemmingsplan of inpassingsplan is vastgesteld en de termijn voor de bekendmaking van het bestemmingsplan of inpassingsplan na de vaststelling ingevolge artikel 3.8, derde, vierde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden; of
een bestemmingsplan of inpassingsplan na vaststelling is bekendgemaakt, en het bestemmingsplan of inpassingsplan op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag nog niet in werking is getreden of in beroep is vernietigd.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht
HH
Artikel 22.284 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid worden gegevens en bescheiden verstrekt over:
Voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld
[Vervallen]
II
Artikel 22.288 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om een archeologisch monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van:
een topografische kaart voorzien van een noordpijl en minimaal twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;
doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;
als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;
als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en
voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;
een rapport waarin de gevolgen van de activiteit op de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;
detailtekeningen met van de afzonderlijke ingrepen:
voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit:
als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; of
als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.
JJ
Artikel 22.289 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Tekeningen als bedoeld in artikel 22.288 hebben een schaal die niet kleiner is dan:
KK
Paragraaf 22.5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.284, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet.
Aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften over de wijze van slopen worden verbonden.
LL
Na het lichaam wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm0202/2024/16589af5b7ad4b9eb94f14bbb0224b78/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/81ec5d31bc7f425a937051815c84f4af/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/9bec80fb59ab4fc58c81f7e84499b66b/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/a2982723d6fc4964b5ba7a85fe79c50b/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/f0c45b05c4154ed9806b50856dc6f549/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/9a2e41f4cca34b0db24b547573e1b4a3/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/1cc5cff00d954326a5688dc2ae7b963c/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/378528ba65524d638a8656188d3e3ea0/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/1fc6d89dbceb4bc2b438172b77345373/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/9c8e77c30c3c447ea746e84ac4a684d7/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/dddfdcf678f344ea93197f92994cdb3e/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/3ebd3bf18e4243a9adca462d4014572a/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/ee78d41327d14286af1b2d0744f12072/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/6efcf5009f904b82bf82491f74a2958b/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/4e514938bcaa473daaff86a6e30eb826/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/9e4f91a463174d9a9d30c359cc0b7a2c/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/9fcba801164d40e88ac71d2c4f741f0e/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/ec0554d2b8d7401ab3ad6afcc56a441e/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/ec77b177f9bf4d5bb7439e93f32a2d9b/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/d2585260ebdb449a9dcf1e7f62a04451/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/98e88b096f2d4beda22e5845ca4e8c74/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/f17e7682c7584376b126504d72222c18/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/75610a2893154054bf0edba39ec4ace0/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/5821124b38734e38b94a30ce98123862/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/a5fed0cb12bc4b05840ed56e4ca3d102/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/regdata/gm0202/2024/5191ff2ef8174e66a10743abf14b774a/nld@2025‑04‑17;10232600
MM
Na bijlage II worden twee bijlagen ingevoegd, luidende:
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Erfgoedwet gestelde kwalificaties en eisen.
Onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, gecertificeerd volgens de BRL 4000 en daarmee in het bezit van de voor archeologisch onderzoek noodzakelijke certificaten, werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie. Archeologisch onderzoek resulteert in een rapportage, in het geval van gravend onderzoek volgens de uitgangspunten van een onderliggend Programma van eisen.
De aan een gebied toegekende archeologische verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied.
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
Een besloten gebied waar menselijke resten van overleden personen zijn bijgezet en die niet meer als zodanig in gebruik is.
De aan een gebied toegekende archeologische verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied, specifiek relicten uit de Tweede Wereldoorlog, prehistorische akkercomplexen, het kanaal De Grift en de Romeinse Rijksgrens of Limeszone.
Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit:
Een activiteit waarbij geen melding, informatie of een vergunning nodig is.
NN
Het opschrift van toelichting 'Toelichting' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OO
Voor artikelgewijzetoelichting 'Artikelsgewijze Toelichting' wordt een algemenetoelichting ingevoegd, luidende:
In deze toelichting worden de algemene uitgangspunten, de doelen en principes van het omgevingsplan toegelicht. Ook wordt inzichtelijk gemaakt welke afwegingen zijn gemaakt bij de totstandkoming van het omgevingsplan.
De toelichting van het omgevingsplan bestaat naast een algemeen deel (Algemene toelichting) uit een artikelsgewijs gedeelte (Artikelsgewijze toelichting). In de artikelsgewijze toelichting wordt (voor zover nodig) per artikel uitgelegd wat de concrete strekking ervan is, en met het oog op welke specifieke doelen de regels in het artikel zijn gesteld.
Leeswijzer:
In hoofdstuk 1 wordt aangeven wat een omgevingsplan is en hoe we ervoor gaan zorgen dat in Arnhem één integraal omgevingsplan geldt.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de systematiek van dit omgevingsplan.
In hoofdstuk 3 staat de relatie tussen omgevingsplan en beleid beschreven.
In hoofdstuk 4 gaan we in op het terugkijken naar oude plannen.
Het omgevingsplan is een juridisch instrument en bevat regels over activiteiten die gevolgen kunnen hebben op de fysieke leefomgeving. Het gaat dan bijvoorbeeld om regels over bouwen (waar?, hoe hoog?) of het gebruik van gronden (wonen, detailhandel, groen). Er kunnen ook andere regels in het omgevingsplan staan. Bijvoorbeeld regels over de bescherming van monumenten, gezondheid, omgevingsveiligheid en meer. Het omgevingsplan richt zich op het goed functioneren, beheren en beschermen van onze stad en ons buitengebied. Bij het opstellen van het omgevingsplan wordt rekening gehouden met alle betrokken belangen. Het omgevingsplan bepaalt door middel van werkingsgebieden welke activiteiten op welke locatie, en onder welke voorwaarden, zijn toegestaan. Daarmee zorgt het omgevingsplan voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, om zo de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te borgen.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Omgevingswet verplicht gemeenten om alle regelgeving voor de fysieke leefomgeving te bundelen in één omgevingsplan voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Dit betekent dat we regels over bijvoorbeeld, bouwen, welstand, erfgoed, milieu, mobiliteit, duurzaamheid en grote delen van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) moeten samenvoegen in het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt daarmee in de plaats van alle afzonderlijke bestemmingsplannen. Ook een deel van de gemeentelijke verordeningen gaat op in het omgevingsplan. De regels uit de oude bestemmingsplannen en de verordeningen moeten nog verplaatst worden naar het omgevingsplan. Tot die tijd blijven de oude regels van kracht.
Daarnaast verhuizen er onder de Omgevingswet regels van het Rijk naar gemeenten zoals regels over vergunningsvrij bouwen en regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (regels over geur, geluid en hinder). Ook deze rijksregels zal de gemeente lokaal moeten vertalen in het omgevingsplan.
Het verhuizen van al deze regels zal niet in één keer plaatsvinden, maar in stappen. We hebben van het Rijk tot 2032 gekregen om de regelgeving te bundelen in één omgevingsplan. Tot die tijd zitten we in een transitiefase. De komende jaren gaan we aan de slag om onze regels uit bijna 150 bestemmingsplannen, 8 verordeningen en een kleine 600 rijksregels samen te voegen in dit plan. De transitie betekent niet alleen dat we regels gaan integreren en harmoniseren maar ook digitaliseren. Voor deze operatie zijn de komende jaren talloze wijzigingen en toevoegingen van en aan dit omgevingsplan nodig. Onderstaande afbeelding illustreert de opgave.
Om deze overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen heeft de gemeenteraad op 15 maart 2021 het Plan van aanpak Omgevingsplan Arnhem vastgesteld. In dit plan van aanpak heeft de raad vastgelegd dat we het omgevingsplan stap voor stap gaan opbouwen door het omgevingsplan per gebied en per thema in te vullen. Tijdens de transitieperiode zullen nog niet alle ruimtelijke regels in het omgevingsplan geregeld zijn. Om erachter te komen wat mogelijk is op een locatie, moet je op verschillende plekken kijken.
Hoe weet je welke ruimtelijke regels gelden op een locatie?
STAP 1: Raadpleeg eerst de meest recente versie van het omgevingsplan. Controleer wat dit regelt voor uw locatie.
STAP 2: Controleer of er nog regels uit een bestemmingsplan gelden voor uw locatie.
STAP 3: In een verordening kunnen nog ruimtelijke regels staan. Ga dit na.
Na de transitieperiode is er alleen één omgevingsplan en zullen stap 2 en 3 niet meer nodig zijn.
Het omgevingsplan is continu in verandering. Nieuwe ontwikkelingen in de stad, zoals woningbouw en nieuwe beleidsuitgangspunten zorgen ervoor dat de regels in het omgevingsplan aangepast moeten worden. Dit doen we door middel van een besluit tot wijziging van een omgevingsplan (hierna: wijzigingsbesluit). Ook de transitie (zie paragraaf 1.3) wordt mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbesluit.
Het wijzigingsbesluit wordt vastgesteld door de gemeenteraad (of in geval van een gedelegeerde bevoegdheid het college van burgemeester en wethouders). Een besluit om een omgevingsplan te wijzigen wordt gemotiveerd. In de motivering staat de reden voor een specifieke wijziging. Wanneer bijvoorbeeld met een wijziging van het omgevingsplan een bepaalde gebiedsontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, dan bevat de motivering van het vaststellingsbesluit de onderbouwing van die gebiedsontwikkeling. Achterliggende onderzoeken zoals geluidonderzoek, verkeeronderzoek en milieueffectrapportages maken dan ook geen deel uit van de toelichting van het omgevingsplan, maar zijn onderdeel van de motivering van het wijzigingsbesluit.
Een omgevingsplanwijziging bestaat uit verschillende onderdelen die op verschillende manieren zichtbaar zijn:
Deel 1: Motivering
Deel 2: De wijzigingen van de regels
Deel 3: Eventuele aanpassingen van de algemene toelichting en artikelsgewijze toelichting
Deel 1: vaststellingsdocument en motivering
In de motivering is per omgevingsplanwijziging opgenomen welke afwegingen zijn gemaakt om tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te komen. Dit is vergelijkbaar met de toelichting op het bestemmingsplan. Het besluit tot wijzigen van het omgevingsplan en de motivering zijn te vinden in het gemeenteblad. Ga hiervoor naar overheid.nl. U kunt de stukken ook vinden in het bestuurlijk informatiesysteem van de gemeente Arnhem. Zoek op de datum van de vergadering of de naam van het wijzigingsbesluit.
Deel 2: De wijzigingen van de regels
In de regels staat juridisch beschreven wat op een locatie is toegestaan. In dit onderdeel van het wijzigingsbesluit staat welke regels en werkingsgebieden worden gewijzigd. De gewijzigde regels zijn te vinden in het gemeenteblad en zijn zichtbaar in het omgevingsloket (regels op kaart).
Deel 3: Eventuele aanpassingen van de algemene toelichting en artikelsgewijze toelichting
Het document dat u nu leest, is de algemene toelichting. Hierin staat algemene informatie over het omgevingsplan. In de artikelsgewijze toelichting staat voor sommige regels een extra uitleg. In een wijzigingsbesluit kan de gemeente de toelichting aanpassen. De gewijzigde toelichting is te vinden in het gemeenteblad en zijn zichtbaar in het omgevingsloket (regels op kaart).
In het omgevingsplan van Arnhem staat de activiteit centraal. Een activiteit is een feitelijke handeling die je verricht in de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan stelt regels voor het verrichten van activiteiten.
Uitgangspunt van de Arnhemse systematiek is een modulaire aanpak. Dat wil zeggen dat we de verschillende regels uit het omgevingsplan beschouwen als aparte legosteentjes. Per gebied kun je met deze legosteentjes bepalen wat er wel en wat er niet kan. Dit doen we door iedere denkbare activiteit of waarde waaraan een regel gekoppeld is een eigen werkingsgebied te geven. Door regelingen te stapelen ontstaat het maatwerk dat op een locatie nodig is. Anders dan in een bestemmingsplan werken we in het omgevingsplan niet meer met brede bestemmingen (bijvoorbeeld ‘Wonen’ of ‘Centrum’) waarin verschillende artikelen zijn ondergebracht die per bestemmingsplan kunnen verschillen.
Onder de Omgevingswet wordt niet langer gesproken over bestemmen, maar over het toedelen van functies aan locaties. Dit doen we in Arnhem door onderscheid te maken in de verschillende functiegebieden. Het gebiedstype wordt bepaald door de dominante functie in een bepaald gebied. Zo vallen woningen bijvoorbeeld onder de functie Wonen, winkelcentra onder de functie Centrum, straten en pleinen onder de functie Verblijfsgebied. De functies hebben vooral een structurerende werking en maken de plankaart leesbaar.
In dit omgevingsplan vervallen de termen dubbelbestemming en gebiedsaanduiding. Hieronder vielen voorheen de objecten en gebieden die nadere bescherming nodig hebben (denk aan een monument of een archeologisch waardevol gebied). In het omgevingsplan wordt dit een ‘waarde’, zoals bijvoorbeeld ‘Waarde - tuin’. Van deze waarden gaat vaak een bepaalde beperking uit, bijvoorbeeld een instandhoudingsverplichting, een onderzoeksverplichting voordat gebouwd mag worden of een verbod.
De regels ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die nu onderdeel uitmaken van een bestemming hebben we uitgesplitst in verschillende activiteiten, bijvoorbeeld bouwactiviteiten, de gebruiksactiviteit wonen, en aanlegactiviteiten. Milieubelastende activiteiten, die op gemeentelijk niveau geregeld moeten worden, staan ook in het omgevingsplan. Iedere activiteit heeft een eigen regeling met werkingsgebied. In dit omgevingsplan zie je per adres uitsluitend de regels die op dat gebied van toepassing zijn. Op een locatie kunnen verschillende activiteiten van toepassing zijn: bouwactiviteiten, de gebruiksactiviteit wonen, detailhandel et cetera.
Omgevingsnormen
Binnen de toegelaten activiteiten zoals een bouwactiviteit of een gebruiksactiviteit kunnen omgevingsnormen gelden. Een voorbeeld hiervan is een maximum aantal woningen op een locatie of een maximum bouwhoogte.
Het omgevingsplan is opgebouwd de activiteiten. Zo is er een hoofdstuk over gebruiksactiviteiten, over bouwactiviteiten en over overige activiteiten. In deze hoofdstukken worden de algemene principes per activiteit vastgelegd. Daarnaast stellen wij vanuit een bepaald thema, vaak gekoppeld aan een waarde, aanvullende regels. Een voorbeeld hiervan is het hoofdstuk ‘Thema archeologie’. In dit hoofdstuk staan de specifieke regels die gelden vanwege de archeologische waarden. Deze regels gelden in aanvulling op de algemene regels over de verschillende activiteiten.
Op grond van de Omgevingswet moet het omgevingsplan regels bevatten om de evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen. Veel van de keuzes die zijn gemaakt en de regels die zijn opgenomen in het omgevingsplan, vormen een vertaling van bestaande kaders. Zoals hogere wet- en regelgeving, maar ook gemeentelijke beleidskaders.
Een belangrijk beleidskader is de omgevingsvisie. Om plannen en initiatieven goed op elkaar af te stemmen heeft de gemeente Arnhem een omgevingsvisie opgesteld. Een omgevingsvisie schets een beeld voor de fysieke leefomgeving op de langere termijn. In Arnhem hebben we een visie met de blik op 2040. Deze visie beschrijft hoe we keuzes maken in het ruimtegebruik.
Ook andere beleidskaders zijn relevant. Zo heeft de gemeenteraad het Plan Gezonde Leefomgeving vastgesteld. In dit plan zijn kaders opgenomen voor lucht, geluid, en andere milieuaspecten.
De uitgangspunten uit de het beleid worden meegenomen in de afwegingen bij het opstellen van een omgevingsplanwijziging. Zo komen we tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Afwegingen maken
De druk op de fysieke leefomgeving vraagt om scherpe en integrale keuzes. In de omgevingsvisie is daarom een aantal afwegingsprincipes opgesteld om bij te dragen aan een aantrekkelijke, duurzame gezonde en sociale stad en dat we slim en klimaatadaptief met onze ruimte omgaan. Dit betekent niet dat overal hetzelfde moet gebeuren. Wel dat we dezelfde afwegingsprincipes hanteren.
De Arnhemse identiteit versterken
Bij ruimtelijke keuzes staan de kwaliteiten en identiteit van onze stad, wijken en landschappen voorop. Bij de bouw en herinrichting zijn het behoud en de versterking van groenstructuur en cultuurhistorische waarden daarom belangrijke voorwaarden.
Duurzaam en gezond ontwikkelen.
Voorwaarde voor de groei van de stad is dat natuurwaarden toenemen, klimaatmaatregelen een plek krijgen en dat een groene leefomgeving bijdraagt aan het welbevinden van mens en dier. Daarnaast draagt een goed en groen ingerichte leefomgeving bij aan het voorkomen van gezondheidsklachten. Dit betekent dat we bij nieuwe woningen ruimte maken voor groen en natuur, voor ontmoeten en spelen, voor klimaatmaatregelen en duurzame mobiliteit. De clustering van bedrijven en opleidingen op het gebied van energietransitie levert innovatiekracht op en een slag naar een circulaire en duurzame economie.
Wijken versterken waarin iedereen mee kan doen.
Een voorwaarde voor de groei is dat Arnhem vitaler, veiliger en socialer wordt. Alle Arnhemmers moeten beter worden van de groei van de stad. Dit betekent aandacht in de wijken voor woningen voor álle doelgroepen en voor levensloopbestendige wijken met voldoende werkgelegenheid. Bij groei van woon-, winkel- of bedrijfsruimte moeten tegelijk functies worden toegevoegd die bijdragen aan de sociale samenhang en leefbaarheid in de wijk.
Slim omgaan met ruimtegebruik.
Ruimte is schaars en moet dus efficiënt gebruikt worden. Dit betekent dat we nieuwe woningen en kantoren zoveel mogelijk bouwen op plekken die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en in de nabijheid van veel voorzieningen. Daar gaan we de hoogte in. We mengen functies en houden ook rekening met ontwikkelingen onder de grond, zoals kabels en leidingen, grondwater en bodemkwaliteit
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en andere aanpassingen, onder andere vanwege de transitie naar één omgevingsplan, komen te landen in het omgevingsplan. In de loop der tijd zullen vele wijzigingen plaatsvinden. Om eerdere versies van het omgevingsplan te zien, is ‘tijdreizen’ mogelijk. Via het Omgevingsloket (regels op de kaart) kunnen oude versies geraadpleegd worden.
Hieronder is een overzicht opgenomen met alle wijzigingen van het omgevingsplan.
Omschrijving gebied | Wijziging | Datum | Link publicatie |
|
|
|
|
|
|
|
|
Ambtsgebied Arnhem | Thematische wijziging archeologie en leemlagen | Datum vaststelling plan | xxx |
Ambtsgebied Arnhem | Technisch in beheer nemen bruidsschat | 31‑01‑2024 | http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR696216 |
Deze tabel wordt aangevuld met datum vaststelling en een link publicatie op het moment dat het volgende wijzigingsbesluit is genomen.
PP
Na sectie ' Begripsbepalingen' worden dertien secties ingevoegd, luidende:
Deze waarde geldt ter plaatse van de archeologische rijksmonumenten. Indien u werkzaamheden gaat verrichten ter plaatse van een archeologisch rijksmonument verwijzen wij u naar onderstaande website. Mogelijk heeft u een vergunning nodig van het rijk. Externe link: Wegwijzers advies omgevingsvergunning | Omgevingsvergunning | Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Deze waarde is toegevoegd en geldt ter plaatse van het werelderfgoed zoals aangewezen door Unesco. Bij een bodemingreep groter dan 0m2 geldt een vergunningplicht. Daarnaast geldt ter plaatse van deze waarde een zorgplicht.
Deze waarde geldt ter plaatse van de archeologische gemeentelijke monumenten. Door middel van een functie-aanduiding worden de archeologische gemeentelijke monumenten aangewezen in dit omgevingsplan. De bescherming van deze monumenten wordt geregeld door middel van de vergunningplicht bij bodemingrepen groter dan 0m2. Ook geldt er een zorgplicht ter plaatse van de archeologische gemeentelijke monumenten.
Deze waarde geldt ter plaatse van de historische begraafplaatsen in Arnhem. Hier gelden aanvullende regels bij een bodemingreep groter dan 0m2. Ook geldt hier een zorgplicht.
Deze waarde geldt ter plaatse van archeologisch waardevolle gebieden. Bodemingrepen vanaf 30m2 zijn vergunningplichtig.
Deze waarde geldt ter plaatse van gebieden met een hoge archeologische verwachting. Bodemingrepen vanaf 200m2 zijn vergunningplichtig.
Deze waarde geldt ter plaatse van gebieden met een middelhoge archeologische verwachting. Bodemingrepen vanaf 500m2 zijn vergunningplichtig.
Deze waarde geldt ter plaatse van gebieden met een lage archeologische verwachting. Bodemingrepen vanaf 5.000m2 zijn vergunningplichtig.
Deze waarde geldt ter plaatsen van gebieden waar het terrein reeds is opgehoogd. Bij de vergunningverlening wordt rekening gehouden met het opgehoogde terrein.
Deze waarde geldt ter plaatsen van gebieden waar het terrein reeds is vergraven/ afgegraven. Bij de vergunningverlening wordt rekening gehouden met het vergraven/afgegraven terrein.
Bij graafwerkzaamheden dient u rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van explosieven uit WO II. Hiervoor is een handleiding opgesteld, deze is te vinden via Externe link: Omgaan met explosieven WO II bij graafwerk - Gemeente Arnhem.
In het tijdelijke deel van het omgevingsplan zijn onder andere alle bestemmingsplannen opgenomen, die golden direct voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze worden per datum inwerkingtreding van de wet van rechtswege onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente. In verschillende bestemmingsplannen staan regels over archeologie. Door deze wijziging van het omgevingsplan wordt de bescherming vanwege archeologische waarden nu voor de gehele gemeente in het nieuwe deel van het omgevingsplan geregeld. De regels over archeologie in de voormalige bestemmingsplannen kunnen echter niet worden ingetrokken. Daarom regelt dit artikel de voorrang van de nieuwe regels boven de oude regels. Het tijdelijke deel van het omgevingsplan is te herkennen doordat de regels daarvan via de overbruggingsfunctie van het DSO worden getoond.
In het tijdelijke deel van het omgevingsplan zijn onder andere alle bestemmingsplannen opgenomen, die golden direct voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze worden per datum inwerkingtreding van de wet van rechtswege onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente. In verschillende bestemmingsplannen staan regels over geomorfologie. Door deze wijziging van het omgevingsplan wordt de bescherming vanwege nu voor de gehele gemeente in het nieuwe deel van het omgevingsplan geregeld. De regels over archeologie in de voormalige bestemmingsplannen kunnen echter niet worden ingetrokken. Daarom regelt dit artikel de voorrang van de nieuwe regels boven de oude regels. Het tijdelijke deel van het omgevingsplan is te herkennen doordat de regels daarvan via de overbruggingsfunctie van het DSO worden getoond.
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 41a van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, dat een vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht bevatte. Dit artikel voorkomt dat er in dit omgevingsplan een lacune zou ontstaan door het wegvallen van artikel 41a. Het gaat hierbij om bodemverstoringen op huis-tuin-en-keukenniveau. Er worden geen grootschalige projecten mee vrijgesteld. Zie ook de toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl.
Het eerste lid bepaalt dat als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels zijn gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid (ook wel: aanlegactiviteit), deze regels niet gelden als de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2. Deze activiteiten zijn vrijgesteld van het vereiste om bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een archeologisch rapport aan te leveren en van eventuele vergunningvoorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg.
In het tweede lid is bepaald dat als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, (voor een locatie) voor bodemverstorende activiteiten een grotere of kleinere oppervlakte dan 100 m2 is vastgesteld voor de vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht, die afwijkende andere oppervlakte geldt. In dat verband wordt erop gewezen dat aan een vastgestelde afwijkende andere oppervlakte, voor zover die minder dan 50 m2 bedraagt, geen praktische betekenis toekomt als het gaat om het vergunningvrij bouwen van een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dat voldoet aan de in artikel 22.27, onder a en b, van dit omgevingsplan gestelde eisen. De vergunningplicht voor een bouwactiviteit op grond van artikel 22.26 van dit omgevingsplan geldt dan immers niet. Een archeologische onderzoeksplicht zal voor die gevallen overigens wel kunnen worden opgelegd via andere omgevingsvergunningen die op grond van dit omgevingsplan kunnen zijn vereist, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden ter voorbereiding van de bouwactiviteit. Hiervoor wordt nader verwezen naar artikel 22.28, vierde lid, van dit omgevingsplan en de toelichting daarop.
[Vervallen]
RR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit de voortzetting van de regeling in artikel 2.22, tweede lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de gevallen, bedoeld in artikel 22.26. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarin de mogelijkheid tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg afhankelijk was gesteld van een expliciete regeling in het bestemmingsplan.
Op het verbinden van deze voorschriften is artikel 22.303, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Dat artikellid omschrijft nader welke voorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval kunnen worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.284, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument. Gelet op deze van overeenkomstige toepassing verklaring wordt hier verder volstaan met een verwijzing naar artikel 22.303 en de toelichting daarop.
[Vervallen]
SS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel zijn de bouwwerken aangewezen waarvoor de vergunningplicht, bedoeld in artikel 22.26, niet van toepassing is. Met deze categorie van bouwwerken wordt artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, met enkele ondergeschikte aanpassingen en een aanvulling van erf- en perceelafscheiding (hoger dan een meter maar niet hoger dan twee meter), voortgezet. Zoals ook in afdeling 3.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet toegelicht, geldt voor deze bouwwerken weliswaar niet de vergunningplicht uit artikel 22.26, maar de overige regels uit het omgevingsplan blijven onverminderd van kracht. Dat betekent dat een bouwwerk onverminderd aan de materiële regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van het bouwwerk moet voldoen. Onderdeel van die regels kan ook een bepaling zijn dat daarvan bij omgevingsvergunning van kan worden afgeweken. Deze binnenplanse vergunningplichten kunnen bijvoorbeeld op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening, in een van het tijdelijk deel uitmakend bestemmingsplan zijn opgenomen. Ook deze binnenplanse vergunningplichten blijven onverminderd van kracht, met als gevolg dat er toch een binnenplanse vergunning nodig kan zijn voor de betrokken bouwwerken. Als zo’n binnenplanse vergunning niet kan worden verleend of als het bouwwerk of het voorgenomen gebruik daarvan, niet voldoet aan andere in het omgevingsplan gestelde materiële regels, is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. In dat geval is er voor het bouwwerk een buitenplanse vergunning nodig op grond artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Net als bij de werking van artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, zijn de betrokken bouwwerken dus alleen maar vergunningvrij als aan alle overige regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken uit dit omgevingsplan wordt voldaan. Als op grond van die andere regels een vergunning nodig is, of als het bouwwerk of het voorgenomen gebruik in strijd is met andere regels uit dit omgevingsplan, moet toch een vergunning worden aangevraagd.
Zoals al beschreven betreft het hier een voortzetting van de bouwwerken die in artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen. Op enkele onderdelen zijn daarin wijzigingen aangebracht. Zo is de eis in onderdeel a, onder 3, dat een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan op meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied moet zijn gelegen, niet langer afhankelijk van de gelding van redelijke eisen van welstand voor het betrokken gebied of bouwwerk. Hiermee wordt de praktische toepassing van de regeling verbeterd.
Onderdeel h zondert van de binnenplanse vergunningplicht uit buisleidingen anders dan buisleidingen waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15f, onder p, aanhef en onder 4°) van toepassing is. Hierdoor ontstaat een vergelijkbare samenhang tussen dit artikelonderdeel van de bruidsschat en het genoemde artikelonderdeel uit het Bbl als de samenhang tussen de onderdelen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.
In onderdeel i zijn enkele voorwaarden geschrapt (geen verandering van de draagconstructie of (sub)brandcompartimentering), aangezien die om bouwtechnische redenen gesteld werden en geen invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van het bouwen zoals die door een omgevingsplan wordt gereguleerd.
Aanvulling
In sub f onder 2 is het woord 'gebouw' vervangen door 'hoofdgebouw'.In sub f onder 3 is het zinsdeel 'die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied' vervangen door 'die loopt langs de voorkant van dat hoofdgebouw en vanaf daar evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied zonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen'.
Deze aanvulling op artikel 22.27 van de bruidsschat strekt tot verduidelijking van de eisen die voor de situering van vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen onder f, onder 2 en 3, van dat artikel zijn gesteld. De aanvulling is opgenomen in de Vangnetregeling Omgevingswet Artikel 2.1b, aanvulling op artikel 22.27 bruidsschat.
Artikel 22.26 van de bruidsschat bevat het verbod om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Artikel 22.27 van de bruidsschat wijst een aantal bouwwerken aan waarop dat verbod niet van toepassing is. Daarbij gaat het onder andere om erf- en perceelafscheidingen (artikel 22.27, onder f van de bruidsschat). Deze zijn vergunningvrij als aan een aantal eisen wordt voldaan. Het gaat hier onder meer om de in artikel 22.27, onder f, onder 2, van de bruidsschat gestelde eis dat de afscheiding moet zijn geplaatst op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat en de in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat gestelde situeringseis voor de ligging van de (denkbeeldige) lijn waarachter vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen moeten zijn gelegen.
Met de regeling in de bruidsschat over deze vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen (hoger dan 1 m, niet hoger dan 2 m) is een beleidsneutrale omzetting van artikel 2, onder 12, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) beoogd. Daarbij is met de in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat gestelde situeringseis in een vervangende regeling voorzien voor de situeringseisen ‘achter de voorgevelrooilijn’ en ‘op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied’ zoals die voorheen in artikel 2, onder 12, onder b, onder 2 en 3, van bijlage II bij het Bor waren gesteld. De lijn waarachter erf- en perceelafscheidingen met een hoogte van 1 tot 2 m vergunningvrij kunnen worden opgericht is in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat omschreven als ‘de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied’. Inmiddels is gebleken dat deze nieuwe omschrijving van de lijn in de praktijk tot verwarring leidt, met name als het gaat om het verloop van de lijn aan de zijkant en vervolgens aan de achterkant van het gebouw. Onvoldoende wordt herkend dat met de omschrijving van de lijn geen wijzigingen ten opzichte van de regeling onder het Bor zijn beoogd en wordt soms ten onrechte een vergunningplicht verondersteld. Om hierover duidelijkheid te bieden wordt de omschrijving van de lijn nader aangevuld, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de begripsomschrijving van ‘achtererfgebied’. De methodiek om de ligging van het achtererfgebied te bepalen is namelijk dezelfde als de methodiek voor het bepalen van de ligging van de in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat bedoelde lijn. Met de toevoegingen ‘vanaf daar’ in samenhang met ‘zonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen’ wordt buiten twijfel gesteld dat de lijn bij bijvoorbeeld hoekwoningen eerst langs de voorgevel van het gebouw loopt en vervolgens langs de zijgevel mee de hoek om loopt. In verband met de verduidelijking van de ligging van de lijn wordt artikel 22.27, onder f, onder 2 en 3, van de bruidsschat verder aangevuld wat betreft de aard van het gebouw waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie moet staan. Tot uitdrukking wordt gebracht dat het hierbij moet gaan om een hoofdgebouw. Hieronder moet op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de bruidsschat worden verstaan een hoofdgebouw zoals gedefinieerd in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving. Weliswaar is de eis dat sprake moet zijn van een hoofdgebouw – en dus niet alleen ‘een gebouw’ – naar de letter een wijziging ten opzichte van de regeling in artikel 2, onder 12, van bijlage II bij het Bor, die ook uitging van de koppeling aan een gebouw. Materieel gold de eis dat sprake moet zijn van een hoofdgebouw echter ook al onder dat regime. Toen vloeide die eis impliciet voort uit de begripsomschrijving van ‘erf’ en de koppeling aan de ligging achter de voorgevelrooilijn zoals die waren opgenomen in die regeling.
TT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28 bevat uitzonderingen en aanvullende randvoorwaarden voor de in artikel 22.27 aangewezen gevallen. Gevolg is dat, als uitzondering op de uitzondering, de vergunningplicht uit artikel 22.26 toch blijft gelden voor die gevallen (als niet aan de aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan). Deze systematiek is overgenomen uit de artikelen 4a en 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De vergunningvrije mogelijkheden zijn in het kader van de bescherming van cultureel erfgoed beperkt in geval van (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Artikel 22.28, vierde lid, is een voortzetting van artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarbij op basis van de jurisprudentie één wijziging is aangebracht. Artikel 22.28, vierde lid, aanhef, verklaart als hoofdregel de op grond van artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan bestaande mogelijkheden om een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen zonder de op grond van artikel 22.26 van dit omgevingsplan vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit buiten toepassing, als er op de locatie van het bouwwerk regels gelden als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In artikel 22.28, vierde lid, onder a, is de al onder het Besluit omgevingsrecht bestaande uitzondering op deze hoofdregel opgenomen dat deze niet geldt als de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. Op basis van de jurisprudentie is aan de regeling in dit omgevingsplan een subonderdeel toegevoegd (artikel 22.28, vierde lid, onder b). Per saldo leidt dit nieuwe subonderdeel ertoe dat de vergunningvrije bouwmogelijkheden voor een bijbehorend bouwwerk en een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op grond van artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan in een groter aantal gevallen van toepassing blijven, ook al gelden er op de locatie van het bouwwerk regels als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Het nieuwe subonderdeel regelt namelijk dat die vergunningvrije bouwmogelijkheden in dat geval ook van toepassing blijven als het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om zonder omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit en daarop regels als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn. Op het moment dat sprake is van een dergelijk verbod met daarop betrekking hebbende regels over het verrichten van archeologisch onderzoek, is er geen reden om de desbetreffende vergunningvrije gevallen uit artikel 22.27 te beperken. In dat geval is de bescherming van de archeologische waarden op de locatie voldoende verzekerd. De uitzondering op de vergunningplicht uit artikel 22.26 kan dan blijven gelden. De toevoeging van dit nieuwe subonderdeel is een uitvloeisel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2014:2066. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling kort samengevat geoordeeld dat het bestaan van een vergunningplicht voor een bouwactiviteit een eventuele vergunningplicht voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit onverlet laat. Om die reden is het niet langer meer nodig om de bescherming van archeologische waarden die gevolgen kunnen ondervinden van grondwerkzaamheden in het kader van een bouwactiviteit, te laten plaatsvinden via regels die betrekking hebben op die bouwactiviteit. Het zijn twee zelfstandige kaders. In de voormalige planologische regelingen die onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is dit uiteraard nog niet tot uitdrukking gebracht. Om die reden gebeurt dit nu in het nieuwe subonderdeel. Het is aan gemeenten om dit bij het vaststellen van het omgevingsplan verder te regelen en de regels die met het oog op de bescherming van archeologische waarden op een locatie worden gesteld aan het bouwen en het uitvoeren van grondwerkzaamheden in onderlinge samenhang te bezien en desgewenst aan te passen.
In aanvulling op de toelichting op artikel 2.30 van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15g) wordt hieronder ingegaan op de instructieregels en instructies die in ieder geval in acht genomen moeten worden bij het in het omgevingsplan aanpassen van de artikelen 22.26 en 22.27 van dit omgevingsplan en de in dit artikel (22.28) opgenomen uitzonderingen daarop voor cultureel erfgoed.
Bij aanpassing van het omgevingsplan moet de gemeente de instructieregels en instructies van de provincie en het Rijk in acht nemen. Bij dit onderwerp gaat het dan in ieder geval om de instructieregels uit het Bkl over het behoud van cultureel erfgoed (artikel 5.130) en werelderfgoed (artikel 5.131), de provinciale instructieregels over werelderfgoed (op grond van artikel 7.4, derde lid, van het Bkl) en de instructies ter bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten, bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet (in samenhang met artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet).
Voor omgevingsplanactiviteiten in, aan of op via het omgevingsplan (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten zal het daarbij vooral draaien om de vraag of de activiteit van invloed kan zijn op de monumentale waarden. De omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk valt hier immers één op één samen met de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een (gemeentelijk of provinciaal) beschermd monument of archeologisch monument. Als een gemeente niet tot een vergunningvrijregime per locatie wil overgaan, ligt een vergelijkbaar regime als opgenomen in artikel 13.11 van het Bal, waarin de vergunningvrije gevallen voor de rijksmonumentenactiviteit zijn aangewezen, voor de hand. In de omgeving van – bij – (voor)beschermde monumenten is in ieder geval relevant de instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 1°, van het Bkl, dat de aantasting van de omgeving van deze monumenten moet worden voorkomen voor zover deze daardoor zouden worden ontsierd of beschadigd. De mogelijkheden om binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht meer omgevingsplanactiviteiten vergunningvrij te maken, worden enerzijds specifiek begrensd door het niveau van bescherming dat ten tijde van de aanwijzing als beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988 of de instructie op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet voldoende beschermend werd geacht. Anderzijds vormt de generieke instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 2°, van het Bkl in algemene zin een ondergrens. Deze instructieregel bepaalt dat aantasting van het karakter van beschermde stads- en dorpsgezichten (ongeacht op welk overheidsniveau deze zijn beschermd) moet worden voorkomen. Hoewel in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl is opgemerkt dat het tweede lid, onder d, onder 2°, zich in eerste instantie richt op stads- en dorpsgezichten (en cultuurlandschappen) die op initiatief van de gemeente zelf worden beschermd, is de bepaling uitdrukkelijk ook van toepassing op rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Dit is ook nodig, omdat veel aanwijzingen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht inmiddels zo’n vijftig jaar oud zijn en de meeste nog op het oude stelsel zijn geënt, waarin van rechtswege een bouwvergunningplicht gold. Daardoor zijn die als instructie aangemerkte oude aanwijzingen in de praktijk niet altijd leesbaar als een actuele en gedetailleerde instructie als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet. De instructieregel in artikel 5.130, eerste lid, van het Bkl verplicht de gemeente in zo’n geval de karakteristieken van het beschermde gezicht aanvullend te analyseren en te betrekken bij de vraag of er ruimte is voor aanvullende vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Het ligt niet voor de hand dat er op gemeentelijk niveau generiek veel meer vergunningvrij zal kunnen worden verklaard. Voornoemde instructieregel voor beschermde stads- en dorpsgezichten geldt overigens ook voor eventuele via het omgevingsplan beschermde cultuurlandschappen, iets wat met name in het buitengebied aan de orde zou kunnen zijn.
In het licht van het voorgaande wordt ook nog gewezen op het – ook rechtstreeks de gemeenten bindende – verdrag van Granada. Op basis van artikel 4 van dat verdrag moet het beschermingsregime zo ingericht worden dat het bevoegd gezag ter voorkoming van ontsiering, vernieling of afbraak van beschermd cultureel erfgoed in een passende controle en goedkeuringsprocedure in kennis wordt gesteld van alle plannen tot het slopen of wijzigen («afbraak of verandering») van een (voor)beschermd monument of aantasting van de omgeving van zo’n monument, of waardoor een beschermd gezicht of cultuurlandschap geheel dan wel gedeeltelijk wordt aangetast als gevolg van de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen, of belangrijke veranderingen waardoor het karakter van het gezicht of cultuurlandschap zou worden aangetast. Artikel 14, eerste lid, van dit verdrag vraagt verder in de verschillende stadia van besluitvorming te zorgen voor passende structuren voor informatie, overleg en samenwerking tussen de centrale overheid, de regionale en lokale overheden, culturele instellingen en verenigingen en het publiek (participatie).
In de meeste gevallen zal een preventieve toets aan het omgevingsplan in de vorm van een vergunningplicht met het oog op bovenstaande overwegingen wenselijk blijven. De hoeveelheid activiteiten in, aan, op en bij beschermde monumenten en archeologische monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten die in een gebied vergunningvrij zullen kunnen worden na aanpassing van het omgevingsplan zal naar verwachting dus ook niet veel afwijken van de mogelijkheden die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet landelijk in het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen.
Aanvulling
Lid 4 van dit artikel is komen te vervallen. De inhoud van dit artikel is verwerkt in het omgevingsplan onder de archeologische regels.
UU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ook in dit artikel zijn aanvullende beoordelingsregels gegeven. Deze aanvullende beoordelingsregels zien op twee specifieke overgangsrechtelijke situaties die verband houden met het feit dat de Omgevingswet niet langer een aanhoudingsplicht kent zoals die was geregeld in artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Die aanhoudingsplicht kon gelden vanwege een voorbereidingsbesluit dat was genomen ter voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan of vanwege een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan gold.
Toepassing van deze beoordelingsregels leidt ertoe dat, ondanks dat aan de beoordelingsregels uit artikel 22.29 wordt voldaan, de vergunning toch moet worden geweigerd als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft op grond van de in artikel 22.33, eerste lid, genoemde bepalingen van de Invoeringswet Omgevingswet een nog onder oud recht genomen voorbereidingsbesluit van kracht is, of een tracébesluit of een besluit krachtens de Wet luchtvaart dat op grond van het oude recht gold als een zodanig voorbereidingsbesluit, of een onder oud recht gedane aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend omgevingsplan geldt. Op de plicht om in zo’n geval de vergunning te weigeren bestaat een uitzondering in het geval het bouwplan niet in strijd is met het omgevingsplan dat in voorbereiding is. Dit is vergelijkbaar met de situatie onder oud recht, waarin artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid bood de onder oud recht toepasselijke aanhoudingsplicht te doorbreken.
In praktische zin betekent de regeling dat onder nieuw recht aangevraagde omgevingsvergunningen voor het verrichten van een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk in een gebied waar een nog onder oud recht tot stand gekomen regime van voorbereidingsbescherming van toepassing is, respectievelijk dat onder oud recht als beschermd stads- of dorpsgezicht is aangewezen maar waarop nog geen voldragen beschermingsregime van toepassing is, in beginsel moeten worden geweigerd. Zo kan de vergunning dus worden geweigerd voor activiteiten die in de toekomst niet meer wenselijk worden geacht en onmogelijk zullen worden gemaakt met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan. De vergunning kan ook worden geweigerd voor activiteiten waarvan het nog onvoldoende zeker is om te kunnen vaststellen of deze met het toekomstige omgevingsplan aanvaardbaar zullen blijven. Ten tijde van de te nemen beslissing op de aanvraag is het besluit tot wijziging van het omgevingsplan immers nog in voorbereiding en is het mogelijk nog onvoldoende vastomlijnd om te kunnen vaststellen of bepaalde activiteiten daarin uiteindelijk zullen worden toegestaan. Een andere mogelijkheid in zo’n geval kan overigens ook zijn om met instemming van de aanvrager, met toepassing van artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, de beslistermijn op te schorten tot een moment waarop de voorbereiding zich in een zodanig stadium bevindt dat wel kan worden vastgesteld hoe het bouwplan zich verhoudt tot het in voorbereiding zijnde omgevingsplan. Gewezen wordt in dat verband op het tweede lid, dat de mogelijkheid biedt om de vergunning toch te verlenen als kan worden vastgesteld dat de betrokken activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht. In het laatste geval zal een dergelijk omgevingsplan onder meer moeten voorzien in op de karakteristieken van het beschermde stads- of dorpsgezicht afgestemde beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Zie ook artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Met dit tweede lid wordt een vergelijkbare voorziening getroffen als in het al eerder genoemde artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verschil is echter dat met het tweede lid niet de toepasselijke aanhoudingsplicht wordt doorbroken maar dat in plaats van de vergunning te moeten weigeren, de mogelijkheid is gegeven om de vergunning, onder de vergelijkbare condities dat de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan, toch te verlenen.
Voor een meer uitgebreide toelichting op de gevolgen van het vervallen van de aanhoudingsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt verwezen naar de toelichting bij de tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken II 2018/19, 34 986, nr. 9, p. 35–42).
Aanvulling
Onderdelen c, d en e zijn toegevoegd ten opzicht van het originele artikel 22.33 uit de bruidsschat. Deze toevoeging is afkomstig uit artikel 2.2 van de Vangnetregeling Omgevingswet . Het corrigeert een onvolkomenheid in de bruidsschat. Met de artikelen 2.2 en 2.5 worden respectievelijk de artikelen 22.33 en 22.278 van de bruidsschat aangevuld. De in deze bepalingen opgenomen grondslagen om een onder nieuw recht ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, en een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid, te weigeren, worden uitgebreid. De aanvullende bepalingen regelen dat zo’n vergunning ook moet worden geweigerd als sprake is van een nog onder oud recht lopende procedure van een bestemmingsplan of inpassingsplan op grond van de voormalige Wet ruimtelijke ordening. De vergunning kan worden verleend als de activiteit in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Hiermee wordt het regime van voorbereidingsbescherming, zoals dat bestond onder artikel 3.3 van de voormalige Wabo, voortgezet met de mogelijkheid de vergunning te weigeren. Hiermee wordt voorkomen dat voorbereidingsbescherming verloren zou gaan en onbedoeld vergunning zou moeten worden verleend voor ontwikkelingen die met het oog op de in voorbereiding zijnde nieuwe regeling ongewenst zijn. Hier is sprake van een ontbrekend overgangsrecht, wat in specifieke situaties onredelijk is. De artikelen 2.2 en 2.5 vallen zowel onder criterium a, b als c (in artikel 22.33 opgenomen onder c, d en e).
Onderdeel c is in de wijziging van de Vangnetregeling Omgevingswet (artikel 1, D) gewijzigd ten opzichte van artikel 2.2 uit bovenstaande bestaande Vangnetregeling Omgevingswet. Onder c is ‘artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening’ vervangen door ‘artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening’.
VV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk. De aanvraagvereisten zijn grotendeels ontleend aan de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht met aanvraagvereisten vanwege planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en vanwege redelijke eisen van welstand, voor zover deze eisen onder de Omgevingswet nog relevant zijn voor in het omgevingsplan geregelde bouwactiviteiten. Anders dan in de Regeling omgevingsrecht zijn deze aanvraagvereisten in artikel 22.35 geregeld in één artikel, omdat alle genoemde aspecten, inclusief de redelijke eisen van welstand, onder de Omgevingswet worden geregeld in het omgevingsplan. Voor de redelijke eisen van welstand wordt in dit verband verwezen naar de beoordelingsregel in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan. Aan de aanvraagvereisten is verder toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld.
Onderdeel j
Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek overgelegd. Dit bodemonderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem is overschreden. In dat geval zijn sanerende of andere beschermende maatregelen een voorwaarde voor het bouwen (artikel 22.29, derde lid, en 22.30).
Dit is een voortzetting van artikel 8 van de Woningwet in samenhang met de lokale bouwverordening.
Aanvulling onderdeel h.
Dit onderdeel is komen te vervallen, deze bepaling is verwerkt in het gedeelte van het omgevingsplan dat over archeologie gaat.
WW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat uitzonderingen op de mogelijkheden om vergunningvrije activiteiten als bedoeld in artikel 22.36 te verrichten vanwege het belang van de externe veiligheid. Deze uitzonderingen waren opgenomen in artikel 5, derde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Hieraan ligt ten grondslag de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van ten hoogste een op de miljoen per jaar voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties die op grond van artikel 5.7 van het Bkl in een omgevingsplan in acht moet worden genomen. Voor zover artikel 22.36 betrekking heeft op die gebouwen – de onderdelen a en c – is het niet wenselijk dat op locaties waar door de in die onderdelen bedoelde activiteiten overschrijding van de norm voor het plaatsgebonden risico aan de orde zou kunnen zijn, vergunningvrij de in die onderdelen bedoelde activiteiten zouden kunnen worden verricht.
De locaties waar deze activiteiten niet mogelijk zijn, zijn in de eerste plaats de locaties waarvoor het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zelf al vanwege de overschrijding van het plaatsgebonden risico bouwmogelijkheden die kunnen leiden tot kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen niet toelaat. Het gaat hier om artikel 22.39, onder a en b, dat een omzetting is van artikel 5, derde lid, onder a en b, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De verwijzing naar dit omgevingsplan is hier uitdrukkelijk beperkt tot het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, dat kort samengevat bestaat uit de onder het voormalige recht geldende planologische regelingen. Dit omdat die regelingen uitgaan van de in de desbetreffende onderdelen van artikel 5, derde lid, gehanteerde begrippen en systematiek, die onder de Omgevingswet anders zijn. Het is aan gemeenten om daar bij het vaststellen van het omgevingsplan toepassing aan te geven. Hierop kan niet in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet worden vooruitgelopen.
Artikel 22.39, onder c, zondert daarnaast ook vergunningvrije activiteiten als bedoeld in artikel 22.36, onder a en c, uit, als de beoogde locatie voor die activiteiten is gelegen binnen afstanden die degene die een vergunningvrije milieubelastende activiteit verricht op grond van het Bal in verband met het plaatsgebonden risico in acht moet nemen. Het gaat dan om de afstanden tussen bepaalde installaties of opslagvoorzieningen waar met stoffen wordt gewerkt die een veiligheidsrisico voor de omgeving met zich kunnen brengen en te beschermen gebouwen en locaties. Op grond van het Bal geldt als hoofdregel dat veiligheidsafstanden zoals hier bedoeld gelden tot de begrenzing van de locatie waarop de milieubelastende activiteit wordt verricht. Hierdoor zijn er ook geen beperkingen aan de gebruiksruimte buiten die begrenzing. Maar het Bal staat in een aantal situaties afwijking van deze regel toe. Onderdeel c is alleen voor die gevallen van praktisch belang. De zinsnede «voor zover ... van toepassing is» in de verschillende subonderdelen van artikel 22.39, onder c, brengt dat tot uitdrukking. Degene die een milieubelastende activiteit als hier bedoeld verricht, moet op grond van het Bal op het moment dat de veiligheidsafstanden van toepassing worden buiten de locatie waar hij zijn activiteit verricht, het bevoegd gezag daarover informeren. Het bevoegd gezag moet ervoor zorgen dat deze gegevens terecht komen in het landelijk register externe veiligheidsrisico’s en aldus voor eenieder kenbaar zijn.
Bij de opsomming van activiteiten in artikel 22.39, onder c, is aangesloten bij de opsomming van activiteiten in bijlage VII, onder A, bij het Bkl. Dat onderdeel van die bijlage geeft voor de daarin genoemde vergunningvrije milieubelastende activiteiten uit het Bal vastgestelde afstanden waarbij wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. De opgesomde activiteiten, zoals die in artikel 22.39, onder c, onder verwijzing naar de desbetreffende artikelen uit het Bal zijn overgenomen, omvatten zes activiteiten die niet worden genoemd in artikel 5, derde lid, onder c, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de subonderdelen 2, 5, 6, 7, 12 en 13. Voor de activiteit, bedoeld in subonderdeel 2 (het tanken van voertuigen of werktuigen met LPG), heeft dat als achtergrond dat deze activiteit onder het recht voor de Omgevingswet nog vergunningplichtig was. Door de verschuiving van vergunningplichtig naar vergunningvrij moet de activiteit nu aan de opsomming in artikel 22.39, onder c, worden toegevoegd. Voor de overige toegevoegde activiteiten is gelet op het belang van de externe veiligheid evenmin aanleiding om deze voor de toepassing van artikel 22.39, onder c, buiten beschouwing te laten.
Aanvulling
Onder c is subonderdeel 14 toegevoegd ten opzicht van het originele artikel 22.39 uit de bruidsschat. Deze toevoeging is afkomstig uit artikel 2.3 van de Vangnetregeling Omgevingswet . Het corrigeert een onvolkomenheid in de bruidsschat. Deze bepaling zorgt ervoor dat het bouwen, in stand houden of gebruiken van bepaalde bouwwerken niet meer automatisch is toegestaan binnen een bepaalde afstand vanaf opslagtanks waarin organische oplosmiddelen worden opgeslagen.
XX
Na sectie '' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Aanvulling
Dit onderdeel maakte geen deel uit van de originele bruidsschat, maar is een aanvulling op artikel 22.55 uit de bruidsschat afkomstig uit artikel 2.4 van de Vangnetregeling Omgevingswet . Dit onderdeel corrigeert een onvolkomenheid in de bruidsschat. Deze zorgt ervoor dat de geluidsregels niet van toepassing zijn op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. In een dergelijke uitzondering was nog niet voorzien, hoewel voor deze activiteit onder oud recht geen geluidsregels golden. Zonder het toevoegen van deze uitzondering zouden deze hoogspanningsverbindingen in een aantal gevallen niet voldoen aan deze geluidsregels. Hoewel er in dergelijke gevallen uitzicht zou zijn op legalisatie door het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, is dit onredelijk belastend voor de beheerder en de betrokken gemeenten.
YY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staan de specifieke aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument die een archeologisch monument betreft. Een archeologisch monument is in de Erfgoedwet gedefinieerd als een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen. Dit artikel is van toepassing als de aanvraag een gemeentelijk monument betreft dat een archeologisch monument is, en kan in bepaalde gevallen van toepassing zijn als deze een archeologisch monument betreft dat geen zelfstandig gemeentelijk monument is, maar zich ter plaatse van een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument bevindt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de resten van een voorganger van een als gemeentelijk monument beschermde kerk die zich daar nog onder bevinden, of aan het bodemarchief onder een slotgracht of kasteeltuin. Als voor die locatie nog geen afweging over de archeologische monumentenzorg heeft plaatsgevonden in het kader van besluitvorming over het toedelen van functies aan locaties, kunnen de archeologische belangen worden meegewogen bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor een (bodemverstorende) activiteit die een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument betreft. Er kunnen in dat geval aan de omgevingsvergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg ook vergunningvoorschriften worden verbonden voor het in situ- of ex situ-behoud van het zich daaronder bevindende archeologisch monument (zie verder de toelichting bij artikel 22.303).
In de meeste gevallen zal het bij een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in dit artikel gaan om het op een of meer plaatsen verstoren van de bodem, maar het kan bij zichtbare archeologische monumenten, zoals terpen/wierden, kasteelterreinen, hunebedden, grafheuvels en scheepswrakken, bijvoorbeeld ook gaan om ontsiering of beschadiging van het zichtbare deel van het archeologisch monument.
Veel voorkomende activiteiten die betrekking hebben op een archeologisch monument, zijn:
bouw-, sloop-, inrichtings- en graafwerkzaamheden,
de aanleg of het onderhoud van infrastructurele werken zoals (spoor)wegen, rioleringen, kabels en leidingen.
Ook kan het gaan om:
het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte,
het aanleggen of dempen van waterlopen en het aanleggen van vaargeulen,
het aanplanten en verwijderen van (diepwortelende) bomen en struiken,
het ophogen, verlagen of egaliseren van het maaiveld,
het wijzigen van het grondwaterpeil,
het winnen van grondstoffen,
agrarische grondwerkzaamheden, en
activiteiten die tot doel hebben de fysieke staat van het archeologisch monument te consolideren of te restaureren.
[Vervallen]
ZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wat in artikel 22.33 van dit omgevingsplan is geregeld voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, is in artikel 22.278 op vergelijkbare wijze geregeld voor de omgevingsplanactiviteit bestaande uit het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid (ook wel de aanlegvergunning of aanlegactiviteit genoemd). Net als voor bouwactiviteiten regelde de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in artikel 3.3 een voorbeschermingsregime in de vorm van een aanhoudingsplicht voor de beslissing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor de hier bedoelde aanlegactiviteiten. Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit dergelijke aanlegactiviteiten komt artikel 22.278 voor de regeling uit artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de plaats. Voor zijn verdere werking is artikel 22.278 identiek aan de werking van artikel 22.33. Voor de toelichting op die werking wordt dan ook verwezen naar de toelichting op artikel 22.33.
Aanvulling
Onderdelen c, d en e zijn toegevoegd ten opzicht van het originele artikel 22.278 uit de bruidsschat. Deze toevoeging is afkomstig uit artikel 2.5 van de Vangnetregeling Omgevingswet . Het corrigeert een onvolkomenheid in de bruidsschat. Met de artikelen 2.2 en 2.5 worden respectievelijk de artikelen 22.33 en 22.278 van de bruidsschat aangevuld. De in deze bepalingen opgenomen grondslagen om een onder nieuw recht ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, en een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid, te weigeren, worden uitgebreid. De aanvullende bepalingen regelen dat zo’n vergunning ook moet worden geweigerd als sprake is van een nog onder oud recht lopende procedure van een bestemmingsplan of inpassingsplan op grond van de voormalige Wet ruimtelijke ordening. De vergunning kan worden verleend als de activiteit in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Hiermee wordt het regime van voorbereidingsbescherming, zoals dat bestond onder artikel 3.3 van de voormalige Wabo, voortgezet met de mogelijkheid de vergunning te weigeren. Hiermee wordt voorkomen dat voorbereidingsbescherming verloren zou gaan en onbedoeld vergunning zou moeten worden verleend voor ontwikkelingen die met het oog op de in voorbereiding zijnde nieuwe regeling ongewenst zijn. Hier is sprake van een ontbrekend overgangsrecht, wat in specifieke situaties onredelijk is. De artikelen 2.2 en 2.5 vallen zowel onder criterium a, b als c (in artikel 22.278 opgenomen onder c, d en e).
Onderdeel c is in de wijziging van de Vangnetregeling Omgevingswet (artikel 1, F) gewijzigd ten opzichte van artikel 2.2 uit bovenstaande bestaande Vangnetregeling Omgevingswet. Onder c is ‘artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening’ vervangen door ‘artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening’.
AAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid is geregeld welke gegevens en bescheiden nodig zijn om de exacte locatie(s) te bepalen waar en tot welke diepte het archeologisch monument door de voorgenomen activiteit zal worden verstoord, en op welke wijze.
onderdeel a en c
In onderdeel a moet de aard van de activiteit worden omschreven.
Als het maaiveldniveau, bedoeld in de onderdelen a en c en elders in dit artikel, niet of lastig is vast te stellen, zoals het geval is binnen een bouwwerk, kan hiervoor het niveau van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer worden aangehouden.
onderdeel b
Voor de topografische kaart, bedoeld in onderdeel b, kan gebruik worden gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en voor locaties op zee van de officiële zeekaarten van de Dienst der Hydrografie. De BGT-kaart is een digitale topografische kaart met een schaal variërend van 1:500 – 1:5000 en bevat topografische objecten, zoals gebouwen, wegen, spoorwegen, waterlopen, parken en bossen. Via de Landelijke Voorziening BGT-informatie kan eenieder vrij de beschikbare BGT-informatie opvragen en downloaden.
Met de coördinatenparen in dit onderdeel wordt gedoeld op het coördinatensysteem van de Rijksdriehoeksmeting en, voor locaties op zee, het Europees Terrestrisch Referentiesysteem 1989 (ETRS89). Er zijn minimaal twee coördinatenparen nodig, zodat daaruit de schaal van de tekening kan worden herleid.
onderdeel d
Met een programma van eisen als bedoeld in onderdeel d kan het bevoegd gezag specifieke eisen aan een archeologische opgraving stellen, gericht op een professionele uitvoering van de archeologische opgraving als bedoeld in de Erfgoedwet. In een programma van eisen worden de onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden beschreven en beargumenteerd. Die zijn gebaseerd op de archeologische verwachting uit het aan het veldonderzoek voorafgaande (bureau)onderzoek.
onderdeel e
Bij booronderzoek als bedoeld in onderdeel e kan in plaats van met een programma van eisen worden volstaan met een (minder uitvoerig) plan van aanpak. Zie verder de toelichting bij onderdeel d.
onderdeel f
In onderdeel f is geregeld dat als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument zoals een terp/wierde of een grafheuvel, de aanvrager gevraagd kan worden aan de hand van foto’s inzichtelijk te maken wat de huidige situatie is en tekeningen te overleggen waaruit blijkt hoe het archeologisch monument eruit zal zien na realisatie van het voorgenomen plan. Behalve het bouwen van bouwwerken kan het ook andere ingrepen betreffen, zoals terreinverhardingen, het graven of dempen van sloten of het planten van bomen. Het gaat er bij dit aanvraagvereiste om de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor de zichtbaarheid en de belevingswaarde van het archeologisch monument inzichtelijk te maken.
onderdeel g
Het aanvraagvereiste in onderdeel g – funderingstekeningen – betreft dat deel van de bouwwerkzaamheden dat in de bodem plaatsvindt. Het bovengrondse deel van het bouwplan is voor de impact op archeologie in de bodem niet relevant.
[Vervallen]
BBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het tweede lid bevat aanvraagvereisten die niet altijd nodig zijn voor de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het archeologisch monument. Tijdens het vooroverleg kan het bevoegd gezag aangeven welke aanvraagvereisten in het concrete geval van toepassing zijn. Ook kan het bevoegd gezag die gegevens opvragen naar aanleiding van een ingediende aanvraag, voor de beoordeling waarvan deze gegevens en bescheiden ook nodig blijken.
onderdeel a
Onderdeel a betreft een volgens de normen van de archeologische beroepsgroep opgesteld rapport van een archeologisch vooronderzoek, waarin de archeologische waarde van het archeologisch monument op de locatie(s) van de voorgenomen activiteit nader is vastgesteld. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.
onderdeel b
Het rapport in onderdeel b verschilt in die zin van een rapport als bedoeld in onderdeel a, dat uit dit rapport moet blijken wat de gevolgen van de activiteit zullen zijn voor het archeologisch monument, bijvoorbeeld een zettingsrapport (over het samendrukken van de grond door belasting). Een rapport als hier bedoeld is niet altijd nodig, maar vooral als het om specifieke informatie gaat die niet al blijkt uit de overige gegevens en bescheiden en het bevoegd gezag deze informatie zelf niet al heeft.
Met aanlegwerkzaamheden als bedoeld in onderdeel d worden alle werkzaamheden bedoeld die geen bouwactiviteit, sloopactiviteit of ontgrondingsactiviteit zijn en waarbij de bodem wordt geroerd, een werk wordt aangelegd of het terrein anders wordt ingericht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanbrengen van terreinverhardingen, aan het graven of dempen van sloten, aan het planten van bomen, struiken of andere diepwortelende planten, of aan het (deels) ophogen van een terrein. Als deze aanvraagvereisten moeten worden aangeleverd in het kader van een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit of een ontgrondingsactiviteit, kunnen dezelfde bescheiden ook in dit kader worden ingediend. Deze aanvraagvereisten zijn niet nodig in geval van kleinschalige werkzaamheden die door de grondgebruiker of eigenaar zelf worden uitgevoerd. Het gaat bij deze aanvraagvereisten vooral om omvangrijkere werkzaamheden die door een aannemer worden uitgevoerd, zoals het verbreden of verdiepen van sloten, het uitbaggeren van grachten, het beschoeien van vaarwegen, sloten of grachten, het (gedeeltelijk) ophogen van het maaiveld, het graven van sleuven voor kabels, leidingen of riolering, of de aanleg van wegen, opritten of verhardingen (bestrating, parkeerplaatsen).
onderdeel e
In onderdeel e is geregeld dat als de activiteit (ook) bestaat uit het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk het bevoegd gezag bestaande funderingstekeningen kan verlangen. Dit kan uiteraard niet als deze tekeningen verloren zijn gegaan of redelijkerwijs niet meer te achterhalen zijn.
onderdeel f
Bij de sonaropnamen, bedoeld in onderdeel f, gaat het doorgaans om zogenoemde «multibeamopnamen». Deze hebben als doel om de topografische hoogte, de bathymetrie, van de zeebodem ter plekke te bepalen en dienen als nulmeting om de situatie voorafgaand aan de ingreep te kunnen vergelijken met die daarna.
[Vervallen]
CCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel 22.288.
[Vervallen]
DDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat een aantal specifieke aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een werk dat geen bouwwerk is, of het uitvoeren van een werkzaamheid.
Deze aanvraagvereisten gelden naast de algemene aanvraagvereisten in artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (ondertekening, naam en adres van de aanvrager, dagtekening en aanduiding van de gevraagde beschikking) en de aanvraagvereisten in artikel 7.2 van de Omgevingsregeling (aanduiding van de activiteit, elektronisch adres en telefoonnummer van de aanvrager, aanduiding en begrenzing van de locatie van de activiteit en eventuele gegevens van een gemachtigde).
Met het vereiste om aan te geven welke obstakels aanwezig zijn, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bijvoorbeeld bedoeld een boom, lantaarnpaal of nutsvoorziening die in de weg staat aan het realiseren van het werk of het uitvoeren van de werkzaamheid.
Aanvulling lid 2
Het tweede lid betreft een rapport van een archeologisch vooronderzoek, waarin de archeologische waarde van het archeologisch monument op de locatie(s) van de voorgenomen activiteit nader is vastgesteld. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.Dit is inmiddels verwerkt in het gedeelte van het omgevingsplan dat regels stelt over archeologie.
EEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een werk, dat geen bouwwerk is, of het uitvoeren van een werkzaamheid -ook wel een aanlegactiviteit genoemd – die van invloed is op een archeologisch monument, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de onder a tot en met d bedoelde voorschriften kunnen worden verbonden.
onderdeel a
Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften die een plicht inhouden tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden. Voorbeelden zijn voorschriften die verplichten tot het treffen van technische maatregelen, zoals het aanbrengen van een ophogingslaag, het aanpassen van de funderingswijze of het beperken van het aantal heipalen.
onderdeel b
Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften over het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 in samenhang met artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet. Dit betreft dus voorschriften over handelingen bij het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waardoor verstoring van de bodem, of verstoring of gehele of gedeeltelijke verplaatsing of verwijdering van een archeologisch monument of cultureel erfgoed onder water optreedt, tenzij het een op grond van artikel 5.1, tweede lid, van de Erfgoedwet uitgezonderd geval betreft.
onderdeel c
Onderdeel c heeft betrekking op voorschriften over de begeleiding door een archeologisch deskundige van uitvoeringswerkzaamheden. Deze deskundige is bij de werkzaamheden aanwezig en documenteert eventuele overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden die hierbij aan het licht komen.
Het instrument van archeologische begeleiding is bedoeld voor situaties waarin adequaat vooronderzoek niet mogelijk is door fysieke belemmeringen, zoals een te slopen bouwwerk, waardoor niet tot een betrouwbare waardenstelling kan worden gekomen. Ook kan de begeleiding worden ingezet voor situaties waarin civieltechnische werkzaamheden archeologisch onderzoek niet mogelijk maken of op grond van de beschikbare archeologische informatie is geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet (meer) nodig is, maar men toch graag het zekere voor het onzekere wil nemen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de aanleg van een pijpleiding voor aardgas, omdat de gegraven sleuf te smal is om een goede documentatie mogelijk te maken. Daarnaast kan er bij uitvoeringstrajecten sprake zijn van bijzondere onderzoeksvragen, die juist door archeologische begeleiding kunnen worden beantwoord. Het gaat daarbij om gebieden of complextypen waar wel een archeologische verwachting is, maar waaraan door inventariserend veldonderzoek geen specifieke locatie kan worden gekoppeld. Archeologische begeleiding is nadrukkelijk niet bedoeld als een vervanging voor een inventariserend veldonderzoek of een opgraving. Aan dit onderdeel kan niet worden voldaan met een verwijzing naar een gecertificeerde opgravingsdeskundige, omdat niet alle handelingen waaruit een archeologische begeleiding kan bestaan, handelingen zijn waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het uitzeven van grond afkomstig uit een bouwput of een baggerlocatie om archeologische overblijfselen of voorwerpen te verzamelen. Voor die gevallen kan het bevoegd gezag op basis van dit onderdeel specifieke eisen stellen aan de deskundigheid van de bij de archeologische begeleiding betrokken personen. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat de deskundige kennis moet hebben van de archeologie van het rivierengebied of van de Romeinse tijd. Veelal zullen deze eisen via het programma van eisen worden afgedwongen (zie onderdeel d). Maar het bevoegd gezag kan ook eisen stellen aan de kwalificaties van de deskundige zonder dat het een specifiek programma van eisen als voorschrift opneemt. Dit laat onverlet dat de uitvoerder van de archeologische begeleiding voor zover het handelingen betreft waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is, in ieder geval moet voldoen aan het bepaalde in artikel 5.4, eerste en tweede lid, van die wet.
onderdeel d
Met het voorschrift dat de opgraving of begeleiding op een bepaalde wijze, die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet, moet worden verricht, wordt beoogd aan te sluiten bij de Erfgoedwet en vooral bij het in die wet opgenomen certificatiesysteem, waarbij de nadruk meer is komen te liggen op de professionele standaarden uit het veld zoals tot nu toe neergelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Met deze voorschriften worden die voorschriften bedoeld die ook wel als een programma van eisen of een plan van aanpak worden aangeduid en voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet en de Omgevingswet werden gebaseerd op artikel 38, eerste lid, onder a, van de Monumentenwet 1988. In het programma van eisen en plan van aanpak kunnen randvoorwaarden aan het archeologisch onderzoek worden meegegeven, in het bijzonder de doel- en vraagstelling van het onderzoek, en kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van uitvoering. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven welke onderzoeksmethodiek moet worden ingezet en over welke specifieke kennis en ervaring de actoren moeten beschikken om het onderzoek te kunnen uitvoeren.
Voorkomen moet worden dat de inhoud van de voorschriften in strijd is met de professionele kwaliteitsnorm voor archeologisch onderzoek binnen het in de Erfgoedwet opgenomen certificatiesysteem. Dit betekent dat de voorschriften wel aanvullende eisen mogen bevatten, maar geen eisen die onder het niveau van deze normen van de beroepsgroep liggen. De voorschriften kunnen tenslotte ook betrekking hebben op non-destructief archeologisch onderzoek, zoals een veldkartering of een sonaropname van de zeebodem.
[Vervallen]
FFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het tweede lid is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht voorschriften kunnen worden verbonden over de wijze van slopen. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 5.2, derde lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het doel van een dergelijk voorschrift is de sloopmethode zo te kiezen dat de nadelige gevolgen voor de archeologische waarden ter plaatse zoveel mogelijk beperkt blijven. Ook kan zo de inzet van het instrument van archeologische begeleiding als bedoeld in het eerste lid, onder c, mogelijk worden gemaakt.
[Vervallen]
De wijziging van het omgevingsplan voor de thema's archeologie en geomorfologie is een belangrijke eerste stap in de transitie naar één omgevingsplan. Deze thematische wijziging geeft uitvoering aan het door de gemeenteraad vastgestelde ‘Externe link: Plan van aanpak Omgevingsplan Arnhem’. In dit plan van aanpak heeft de raad vastgelegd dat we het omgevingsplan stap voor stap gaan opbouwen door steeds nieuwe thema's toe te voegen. Met deze wijziging worden twee thema’s toegevoegd aan het omgevingsplan: archeologie en geomorfologie.
De gemeenteraad heeft in december 2023 een geactualiseerde archeologische beleidskaart vastgesteld. Belangrijke wijzigingen ten opzichte van het eerdere beleid zijn:
het opnemen van gebieden met een verwachting op WO-II resten;
het opstellen van een archeologische verwachting voor waterbodems van de natuurlijke en gegraven (historische) waterlopen;
rekening houden met historische begraafplaatsen;
nadere inventarisatie van bodemverstoringen en;
het verhogen van de vrijstellingsgrens in gebieden met een lage archeologische verwachting van 2.000m2 naar 5.000m2.
Het nieuwe archeologische beleid is vertaald in deze wijziging van het omgevingsplan. Dit is gedaan door Waarden op te nemen in het omgevingsplan. Ter plaatse van deze Waarden gelden aanvullende regels voor bodemingrepen zoals bouwen, kap-, graaf- en aanlegactiviteiten en voor sloopactiviteiten. De archeologische monumenten zijn opgenomen met een functie-aanduiding. In de artikelsgewijze toelichting wordt per waarde de bescherming toegelicht.
Daarnaast maken we gebruik van de mogelijkheden onder de Omgevingswet door een specifieke zorgplicht op te nemen in het omgevingsplan ter plaatse van monumenten, UNESCO-werelderfgoed en historische begraafplaatsen.
Door deze wijziging kunnen ook een aantal artikelen uit de bruidsschat komen te vervallen. Dit zijn de artikelen die verwijzen naar de regels over archeologie in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Met deze thematische wijziging gelden deze regels niet meer. Voor zover nodig is de inhoud van deze regels omgezet naar het omgevingsplan.
De geactualiseerde beleidskaart archeologie die de gemeenteraad in 2023 heeft vastgesteld, is tot stand gekomen met behulp van een deskundig adviesbureau en lokale experts. Voorafgaand aan de besluitvorming is de beleidskaart voor een periode van zes weken ter inzage gelegd en zijn de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Provincie Gelderland, het Waterschap Rijn-IJssel/Rivierenland, Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Gelders Landschap en Kastelen als belanghebbende partijen actief voor een reactie bevraagd. Dit heeft geen zienswijzen of afwijzende reacties opgeleverd. Behandeling in de Commissie Omgevingskwaliteit Arnhem leverde een positief oordeel op.
De slecht doorlatende leemlagen, worden gevoegd door het grondwater uit de beken vormen een essentieel deel van het hydrologisch systeem. Als de leemlagen om welke reden dan ook hun functie verliezen, of deze niet meer kunnen uitvoeren, dan verliezen de beken hun voeding en zullen zij minder water afvoeren of zelfs droogstaan. Het is nodig om het thema geomorfologie op te nemen in het omgevingsplan ter bescherming van deze leemlagen.
In 2015 is het bestemmingsplan ‘Leemlagen’ vastgesteld op basis van eerder uitgevoerd bodemonderzoek. Uit later uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat op een aantal gebieden die in dit eerdere bestemmingsplan zijn aangewezen als een beschermd gebied, niet langer bescherming nodig is omdat de leemlaag daar niet meer aanwezig is. Ook volgt uit de onderzoeken dat voor een aantal gebieden de verstoringsdiepte aangepast kan worden. Hier wordt uitgegaan van een verstoringsdiepte van 3 tot 4 meter. Voor de overige gebieden blijft een verstoringsdiepte van 1,5 meter gelden.
Daarnaast moet een melding worden gedaan voordat een onderzoek ten behoeve van leemlagen uitgevoerd wordt. Dit om te voorkomen dat het onderzoek leidt tot een aantasting van de leemlagen.
De transitie naar één omgevingsplan is een klus waar we de komende jaren mee bezig zullen zijn. Het betekent dat we onze regels van bijna 150 bestemmingsplannen, zeker 8 verordeningen en een kleine 600 rijksregels gaan samenvoegen in dit plan. De transitie betekent niet alleen dat we regels gaan integreren en harmoniseren, maar ook digitaliseren. Voor deze operatie zijn de komende jaren talloze wijzigingen en toevoegingen van en aan dit omgevingsplan nodig.
Om deze overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen heeft de gemeenteraad op 15 maart 2021 het ‘Plan van aanpak Omgevingsplan Arnhem’ vastgesteld. In dit plan van aanpak heeft de raad vastgelegd dat we het omgevingsplan stap voor stap gaan opbouwen door steeds nieuwe thema's toe te voegen. Met deze wijziging worden twee thema’s toegevoegd aan het omgevingsplan.
Doordat de regels zijn opgesteld volgens de laatste standaarden is het plan ook digitaal goed raadpleegbaar. Wanneer de wijziging in werking is getreden zullen wij ook gaan werken met toepasbare regels. Dit zijn vragenbomen die door een initiatiefnemer doorlopen kunnen worden om erachter te komen of er een vergunning nodig is. Door slim gebruik te maken van geo-informatie kunnen vragen automatisch worden ingevuld en hoeft een initiatiefnemer niet langer zelf te zoeken naar de juiste informatie. Daarmee gaat de dienstverlening erop vooruit.
Ook wordt met dit wijzigingsbesluit de Vangnetregeling van de bruidsschat vertaald in de regels van het omgevingsplan. De Vangnetregeling is een aanvulling op de regels van de bruidsschat in het omgevingsplan. De regels gelden naast de bruidsschat en wijzigen de bruidsschat niet. Ze zijn geen onderdeel van het omgevingsplan en zijn ook niet zichtbaar in het onderdeel Regels op de kaart van het Omgevingsloket. Deze regels gelden grotendeels met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024. In dit wijzigingsbesluit omgevingsplan wordt de Vangnetregeling verwerkt in de regels van de bruidsschat. Hierdoor wordt de verwarrende situatie, waarbij op verschillende plekken andere regels staan, hersteld en is de bruidsschat weer actueel. Dit heeft geen juridische gevolgen.
De wijziging van het omgevingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 8 november tot en met 19 december 2024. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend.
De belangen van de indiener worden niet rechtstreeks geraakt door de wijziging van het omgevingsplan. De indiener woont niet in Arnhem en zijn belang raakt ook niet de bescherming van archeologische of geomorfologische waarden.
De inhoud van deze zienswijze is gericht tegen de systematiek en de techniek van de Omgevingswet en de wijze waarop deze wijziging van het omgevingsplan is opgebouwd. In de zienswijzenota is deze zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze zienswijzennota is opgenomen als bijlage bij dit raadsvoorstel. Naar aanleiding van deze zienswijze wordt in de motivering bij het plan een duidelijkere koppeling opgenomen met het vastgestelde beleid voor archeologie. Ook heeft indiener ons gewezen op de RIN-Locatie waar de regels over de leemlagen niet goed waren verwerkt in het plan. Het voorstel is om via een gewijzigde vaststelling de juiste bescherming van de leemlagen (aanduiding ‘Waarde – Geomorfologie – leemlagen > 1,5 meter’ met bijbehorende regels) op te nemen.
Op een aantal onderdelen is het omgevingsplan ambtelijk gewijzigd.
Verwerken van archeologische waarden in ontwikkelplannen
De afgelopen jaren is een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt door middel van een bestemmingsplanwijziging. Voor deze wijzigingen is archeologisch onderzoek uitgevoerd en zijn op een aantal locaties de archeologische waarden aangepast.
MUTATIES ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART 2024
Tijdens de terinzagelegging is gebleken dat deze mutaties nog niet goed waren meegenomen in het ontwerp. Wij hebben dit geïnventariseerd, het voorstel is om het wijzigingsbesluit gewijzigd vast te stellen zodat de bescherming weer in overeenstemming gebracht kan worden met hetgeen is vastgelegd in de ontwikkelplannen (zie de bijlage met het wijzigingenoverzicht voor de exacte wijzigingen).
Technische aanpassingen
Een aantal kennelijke verschrijvingen is hersteld in 3.11, 3.12 en 3.13. Zo stond er bijvoorbeeld in artikel 3.12 in het eerste lid:
“De gronden met de waarde Geomorfologie - Leemlagen > 3,0 m met werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >3,0m kunnen zich leemlagen op een diepte van 3,0 meter beneden maaiveld bevinden.”
Dit is aangepast naar:
“Op de gronden met de waarde Geomorfologie - Leemlagen > 3,0 m met werkingsgebied waarde Geomorfologie - leemlagen >3,0m kunnen zich leemlagen op een diepte van 3,0 meter beneden maaiveld bevinden.”
Daarnaast is het eerste lid in artikel 5.4 geschrapt en aangepast naar ‘Gereserveerd’. Dit artikel luidde als volgt:
“Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.”
Deze bepaling staat in de bruidsschat en is opgenomen zodat er voor de ruimtelijke bouwactiviteit een vergunningplicht in het leven wordt geroepen. Deze regel geldt voor alle ruimtelijke bouwactiviteiten en niet alleen voor archeologie. Om dubbele regels te voorkomen is het voorstel om dit artikel te schrappen uit deze thematische wijziging van het omgevingsplan.
Voorliggende wijziging van het omgevingsplan is de eerste wijziging die wij hebben opgesteld volgens de nieuwe standaarden onder de Omgevingswet. Daarmee zijn wij een van de koplopers in Nederland. Het Digitaal Stelsel Omgevingswet, de technische Standaarden en daarmee de software zijn nog volop in ontwikkeling. De nieuwe regels moeten worden doorvertaald naar een geheel nieuwe component; Toepasbare regels. Deze vormen de vragenbomen in het Omgevingsloket,
waar inwoners en professionele gebruikers direct gebruik van maken bij toetsen en aanvragen van initiatieven. Technische problemen kunnen mogelijk leiden tot vertraging, er is wel volop contact met onze softwareleveranciers en met andere gemeenten zodat wij snel kunnen schakelen.
Belanghebbenden hebben kunnen reageren op de actualisatie van de beleidskaart (zie 1.2).
De onderdelen geomorfologie en de aanpassing van de bruidsschat zijn technische aanpassingen.
Er is een vooraankondiging gepubliceerd in het gemeenteblad, zodat geïnteresseerden op de hoogte zijn gebracht, en met vragen en opmerkingen contact kunnen opnemen met de gemeente.
De met deze wijziging gepaard gaande werkzaamheden kunnen vanuit de huidige capaciteit worden uitgevoerd.
Bij archeologie en bij leemlagen geldt het principe ‘de verstoorder betaalt’ om te voorkomen dat het (archeologisch) bodemarchief verstoord wordt. Dit betekent dat de noodzakelijke archeologische onderzoeken moeten worden betaald door de initiatiefnemer van de (bouw)werkzaamheden. De financiering van alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van deze wijziging van het omgevingsplan komen daarmee voor rekening van particuliere initiatiefnemers.
Na vaststelling van het wijzigingsbesluit en omgevingskwaliteitsplan door uw raad kunnen belanghebbenden nog zes weken beroep aantekenen tegen het wijzigingsbesluit en omgevingskwaliteitsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het omgevingsplan treedt in werking vier weken na de bekendmaking. Indien er geen beroep wordt ingediend wordt het wijzigingsbesluit na zes weken onherroepelijk.
Een omgevingsplan bestaat uit regels en gaat vergezeld van deze motivering. Iedere regel heeft een zogenaamd 'werkingsgebied'. Dit werkingsgebied geeft aan waar in de gemeente een bepaalde regel geldt. Het omgevingsplan bevat regels die te maken hebben met de fysieke leefomgeving. Het gaat dan bijvoorbeeld om regels over bouwen (waar, hoe hoog, welke materialen) of het gebruik van gronden (wonen, detailhandel, groen). Maar het kunnen ook regels zijn over monumenten, water, gezondheid, veiligheid et cetera. Het omgevingsplan richt zich op het goed functioneren, beheren en beschermen van onze stad en ons buitengebied.
De transitie naar één omgevingsplan is een klus waar we de komende jaren nog even zoet mee zijn. Het betekent dat we onze regels van bijna 150 bestemmingsplannen, zeker 8 verordeningen en een kleine 600 rijksregels gaan samen voegen in dit plan. De transitie betekent niet alleen dat we regels gaan integreren en harmoniseren, maar ook digitaliseren. Voor deze operatie zijn de komende jaren talloze wijzigingen en toevoegingen van en aan dit omgevingsplan nodig.
Om deze overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen heeft de gemeenteraad op 15 maart 2021 het ‘Plan van aanpak Omgevingsplan Arnhem’ vastgesteld. In dit plan van aanpak heeft de raad vastgelegd dat we het omgevingsplan stap voor stap gaan opbouwen door steeds nieuwe thema's toe te voegen. In de toelichting op het omgevingsplan staat hier meer informatie over opgenomen.
De gemeenteraad van de gemeente Arnhem heeft in december 2023 de geactualiseerde archeologische beleidskaart vastgesteld. De wijziging van het omgevingsplan is nodig om de nieuwe archeologische beleidskaart te vertalen naar en op te nemen in de regels van het omgevingsplan. Ook wordt het plangebied voor Schaapsdrift aangepast naar aanleiding van archeologisch onderzoek.
Daarnaast worden de regels over leemlagen geactualiseerd en overgenomen in het omgevingsplan.
Indien nodig wijzigt dit besluit de bruidsschat t.a.v. archeologie en de regels over het verrichten van werken en werkzaamheden.
De technische aanpassingen die zijn voorgeschreven door het rijk van de bruidsschat worden doorgevoerd.
Het omgevingsplan is van toepassing op heel Arnhem.
Een bestemmingsplan kan alleen in het geheel komen te vervallen. Indien het niet mogelijk is om een bestemmingsplan in het geheel te laten vervallen, bijvoorbeeld omdat alleen maar één thema wordt gewijzigd, dan kunnen voorrangsregels worden opgenomen.
1.4.1 Vervallen onderdelen
Het bestemmingsplan ‘Leemlagen’ komt te vervallen. De overige bestemmingsplannen die onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan blijven met deze wijziging van het omgevingsplan van kracht.
1.4.2 Toegevoegde onderdelen
Aan het omgevingsplan worden regels toegevoegd die gelden ter plaatse van archeologische verwachtingsplaatsen en archeologisch waardevolle gebieden. Deze regels hebben voorrang ten opzichte van de regels over archeologie in de bestemmingsplannen die onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
Ook is na de vaststelling van het bestemmingsplan 'Leemlagen' zijn in een aantal plannen regels over de leemlagen opgenomen. De regels die in dit omgevingsplan zijn toegevoegd hebben voorrang opzichte van de regels over leemlagen in de bestemmingsplannen die onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
Het thema archeologie gaat over het behoud van archeologische waarden in de bodem. Sinds Nederland in 1992 het Verdrag van Malta ondertekende, moeten archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem behouden blijven. Zo niet, dan moeten ze worden veiliggesteld door onderzoek. Initiatiefnemers van initiatieven waarbij de bodem wordt geroerd, zijn verantwoordelijk voor deze onderzoeken.
‘Bodemroering' verwijst naar het verstoren of verplaatsen van de bodem door menselijke activiteiten of natuurlijke processen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door graafwerkzaamheden, landbouw, bouwprojecten, door natuurlijke verschijnselen zoals erosie en aardverschuivingen maar ook door veranderingen in de waterhuishouding en het samendrukken van bodemlagen. Elke verandering in de bodem kan invloed hebben op archeologische waarden. Bodemroering kan archeologische lagen en vondsten in de bodem beschadigen of verplaatsen, waardoor waardevolle informatie over het verleden verloren kan gaan. Daarom is het bij projecten die bodemroering veroorzaken belangrijk om vooraf archeologisch onderzoek te doen en maatregelen te nemen om archeologische waarden te beschermen. Onderzoek moet uitgevoerd worden door daarvoor gecertificeerde instellingen envolgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Bodemroering kan voorkomen bij verschillende activiteiten die het omgevingsplan mogelijk maakt, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten en sloopactiviteiten. De regels over archeologie hebben hierdoor invloed op andere regels in het omgevingsplan.
Regelgeving en beleid over archeologie
Rijk
De Omgevingswet verplicht overheden om bij veranderingen in de leefomgeving rekening te houden met cultureel erfgoed, waaronder archeologische waarden. In het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal) staan de regels over de archeologische rijksmonumenten.
Provincie
De provincie heeft archeologiebeleid en zorgt voor het behoud en beheer van belangrijke archeologische waarden binnen de provincie. Ze houdt toezicht op gemeentelijke archeologische beleidskaarten en plannen. Ook bevat de provinciale verordening regels over de bescherming van UNESCO werelderfgoed. Zo staat in de verordening dat in een omgevingsplan regels moeten worden opgenomen om de Neder-Germaanse Limes te beschermen.
Gemeente
Gemeenten mogen zelf bepalen hoe zij hun archeologische beleid inrichten. In december 2023 heeft de gemeenteraad van Arnhem de ‘Externe link: Geactualiseerde beleidskaart archeologie’ vastgesteld. Deze vervangt het oude beleid uit 2010 en voegt nieuwe punten toe. De kaart laat zien waar bekende of verwachte archeologische monumenten zijn en welke regels daar gelden.
De gemeente Arnhem blijft het 'vrijstellingenbeleid' volgen. Dit betekent dat niet overal en bij iedere ingreep archeologisch onderzoek verplicht is, maar dat het afhangt van de verwachting en waarde van een gebied.
Doelstelling
Het nieuwe beleid actualiseert en breidt de bestaande archeologische kaarten uit met enkele aanvullende thema’s. Belangrijke doelen zijn:
a. het opstellen van een archeologische verwachting voor waterbodems van de natuurlijke en gegraven (historische) waterlopen binnen de gemeente Arnhem. Deze ontbrak op de oude verwachtingskaarten;
b. het evalueren en toetsen van het verwachtingsmodel van het oude beleid uit 2010.Dit door landschappelijke en archeologische gegevens naast elkaar te leggen en zo te komen tot een actueel verwachtingsmodel;
c. Analyse van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN3 en afgeleiden) om zo locaties met archeologische resten als grafheuvels en prehistorische akkercomplexen (‘celtic fields’) te identificeren;
d. Nadere inventarisatie van bodemverstoringen;
e. Toevoeging van WOII-verwachtingszones als kaartlaag aan de archeologische verwachtingskaart.
Nieuw beleid
Het nieuwe beleid is gemaakt met de geactualiseerde beleidskaart archeologie, vastgesteld door de gemeenteraad in december 2023. Dit is gedaan met de bijbehorende verantwoording (RAAP rapport 4938) en nieuwe regels. Naast de genoemde doelen onder 2.3, houdt het nieuwe beleid ook rekening met bodemingrepen bij historische begraafplaatsen. De vrijstellingsgrens voor onderzoek in gebieden met een lage archeologische verwachting is verhoogd van 2.000 m² naar 5.000 m². Gebieden met een verwachting op WOII-archeologie zijn gebufferd om illegaal zoeken naar deze resten te voorkomen.
Onderbouwing gemaakte keuzes
Waterbodems zoals sloten en rivieren kunnen ook archeologische waarden hebben. In het oude beleid was hier geen verwachting voor, wat als een gemis werd gezien. Daarom zijn waterbodems nu opgenomen in het nieuwe archeologiebeleid. Dit wordt ook gevraagd in de Erfgoedmonitor, een onderzoek door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Op rijksniveau vindt men dit ook belangrijk.
Het nieuwe beleid evalueert en test bestaande verwachtingsmodellen, analyseert het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) en onderzoekt bodemverstoringen. Dit helpt om onze kennis en modellen te verbeteren. Het oude beleid had ook geen verwachtingen voor archeologie uit de Tweede Wereldoorlog, wat een gemis was, vooral omdat deze periode belangrijk is in Arnhem.
De vrijstellingsgrens voor onderzoek in gebieden met een lage archeologische verwachting is verhoogd van 2.000 m² naar 5.000 m². Dit komt omdat onderzoek in deze gebieden vrijwel nooit relevante gegevens opleverde. Maar dit betekent niet dat er nooit archeologische waarden zijn. Soms zijn de onderzoeksmethoden niet voldoende.
Het nieuwe archeologische beleid is vertaald in deze wijziging van het omgevingsplan. Dit is gedaan door Waarden op te nemen in het omgevingsplan. Ter plaatse van deze Waarden gelden aanvullende regels voor bodemingrepen zoals bouwen, kap- graaf- en aanlegactiviteiten en voor sloopactiviteiten. De archeologische monumenten zijn opgenomen met een functie-aanduiding. In de artikelsgewijze toelichting wordt per waarde de bescherming toegelicht.
Door deze wijziging kunnen ook een aantal artikelen uit de bruidsschat komen te vervallen. Dit zijn de artikelen die verwijzen naar de regels over archeologie in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Met deze thematische wijziging gelden deze regels niet meer. Voor zover nodig is de inhoud van deze regels omgezet naar het omgevingsplan.
BAAC heeft een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) Plangebied Schaapsdrift e.o Arnhem (verkennend booronderzoek) uitgevoerd in het plangebied Schaapsdrift en omgeving te Arnhem (M.T. Houwman & Bergman; Gemeente Arnhem, plangebied Schaapsdrift en omgeving te Arnhem, inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), BAAC rapport V 24.0088). Aanleiding voor het onderzoek is het voornemen om het gebied stedenbouwkundig te ontwikkelen.
Uit bureauonderzoek Schaapsdrift en omgeving (ADC Rapport 6215) volgt dat het plangebied tijdens en na de Tweede Wereldoorlog (WOII) grotendeels geroerd is. Dit kwam deels door de bombardementen in de nadagen van de slag om Arnhem maar ook door bouwwerkzaamheden na de oorlog vanaf de jaren ‘50.
Om vast te stellen dat het gebied inderdaad verstoord is en er geen intacte AC-horizont meer is waar archeologische sporen en vondsten in aangetroffen kunnen worden, is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Helaas kon maar een deel van het plangebied van de Gebiedsvisie Schaapsdrift worden onderzocht. Wel is het mogelijk om de resultaten van het booronderzoek te hanteren voor het gehele plangebied omdat de delen die niet konden meegenomen worden veelal bebouwd zijn door woningen of bedrijfspanden. Vooral de delen met bedrijfspanden zijn meerdere keren gesloopt, verbouwd of bebouwd in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Geconcludeerd kan worden dat de bodem hier ter plaatse al verstoord is. Voor het deel dat onderzocht is middels boringen blijkt met uitzondering van een klein deel in het noorden van het plangebied aan de Velperweg/Esperantolaan ook verstoord te zijn. De Esperantolaan zelf is niet meegenomen binnen het plangebied en daarvoor geldt dat de hoge verwachting gehandhaafd moet worden. In het Selectiebesluit Schaapsdrift - Gebiedsvisie 2024‑10‑21zijn de precieze wijzigingen aangegeven.
De gemeente Arnhem staat bekend om haar fraaie beken die in het noordelijke stadsdeel het stedelijk gebied doorkruisen. Deze beken zijn gezichtsbepalend en worden door de bevolking van de stad gekoesterd. De beken worden gevoed door lokaal grondwater. Hemelwater dat in de bodem infiltreert stagneert op in de bodem aanwezige slecht doorlatende leemlagen. Het grondwater stroomt over deze leemlagen af richting het beekdal, waarna het uitstroomt in de beken en deze voedt. De slecht doorlatende leemlagen vormen een essentieel deel van het hydrologisch systeem. Als de leemlagen om welke reden dan ook hun functie verliezen, of deze niet meer kunnen uitvoeren, dan verliezen de beken hun voeding en zullen zij minder water afvoeren of zelfs droogstaan. Het is nodig om het thema leemlagen op te nemen in het omgevingsplan ter bescherming van deze leemlagen.
De leemlagen hebben een dikte die varieert van enkele tientallen centimeters tot enkele meters. Naast de dikte is ook de diepte waarop de leemlaag voorkomt sterk verschillend. De leemlaag kan net onder maaiveld beginnen, maar ook pas op tientallen meters diepte. Daarnaast is bekend dat leemlagen zowel horizontaal, diagonaal als verticaal zijn afgezet.
Noodzaak bescherming leemlagen
In een dynamische stad als Arnhem vinden veel ontwikkelingen plaats, ook in de ondergrond. De ondergrond wordt echter al voor andere doeleinden gebruikt, alhoewel dat vanaf het maaiveld niet altijd even zichtbaar is. In de ondergrond bevinden zich kabels en leidingen, parkeergarages en overige infrastructuur. Uit de ondergrond wordt plaatselijk grondwater onttrokken voor drinkwaterbereiding, voor industriële processen en soms ook, maar dan tijdelijk, voor de bemaling van bouwputten. De laatste jaren worden ook steeds meer bodemenergiesystemen geïnstalleerd, open en gesloten systemen, beide reiken tot grote diepte en kunnen de leemlagen doorboren. Als de voeding van de beken door aantasting van de leemlagen deels wegvalt, dan is het niet ondenkbaar dat de beken plaatselijk en/of in een deel van het jaar droog komen te staan.
De leemlagen verliezen hun waterremmende werking als ze worden doorboord of vergraven. Dat zou bijvoorbeeld kunnen bij het bouwen van ondergrondse parkeergarages, het uitvoeren van boringen voor kabels en leidingen of ten behoeve van waterwinning en grondwateronttrekking (bijvoorbeeld ten behoeve van bouwputbemaling) en door het aanbrengen van open en gesloten systemen voor warmte-koudeopslag. Maar ook door minder omvangrijke werkzaamheden als het aanleggen van een dieper gelegen riool. De gemeente Arnhem vindt het belangrijk dat deze leemlagen worden beschermd.
De leemlagen dienen te worden beschermd om de voeding van de beken in stand te houden. Dit doen we door een gebied met een Waarde op te nemen voor de leemlagen met ter plaatse een verbod om, zonder vergunning, activiteiten uit te voeren die de waterremmende werking van die leemlagen geheel of gedeeltelijk teniet doen.
Een dergelijk verbod beperkt de bouw- en gebruiksmogelijkheden of leidt tot administratieve lasten en moet niet meer dan nodig worden toegepast. Het moet dus gaan om:
a. gronden waar zich mogelijk leemlagen bevinden;
b. de leemlagen moeten een waterremmende werking hebben;
c. de leemlagen moeten de beken voeden en een bijdrage aan het debiet van die beken leveren.
In 2015 is het bestemmingsplan ‘Leemlagen’ vastgesteld op basis van eerder uitgevoerd bodemonderzoek. Uit later uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat op een aantal gebieden die in dit eerdere bestemmingsplan zijn aangewezen als een beschermd gebied, niet langer bescherming nodig is omdat de leemlaag daar niet meer aanwezig is. Ook volgt uit de onderzoeken dat voor een aantal gebieden de verstoringsdiepte aangepast kan worden. Hier wordt uitgegaan van een verstoringsdiepte van 3 c.q 4 meter. Voor de overige gebieden blijft een verstoringsdiepte van 1,5 meter gelden. Bij een wijziging van het omgevingsplan zal, indien dit nodig is, de beschermingsdiepte aangepast worden indien uit nieuwe informatie dat een andere bescherming nodig is.
Daarnaast moet een melding worden gedaan voordat een onderzoek ten behoeve van leemlagen uitgevoerd wordt. Dit om te voorkomen dat het onderzoek leidt tot een aantasting van de leemlagen.
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
a. met niet-destructief onderzoek kan worden aangetoond dat zich in de bodem van de gronden waar een voornemen is gepland geen leemlagen worden aangetroffen met een relevante waterremmende werking die ook nog beken voeden (net niet-destructief wordt bedoeld dat ook bij het onderzoek eventuele leemlagen niet beschadigt mogen worden);
b. andere belangen zodanig belangrijk zijn dat deze het belang van de bescherming van de leemlagen 'overstijgen' (dit ter bepaling door het college van B&W). Het verbod strekt zich niet alleen uit tegen doorboringen maar tegen alle handelingen die tot schade van de leemlagen kunnen leiden. Voorbeelden van dit soort handelingen zijn:
het uitvoeren van boringen ten behoeve van tijdelijke grondwaterbemalingen;
het maken van funderingen en het leggen van (diepe) riolen;
het plaatsen van heipalen en damwanden;
het plaatsen van warmtewisselaars ten behoeve van gesloten bodemenergiesystemen;
het bouwen van ondergrondse verblijfsruimtes en parkeergarages;
het uitvoeren van boringen ten behoeve van diepinfiltratie;
het plaatsen van peilbuizen, het plaatsen van systemen voor de sanering van bodemverontreiniging;
alle overige handelingen die kunnen leiden tot beschadiging van de waterremmende leemlagen;
boringen om de bodem in kaart te brengen (dus ook het onderzoek voor het bepalen of zich leemlagen in de ondergrond bevinden).
De met deze wijziging gepaard gaande werkzaamheden kunnen vanuit de huidige capaciteit worden uitgevoerd.
Bij archeologie en bij leemlagen geldt het principe ‘de verstoorder betaalt’ om te voorkomen dat het (archeologisch) bodemarchief verstoord wordt. Dit betekent dat de noodzakelijke archeologische onderzoeken moeten worden betaald door de initiatiefnemer van de (bouw)werkzaamheden. De financiering van alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van deze wijziging van het omgevingsplan komen daarmee voor rekening van particuliere initiatiefnemers.
Afdeling 13.6 van de Omgevingswet gaat in over het kostenverhaal bij activiteiten en activiteiten vanwege gebruikswijzigingen. Daarin is bepaald dat het niet is toegestaan om aangewezen bouw- of gebruiksactiviteiten te verrichten zonder het kostenverhaal geregeld te hebben. Het kostenverhaal kan daarbij zowel via privaatrechtelijke weg met een overeenkomst als via publiekrechtelijke weg met regels in het omgevingsplan worden vastgelegd.
Het vastleggen van de regels over archeologie of over leemlagen zijn geen aangewezen bouw- of gebruiksactiviteiten. Het is daarom niet nodig om het kostenverhaal te regelen.
Op grond van artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit wordt bij het vaststellen van een omgevingsplan aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij moet worden aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepassen van eventueel gemeentelijk participatiebeleid.
De geactualiseerde beleidskaart archeologie is tot stand gekomen met behulp van lokale experts op het gebied van archeologie en Tweede Wereldoorlog. Daarnaast is de kaart voor een periode van zes weken ter inzage gelegd en zijn stakeholders (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, provincie Gelderland, Waterschap Rijn-IJssel/Rivierenland, Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Gelders Landschap en Kastelen) actief voor reactie bevraagd.
De actualisatie van de regels voor leemlagen betreft een technische actualisatie. Dit plan leent zich daarom niet goed voor participatie. Wel is er een vooraankondiging gepubliceerd in het gemeenteblad.
De vernieuwde kaart die het archeologiebeleid ondersteunt en die de basis vormt voor aanpassingen in het omgevingsplan, is al besproken met de betrokken partijen tijdens het participatietraject. Extra overleg wordt niet nodig geacht. Lokale experts hebben gereageerd op verschillende punten, zoals mogelijke diepere bodemverstoring door landbouwactiviteiten in Arnhem-Noord, de hypothetische route van een oude Romeinse weg, en mogelijke archeologische vondsten in diepe, uitgegraven waterbodems. Staatsbosbeheer heeft om meer uitleg over het nieuwe beleid gevraagd. Waar noodzakelijk zijn er aanpassingen gedaan. Het monitoren van diepere bodemverstoringen in Arnhem-Noord is onderdeel geworden van het nieuwe beleid voor de komende jaren.
Het ontwerp-omgevingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend.
/join/id/pubdata/gm0202/2024/6ea2db832d1049bda126f07a471afd3e/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/pubdata/gm0202/2024/8aab3631b6fe4eddbcbc0623ee90e3b7/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/pubdata/gm0202/2025/0cc3c1e428f24597a9a3facb880e7448/nld@2025‑04‑17;10232600
/join/id/pubdata/gm0202/2025/0cb24d2a97b64122b7bcc72ac204d029/nld@2025‑04‑17;10232600
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-174865.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.