Provinciaal blad van Flevoland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Flevoland | Provinciaal blad 2024, 19653 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Flevoland | Provinciaal blad 2024, 19653 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Provinciale Staten van Flevoland,
Overwegende dat de Omgevingsverordening provincie Flevoland, zoals vastgesteld op 1 november 2023, gelijktijdig met de Omgevingswet in werking is getreden per 1 januari 2024;
Dat deadlines in regelgeving en andere verplichtingen nopen tot een beperkte herziening van deze Omgevingsverordening ten aanzien van de regionale verdringingsreeks droogte IJsselmeergebied en het aanwijzen van provinciale wegen voor geluidproductieplafonds;
Dat de omvang van de herziening is uitgebreid met een aantal onderwerpen naar aanleiding van de resultaten van een uitgevoerde Quick Scan naar de juridische borging van vastgestelde beleidsnota’s / omgevingsbeleid over erfgoed, landschap, natuur en water;
Dat het daarnaast nodig is juridisch-technische, tekstuele en geometrische onvolkomenheden te herstellen;
Dat van de Ontwerp Herziening Omgevingsverordening provincie Flevoland 2024 kennis is gegeven in Provinciaal Blad 2024 nr. 9041 van 18 juni 2024 met een rectificatie in Provinciaal Blad 2024 nr. 9862 van 3 juli 2024;
Dat de ontwerpverordening ter inzage heeft gelegen van 19 juni 2024 tot en met 30 juli 2024 op de www.flevoland.nl/terinzage en op www.officiëlebekendmakingen.nl en beschikbaar is gesteld in het Omgevingsloket (akn/nl/bill/pv24/2024/3_84);
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 22 oktober 2024, nummer 3315127;
Gelet op het bepaalde in de Omgevingswet en de daarbij behorende uitvoeringsregelgeving, de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet;
Besluiten:
Vast te stellen de navolgende wijziging van de Omgevingsverordening provincie Flevoland en de daarbij behorende bijlagen:
Herziening Omgevingsverordening provincie Flevoland 2024
De Herziening Omgevingsverordening provincie Flevoland 2024 d.d. 11 december 2024 (kenmerk 3315127),
zoals is aangegeven in Bijlage A.
De wijzigingen betreffen het aanwijzen van provinciale wegen voor geluidproductieplafonds (hoofdstuk 9), de instructieregels omgevingsplan voor de bebouwingscontour houtkap (hoofdstuk 16), geitenhouderijen (hoofdstuk 17) en omgevingskwaliteit (hoofdstuk 8), de instructieregel over het faunabeheerplan (hoofdstuk 16), het toevoegen van de regionale verdringingsreeks droogte IJsselmeergebied (hoofdstuk 12), het aanvullen van het verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden met schuine boringen (hoofdstuk 4) en het laten vervallen van het hoofdstuk over ontgassen binnenvaart (hoofdstuk 18). Daarnaast worden juridisch-technische, tekstuele en geometrische onvolkomenheden hersteld in de hoofdstukken 4 t/m 9, 11, 12, 14 en 16 t/m 18 en 22.
Tenslotte zijn de volgende werkingsgebieden toegevoegd: ‘beschermingszone Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden Kuinderschans en - burchten, Unesco-monument Schokland en Rivierduingebied Swifterbant’ en ‘gebied vergunningvrije bodemenergiesystemen’. Tenslotte zijn de geometrieën van de werkingsgebieden ‘Natuurnetwerk Nederland’, ‘provinciale wegen’ en ‘zwemlocaties’ gewijzigd.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 11 december 2024
Provinciale Staten van Flevoland
de griffier, de voorzitter,
A
Het opschrift van hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
B
Paragraaf 4.2.1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden een milieubelastende activiteit te verrichten als bedoeld in:
artikel 3.5 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het exploiteren van een vergunningplichtige stookinstallatie;
artikel 3.24 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke vloeistoffen;
artikel 3.27 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke stoffen;
artikel 3.36 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke meststoffen;
artikel 3.39 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan, mengen en scheiden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke vloeistoffen;
afdeling 3.3 Besluit activiteiten leefomgeving, complexe bedrijven;
artikel 3.103 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de metaalproductenindustrie;
artikel 3.118 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de chemische producten industrie;
artikel 3.122 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de leerindustrie;
artikel 3.170 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de milieustraat;
artikel 3.184 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen;
artikel 3.232 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de chemische wasserij; en
artikel 3.329 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op militaire kazernes.
Het is verboden bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden te gebruiken.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 2 meter ten opzichte van maaiveld.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 8 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 17 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 20 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor werken en handelingen:
werken, daaronder begrepen leidingen en installaties, te maken of te houden met het kennelijke doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door of in de bodem mogelijk te maken met uitzondering van werkendie voorzien in:
het vervoer van schadelijke stoffen ten behoeve van niet bedrijfsmatig gebruik;
het doelmatig verwijderen van binnen het gebied vrijkomende schadelijke stoffen.
wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze -al dan niet tijdelijk- voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;
kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;
een lozing op of in de bodem uit te voeren met uitzondering van lozingen waarvoor de regels gelden zoals gesteld in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk;
de bodem onder oppervlaktewater te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen of te verstoren met uitzondering van onderhoudsbaggerwerkzaamheden.
Waar sprake is van oprichten, maken of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.
Het verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden, als bedoeld in Artikel 4.4, tweede lid, geldt niet, indien uit de toelatingsbeschikking blijkt dat het middel in een met het oog op de bescherming van het grondwater aangewezen gebied mag worden toegepast.
Het verbod op bodemverstoring, als bedoeld in Artikel 4.4, derde lid, Artikel 4.4, vierde lid, Artikel 4.4, vijfde lid, Artikel 4.4, zesde lid, Artikel 4.4, zevende lid en Artikel 4.4, achtste lid, geldt niet voor:
het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen, met het oog op de openbare drinkwaterproductie, waaronder inbegrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten voor de grondwatermonitoring;
het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;
het onderzoeken en saneren van de bodem en het grondwater dan wel het verrichten van activiteiten ten gevolge van waarvan een verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt verminderd of verplaatst, indien voor het saneren of die activiteiten Hoofdstuk 6 of het overgangsrecht als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van toepassing is;
het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een verleende omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen, mits wordt voldaan aan Artikel 4.12;
het uitvoeren van sonderingen, mits:
na het trekken van de sondeerstangen het gehele sondeergat volledig wordt opgevuld met zwelklei met behulp van de "Naprikmethode", en
ten minste vier weken voor het begin van de sondering een melding wordt gedaan als bedoeld in Artikel 4.13;
onderhoudsbaggerwerkzaamheden.
Artikel 4.5, tweede lid vindt geen toepassing indien het werk of de handeling valt onder de in Artikel 4.4, eerste lid en Artikel 4.4, negende lid gestelde verboden.
C
Artikel 4.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden een milieubelastende activiteit te verrichten als bedoeld in:
artikel 3.5 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het exploiteren van een vergunningplichtige stookinstallatie;
artikel 3.24 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke vloeistoffen;
artikel 3.27 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke stoffen;
artikel 3.36 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke meststoffen;
artikel 3.39 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan, mengen en scheiden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke vloeistoffen;
afdeling 3.3 Besluit activiteiten leefomgeving, complexe bedrijven;
artikel 3.103 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de metaalproductenindustrie;
artikel 3.118 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de chemische producten industrie
artikel 3.122 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de leerindustrie;
artikel 3.170 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de milieustraat;
artikel 3.184 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen;
artikel 3.232 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de chemische wasserij; en
artikel 3.329 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op militaire kazernes.
Het is verboden bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden te gebruiken.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 2 meter beneden maaiveld.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 26 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 29 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 32 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 35 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning:
werken, daaronder begrepen leidingen en installaties, te maken of te houden met het kennelijke doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door of in de bodem mogelijk te maken met uitzondering van werkendie voorzien in:
het vervoer van schadelijke stoffen ten behoeve van niet bedrijfsmatig gebruik;
het doelmatig verwijderen van binnen het gebied vrijkomende schadelijke stoffen.
wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze - al dan niet tijdelijk - voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;
kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;
een lozing op of in de bodem uit te voeren met uitzondering van lozingen waarvoor de regels gelden zoals gesteld in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk;
de bodem onder oppervlaktewater te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen met uitzondering van onderhoudsbaggerwerkzaamheden.
Waar sprake is van oprichten, maken of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.
D
Artikel 4.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 8 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 17 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 20 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 23 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 26 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 29 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 32 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 35 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 38 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 41 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 44 meter ten opzichte van NAP.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 47 meter ten opzichte van NAP.
E
Artikel 4.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.4 , negende Lid
lid
wordt in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling relevante gegevens en bescheiden verstrekt over de voorgenomen activiteit.
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.6, tiende lid wordt in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling relevante gegevens en bescheiden verstrekt over de voorgenomen activiteit.
F
Paragraaf 4.2.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden tot een diepte van 2 meter ten opzichte van maaiveld een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 8 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 17 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 20 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding voor een boorput geschikt voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie gegevens en bescheiden over:
Een melding voor een boorput geschikt voor de uitwisseling van energie bevat aanvullend:
de kadastrale aanduiding van de plaats van de boorput;
de coördinaten van de boorput conform artikel 7.1b Omgevingsregeling;
een beschrijving van het systeem waar de boorput deel vanuit maakt;
een beschrijving van de constructie van de boorput inclusief de materiaalkeuze en de te gebruiken vloeistoffen;
de wijze waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd;
de diepte van de boorput ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil respectievelijk maaiveld.
Artikel 4.11 , achtste Lid
lid
en Artikel 4.11 , negende Lid
lid
zijn van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 2 meter ten opzichte van maaiveld bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Bij werkzaamheden aan de fundering van een bouwwerk worden de prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, minimaal twee meter beneden maaiveld afgewerkt door middel van de methodes 'afzagen' of 'afknabbelen'.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 8 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 17 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 20 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 2 meter ten opzichte van maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 8 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 17 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 20 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder f, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding gegevens en bescheiden over:
de begrenzing van de activiteit;
de verwachte datum van het begin van de activiteit;
gegevens en bescheiden over de uitvoerder;de voor de sondering te gebruiken methode;
de kadastrale aanduiding van de plaats van de sondering;
de coördinaten van de sondering(en) conform artikel 7.1b Omgevingsregeling.
;
de voor de sondering te gebruiken methode.
Artikel 4.13 , negende Lid
lid
is van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
G
Paragraaf 4.2.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden tot een diepte van 2 meter ten opzichte van maaiveld een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 26 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 29 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 32 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden tot een diepte van 35 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding voor een boorput geschikt voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie gegevens en bescheiden over:
Een melding voor een boorput geschikt voor de uitwisseling van energie bevat aanvullend:
de kadastrale aanduiding van de plaats van de boorput;
de coördinaten van de boorput conform artikel 7.1b Omgevingsregeling;
een beschrijving van het systeem waar de boorput deel vanuit maakt;
een beschrijving van de constructie van de boorput inclusief de materiaalkeuze en de te gebruiken vloeistoffen;
de wijze waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd;
de diepte van de boorput ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil respectievelijk maaiveld.
Artikel 4.14 , negende Lid
lid
en Artikel 4.14 , tiende Lid
lid
zijn van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 2 meter ten opzichte van maaiveld bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Bij werkzaamheden aan de fundering van een bouwwerk worden de prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, minimaal twee meter beneden maaiveld afgewerkt door middel van de methodes 'afzagen' of 'afknabbelen'.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 26 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 29 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 32 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 35 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 2 meter ten opzichte van maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 26 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 29 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 32 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 35 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder f, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding gegevens en bescheiden over:
de begrenzing van de activiteit;
de verwachte datum van het begin van de activiteit;
gegevens en bescheiden over de uitvoerder; de voor de sondering te gebruiken methode;
de kadastrale aanduiding van de plaats van de sondering;
de coördinaten van de sondering(en) conform artikel 7.1b Omgevingsregeling.
;
de voor de sondering te gebruiken methode.
Artikel 4.16 , tiende Lid
lid
is van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
H
Artikel 4.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 8 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Bij werkzaamheden aan de fundering van een bouwwerk worden de prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, minimaal twee meter beneden maaiveld afgewerkt door middel van de methodes 'afzagen' of 'afknabbelen'.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 17 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 20 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 23 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 26 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 29 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 32 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 35 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 38 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 41 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 44 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 47 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
I
Artikel 4.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 8 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 17 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 20 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 23 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 26 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 29 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 32 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 35 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 38 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 41 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 44 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 47 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
Het is verboden een sondering uit te voeren als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder f, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding gegevens en bescheiden over:
de begrenzing van de activiteit;
de verwachte datum van het begin van de activiteit;
gegevens en bescheiden over de uitvoerder;
de kadastrale aanduiding van de plaats van de sondering;
de coördinaten van de sondering(en) conform artikel 7.1b Omgevingsregeling;
de voor de sondering te gebruiken methode.
Artikel 4.19 , zeventiende Lid
lid
is van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
J
Titel 4.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De algemene vergadering
Het algemeen bestuur van het waterschap regelt in de waterschapsverordening voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen, dat het absoluut verboden is grondwater te onttrekken of water te retourneren of te infiltreren van water, indien de onttrekking of infiltratie plaatsvindt op een grotere diepte dan in een beschermingszone voor grondwater, een waterwingebied en de boringsvrije zone is toegestaan.
De algemene vergadering
Het algemeen bestuur van het waterschap regelt in de waterschapsverordening, dat vergunningen voor onttrekkingen die op 22 december 2009 vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 6.4 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland blijven bestaan tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.
De instructieregel als bedoeld in Artikel 4.20 , eerste Lid
lid
heeft geen betrekking op:
onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;
onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem en het grondwater dan wel het verrichten van activiteiten ten gevolge van waarvan een verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt verminderd of verplaatst, indien voor het saneren of die activiteiten Hoofdstuk 6 of het overgangsrecht als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van toepassing is.
De omgevingsvergunning voor werken en handelingen in een beschermingsgebied voor grondwater als bedoeld in Artikel 4.4 , negende Lid
lid
, wordt alleen verleend indien het belang waartoe het betreffende grondwaterbeschermingsgebied is aangewezen zich daartegen niet verzet.
De omgevingsvergunning voor werken en handelingen in een waterwingebied als bedoeld in Artikel 4.6, tiende lid, wordt alleen verleend indien het belang waartoe het betreffende grondwaterbeschermingsgebied is aangewezen zich daartegen niet verzet.
K
Artikel 5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het grondgebied van de provincie Flevoland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II Overzicht informatieobjecten .
Het gebied vergunningvrije bodemenergiesystemen is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II Overzicht informatieobjecten.
L
Artikel 5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf gaat over:
a. het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteit leefomgeving; en
b. het onttrekken van grondwater in verband met de aanleg of gebruik van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteit leefomgeving; en
het onttrekken van grondwater in verband met de aanleg of gebruik van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
M
Artikel 5.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op doelmatig gebruik van bodemenergie of doelmatig waterbeheer is geen omgevingsvergunning vereist voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het aanleggen of gebruiken van een open bodemenergiesysteem tot een maximale diepte van 150 meter beneden NAP als de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken niet meer is dan 10 m3 per uur.
Het eerste lid is niet van toepassing in een bij omgevingsplan of deze verordening aangewezen interferentiegebied als bedoeld in Artikel 5.12 .
N
Artikel 5.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In aanvulling op de gegevens en bescheiden zoals opgenomen in artikel 2.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden bij een melding voor het aanleggen en gebruiken van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 5.6 eerste lid en in artikel 4.1149 van het Besluit activiteit leefomgeving de gegevens en bescheiden verstrekt zoals opgenomen in artikel 7.35 van de Omgevingsregeling.
O
Artikel 5.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In aanvulling op de registratieplicht zoals opgenomen in artikel 4.1150 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden
wordt een registratie bijgehouden van het gemiddelde chloridegehalte per jaar van het grondwater dat door het systeem in de volgende gegevens een registratie bijgehouden:
bodem wordt teruggeleid.
Jaarlijks voor 1 maart worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid als ook de gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 4.1150 van het Besluit activiteiten leefomgeving aan bevoegd gezag verstrekt.
P
Artikel 5.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op doelmatig gebruik van bodemenergie behaalt een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving met een installatiedatum van vóór 1 januari 2024 jaarlijks minimaal een energierendement van SPF 3,5 en een systeem met een installatiedatum na 1 januari 2024 jaarlijks een energierendement van minimaal SPF 5.
.
Indien uit de jaarlijkse verstrekte gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 4.1155a
4.1150a van het Besluit activiteiten leefomgeving blijkt dat het energierendement beneden SPF 5
het in het eerste lid genoemde energierendement komt, of minder
het energierendement lager is dan 80% is afgenomen ten opzichte van het jaar ervoor worden maatregelen getroffen.
Maatregelen als bedoeld in het tweede lid dienen ertoe te strekken dat het energierendement verhoogd wordt, waarbij minimaal een
het energierendement van SPF 5
zoals vastgelegd in het eerste lid behaald wordt.
Q
Artikel 5.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de aanleg of gebruik van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelegen in het interferentiegebied bedrijventerrein Zwolsehoek als bedoel
bedoeld in de Verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen Gemeente Urk 2019.
R
Artikel 5.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een open bodemenergiesysteem als bedoeld in Artikel 5.12 moet uitgevoerd worden als een doubletsysteem in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket tussen 60 en 225 meter minus maaiveld.
In afwijking van het eerste lid kan worden afgeweken van een doubletsysteem indien aangetoond kan worden dat dit past binnen het bodemenergieplan Bedrijventerrein Zwolsehoek op Urk, [IF Technology Creating energy, d.d. 26 februari 2019, kenmerk68122/SV20190226, versie 3.0].
Het is verboden om een open bodemenergiesysteem als bedoeld in Artikel 5.12 uit te voeren als recirculatiesysteem.
S
Artikel 5.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het dagelijks bestuur van het waterschap neemt de volgende gegevens op in het grondwaterregister als bedoeld in Artikel 5.15, eerste lid:
een overzicht van de op grond van de waterschapsverordening vereiste vergunningen en gegevens en bescheiden op basis waarvan de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, plaatsvindt.
de gegevens die op grond van de waterschapsverordening vereist zijn in het kader van de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, door de houder van de omgevingsvergunning of door degene op wie een informatieplicht rust aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden verstrekt.
De in het eerste lid opgenomen registratieplicht geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten waar minder of gelijk aan 10.000 m3 grondwater onttrokken wordt.
De op grond van het eerste en tweede lid vermelde gegevens worden daarnaast aan gedeputeerde staten verstrekt in verband met de grondwateronttrekkingsheffing als bedoeld in artikel 13.4b van de Omgevingswet.
Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen aangaande het tijdstip en de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het derde lid, worden aangeleverd.
T
Artikel 6.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voorafgaand aan het verrichten van een activiteit in een margegebied historische grondwaterverontreiniging wordt een risicobeoordeling grondwater uitgevoerd als blijkt dat die activiteit in staat is:
De risicobeoordeling grondwater is gericht op het bepalen of sprake is van onaanvaardbare verspreidingsrisico’s van de bekende historische grondwaterverontreiniging als gevolg van de activiteit.Margegebied historische grondwaterverontreiniging
Bij het uitvoeren van de risicobeoordeling grondwater
, wordt voldaan aan de regels over het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor het bepalen of sprake is van onaanvaardbare verspreidingsrisico’s wordt gebruik gemaakt van de Risicotoolbox Grondwater of een gelijkwaardige methode.
U
Artikel 6.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden om een activiteit te verrichten in een margegebied historische grondwaterverontreiniging indien de activiteit een bekende historische grondwaterverontreiniging beÏnvloedt waarbij op grond van de risicobeoordeling grondwater is bepaald dat een onaanvaardbaar verspreidingsrisico ontstaat.
Artikel 6.6, eerste lid is niet van toepassing indien de initiatiefnemer van de activiteit als bedoeld in het eerste lid, gelijktijdig of voorafgaand aan de activiteit een grondwatersanering uitvoert, conform een op grond van Artikel 6.10, verleende omgevingsvergunning.
V
Artikel 6.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden een grondwatersanering te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding:
de resultaten van voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
de keuze voor de saneringsaanpak, waarbij aangetoond wordt dat de gekozen saneringsaanpak leidt tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreiniging van het grondwater;
omschrijving van de werkzaamheden, waaronder ten minste het maximale volume van bodem en grondwater waarin de werkzaamheden plaatsvinden en de maximale hoeveelheid te onttrekken grondwater;
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de grondwatersanering te voorkomen of te beperken;
als afvalwater wordt geloosd: de lozingsroutes; en
de naam van de milieukundig begeleider.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste een week
vier weken voor die afwijking te melden.
Artikel 6.9 is niet van toepassing als de grondwatersanering als vergunningplichtig is aangewezen in Artikel 6.10.
W
Artikel 6.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met een maatwerkvoorschrift als bedoeld in Artikel 6.19 kan eveneens een rechtstreekse lozing van verontreinigde stoffen afkomstig van brijnwater in het grondwater worden toegestaan.
Bij het opstellen van een maatwerkvoorschrift als bedoeld in Artikel 6.19 waarmee het lozen van brijnwater in het grondwater wordt toegestaan, wordt de Beleidsregel omgevingsvergunningsplichtige milieubelastende activiteiten onder de Omgevingswet in acht genomen.
X
Artikel 6.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De omgevingsvergunning voor een grondwatersanering als bedoeld in Artikel 6.10 wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en
het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de waterbeheerprogramma’s, de regionale waterprogramma’s, de stroomgebiedsbeheerplannen, de overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam
watersystemen.
Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de waterbeheerprogramma’s, de regionale waterprogramma’s, de stroomgebiedsbeheerplannen, de overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat:
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving;
een goed ecologisch potentieel als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, Besluit kwaliteit leefomgeving; en
een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en
de doelstelling van ombuiging van significante en aanhoudend stijgende trends, bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en
de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang en streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
Artikel 6.21, derde lid is niet van toepassing:
voor zover het gaat om de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving, als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, Besluit kwaliteit leefomgeving; of
als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
Y
Artikel 7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De beschermingszone Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
De beschermingszone Top-10 Archeologische Locaties is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
De beschermingszone Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden Kuinderschans en - burchten, Unesco-monument Schokland en Rivierduingebied Swifterbant is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II Overzicht informatieobjecten.
Z
Artikel 7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In aanvulling op artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt het verbod van artikel 5.1, van de Omgevingswet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet voor ontgrondingsactiviteiten, voor zover het gaat om het ontgronden:
waarbij niet meer dan 500 m2 wordt ontgrond en bovendien een diepte van 3 meter beneden maaiveld niet wordt overschreden; of
voor een waterput, reservoir, bassin, vijver, poel of een daarmee vergelijkbare voorziening, als:
Ten behoeve van het bouwen, in stand houden of het slopen van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend, indien bij het verlenen van deze omgevingsvergunning de ecologische belangen, archeologische belangen en de (geo)hydrologische belangen voldoende zijn afgewogen.
AA
Artikel 7.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en Artikel 7.4, gelden niet voor ontgrondingsactiviteiten met een diepte van meer dan 0,3 meter beneden het maaiveld in de beschermingszone van de provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden Kuinderschans en - burchten, Unesco-monument Schokland en Rivierduingebied Swifterbant.
BB
Artikel 8.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het belang van de bescherming van het landschapsschoon en zijn gericht op het behoud en de ontwikkeling van een specifiek en karakteristiek landschapspatroon.
De regels over de omgevingskwaliteit van het landschap zijn gesteld met het oog op ontwikkelingen en activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhouding en bescherming en de versterking van de landschappelijke waarden als aangegeven in het provinciale beleid voor landschap.
CC
Artikel 8.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het in Artikel 8.3 neergelegde verbod geldt niet voor het plaatsen, houden en/of verwijderen van borden;
die niet zichtbaar zijn vanaf een openbare weg, een openbaar water, een spoorweg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats;
die betrekking hebben op enig beroep, enig bedrijf of enige dienst, en die borden zijn geplaatst of aangebracht op de bouwkavel waar dat beroep, bedrijf of die dienst wordt uitgeoefend of op of in de directe nabijheid van de inrit daarnaar toe;
die zijn geplaatst of aangebracht op, in of aan een wachtruimte bij een halteplaats voor het openbaar vervoer;
die op of aan een onroerende zaak zijn geplaatst of aangebracht ten behoeve van de verkoop, verhuur of verpachting van deze zaak, mits niet langer aanwezig dan voor de verkoop, verhuur of verpachting noodzakelijk is;
die ofwel zijn geplaatst of aangebracht op een terrein waar een grootschalige publieke gebeurtenis, zoals een openbare wedstrijd, manifestatie, tentoonstelling of evenement, plaatsvindt, ofwel zijn geplaatst of aangebracht ter bekendmaking van of de bewegwijzering naar die gebeurtenis en mits;
die gebeurtenis niet behoort tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst;
op borden, die zijn geplaatst buiten het terrein waar de gebeurtenis plaatsvindt, eventuele handelsreclame duidelijk ondergeschikt is aan de bekendmaking c.q. bewegwijzering en;
het bord niet langer aanwezig is dan gedurende één maand voor die gebeurtenis tot één week erna, die zijn geplaatst of aangebracht op een overeenkomstig een omgevingsplan in gebruik zijnde sportterrein, mits het bord dient ter bekendmaking van sponsorering van het sportterrein en niet zichtbaar is vanaf de openbare weg;
die zijn geplaatst of aangebracht op een overeenkomstig een omgevingsplan in gebruik zijnde sportterrein, mits het bord dient ter bekendmaking van sponsorering van het sportterrein en niet zichtbaar is vanaf de openbare weg;
die zijn geplaatst of aangebracht op een overeenkomstig een omgevingsplan in gebruik zijnde bedrijventerrein;
die betrekking hebben op een werk in uitvoering, waarvoor van overheidswege opdracht is gegeven, voor zover zij in de directe nabijheid van het werk zijn geplaatst of aangebracht en niet langer aanwezig zijn dan de uitvoering van het werk duurt;
die zijn geplaatst of aangebracht in een wegberm en kunnen worden beschouwd als een herdenkingsteken zoals bedoeld in Artikel 9.25 en Artikel 11.32;
die vanwege of met toestemming van het bevoegd gezag zijn geplaatst of aangebracht ten behoeve van de verkeersveiligheid of de verkeersinformatie;
die zijn geplaatst of aangebracht op of aan zuilen, muren en andere constructies, die daarvoor door de overheid zijn aangewezen of ten aanzien waarvan gedeputeerde staten in een ander kader met het gebruik daarvoor hebben ingestemd;
die zijn geplaatst of aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting;
die dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens in de zin van artikel 7 van de Grondwet, mits niet meer dan één bord per onroerende zaak wordt aangebracht en mits dat bord niet langer dan drie maanden ter plaatse aanwezig is;
die dienen tot het aankondigen van verkiezingen voor een gemeenteraad, provinciale staten, de Tweede Kamer, de algemene vergadering
het algemeen bestuur van het waterschap of het Europees parlement en tot het presenteren van daaraan deelnemende politieke partijen, mits niet langer aanwezig dan gedurende één maand voor de verkiezing tot één week na die verkiezing;
die dienen ter aanduiding van gewassen, proefvelden, productinformatie of demonstratievelden, ter plaatse waar het product geteeld wordt, mits het bord geen merknaam bevat, niet verlicht of reflecterend is en het oppervlak niet groter is dan 3 m2;
die dienen ter bewegwijzering naar een verkooppunt van agrarische producten, naar een mini camping of naar een andere, aan het agrarisch bedrijf gerelateerde nevenactiviteit, mits het bord niet verlicht of reflecterend is en het oppervlak niet groter is dan 3 m2;
die dienen ter bewegwijzering naar een natuurgebied, mits het bord niet verlicht of reflecterend is en het oppervlak niet groter is dan 3 m2;
langs openbare wegen, niet zijnde openbare wegen in beheer van de provincie Flevoland, die een georganiseerd buurtinitiatief voor sociale veiligheid laten zien, mits;
het geen commercieel initiatief is;
er maximaal twee van deze borden aan dezelfde weg staan;
de borden door of vanwege de gemeente, in beginsel geclusterd met andere borden en aan de rechterzijde van de weg, worden geplaatst;
het bord maximaal 0,6 bij 0,3 meter groot is en maximaal de laagste reflectieklasse heeft.
DD
Na artikel 8.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een omgevingsplan dat een nieuwe ontwikkeling in het landelijk gebied toelaat, betrekt daarbij het provinciale beleid voor landschap en motiveert de omgevingskwaliteit van de ontwikkeling bijvoorbeeld met behulp van het HARK-model.
De motivering bevat in ieder geval:
een onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied de nieuwe ontwikkeling betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan;
een beschrijving van de in het plangebied voorkomende omgevingskwaliteit en de wijze waarop de nieuwe ontwikkeling hier een positieve bijdrage aan levert en streeft naar verhoging van de omgevingskwaliteit. Hierbij wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen aansluiten op de ruimtelijke en landschappelijke structuur;
beeldmateriaal dat afhankelijk van de schaal van de ontwikkeling bestaat uit bijvoorbeeld ruimtelijke analyses, ruimtelijke concepttekeningen, kaartmateriaal, doorsnedes, realistische impressies, modellen en/of visualisaties.
EE
Artikel 9.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op de volgende belangen:
het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale wegen overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer;
het beschermen van de provinciale wegen met inbegrip van het belang van het onderhoud of wijziging van de weg.
;
het beschermen van een goede leefomgeving door het voorkomen van onbeheerste groei van geluid van de provinciale wegen.
FF
Artikel 9.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit hoofdstuk gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot wegen in beheer bij de provincie Flevoland.
:
Voor activiteiten die niet vallen onder het beperkingengebied met betrekking tot wegen in beheer bij de provincie Flevoland, geldt dat dit hoofdstuk ook van toepassing is voor activiteiten op/nabij locaties, binnen het grondgebied van de provincie Flevoland, die vallen onder het beheer bij de provincie Flevoland.
Voor activiteiten die niet plaats vinden binnen het beperkingengebied met betrekking tot wegen in beheer bij de provincie Flevoland, geldt dat dit hoofdstuk ook van toepassing is op activiteiten nabij de provinciale wegen, die van invloed kunnen zijn op de belangen zoals genoemd in Artikel 9.1 onder a. en b.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op activiteiten door de provincie Flevoland, ten behoeve van de aanleg, de wijziging, het beheer en/of onderhoud van de weg, de toezicht en handhaving van de weg of de regeling van het wegverkeer over die weg.
:
activiteiten door de provincie Flevoland, ten behoeve van de aanleg, de wijziging, het beheer en/of onderhoud van de weg, de toezicht en handhaving van de weg of de regeling van het wegverkeer over die weg;
activiteiten ten behoeve van het beheer en onderhoud van een weg in opdracht van de provincie Flevoland.
GG
Na artikel 9.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de in Bijlage XIV Lijst provinciale wegen waar geluidproductieplafonds gelden opgenomen openbare wegen in beheer bij de provincie Flevoland worden geluidproductieplafonds vastgesteld.
HH
Artikel 9.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het beperkingengebied provinciale wegen waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II Overzicht informatieobjecten bij deze verordening.
II
Artikel 9.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken, te wijzigen, aan te sluiten of verandering te brengen in de wijze van aanleg op een provinciale weg.
Een omgevingsvergunning voor een
één
uitweg per perceel wordt verleend indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
een uitweg wordt geplaatst conform de beoordelingsregels zoals opgenomen in Bijlage VI;
de afstand van de uitweg tot bestaande kruisingen, wegaansluitingen, oversteekplaatsen, in-en uitwegen en bochten meer dan 200 meter bedraagt;
de uitweg wordt dusdanig geconstrueerd dat het verkeer vooruitrijdend de kavel, zonder nadere manoeuvres, op kan rijden en verlaten;
de uitweg heeft een gesloten of elementenverharding; en
de uitweg sluit vloeiend aan op de weg of het fietspad.
Het aanleggen, maken, hebben, wijzigen of aansluiten van meer dan één uitweg op een provinciale weg wordt alleen toegestaan, indien:
JJ
Artikel 9.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden zonder omgevingsvergunning een tweede uitweg te maken, te wijzigen, aan te sluiten of verandering te brengen in de wijze van aanleg op een provinciale weg.
Het aanleggen, maken, hebben, wijzigen of aansluiten van een tweede uitweg op een provinciale weg wordt alleen toegestaan, met inachtneming van Artikel 9.12, tweede lid, indien:
geen tweede uitweg mogelijk is die aansluit op een gemeentelijke weg;
er sprake is van bedrijfssplitsing, aanvullende bedrijfsactiviteiten of een overmacht situatie; of
het verkeer geen keermogelijkheid heeft op het terrein.
[Vervallen]
KK
Na artikel 9.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
LL
Artikel 9.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Kabels en leidingen moeten voldoen aan de volgende technische eisen in de volgende normen:
voor stalen transportleidingen: de NEN 3650;
voor stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken, in aanvulling op de NEN 3650: de NEN 3651;
voor stalen leidingen voor transport van gas, drinkwater en afvalwater, stuiklassen voor buizen en hulpstukken van PE met een dichtheid van tenminste 930 kg/m3, in aanvulling op de NEN 3650: de NEN 7200
3652;
roosters en deksels voor putten en kolken voor verkeerszones voor voorvoetgangers en voertuigen, met een maximale dagmaat tot en met 1000 mm: de NEN-EN 124;
voor niet-stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken: de NEN 7200.
kabels en leidingen zijn, met inachtneming van de te verwachte gronddruk, berekend op een verkeersbelasting volgens belastingmodel 3 (Load Model 3) conform NEN-EN 1991-2;
kabels en leidingen ten behoeve van de riolering hebben een dekking van ten minste 1.00 meter.
Kabels en leidingen ten behoeve van de riolering hebben een dekking van ten minste 1.00 meter.
Kabels en leidingen zijn, met inachtneming van de te verwachte gronddruk, berekend op een verkeersbelasting volgens belastingmodel 3 (Load Model 3) conform NEN-EN 1991-2.
Roosters en deksels voor putten en kolken voor verkeersgebieden moeten voldoen aan de eisen, typebeproevingen, markering en kwaliteitsbeheersing in de NEN-EN 124.
De normadressaat dient voorafgaand aan het leggen van een kabel of leiding een KLIC melding te doen en overleg te plegen met de betrokken netbeheerder.
MM
Artikel 9.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
NN
Na artikel 9.17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
OO
Artikel 9.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Grondwerkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen moeten onder
voldoen aan de volgende eisen:
ontgravingen dienen gescheiden plaats te vinden en aangevuld te worden;
ontgravingen dienen na afloop van iedere dag te worden dichtgemaakt of, indien dit niet mogelijk is, veilig te worden afgezet;
bij het dichten van ontgravingen dient de oorspronkelijke opbouw van de grond te worden hersteld;
opengebroken weggedeelten, bestratingen en andere
ander in verband met de werkzaamheden aanwezige obstakels dienen duidelijk te worden gemarkeerd;
kabels en leidingen dienen in den droge te worden gelegd of verlegd, zo nodig met behulp van bronbemaling van voldoende capaciteit nabij de verharding tot 0.25 meter beneden de onderkant van de boorbuizen of mantelbuizen; en
de bovenste laag van de aanvulling mag geen puin bevatten.
PP
Artikel 9.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden om zonder omgevingsvergunning borden te plaatsen.
Het verbod zoals bedoeld in het eerste lid geldt niet voor het plaatsen, hebben, wijzigen of verwijderen van borden ten behoeve van recreatieve bewegwijzering.
Het eerste lid is niet van toepassing op het plaatsen van toeristische en objectbewegwijzering overeenkomstig een door gedeputeerde staten vastgestelde beleidsregel.
De voorzieningen
borden zoals bedoeld in het eerste lid:
worden geplaatst;
buiten de bebouwde kom;
op een deugdelijke wijze, dit
hetgeen betekent dat borden op stalen palen worden bevestigd en met grondankers geplaatst moeten worden
worden geplaatst;
het bord in een goede staat van onderhoud verkeert en/of wordt onderhouden;
het bord niet groter is dan 1.00 meter bij 1.00 meter;
er niet meer dan twee borden bij elkaar op een locatie worden aangebracht;
de borden worden geplaatst in de onverharde buitenberm op een afstand van ten minste 1.80 meter uit de kant van de verharding;
zelfstandig en niet aan bestaande bebording en/of OV-masten bevestigd;
op minimaal 2 meter afstand van OV-masten;
zonder spiegeling, fluorisering, verlichting en bewegende delen;
minimaal 0.5 meter en maximaal 2 meter boven het maaiveld is bevestigd;
op minimaal 200 meter afstand van bestaande kruisingen, wegaansluitingen, oversteekplaatsen, in-en uitwegen en bochten; en
meer dan 50 meter voor of 50 meter voorbij bestaande bewegwijzering of verkeersborden.
verkeren in goede staat van onderhoud en worden onderhouden;
zijn niet groter dan 1.00 meter bij 1.00 meter;
worden met niet meer dan twee borden bij elkaar op een locatie aangebracht;
worden verwijderd door degene die de borden plaatst, indien de voorzieningen plaatst:
waarop de borden betrekking hebben niet langer aanwezig zijn en/of noodzakelijk zijn.
Voordat het
een
bord wordt geplaatst dient een KLIC melding gedaan te worden.
Na verwijdering van de borden wordt de berm in oorspronkelijke staat terug gebracht.
Na artikel 9.25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het is binnen het beperkingengebied provinciale wegen verboden een voertuig onbeheerd achter te laten, anders dan op een parkeerplaats of carpoolplaats.
Het is verboden zich op een parkeerplaats of carpoolplaats van een voertuig te ontdoen. De kentekenhouder wordt geacht zich van een voertuig te hebben ontdaan, als het voertuig:
rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert;
zich niet op de openbare weg mag bevinden;
of langer dan twee weken op de parkeerplaats of carpoolplaats staat.
RR
Artikel 9.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 9.12
en Artikel 9.13
worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
SS
Artikel 10.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels zijn gesteld ter verduidelijking.
Luchthaven gelegen in de provincie Flevoland
TT
Artikel 11.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit hoofdstuk gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot vaarwegen in beheer bij de provincie Flevoland.
Voor activiteiten die niet vallen onder het beperkingengebied met betrekking tot vaarwegen in beheer bij de provincie Flevoland, geldt dat dit hoofdstuk ook van toepassing is voor
op activiteiten op/nabij locaties
de vaarweg die vallen onder het beheer bij
van invloed kunnen zijn op de provincie Flevoland
belangen zoals genoemd in artikel 11.1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op activiteiten door de provincie Flevoland ten behoeve van de aanleg, de wijziging, het beheer en/of onderhoud van de vaarweg, de toezicht en handhaving van de vaarweg of de regeling van het vaarwegverkeer over die vaarweg.
:
activiteiten door de provincie Flevoland ten behoeve van de aanleg, de wijziging, het beheer en/of onderhoud van de vaarweg, de toezicht en handhaving van de vaarweg of de regeling van het vaarwegverkeer over die vaarweg;
activiteiten ten behoeve van het beheer en onderhoud van een vaarweg in opdracht van de provincie.
UU
Artikel 11.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden zonder omgevingsvergunning vaarwegverkeeractiviteiten uit te voeren.
Deze afdeling is niet van toepassing indien het stremmen of belemmeren van de scheepvaart door of namens het bevoegd gezag het gevolg is van extreem weer of calamiteiten.
[Vervallen]
VV
Artikel 11.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
WW
Artikel 11.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het vaarwegverkeer wordt alleen gestremd of belemmerd indien is voldaan aan de aanvraag- en publicatievereisten voor een stremming;
indien er geen sprake is van hinder:
indien er sprake is van maximaal 2 uur hinder:
indien er sprake is van maximaal 2 dagen hinder:
indien er sprake is van maximaal 7 dagen hinder:
indien er sprake is van maximaal 4 weken hinder:
indien er sprake is van meer dan 4 weken hinder:
Bij evenement zijn afwijkende voorwaarden met betrekking tot het stremmen van de scheepsvaart opgenomen in Artikel 11.30.
[Vervallen]
XX
Artikel 11.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een vaartuig die afwijkt van de toegestane afmetingen/diepgang wordt alleen geschut in die gevallen zoals opgenomen in Bijlage VII en Bijlage VIII en:
[Vervallen]
YY
Artikel 11.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een vaartuig wordt alleen buiten bedientijden bediend in die gevallen zoals opgenomen in Bijlage IX.
[Vervallen]
ZZ
Artikel 11.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
AAA
Artikel 11.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
BBB
Voor artikel 11.16 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
Het is verboden zich van een vaartuig te ontdoen door het achter te laten in een provinciale vaarweg, anders dan op een vergunde ligplaats. De eigenaar wordt geacht zich van een vaartuig te hebben ontdaan, als het vaartuig onbeheerd is en:
in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert,
wordt aangetroffen op een plaats waar meren niet is toegestaan, of
langer dan een week op een openbare ligplaats ligt.
CCC
Artikel 11.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Kabels en leidingen moeten voldoen aan de volgende technische eisen zoals vastgelegd in de volgende normen:
voor stalen transportleidingsystemen: de NEN 3650;
voor stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken, aanvullende op de NEN 3650: de NEN 3651;
voor stalen leidingen voor transport van gas, drinkwater en afvalwater, stuiklassen voor buizen en hulpstukken van PE met een dichtheid van tenminste 930 kg/m3, aanvullend op de NEN 3650: de NEN 7200
3652;
eisen, typebeproevingen, markering en kwaliteitsbeheersing voor roosters en deksels voor putten en kolken voor verkeersgebieden: de NEN-EN 124;
voor niet-stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken: de NEN 7200.
kabels en leidingen zijn, met inachtneming van de te verwachte gronddruk, berekend op een verkeersbelasting volgens belastingmodel 3 (Load Model 3) conform NEN-EN 1991-2;
kabels en leidingen ten behoeve van de riolering een dekking hebben van ten minste 1.00 meter.
De normadressaat dient voorafgaand aan het leggen van een kabel of leiding een KLIC melding te doen en overleg te plegen met de betrokken netbeheerder.
Kabels en leidingen zijn, met inachtneming van de te verwachte gronddruk, berekend op een verkeersbelasting volgens belastingmodel 3 (Load Model 3) conform NEN-EN 1991-2.
Kabels en leidingen ten behoeve van de riolering hebben een dekking van ten minste 1.00 meter.
Roosters en deksels voor putten en kolken voor verkeersgebieden moeten voldoen aan de eisen, typebeproevingen, markering en kwaliteitsbeheersing in de NEN-EN 124.
De normadressaat dient voorafgaand aan het leggen van een kabel of leiding een KLIC melding te doen en overleg te plegen met de betrokken netbeheerder.
DDD
Artikel 11.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
EEE
Na artikel 11.22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
FFF
Artikel 11.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Grondwerkzaamheden met betrekking tot kabels en leidingen moeten onder
voldoen aan de volgende omstandigheden worden uitgevoerd
eisen:
ontgravingen dienen gescheiden plaats te vinden en aangevuld te worden;
ontgravingen dienen na afloop van iedere dag te worden dichtgemaakt of, indien dit niet mogelijk is, dienen ontgravingen veilig te worden afgezet;
bij het dichten van ontgravingen dient de oorspronkelijke opbouw van de grond te worden hersteld;
opengebroken weggedeelten, bestratingen en ander in verband met de werkzaamheden aanwezige obstakels dienen duidelijk te worden gemarkeerd;
kabels en leidingen dienen in den droge te worden gelegd of verlegd, zo nodig met behulp van bronbemaling van voldoende capaciteit nabij de verharding tot 0.25 meter beneden de onderkant van de boorbuizen of mantelbuizen; en
de bovenste laag van de aanvulling mag geen puin bevatten.
GGG
Artikel 11.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden om zonder een omgevingsvergunning:
een ligplaats in te nemen door een schip of drijvend bouwsel;
een schip of drijvend bouwsel te meren.
Het verbod geldt niet voor vaartuigen en drijvende voorwerpen aangemeerd op plaatsen waarbij een van de verkeerstekens E.5 tot en met E.7.1 van bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement en bijlage 7 van het Rijnvaartpolitiereglement zijn geplaatst.
Een omgevingsvergunning voor de activiteiten in het eerste lid wordt in ieder geval niet verleend:
[Vervallen]
HHH
Artikel 11.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.25, eerste lid, sub a voor het innemen van een ligplaats door de beroepsvaart wordt enkel toegestaan indien;
[Vervallen]
III
Artikel 11.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.25, eerste lid sub a voor het innemen van een ligplaats door de recreatievaart wordt enkel toegestaan indien;
de ligplaats gelegen is aan een provinciale beheerstrook welke wordt gehuurd bij de provincie;
het vaartuig het gebruik van de vaarweg niet belemmert;
het vaartuig het beheer en onderhoud door de provincie van de oevers niet belemmert;
het vaartuig niet langer is dan de breedte van het perceel waarbij aan de voor- en achterkant van de afmeerlocatie nog 1 meter tussenruimte over blijft;
er sprake is van vrij zicht op de watergangen die aantakken op de provinciale vaarwegen.
Het is slechts toegestaan één recreatievaartuig af te meren.
Er mag alleen worden afgemeerd in het vaarseizoen van 1 april tot 1 november.
[Vervallen]
JJJ
Na artikel 11.24 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
In een beperkingengebied provinciale vaarwegen is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een afmeervoorziening aan te brengen.
KKK
Artikel 11.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden zonder omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteiten te verrichten met betrekking tot het storten, plaatsen, leggen, hebben, behouden of wijzigen van voorwerpen en objecten.
Het verbod geldt niet voor activiteiten die betrekking hebben op:
herdenkingstekens zoals bedoeld in Artikel 11.23.
het plaatsen, hebben, wijzigingen of verwijderen van verkeertekens en onderborden als bedoeld in artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet; en
herdenkingstekens zoals bedoeld in Artikel 11.32.
LLL
Artikel 11.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden om zonder omgevingsvergunning borden te plaatsen.
Het eerste lid is niet van toepassing op het plaatsen van toeristische en objectbewegwijzering overeenkomstig een door gedeputeerde staten vastgestelde beleidsregel.
De voorzieningen
borden zoals bedoeld in het eerste lid;
worden geplaatst:
mogen niet vast worden gemaakt aan bestaande bebording en/of OV-masten;
geplaatst:
buiten de bebouwde kom;
op een deugdelijke wijze, dit betekent dat borden op stalen palen bevestigden met grondankers geplaatst moeten worden;
in de onverharde buitenberm op een afstand van ten minste 1.80 meter uit de kant van de verharding;
zelfstandig en niet aan bestaande bebording en/of OV-masten bevestigd;
minimaal 2 meter van OV-masten;
zonder spiegeling, fluorisering, verlichting en bewegende delen;
minimaal 0.5 meter en maximaal 2 meter boven het maaiveld;
minimaal 200 meter van bestaande kruisingen, wegaansluitingen, oversteekplaatsen, in-en uitwegen en bochten; en meer dan 50 meter voor of 50 meter voorbij bestaande bewegwijzering of verkeersborden.
mogen niet vast worden gemaakt aan bestaande constructies/steigers/afmeervoorzieningen/bruggen/sluizen etc.
verkeren in goede staat van onderhoud en worden onderhouden;
moeten worden geplaatst met een extra 'schoor'
zijn niet groter dan 1.00 meter bij 1.00 meter;
worden alleen op stalen palen bevestigd en met grondankers geplaatst;
worden met niet meer dan twee borden bij elkaar op een locatie aangebracht;
moeten minimaal 1.80 meter uit de zijkant van de verharding worden geplaatst;
worden verwijderd door degene die de borden plaatst indien de voorzieningen waarop de borden betrekking hebben niet langer aanwezig zijn en/of noodzakelijk zijn.
moeten zichtbaar zijn vanaf de vaarweg en het zicht op de verkeerstekens mag niet worden belemmerd; en
de oevervegetatie/begroeiing mag niet zonder toestemming van de provincie worden verwijderd.
Voordat het
een
bord wordt geplaatst, dient een KLIC-melding gedaan te worden.
De voorzieningen zoals bedoeld in het eerste lid dienen in een goede staat van onderhoud te verkeren.
Na verwijdering van de borden wordt de berm in oorspronkelijke staat terug gebracht.
De voorzieningen zoals bedoeld in het eerste lid dienen daarnaast nog aan de volgende eisen te voldoen;
Na verwijdering van de voorzieningen worden de bermen in oorspronkelijke staat teruggebracht.
MMM
Artikel 11.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een evenement te houden. Een vaarweg wordt ten behoeve van een evenement alleen gestremd indien:
bij categorie 1 evenementen met een (inter)nationaal karakter;
de stremmingsduur zo kort mogelijk wordt gehouden en er sprake is van een stremmingsduur van eenmalig maximaal 8 uur of 2 keer maximaal 6 uur op een dag waarbij er voor en na of tussen het evenement een periode van minimaal een uur is voor vrije doorvaart voor de scheepvaart in de periode van 1 april - 31 oktober; of
de stremmingsduur zo kort mogelijk wordt gehouden en er sprake is van een stremmingsduur van maximaal 10 uur of waarbij er op werkdagen voor en na en in het weekend voor of na afloop van het evenement een periode van minimaal een uur is voor vrije doorvaart voor de scheepvaart in de periode van 1 november - 31 maart.
bij categorie 2 evenementen die bepalend zijn voor Flevoland;
de stremmingsduur zo kort mogelijk wordt gehouden en er sprake is van een stremmingsduur van eenmalig maximaal 6 uur of 2 keer maximaal 4 uur op een dag waarbij er voor en na of tussen het evenement een periode van minimaal een uur is voor de vrije doorvaart voor de scheepvaart in de periode van 1 april - 31 oktober; of
de stremmingsduur zo kort mogelijk wordt gehouden en er sprake is van een stremmingsduur van maximaal 8 uur, of waarbij er op werkdagen voor en na en in het weekend voor of na afloop van het evenement een periode is van vrije doorvaart voor de scheepvaart in de periode van 1 november - 31 maart.
bij categorie 3 evenementen die niet bepalend zijn voor Flevoland maar waarbij de organisatie wel een binding heeft met de betreffende vaarweg(en);
de stremmingsduur zo kort mogelijk wordt gehouden en er sprake is van een zeer korte stremmingsduur van een eenmalig maximaal 2 uur en voor en afloop van het evenement een periode is van vrije doorvaart voor de scheepvaart van de vaarweg in de periode van 1 april - 31 oktober; of
de stremmingsduur zo kort mogelijk wordt gehouden en er sprake is van een korte stremmingsduur van eenmalig maximaal 4 uur en voor en na afloop van het evenement een periode is van vrije doorvaart voor de scheepvaart in de periode van 1 november - 31 maart.
NNN
Artikel 11.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden om zonder voorafgaande melding herdenkingstekens te plaatsen.
Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de vaarweg wordt een herdenkingsteken;
geplaatst:
op een deugdelijke wijze geplaatst;
zonder knipperende, bewegende of verlichtende delen geplaatst;
op minimaal 0.5 meter en maximaal 2 meter boven het maaiveld geplaatst;
in de onverharde buitenberm op een afstand van tenminste 1.80 meter uit de kant van de oeverbeschoeiing geplaatst;
.
in geval van meerdere slachtoffers wordt het een gecombineerde herdenkingsteken.
In geval van meerdere slachtoffers wordt een gecombineerd herdenkingsteken geplaatst.
Het herdenkingsteken wordt na vijf jaar door de melder verwijderd.
OOO
Artikel 11.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.9 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
activiteiten met betrekking tot stremmingen van het vaarwegverkeer;
schepen met afwijkende afmetingen;
reden van de aanvraag;
afmetingen van het vaartuig;
geplande route;
datum en periode wanneer gevaren wordt;
object(en) die gepasseerd gaan worden;
datum en tijd dat de schutting plaats zou moeten vinden;
te treffen veiligheidsmaatregelen ten behoeve van het vaarwegverkeer; en
te treffen maatregelen ter beperking van schade.
schepen die buiten bedientijden worden bediend;
[Vervallen]
PPP
Voor artikel 11.35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
QQQ
Artikel 11.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.25 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
ten aanzien van beroepsvaartuigen;
naam/titel van het schip;
afmetingen van het schip;
beoogde afmeerlocatie; en
reden van afmeren.
ten aanzien van recreatievaartuigen;
naam/titel van het schip;
afmetingen van het schip;
beoogde afmeerlocatie;
huurovereenkomst medegebruik provinciale beheerstrook; en
huurovereenkomst ligplaats.
[Vervallen]
RRR
Na artikel 11.36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.25 worden in aanvulling op artikel 7.2 en 7.3 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden gevraagd:
SSS
Artikel 11.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.30 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling en in aanvulling op Artikel 11.33 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt over:
aard van het evenement; en
bebordingsplan;
.
datum en periode dat er gestremd gaat worden; en
te treffen veiligheidsmaatregelen ten behoeve van het vaarwegverkeer.
TTT
Artikel 12.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De algemene vergadering
Het algemeen bestuur van het waterschap draagt er zorg voor dat de regionale waterkeringen voldoen aan de omgevingswaarden.
De omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen zijn resultaatverplichtingen.
UUU
Artikel 12.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVV
Artikel 12.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De algemene vergadering
Het algemeen bestuur van het waterschap stelt voor de oppervlaktewaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast.
Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap van het bepaalde in het eerste lid ontheffing voor bepaalde tijd ten aanzien van gebiedsdelen waar een regeling van de waterstand redelijkerwijs niet mogelijk is.
WWW
Artikel 12.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXX
Artikel 12.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen bedoeld in Artikel 12.22, tweede lid geschiedt op basis van de meest recent door de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer ontwikkelde
gepubliceerde Leidraad toetsen op veiligheid regionale waterkeringen.
De hydraulische randvoorwaarden bedoeld in Artikel 12.22, tweede lid zijn afgeleid van de modellen Hydra-NL.
YYY
Artikel 12.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Afdeling 5.2
Het dagelijks bestuur van de Omgevingswet is van toepassing op de
het waterschap stelt in ieder geval een projectbesluit vast voor de aanleg, verlegging of versterking van regionale waterkeringen als bedoeld in Artikel 12.3.
Gedeputeerde staten kunnen afdeling 5.2 van de Omgevingswet van toepassing verklaren op:
Het tweede lid is van toepassing indien sprake is van aanleg of wijziging van bovenlokale betekenis en dit met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moet worden gebracht.
ZZZ
Na paragraaf 12.3.2.6 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde overige behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
AAAA
Artikel 14.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels voor windenergie zijn gesteld voor het grondgebied van de provincie Flevoland , waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Een windgebied is een gebied in de provincie waar nieuwe windmolens -onder voorwaarden- mogelijk kunnen worden opgericht en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Het gebied buiten windgebied is het gebied in de provincie dat is gelegen buiten een windgebied en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Een projectgebied is een gebied waarbinnen voldoende perspectief voor een initiatiefnemer is om een project van opschalen en saneren in zijn geheel te realiseren en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Het gebied binnen windgebied-buiten projectgebied is het gebied dat binnen het windgebied maar tevens buiten een projectgebied is gelegen en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Een plaatsingszone is een zone binnen een projectgebied voor het plaatsen van nieuwe windmolens en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II .
BBBB
Artikel 14.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gedeputeerde staten kunnen in de omgevingsverordening plaatsingszones in een projectgebied aanwijzen en wijzigen. Het aanwijzen en wijzigen van de begrenzing in een projectgebied kan ambtshalve en op aanvraag plaatsvinden.
Een aanwijzing of wijziging van de begrenzing van een plaatsingszone wordt gebaseerd op een (voorstel tot aanpassing van een goedgekeurd)
projectplan voor opschalen en saneren van windmolens. Het (aangepaste) projectplan toont de noodzaak van de aanwijzing of wijziging van de begrenzing aan.
CCCC
Artikel 14.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden het gebruik -waaronder mede bouwen wordt verstaan- van een bestaande windmolen te wijzigen in een ander gebruik, waardoor het provinciaal grondgebied van Flevoland minder geschikt wordt voor het verwezenlijken van het beleid voor opschalen en saneren, inclusief ruimtelijke doelstellingen. Het verbod geldt niet voor gebruik dat nodig is vanwege het normale beheer en onderhoud van een windmolen
.
Onder een ander gebruik, als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan een vorm van gebruik die op grond van het geldende omgevingsplan is toegestaan.
Een ander gebruik dat het provinciaal grondgebied van Flevoland minder geschikt maakt voor het verwezenlijken van het beleid voor opschalen en saneren inclusief ruimtelijke doelstellingen omvat in ieder geval:
het wijzigen van een windmolen waardoor het vermogen, de levensduur en/of afmeting van de windmolen toeneemt (opschalen) zonder de daarbij behorende sanering;
het vervangen van een bestaande windmolen
door
oor een nieuwe windmolen
op dezelfde locatie danwel nabij die locatie zonder dat aangetoond is dat deze vervanging onderdeel uitmaakt van een project van opschalen en saneren. Daarbij maakt het niet uit of de nieuwe windmolen voor bepaalde of onbepaalde tijd is bedoeld.
Het verbod genoemd in dit artikel geldt zolang en voor zover er nog geen onherroepelijk omgevingsplan is dat in overeenstemming is met het verbod.
DDDD
Artikel 14.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake de bijdrage ten behoeve van het compenseren van de kwaliteit van het gebied:
het projectplan maakt inzichtelijk hoe de beoogde ruimtelijke ontwikkeling inzake windenergie gepaard gaat met het verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in of in de directe omgeving van het projectgebied.
de kwaliteitscompensatie kan zien op een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
het projectplan bevat een voorstel voor de wijze waarop de kwaliteitscompensatie financieel, juridisch en feitelijk wordt geborgd en beschrijft hoe die past binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor het gebied.
De waarde van de kwaliteitscompensatie bedraagt gedurende de gebruikstermijn jaarlijks gemiddeld € 1.050,-- per MW opgesteld vermogen in de betreffende plaatsingszone. Er wordt jaarlijks geÏndexeerd
geïndexeerd. Indien een kwaliteitscompensatie als bedoeld in het eerste lid niet is verzekerd, wordt het omgevingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een windmolenparkfonds is verzekerd.
EEEE
Artikel 14.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake financiële participatie:
Het projectplan maakt inzichtelijk hoe de omgeving gelegenheid krijgt om financieel te participeren;
Het projectplan maakt inzichtelijk hoe die financiële participatie per fase op een eerlijke, eenvoudige en evenwichtige wijze wordt uitgewerkt;
.
Ten aanzien van de financiËle
financiële participatie gelden per fase de volgende eisen:
In de ontwikkel- en bouwfase biedt initiatiefnemer in ieder geval aan bewoners en ondernemers gevestigd in het projectgebied, de gelegenheid om vanaf de eerste risicodragende (ontwikkel-)fase financieel risicodragend te participeren bij de ontwikkeling van de nieuwe windmolens binnen dat projectgebied;
In de exploitatiefase biedt initiatiefnemer alle bewoners en ondernemers die gevestigd zijn in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland gelegenheid om financieel te participeren in de exploitatie van de nieuwe windmolens (vanaf de fase vanaf ingebruikname);
1. Uitgangspunt is dat in de exploitatiefase minimaal 2,5% van de initiële totale investeringsomvang door middel van participatie wordt ingevuld;
2. Van dit minimumpercentage van 2,5% wordt alleen afgeweken indien de initiatiefnemer kan aantonen dat er een gebrek aan belangstelling voor participatie bestaat dat niet te wijten is aan voldoende participatiemogelijkheden en/of communicatie daarover.
Uitgangspunten bij de financiële participatie zijn in elke fase:
De risico's en de verwachte financiële rendementen van de participatie worden helder in beeld gebracht;
Er wordt een redelijke vergoeding gegeven voor het risico in relatie tot de potentiele
potentiële winstgevendheid;
Participaties zijn vrij verhandelbaar, eventueel na een lock-in periode van maximaal 2 jaar;
De initiatiefnemer legt de mogelijkheden voor bewoners en ondernemers tot financiële projectparticipatie vast in een overeenkomst met de gemeente.
FFFF
Artikel 14.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen een windgebied voorziet een bestemmingsplan
omgevingsplan
in een regeling die tegengaat dat er binnen windgebied-buiten projectgebied nieuwe windmolens worden gerealiseerd of dat bestaande windmolens worden opgeschaald.
GGGG
Artikel 14.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Er kan binnen het grondgebied van de provincie Flevoland alleen van een of meer bepalingen van titel Windenergie buiten toepassing worden verklaard of afwijking daarvan worden toegestaan, voor zover dit gelet op het doel en het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een belanghebbende.
De statencommissie
Statencommissie wordt gehoord over een voornemen om een of meer bepalingen van titel Windenergie buiten toepassing verklaren of daarvan afwijkingen toestaan.
HHHH
Artikel 14.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gerekend vanaf 15 november 2018 mag een omgevingsplan voorzien in grondgebonden opstellingen voor zonne-energie tot maximaal 500 hectare netto van het landelijk gebied van de provincie Flevoland’, waarvan de locatie en de omvang zijn aangegeven in de monitor met betrekking tot zonne-energie in het landelijk gebied.
Vanaf het moment dat gelet op de monitor met betrekking tot zonne-energie in het landelijk gebied de eerste 500 hectare netto ontwikkelruimte als bedoeld in Artikel 14.25, eerste lid
lid is volgelopen en de tweede 500 hectare netto ontwikkelruimte als bedoeld in Artikel 14.25, tweede lid een aanvang neemt, laat een nieuw(e wijziging van het) een omgevingsplan buiten de aangewezen uitzonderingsgebieden voor zonne-energie op agrarische gronden geen grondgebonden opstelling voor zonne-energie op agrarische gronden toe.
In afwijking van Artikel 14.28, tweede lid
lid mag een nieuw(e wijziging van een) omgevingsplan een grondgebonden opstelling voor zonne-energie toelaten op gietwaterbassins in het gebied Uitzondering glastuinbouw i.r.t. zonne-energie in landelijk gebied.
Vanaf het moment dat gelet op de monitor met betrekking tot zonne-energie in het landelijk gebied de eerste 500 hectare netto ontwikkelruimte als bedoeld In Artikel 14.25, eerste lid is volgelopen en de tweede 500 hectare netto ontwikkelruimte als bedoeld in Artikel 14.25, tweede lid een aanvang neemt mag een omgevingsplan voorzien in grondgebonden opstellingen voor zonne-energie tot in totaal maximaal 1000 hectare netto van het landelijk gebied van de provincie Flevoland, gerekend vanaf 15 november 2018, mits de locatie en de omvang zijn aangegeven in de monitor met betrekking tot zonne-energie in het landelijk gebied.
Een omgevingsplan mag op een locatie niet meer voorzien in grondgebonden opstellingen voor zonne-energie, nadat de gebruiksperiode van de omgevingsvergunning voor de betreffende opstelling op die locatie is verstreken.
In afwijking van het Artikel 14.28, vijfde lid mag een omgevingsplan, nadat de gebruiksperiode van de omgevingsvergunning voor de betreffende opstelling op die locatie is verstreken, blijven voorzien in grondgebonden opstellingen voor zonne-energie, indien voor die locatie opnieuw een omgevingsvergunning wordt verleend voor het realiseren van een nieuwe grondgebonden opstelling voor zonne-energie.
IIII
Artikel 16.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De verboden om in het wild levende dieren te vangen en opzettelijk te verstoren, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid onder g van de Omgevingswet en artikel 11.46, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, alsmede het verbod om amfibieen
amfibieën te vangen, als bedoeld in arikel
artikel 11.54, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelden niet ten aanzien van deze amfibieen
amfibieën en de ringslang indien de betrokken handelingen plaatsvingen
plaatsvinden ter veiligstelling van deze dieren tegen het verkeer.
De in het eerste lid genoemde vrijstelling geldt slechts voor het vervoer van de dieren over een afstand van ten hoogtste
hoogste 50 meter vanaf de vangplaats en voor zover de dieren na het vervoeren onmiddellijk weer in vrijheid worden gesteld.
De in het eerste lid genoemde vrijstelling geldt slechts voor het vervoer van de ringslang over een afstand van ten hoogste 100 meter vanaf de vangplaats en voor zover de dieren na het vervoeren onmiddellijk weer in vrijheid worden gesteld.
JJJJ
Na artikel 16.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij het vaststellen van een bebouwingscontour houtkap in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt deze contour zodanig bepaald dat houtopstanden groter dan 15 hectare en breder dan 30 meter buiten de bebouwingscontour vallen.
KKKK
Artikel 16.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In aanvulling op artikel 11.126, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving is het in het eerste lid van artikel 11.126 geregelde verbod niet van toepassing op:
Beheerders die meer dan 75 ha bos en natuur in de provincie Flevoland beheren en beschikken over een certificaat natuurbeheer afgegeven door de Stichting Certificering SNL, indien de grond, waarop de te vellen houtopstand zich bevindt, binnen drie jaar na velling of teniet gaan op bosbouwkundig verantwoorde wijze wordt herbeplant;
De vrijstelling als bedoeld onder a is niet van toepassing indien:
Een beheerder die gebruik maakt van de vrijstelling als bedoeld onder a verstrekt gedeputeerde staten voor 1 oktober een overzicht over het voorafgaande jaar met:
Voorts is het in artikel 11.126, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving bepaakde
bepaalde niet van toepassing bij:
Het maximaal 1 keer per 4 jaar kappen van verjongingsgaten indien deze groter zijn dan 1,5 maal de boomhoogte en gezamenlijk niet meer oppervlakte beslaan dan 10 procent van het bosperceel.
Het vrijstellen van oevers van bestaande poelen en plassen over een breedte van 30 meter gerekend vanaf de bestaande gemiddelde voorjaarslijn.
Het door natuurlijke ontwikkelingen te niet gaan van houtopstanden in de volgende gevallen:
LLLL
Artikel 16.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving en met inachtneming van artikel 11.30 aanhef en onder a van het Besluit activeiten
activiteiten leefomgeving kunnen gedeputeerde staten bij maatwerkvoorschrift toestemming verlenen voor herbeplanting op andere grond dan de grond, bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving, eerste lid, indien:
De toestemming er niet toe leidt dat de oppervlakte van het oorspronkelijke bos kleiner wordt dan 15 hectare;
De andere grond is gelegen in de provincie Flevoland;
De andere grond is gelegen in de provincie Flevoland;Beplanting van andere grond niet ten koste gaat van beschermde natuurwaarden en bijzondere landschappelijke waarden;
onbeplant is en vrij van een herbeplantingsplicht als bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;
vrij is van (natuur)compensatieverplichtingen;
en geen wettelijke doelstelling kent die aan de herbeplanting in de weg staat.
Bij maatwerkvoorschrift kan van het eerste lid worden afgeweken als dit in overeenstemming is met het belang van een doelgerichte of evenwichtige besluitvorming, en naar het oordeel van gedeputeerde staten niet tot onevenredig bezwarende gevolgen zou leiden.
MMMM
Na artikel 16.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor de herbeplanting op andere grond dan bedoeld in artikel 16.3 worden in aanvulling op artikel 11.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
NNNN
Artikel 16.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het faunabeheerplan bevat ten minste de volgende algemene gegevens:
Het
In aanvulling op het in artikel 6.2, eerste en tweede lid van het Omgevingsbesluit daaromtrent bepaalde bevat het
faunabeheerplan
bevat voor wat betreft populatiebeheer en schadebestrijding ten minste de volgende nadere gegevens:
kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer en schadebestrijding noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;
per diersoort een onderbouwing van de aard en de noodzaak van activiteiten om schade te voorkomen of beperken en een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar, en de perioden in het jaar waarin, deze activiteiten plaatsvinden;
een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel b bedoelde belangen in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;
de huidige en gewenste stand van de in onderdeel a bedoelde diersoorten of een onderbouwing voor Adaptive Impact Management;
per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel d, te bereiken en schade te voorkomen;
per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel c, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel b bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving
mits er geen sprake is van de effectiviteit van die handelingen
Adaptive Impact Management;
voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;
een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel e bedoelde handelingen zullen plaats vinden;
voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel e bedoelde handelingen;
een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald.
Het faunabeheerplan bevat voor wat betreft de uitoefening van de jacht de volgende gegevens:
kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten waarop wordt gejaagd;
een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan.
OOOO
Artikel 16.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In een faunabeheerplan wordt aangegeven dat het plan een geldigheidsduur van ten hoogste 5
6 jaar heeft.
De faunabeheereenheid kan het faunabeheerplan gedeeltelijk wijzigen gedurende het in het eerste lid genoemde tijdvak waarvoor het is vastgesteld.
Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de faunabeheereenheid de in het eerste lid genoemde geldigheidsduur van het faunabeheerplan met maximaal twaalf maanden verlengen.
De faunabeheereenheid geeft in het faunabeheerplan het werkingsgebied van het plan weer.
Het faunabeheerplan bevat ten minste de volgende algemene gegevens:
In aanvulling op het in artikel 6.2, eerste en tweede lid van het Omgevingsbesluit daaromtrent bepaalde bevat het faunabeheerplan voor wat betreft populatiebeheer en schadebestrijding ten minste de volgende nadere gegevens:
kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer en schadebestrijding noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;
per diersoort een onderbouwing van de aard en de noodzaak van activiteiten om schade te voorkomen of beperken en een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar, en de perioden in het jaar waarin, deze activiteiten plaatsvinden;
een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel b bedoelde belangen in de 5 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;
de huidige en gewenste stand van de in onderdeel a bedoelde diersoorten;
per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel d, te bereiken en schade te voorkomen;
per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel c, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel b bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;
een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel e bedoelde handelingen zullen plaats vinden;
voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel e bedoelde handelingen;
een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald.
Het faunabeheerplan bevat voor wat betreft de uitoefening van de jacht de volgende gegevens:
kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten waarop wordt gejaagd;
een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de 5 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan.
PPPP
Artikel 17.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan sluit de nieuwvestiging van geitenhouderij uit.
Bij omgevingsplan worden aangewezen als vrijwaringszone geitenhouderijen de gebieden bestaande uit een zone van twee kilometer van de rand van een woonkern en wordt de geometrische begrenzing daarvan vastgelegd.
Een omgevingsplan sluit de uitbreiding van bestaande geitenhouderijen gelegen binnen twee kilometer van de rand van een woonkern uit.
De gemeenteraad stelt uiterlijk voor 1 januari 2025
2032 een omgevingsplan vast met inachtneming van de regels uit dit hoofdstuk.
QQQQ
Hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels zijn gesteld om zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken van luchtverontreiniging, zodat een goede luchtkwaliteit wordt bereikt en de bescherming van de volksgezondheid.Openbare vaarwegen binnen Flevoland
Dit hoofdstuk is van toepassing op de openbare vaarwegen binnen Flevoland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II .
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning vanaf een binnenschip een milieubelastende activiteit te verrichten, voor zover het gaat om het ontgassen van een ladingtank met restladingdampen van:
benzeen (UN-nummer 1114);
ruwe aardolie met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 1267);
aardoliedestillaten N.E.G. met meer dan 10% benzeen of aardolieproducten N.E.G met meer dan 10% benzeen (UN 1268);
brandstof voor straalvliegtuigen met meer dan 10% benzeen (UN 1863);
brandbare vloeistoffen, N.E.G. met meer dan 10% benzeen (UN 1993), of
koolwaterstoffen, vloeibaar met meer dan 10% benzeen (UN 3295).
Van een restladingdamp als bedoeld in het eerste lid, is sprake bij een concentratie van die damp in de ladingtank groter dan of gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, voor zover het gaat om het ontgassen van een ladingtank met restladingdampen, is niet van toepassing indien kan worden aangetoond dat de drie voorafgaande ladingen in de desbetreffende ladingtank niet bestonden uit stoffen als genoemd in Artikel 18.3, eerste lid of aangewezen krachtens Artikel 18.6, dan wel indien kan worden aangetoond dat de desbetreffende ladingtank bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan vermeld in Artikel 18.3, tweede lid of aangewezen krachtens Artikel 18.6.
Het gestelde verbod om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, voor zover het gaat om het ontgassen van een ladingtank met restladingdampen, is niet van toepassing, wanneer het ontgassen plaatsvindt:
om redenen van drukverevening die om redenen van veiligheid moet plaatsvinden;
tijdens of na een calamiteit met het binnenschip, indien het ontgassen om redenen van veiligheid noodzakelijk is.
De omgevingsvergunning voor het ontgassen van een ladingtank met restladingdampen van aangewezen stoffen wordt alleen verleend indien het belang van het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging zich daartegen niet verzet en wordt voldaan aan de in Artikel 18.3 bedoelde concentratie van damp(en).
RRRR
Artikel 21.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor een aanvraag om omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.4 , negende Lid
lid
en Artikel 4.6, tiende lid ten aanzien van verboden activiteiten in een beschermingsgebied voor grondwater en een waterwingebied zijn adviseur:
SSSS
Artikel 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op procedures op grond van de Omgevingsverordening Flevoland die zijn aangevangen voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening blijft het op dat moment geldende recht van toepassing
De op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening geldende besluiten die op grond van de Omgevingsverordening Flevoland of diens voorgangers zijn genomen, blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders heeft beslist.
Meldingen die op grond van de Omgevingsverordening Flevoland of diens voorgangers zijn afgedaan, worden gelijkgesteld met een melding op grond van deze verordening.
Het tweede lid is niet van toepassing op de in Artikel 22.7 van deze verordening genoemde ontheffingen, vergunningen en andere publiekrechtelijke toestemmingen, hoe dan ook genaamd.
TTTT
Artikel 22.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een melding of een vergunning voor een inrichting op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996 ondieper dan de aangegeven diepte in Bijlage XIII opgenomen kaart Boringsvrije zone overgangsrecht, die voor 1 september 2007 respectievelijk is ontvangen of verleend, wordt gelijkgesteld met een melding als bedoeld in Artikel 4.17
4.13
en
, Artikel 4.15
of
Artikel 4.19
4.17
.
UUUU
Artikel 22.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ontheffingen voor boorputten die op 22 december 2009 vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 4.7 en 4.11 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland blijven van kracht tot het moment dat het gebruik van de boorput wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.
Alle ontheffingen, vrijstellingen, vergunningen en andere publiekrechtelijke toestemmingen, hoe ook genaamd, van het verbod als bedoeld in Artikel 4.8, vervallen van rechtswege op het moment dat het gebruik van de boorput is of wordt beëindigd, doch uiterlijk op 31 december 2024.
Een boorput gelegen binnen een inrichting die valt onder het verbod van artikel 5.14, eerste lid onder a van de Omgevingsverordening Flevoland wordt gelijkgesteld met een boorput die valt onder het overgangsrecht als bedoeld in het eerste lid, indien:
de boorput is opgericht vóór 22 december 2009, en
het gebruik daarvan niet na 22 december 2009 is beëindigd, en
door wijzigingen in landelijke regelgeving of door wijzigingen van activiteiten de inrichting is gewijzigd van type C in een type A of B zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en daardoor voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is komen te vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 5.14, eerste lid onder a van de Omgevingsverordening Flevoland.
VVVV
Artikel 22.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De artikelen 4.1149 tot en met 4.1156 van het Besluit activiteiten leefomgeving als ook de regels zoals opgenomen in paragraaf 5.2.2 van deze omgevingsverordening zijn niet van toepassing op een open bodemenergiesysteem waarvoor een vergunning is verleend en waarbij de aanvraag van die vergunning is gedaan voor 1 juli 2013.
De regels zoals opgenomen in Afdeling 5.2.3 zijn niet van toepassing op open bodemenergiesystemen in het in Artikel 5.12 bedoelde interferentiegebied die geïnstalleerd zijn vóór de datum waarin het interferentiegebied als bedoeld in Artikel 5.12 is aangewezen in de gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 2.2b, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht dan wel in het omgevingsplan.
Een melding op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996, gedaan voor 1 september 2007, die betrekking heeft op grondwateronttrekkingen dieper dan de op de in Bijlage XIII opgenomen kaart Boringsvrije zone overgangsrecht aangegeven maximale diepte wordt gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet en daarmee op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning.
WWWW
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
gronden die worden ingezet voor de agrarische bedrijfsvoering ten
behoeve het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren met uitzondering van:
- de (voormalige) agrarische bouwpercelen waar zelfstandige, bij elkaar horende
bebouwing is toegelaten en
- bij de afwezigheid van een expliciet bouwperceel de voor bewoning en daarbij
behorende voorzieningen zoals voor stalling en opslag bedoelde gebouwen bij het
agrarisch (glastuinbouw) bedrijf;
de afstand vanaf het aansluitende afgewerkte terrein tot het middelpunt van de as, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein de afstand wordt gemeten vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994
bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.
het normale onderhoud en beheer, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot een uiteindelijke (vrijwel) gehele vernieuwing of vervanging van de windturbine
activiteiten met het oog op het behoud van de functie en het prestatieniveau van een vaarweg en de daartoe behorende objecten, met dien verstande dat de activiteiten niet mogen leiden tot een capaciteitsvergroting of functieverandering van de (vaar)weg of daartoe behorende objecten.
een geitenhouderij die op 2 februari 2019 in gebruik is in overeenstemming met het op dat moment geldende bestemmingsplan èn beschikt over de benodigde omgevingsvergunning(en) op grond van de op dat moment geldende Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel dat daar een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor is ingediend, of een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is ingediend.
activiteiten met het oog op het behoud van de functie en het prestatieniveau van een weg en de daartoe behorende objecten, met dien verstande dat de activiteiten niet mogen leiden tot een capaciteitsvergroting of functieverandering van de (vaar)weg of daartoe behorende objecten.
een windmolen die 12 maart 2015 feitelijk bestaat dan wel mag worden opgericht en gebruikt conform een reeds verleende omgevingsvergunning
het normale onderhoud en beheer, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot een uiteindelijke (vrijwel) gehele vernieuwing of vervanging van de windturbine
Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
een geitenhouderij die op 2 februari 2019 in gebruik is in overeenstemming met het op dat moment geldende bestemmingsplan èn beschikt over de benodigde omgevingsvergunning(en) op grond van de op dat moment geldende Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel dat daar een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor is ingediend, of een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is ingediend.
een door boring of verdringing gevormde kokervormige al dan niet opgevulde diepte
een windmolen die 12 maart 2015 feitelijk bestaat dan wel mag worden opgericht en gebruikt conform een reeds verleende omgevingsvergunning
uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg;
opschriften, aankondigingen, ver- of afbeeldingen, borden, vlaggen, spandoeken, bijbehorende constructies en kennelijk voor deze doeleinden gebezigde transportmiddelen en constructies, in welke vorm dan ook
Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
het beperken of ongedaan maken van verontreiniging van de bodem in verband met het voorkomen of beperken van een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater.
een door boring of verdringing gevormde kokervormige al dan niet opgevulde diepte
tijdelijke, niet route-gebonden activiteiten zoals feesten, markten en braderieën
opschriften, aankondigingen, ver- of afbeeldingen, borden, vlaggen, spandoeken, bijbehorende constructies en kennelijk voor deze doeleinden gebezigde transportmiddelen en constructies, in welke vorm dan ook
Faunabeheerplan als bedoeld in afdeling 16.3.2
het beperken of ongedaan maken van verontreiniging van de bodem in verband met het voorkomen of beperken van een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater.
Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een voor publiek toegankelijke activiteit van vermaak op, aan of nabij de provinciale weg, zoals feesten, markten, optochten en avondvierdaagsen. Onder een evenement valt tevens een voor publiek toegankelijke activiteit van vermaak op, aan of nabij de provinciale vaarweg, zoals tochten op het water en watersportfestivals.
het houden van 10 geiten of meer
Faunabeheerplan als bedoeld in afdeling 16.3.2
toestel of activiteit in het kader van de ontwikkeling of bestemming van de in een omgevingsplan begrepen gronden;
Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
geluidniveau gemeten en berekend volgens voorschriften gegeven bij of krachtens de Omgevingswet.
het houden van 10 geiten of meer
een samenstel van bouwwerken of een andere constructie voor het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon, geplaatst op het maaiveld of op water
toestel of activiteit in het kader van de ontwikkeling of bestemming van de in een omgevingsplan begrepen gronden;
een samenstel van bouwwerken of een andere constructie voor het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon, geplaatst op het maaiveld of op water. Voor de toepassing van deze titel wordt met een grondgebonden opstelling voor zonne-energie gelijk gesteld, elke opstelling voor zonne-energie in het landelijk gebied, al dan niet op een dak, waarbij de oppervlakte aan zonnepanelen groter is dan één hectare.
geluidniveau gemeten en berekend volgens voorschriften gegeven bij of krachtens de Omgevingswet.
degene die gerechtigd is de grond te gebruiken krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
een samenstel van bouwwerken of een andere constructie voor het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon, geplaatst op het maaiveld of op water. Voor de toepassing van deze titel wordt met een grondgebonden opstelling voor zonne-energie gelijk gesteld, elke opstelling voor zonne-energie in het landelijk gebied, al dan niet op een dak, waarbij de oppervlakte aan zonnepanelen groter is dan één hectare.
Het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreiniging van het grondwater.
degene die gerechtigd is de grond te gebruiken krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater
Het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreiniging van het grondwater.
stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.
Handvatten ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in het provinciale beleid voor landschap. Het verbindt de verschillende waarden van omgevingskwaliteit aan economische, ecologische en sociaal-culturele belangen.
Bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van dieren van soorten, genoemd in artikel 8.3, vierde lid, en het doen van pogingen daartoe, in een jachtveld, in overeenstemming met de regels over de uitoefening van de jacht, gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, onder k.
in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater
Degene die op grond van artikel 8.3 gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in een jachtveld.
Bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van dieren van soorten, genoemd in artikel 8.3, vierde lid, en het doen van pogingen daartoe, in een jachtveld, in overeenstemming met de regels over de uitoefening van de jacht, gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, onder k.
de vastgestelde kwaliteitscriteria gegrond op de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoerings- en handhavingstaak zijn belast
Degene die op grond van artikel 8.3 gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in een jachtveld.
tank vast verbonden met een binnenvaartschip waarvan de wanden hetzij door de scheepsromp zelf, hetzij door van de scheepsromp onafhankelijke wanden zijn gevormd
de vastgestelde kwaliteitscriteria gegrond op de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoerings- en handhavingstaak zijn belast
gelegenheid om een schip af te meren
de gebieden Rivierduingebied Swifterbant, UNESCO-monument Schokland, Urk en omgeving en Om-geving Kuinderschans en Kuinderburcht die in het Omgevingsprogramma Flevoland zijn aangemerkt als Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden
stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.
voorziening ter bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 8.49 eerste en tweede lid Wet milieubeheer.
omgevingsplan (inclusief het tijdelijk deel van het omgevingsplan), projectbesluit, gemeentelijke project van publiek belang, omgevingsvergunning voor een (buitenplanse) omgevingsplanactiviteit
de (ontstane) waarde en kernkwaliteiten van een gebied. Bij omgevingskwaliteit ligt de nadruk op de relatie tussen een initiatief en de omgeving; het grotere geheel. Het gaat niet alleen om de maximale kwaliteit voor één gebruiker, maar om goede kwaliteit voor de gemeenschap. Inclusief de integrale belangen die spelen in de omgeving; ook van omwonenden. Het streven is naar een goed doordacht ontwerp met zichtbaar meer aandacht voor culturele en esthetische waarden boven en economische winst. Het resultaat van het beste evenwicht tussen herkomstwaarde, gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de leefomgeving. De genoemde waarden staan hierbij voor: - herkomstwaarde: hierin komen de kenmerken van het landschap, identiteit en de unieke kernkwaliteiten samen. Het is de basis van wat Flevoland tot Flevoland maakt. - gebruikswaarde: hierin komen doelmatigheid en functionele integrale samenhang van het Flevolandse landschap bij elkaar. - belevingswaarde: de eigenschappen en schoonheid van het landschap, publieke beleefbaarheid van de identiteit van het landschap horen bij de belevingswaarde. Als het landschap aantrekkelijker wordt, wordt de belevingswaarde over het algemeen hoger. Dat is ook zo, als er meer verschillende dier- en plantsoorten leven. - toekomstwaarde: hoe duurzaam en beheersbaar het landschap en de landschapselementen zijn/ ontwikkelen in de toekomst, bepaalt de toekomstwaarde. En daarnaast door hoe het landschap zich aan nieuwe omstandigheden kan aanpassen.
afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terecht komen in de open lucht
omgevingsplan, projectbesluit, gemeentelijke project van publiek belang, omgevingsvergunning voor een (buitenplanse) omgevingsplanactiviteit
elk binnen
wegen die openbaar zijn in de provincie gelegen water dat openstaat voor openbaar scheepvaartverkeer
zin van de Wegenwet met inbegrip van verhardingen, bermen en bermsloten, met alle bijbehorende werken, voorzieningen en begroeiingen
vervangen van een bestaande windmolen door een windmolen met een groter vermogen en/of grotere afmetingen
aanpak gericht op het opwekken van meer windenergie met significant minder windmolens binnen Flevoland
geprefabriceerde betonpaal met constante dwarsafmeting die middels heien is geïnstalleerd, met uitzondering van palen met verbrede voet en palen geschikt voor de uitwisseling van energie
door initiatiefnemer opgesteld plan dat uitsluitsel geeft over de wijze en de gronden (gebied) waarop een initiatiefnemer een project voor opschalen en saneren van wil realiseren
een belang dat de provincie gelet op artikel 2.3 Omgevingswet kan behartigen
de gebieden die een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie vertegenwoordigen en die in het Omgevingsprogramma Flevoland zijn aangemerkt als Top-10 Archeologische locatie.
de gebieden Rivierduingebied Swifterbant, UNESCO-monument Schokland, Urk en omgeving en Om-geving Kuinderschans en Kuinderburcht die in het Omgevingsprogramma Flevoland zijn aangemerkt als Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden
het aanbrengen van wijzigingen op of aan een weg, parkeergelegenheid, terrein voor zover dit –al dan niet tijdelijk- voor gemotoriseerd verkeer openstaat, waterweg of spoorweg, die verandering brengt in de bestaande of te verwachten risico’s voor de grondwaterkwaliteit, met uitzondering van het uitvoeren van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden
een waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in Bijlage E, onderdeel A. van de Omgevingswet, die beveiliging biedt tegen overstroming en die als zodanig is aangewezen in deze verordening.
damp die na het lossen in de ladingtank achterblijft
risicobeoordeling grondwater als bedoeld in artikel 6.4 die, bij activiteiten die in staat zijn een bekende historische grondwaterverontreiniging te beïnvloeden, bepaalt of de activiteit leidt tot een onaanvaardbaar verspreidingsrisico van de bekende historische grondwaterverontreiniging
risicobeoordeling grondwater als bedoeld in artikel 6.4 die, bij activiteiten die in staat zijn een bekende historische grondwaterverontreiniging te beïnvloeden, bepaalt of de activiteit leidt tot een onaanvaardbaar verspreidingsrisico van de bekende historische grondwaterverontreiniging
het slopen en afvoeren van een bestaande windmolen tot minimaal een meter onder het maaiveld, waarbij de omgevingsplanregeling zodanig is (gewijzigd) dat herbouw van de windmolen met hetzelfde of een lager vermogen op of nabij de locatie van de gesaneerde windmolen blijvend onmogelijk is gemaakt
het slopen en afvoeren van een bestaande windmolen tot minimaal een meter onder het maaiveld, waarbij de omgevingsplanregeling zodanig is (gewijzigd) dat herbouw van de windmolen met hetzelfde of een lager vermogen op of nabij de locatie van de gesaneerde windmolen blijvend onmogelijk is gemaakt
stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval kan worden verwacht dat ze - op of in de bodem gebracht of gerakend - de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen
stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval kan worden verwacht dat ze - op of in de bodem gebracht of gerakend - de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen
chemische elementen, verbindingen daarvan dan wel mengsels van die elementen of verbindingen.
chemische elementen, verbindingen daarvan dan wel mengsels van die elementen of verbindingen.
een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12;
een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12;
toestel : een toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. een airgun of soortgelijk apparaat en knalapparaat;
b. een toestel om geluid elektrisch versterkt voort te brengen of een ander vergelijkbaar geluidsapparaat al dan niet gekoppeld aan een geluidsversterker, waaronder een muziekinstrument, een omroepinstallatie, een sirene en een hoorn;
c. een motorisch aangedreven werktuig met bijbehorende transportmiddelen, te gebruiken bij seismologisch onderzoek, opsporingsonderzoek naar de ontginning van bodemstoffen en de aanleg van kabels en buisleidingen in of op de bodem;
d. een modelvliegtuig, modelboot en modelauto, indien deze wordt aangedreven door een verbrandingsmotor;
e. een vuurwapen.
alle vormen waarbij een schip voor korte of langere tijd aan of dicht langs de oever van de vaarweg ligt, ongeacht waar dit is en op welke manier dit gebeurt (ketting, touw, anker, spudpalen, etc.).
de gebieden die een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie vertegenwoordigen en die in het Omgevingsprogramma Flevoland zijn aangemerkt als Top-10 Archeologische locatie.
toestel : een toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. een airgun of soortgelijk apparaat en knalapparaat;
b. een toestel om geluid elektrisch versterkt voort te brengen of een ander vergelijkbaar geluidsapparaat al dan niet gekoppeld aan een geluidsversterker, waaronder een muziekinstrument, een omroepinstallatie, een sirene en een hoorn;
c. een motorisch aangedreven werktuig met bijbehorende transportmiddelen, te gebruiken bij seismologisch onderzoek, opsporingsonderzoek naar de ontginning van bodemstoffen en de aanleg van kabels en buisleidingen in of op de bodem;
d. een modelvliegtuig, modelboot en modelauto, indien deze wordt aangedreven door een verbrandingsmotor;
e. een vuurwapen.
elke rechtstreekse, niet openbare ontsluitingsmogelijkheid naar of vanaf een in deze verordening bedoelde openbare weg
elke rechtstreekse, niet openbare ontsluitingsmogelijkheid naar of vanaf een in deze verordening bedoelde openbare weg
een grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk waaronder mede verstaan een boorput.
een grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk.
aanwezige natuurwaarden en, voor gebieden die bestemd zijn voor natuur of zijn aangewezen voor natuurdoeleinden, tevens de potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste milieu condities.
aanwezige natuurwaarden en, voor gebieden die bestemd zijn voor natuur of zijn aangewezen voor natuurdoeleinden, tevens de potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste milieu condities.
een turbine voorzien van rotorbladen geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen, met uitzondering van:
a. maximaal 12 prototypes van windmolens op de testlocatie te Lelystad als integraal onderdeel van het kennis- en ontwikkelcentrum voor duurzame energie;
b. windmolen op of nabij bedrijventerreinen, indien de windmolen is gedimensioneerd op energiebehoefte ter plaatse;
c. kleine windmolen, waaronder wordt verstaan:
i. windmolen in het stedelijk gebied met (tip)hoogte van maximaal 5 meter ten opzichte van de grond of het dak waarop hij is geplaatst;
ii. windmolen met een tiphoogte van maximaal 15 meter ten opzichte van het maaiveld, voor zover hij in het landelijk gebied op een (voormalig agrarisch) bouwperceel staat
een turbine voorzien van rotorbladen geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen, met uitzondering van:
a. maximaal 12 prototypes van windmolens op de testlocatie te Lelystad als integraal onderdeel van het kennis- en ontwikkelcentrum voor duurzame energie;
b. solitaire windmolen op bedrijventerreinen in ‘hoofdkernen’ van het stedelijk gebied, zijnde de kernen Almere, Dronten, Emmeloord, Lelystad, Urk en Zeewolde, indien de windmolen overwegend een ander doel dient dan de opwekking van energie;
c. kleine windmolen, waaronder wordt verstaan:
i. windmolen in het stedelijk gebied met (tip)hoogte van maximaal 5 meter ten opzichte van de grond of het dak waarop hij is geplaatst;
ii. windmolen met een tiphoogte van maximaal 15 meter ten opzichte van het maaiveld, voor zover hij in het landelijk gebied op een (voormalig agrarisch) bouwperceel staat
een geïsoleerd rastervierkant of een aaneengesloten gebied van rastervierkanten van 500 x 500 meter waarvan ieder vierkant 25 woonadressen of meer bevat alsmede de (plan)gebiedenwaar de Intergemeentelijke structuurvisie Oosterwold en het bestemmingsplan Wellerwaard -partiële herziening betrekking op hebben
een geïsoleerd rastervierkant of een aaneengesloten gebied van rastervierkanten van 500 x 500 meter waarvan ieder vierkant 25 woonadressen of meer bevat alsmede de (plan)gebiedenwaar de Intergemeentelijke structuurvisie Oosterwold en het bestemmingsplan Wellerwaard -partiële herziening betrekking op hebben
XXXX
Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
/join/id/regdata/pv24/2023/34pdf_5e43b0a7-fd85-4ea9-b5b7-0b8eb20c3a24/nld@2023‑12‑07;80
/join/id/regdata/pv24/2024/37pdf5e43b0a7-fd85-4ea9-b5b7-0b8eb20c3a24/nld@2024‑12‑19;87
/join/id/regdata/pv24/2023/34pdf_38194633-1806-4807-b24a-ccb503e97224/nld@2023‑12‑07;80
/join/id/regdata/pv24/2023/34pdf_8f8885b8-bdb8-4a1e-989a-dab4954a4bc8/nld@2023‑12‑07;80
/join/id/regdata/pv24/2024/37pdf8f8885b8-bdb8-4a1e-989a-dab4954a4bc8/nld@2024‑12‑19;87
/join/id/regdata/pv24/2023/34pdf_f1cbf78f-8e31-4554-a02f-01b0db280da6/nld@2023‑12‑07;80
/join/id/regdata/pv24/2024/37pdfbcbbeb84-05ee-41f8-91f8-b4e18fcb40a5/nld@2024‑12‑19;87
/join/id/regdata/pv24/2023/34pdf_c90be83d-0a1a-438c-8462-0a609214b2ff/nld@2023‑12‑07;80
/join/id/regdata/pv24/2023/34pdf_8e41f2db-5ec1-4aa8-8676-d588b1e3a418/nld@2023‑12‑07;80
/join/id/regdata/pv24/2024/gio4b0b5f08-9b31-453e-8b82-c68e3e873c91/nld@2024‑12‑19;489
/join/id/regdata/pv24/2024/gioa969955a-93a3-4e9d-9697-0ba13b7bc8da/nld@2024‑12‑19;490
/join/id/regdata/pv24/2024/giob6e49afd-4ccd-4a76-8c99-5c40b1164970/nld@2024‑12‑19;496
/join/id/regdata/pv24/2024/gio7344bf73-f1f2-42b8-b0ee-879c0e225ffe/nld@2024‑12‑19;494
/join/id/regdata/pv24/2024/gioc783e986-1dab-4849-a89e-b564701e0165/nld@2024‑12‑19;492
YYYY
Bijlage III wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZ
Bijlage VII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage bij Artikel 11.12
[Vervallen]
AAAAA
Bijlage X wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage bij Artikel 12.4, eerste lid.
Omgevingswaarden voor de regionale waterkeringen
Regionale waterkering
|
Omgevingswaarde voor de regionale waterkering als gemiddelde overschrijdingskans per jaar (bij |
Almere Haven | 1/10 |
Flevocentrale | 1/1.000 |
Harderhaven | 1/10 |
Haven Zeewolde | 1/10 |
|
|
Langs Noordoostpolder achter Kadoelerkeersluis | 1/30 |
Muiderzand | 1/10 |
Parkhaven | 1/15 |
Schokkerhaven | 1/10 |
Urk | 1/10 |
Zuiderzee op zuid | 1/1.000 |
* De aanwijzing en normering van Havenkwartier Zeewolde als regionale waterkering heeft op 13 december 2017 plaatsgevonden, maar is nog niet inwerking getreden. Op het moment dat het rijk deze kering niet langer als primaire waterkering heeft aangewezen bepalen gedeputeerde staten het moment van inwerkingtreding en wordt Havenkwartier Zeewolde vanaf dat moment een regionale waterkering. Verwezen wordt naar Artikel 22.14 van de Omgevingsverordening.
BBBBB
Bijlage VIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage bij Artikel 11.12
[Vervallen]
CCCCC
Bijlage IX wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
DDDDD
Bijlage XII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEE
Bijlage XIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage bij Artikel 22.5
,
Artikel 22.6 en
en
Artikel 22.8, derde lid
22.6
.
FFFFF
Na bijlage XIII wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
Bijlage bij Artikel 9.2a
Wegnummer | Naam |
N331 | Vollenhoverweg |
Marknesserweg | |
Kuinderweg | |
N333 | Steenwijkerweg |
N351 | Kuinderweg |
Muntweg | |
Espelerweg | |
Hannie Schaftweg | |
Urkerweg | |
N352 | Repelweg |
Kraggenburgerweg | |
Zuiderringweg | |
De Baan | |
Kamperweg | |
Schokkerringweg | |
Domineesweg | |
N712 | Gemaalweg |
Venelaan | |
Wrakkenweg | |
Noorderringweg | |
Galamalaan | |
Westerringweg | |
Espelerringweg | |
Staartweg | |
N713 | Zuidwesterringweg |
N714 | Espelerweg |
N715 | Noorderringweg |
Oosterringweg | |
N716 | Ploegstraat |
Nagelerweg | |
N717 | Hannie Schaftweg |
N718 | Banterweg |
N719 | Leemringweg |
N765 | Kamperweg |
Dam in Kraggenburg | |
N301 | Nijkerkerweg |
N302 | Larserweg |
Ganzenweg | |
N305 | Biddingringweg |
Gooiseweg | |
Waterlandseweg | |
N306 | Drontermeerdijk |
Spijkweg | |
Harderbosweg | |
Harderdijk | |
N307 | Markerwaarddijk |
Houtribweg | |
Overijsselseweg | |
"Passage Dronten" | |
Hanzeweg | |
N309 | Dronterweg |
Elburgerweg | |
N701 | Oostvaardersdijk |
N702 | Hogering |
Buitenring | |
N703 | Tussenring |
N704 | Gooimeerdijk Oost |
Eemmeerdijk | |
Slingerweg | |
N705 | Spiekweg |
Roerdompweg | |
N706 | Vogelweg |
N707 | Knardijk |
Zeewolderdijk | |
N708 | Bremerbergweg |
N709 | Oldebroekerweg |
N710 | Biddingweg |
Swifterweg | |
N710a | Lisdoddeweg |
N711 | Dronterringweg |
N727 | Anthony Fokkerweg |
GGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Eerste lid: Verboden milieubelastende activiteiten
In Artikel 4.4, eerste lid is een absoluut verbod opgenomen voor het verrichten van bepaalde categorieën van milieubelastende activiteiten binnen een beschermingsgebied voor grondwater. Het gaat om milieubelastende activiteiten die grote risico's voor het grondwater kunnen hebben en daarom geweerd moeten worden in het beschermingsgebied voor grondwater. Het voorzorgsbeginsel dat wordt gehanteerd kan tot gevolg hebben dat ook mogelijke minder risicovolle milieubelastende activiteiten worden geweerd. In verband met het absolute verbod is het niet mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor de in het eerste lid genoemde milieubelastende activiteiten.
De opsomming van milieubelastende activiteiten komt voor uit een lijst met verboden categorieën van inrichtingen zoals opgenomen in de voorgangers van deze omgevingsverordening Vanwege de relatief goede natuurlijke bescherming van het grondwater is bij het opstellen van die lijst uitgegaan van de categorieën met een bodemindex 3 in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', 2e druk, juli 1992 van de VNG. Deze 'oude' lijst is jarenlang ongewijzigd gebleven en is nu zo goed mogelijk beleidsneutraal omgezet naar milieubelastende activiteiten door de voormalige lijst te vergelijken met de branches zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. De verwachting is dat de opsomming in Artikel 4.4, eerste lid en Artikel 4.6, eerste lid in een volgende wijziging van de omgevingsverordening zal worden aangevuld en verbeterd.
Derde tot en met achtste lid: Verbod op bodemverstoring
In het derde tot en met achtste lid worden binnen een beschermingsgebied voor grondwater alle werken of handelingen waarbij de bodem vanaf maaiveld wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen verboden voorzover deze dieper gaan dan de in het werkingsgebied aangegeven diepte. Ook is er rekening gehouden met eventueel 'schuinboren', waardoor van buiten het beschermde gebied toch de bodem in het te beschermen gebied verstoord kan worden. Er is daarom in het verbod expliciet aangegeven dat het vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied verboden is om ter plaatse van het beschermingsgebied beneden een aangegeven diepte de bodem te verstoren.
Derde tot en met achtste lid: Verbod op bodemverstoringHierdoor wordt voorkomen dat eventuele van nature aanwezige barrières worden aangetast, waardoor verontreinigingen in het voor de drinkwatervoorziening bestemde grondwater terecht kunnen komen. Zie de toelichting bij Artikel 4.1 voor meer achtergrondinformatie over dit absolute verbod. In
Artikel 4.5, tweede lid is een limitatieve lijst opgenomen van werken en handelingen die wel zijn toegestaan.
In het derde tot en met achtste lid worden binnen een beschermingsgebied voor grondwater alle werken of handelingen waarbij de bodem vanaf maaiveld wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen verboden voorzover deze dieper gaan dan de in het werkingsgebied aangegeven diepte.
Negende lid: Vergunningplichtige werken en handelingen
Voor de activiteiten in het beschermingsgebied voor grondwater en in het waterwingebied zoals genoemd in Artikel 4.4, negende lid respectievelijk Artikel 4.6, tiende lid kan een omgevingsvergunning worden verleend. In verband met het absolute verbod in Zuidelijk Flevoland om het watervoerende pakket te beschermen geldt er geen vergunningplicht voor het uitvoeren van de bodemverstorende werken en handelingen in de boringsvrije zone. In het werkingsgebied zijn de dieptegrenzen aangegeven waar beneden het absolute verbod geldt. Daarmee zijn overigens niet alle bodemverstorende activiteiten verboden. In Artikel 4.5, Artikel 4.7 en Artikel 4.9 is een limitatieve lijst opgenomen van activiteiten die wel zijn toegestaan in een beschermingsgebied voor grondwater, een waterwingebied respectievelijk de boringsvrije zone.
In de nabijheid van de grondwaterwinning voor de openbare drinkwatervoorziening dient ondergronds vervoer en opslag van schadelijke stoffen tegen te worden gegaan. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld ondergrondse rioolpersleidingen of brandstofleidingen. Het negende lid sub a is een aanvulling op de specifieke zorgplicht in Artikel 4.3. Bij werken moet worden gedacht aan aardgasleidingen en dergelijke naar woningen en het afvoeren van binnen het gebied vrijkomend afvalwater via het riool.
Tevens worden risicovolle activiteiten zoals het aanleggen, hebben of reconstrueren van wegen, kampeer- en parkeergelegenheden verboden. Met reconstructie wordt gedoeld op het wijzigen van de bestaande situatie door: verplaatsen, verbreden, verdiepen en uitbreiden. Gebruikelijk onderhoud heeft geen zodanige wijziging van de bestaande situatie tot gevolg dat er veranderingen worden verwacht in de bestaande of te verwachten risico's voor de grondwaterkwaliteit. In de definitiebepaling van het begrip reconstrueren staan enkele voorbeelden van gebruikelijk onderhoud. Met een kampeergelegenheid wordt bedoeld een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf.
Ook lozingen in de bodem zijn verboden, met uitzondering van bepaalde bodemlozingen. Het verbod geldt onder voorwaarden bijvoorbeeld niet voor een lozing van hemelwater, drinkwater of een lozing via een vloeiveld, rietveld of door beregening van gewassen. Voor een volledige opsomming en bijbehorende voorwaarden werd in het verleden verwezen naar artikel 2 van het inmiddels vervallen Lozingenbesluit bodembescherming. Deze verwijzing is vervangen door een verwijzing naar de regels in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
In onderdeel e, wordt het roeren, doorboren of doordringen van een bodem onder oppervlaktewater, ook wel aangeduid als een waterbodem, verboden. Een waterbodem met een dikke sliblaag fungeert als een barrière tussen het oppervlaktewater in een beschermingsgebied en het grondwater dat als bron voor de drinkwaterproductie wordt gebruikt. Door het roeren van de waterbodem wordt deze barrière al dan niet tijdelijk opgeheven, waardoor verontreinigingen vanuit het oppervlaktewater in de drinkwaterwinning kunnen geraken. Om het onderhoud aan vaarwegen mogelijk te maken zijn onderhoudsbaggerwerkzaamheden uitgezonderd van het verbod.
HHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Eerste lid: Verboden milieubelastende activiteiten
In Artikel 4.6, eerste lid is een absoluut verbod opgenomen voor het verrichten van bepaalde categorieën van milieubelastende activiteiten binnen een waterwingebied. Het gaat om milieubelastende activiteiten die grote risico's voor het grondwater kunnen hebben en daarom geweerd moeten worden in het beschermingsgebied voor grondwater. Het voorzorgsbeginsel dat wordt gehanteerd kan tot gevolg hebben dat ook mogelijke minder risicovolle milieubelastende activiteiten worden geweerd. In verband met het absolute verbod is het niet mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor de in het eerste lid genoemde milieubelastende activiteiten.
De milieubelastende activiteit tot het verrichten van grondwateronttrekkingen ten behoeve van de drinkwaterproductie is zekerheidshalve expliciet vrijgesteld in Artikel 4.7, eerste lid.
De opsomming van milieubelastende activiteiten komt voor uit een lijst met verboden categorieën van inrichtingen zoals opgenomen in de voorgangers van deze omgevingsverordening Vanwege de relatief goede natuurlijke bescherming van het grondwater is bij het opstellen van die lijst uitgegaan van de categorieën met een bodemindex 3 in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', 2e druk, juli 1992 van de VNG. Deze 'oude' lijst is jarenlang ongewijzigd gebleven en is nu zo goed mogelijk beleidsneutraal omgezet naar milieubelastende activiteiten door de voormalige lijst te vergelijken met de branches zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. De verwachting is dat de opsomming in Artikel 4.4, eerste lid en Artikel 4.6, eerste lid in een volgende wijziging van de omgevingsverordening zal worden aangevuld en verbeterd.
Derde tot en met negende lid: Verbod op bodemverstoring
In het derde tot en met negende lid worden binnen een waterwingebied alle werken of handelingen waarbij de bodem vanaf maaiveld wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen verboden voorzover deze dieper gaan dan de in het werkingsgebied aangegeven diepte. Ook is er rekening gehouden met eventueel 'schuinboren', waardoor van buiten het beschermde gebied toch de bodem in het te beschermen gebied verstoord kan worden. Er is daarom in het verbod expliciet aangegeven dat het vanaf buiten of binnen het waterwingebied verboden is om ter plaatse van het waterwingebied beneden een aangegeven diepte de bodem te verstoren.
Derde tot en met negende lid: Verbod op bodemverstoringHierdoor wordt voorkomen dat eventuele van nature aanwezige barrières worden aangetast, waardoor verontreinigingen in het grondwater bestemd voor de drinkwatervoorziening terecht kunnen komen. Zie de toelichting bij Artikel 4.1 voor meer achtergrondinformatie over dit absolute verbod. In Artikel 4.7, derde lid is een limitatieve lijst opgenomen met werken en handelingen die wel zijn toegestaan.
In het derde tot en met negende lid worden binnen een waterwingebied alle werken of handelingen waarbij de bodem vanaf maaiveld wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen verboden voorzover deze dieper gaan dan de in het werkingsgebied aangegeven diepte.
Tiende lid: Vergunningplichtige werken en handelingen
Voor de activiteiten in het beschermingsgebied voor grondwater en in het waterwingebied zoals genoemd in Artikel 4.4, negende lid resp. Artikel 4.6, tiende lid kan een omgevingsvergunning worden verleend. In verband met het absolute verbod in Zuidelijk Flevoland om het watervoerende pakket te beschermen geldt er geen vergunningplicht voor het uitvoeren van de bodemverstorende werken en handelingen in de boringsvrije zone. In het werkingsgebied zijn de dieptegrenzen aangegeven waar beneden het absolute verbod geldt. Daarmee zijn overigens niet alle bodemverstorende activiteiten verboden. In Artikel 4.5, Artikel 4.7 en Artikel 4.9 is een limitatieve lijst opgenomen van activiteiten die wel zijn toegestaan in een beschermingsgebied voor grondwater, een waterwingebied respectievelijk de boringsvrije zone.
In de nabijheid van de grondwaterwinning voor de openbare drinkwatervoorziening dient ondergronds vervoer en opslag van schadelijke stoffen tegen te worden gegaan. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld ondergrondse rioolpersleidingen of brandstofleidingen. Het tiende lid sub a is een aanvulling op de specifieke zorgplicht in Artikel 4.3. Bij werken moet worden gedacht aan aardgasleidingen en dergelijke naar woningen en het afvoeren van binnen het gebied vrijkomend afvalwater via het riool.
Tevens worden risicovolle activiteiten buiten inrichtingen zoals het aanleggen, hebben of reconstrueren van wegen, kampeer- en parkeergelegenheden verboden. Met reconstructie wordt gedoeld op het wijzigen van de bestaande situatie door: verplaatsen, verbreden, verdiepen en uitbreiden. Gebruikelijk onderhoud heeft geen zodanige wijziging van de bestaande situatie tot gevolg dat er veranderingen worden verwacht in de bestaande of te verwachten risico's voor de grondwaterkwaliteit. In de definitiebepaling van het begrip reconstrueren staan enkele voorbeelden van gebruikelijk onderhoud. Met een kampeergelegenheid wordt bedoeld een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf.
Ook lozingen in de bodem zijn verboden, met uitzondering van bepaalde bodemlozingen. Het verbod geldt onder voorwaarden bijvoorbeeld niet voor een lozing van hemelwater, drinkwater of een lozing via een vloeiveld, rietveld of door beregening van gewassen. Voor een volledige opsomming en bijbehorende voorwaarden werd in het verleden verwezen naar artikel 2 van het inmiddels vervallen Lozingenbesluit bodembescherming. Deze verwijzing is vervangen door een verwijzing naar de regels in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
In onderdeel e, wordt het roeren, doorboren of doordringen van een bodem onder oppervlaktewater, ook wel aangeduid als een waterbodem, verboden. Een waterbodem met een dikke sliblaag fungeert als een barrière tussen het oppervlaktewater in een beschermingsgebied en het grondwater dat als bron voor de drinkwaterproductie wordt gebruikt. Door het roeren van de waterbodem wordt deze barrière al dan niet tijdelijk opgeheven, waardoor verontreinigingen vanuit het oppervlaktewater in de drinkwaterwinning kunnen geraken. Om het onderhoud aan vaarwegen mogelijk te maken zijn onderhoudsbaggerwerkzaamheden uitgezonderd van het verbod.
IIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de boringsvrije zone zijn alle werken of handelingen waarbij de bodem vanaf maaiveld wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen verboden voorzover deze dieper gaan dan de in het werkingsgebied Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland aangegeven diepte. Hierdoor wordt voorkomen dat eventuele van nature aanwezige barrières worden aangetast, waardoor verontreinigingen in het grondwater bestemd voor de drinkwatervoorziening terecht kunnen komen. Zie de toelichting bij Artikel 4.1 voor meer achtergrondinformatie over dit absolute verbod. In Artikel 4.9 is een limitatieve lijst opgenomen van werken en handelingen die wel zijn toegestaan.
Binnen de boringsvrije zone zijn alle werken of handelingen waarbij de bodem vanaf maaiveld wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen verboden voorzover deze dieper gaan dan de in het werkingsgebied Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland aangegeven diepte. Ook is er rekening gehouden met eventueel 'schuinboren', waardoor van buiten het beschermde gebied toch de bodem in het te beschermen gebied verstoord kan worden. Er is daarom in het verbod expliciet aangegeven dat het vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone verboden is om ter plaatse van de boringsvrije zone beneden een aangegeven diepte de bodem te verstoren. Hierdoor wordt voorkomen dat eventuele van nature aanwezige barrières worden aangetast, waardoor verontreinigingen in het grondwater bestemd voor de drinkwatervoorziening terecht kunnen komen.
Zie de toelichting bij Artikel 4.1 voor meer achtergrondinformatie over dit absolute verbod. In Artikel 4.9 is een limitatieve lijst opgenomen van werken en handelingen die wel zijn toegestaan.
JJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij werkzaamheden waarbij de bestaande fundering, waar heipalen onderdeel van vormen, gesloopt of gewijzigd wordt, mag het beschermingsniveau voor het diepe grondwater niet geschaad worden. Dit betekent dat de aan de heipalen verbonden delen van de fundering uit de bodem verwijderd mogen worden maar de heipalen zelf niet. Aan
Dit geldt natuurlijk alleen indien de heipalen dieper zijn aangebracht dan de op de kaart aangegeven te beschermen diepte. Aan deze heipalen mag niet geduwd, getrokken en gewrikt worden. Uitgangspunt is dat de bodem zo min als mogelijk verstoord mag worden. De
Deze heipalen moeten op minimaal 2 meter minus maaiveld afgewerkt worden met bij voorkeur de methode 'afzagen' en als dat niet kan of veel problemen oplevert met de methode 'afknabbelen'. Bij afwijken van de methode 'afzagen' verdient het aanbeveling om te overleggen met de toezichthouder van OFGV.
Voor heipalen ondieper dan de op de kaart aangeven beschermde diepte geldt deze regel niet. Deze heipalen zullen bij sloop of wijziging van een fundering op de normale wijze behandeld moeten worden.
KKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij werkzaamheden waarbij de bestaande fundering, waar heipalen onderdeel van vormen, gesloopt of gewijzigd wordt, mag het beschermingsniveau voor het diepe grondwater niet geschaad worden. Dit betekent dat de aan de heipalen verbonden delen van de fundering uit de bodem verwijderd mogen worden maar de heipalen zelf niet. Aan
Dit geldt natuurlijk alleen indien de heipalen dieper zijn aangebracht dan de op de kaart aangegeven te beschermen diepte. Aan deze heipalen mag niet geduwd, getrokken en gewrikt worden. Uitgangspunt is dat de bodem zo min als mogelijk verstoord mag worden. De
Deze heipalen moeten op minimaal 2 meter minus maaiveld afgewerkt worden met bij voorkeur de methode 'afzagen' en als dat niet kan of veel problemen oplevert met de methode 'afknabbelen'. Bij afwijken van de methode 'afzagen' verdient het aanbeveling om te overleggen met de toezichthouder van OFGV.
Voor heipalen ondieper dan de op de kaart aangeven beschermde diepte geldt deze regel niet. Deze heipalen zullen bij sloop of wijziging van een fundering op de normale wijze behandeld moeten worden.
LLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij werkzaamheden waarbij de bestaande fundering, waar heipalen onderdeel van vormen, gesloopt of gewijzigd wordt, mag het beschermingsniveau voor het diepe grondwater niet geschaad worden. Dit betekent dat de aan de heipalen verbonden delen van de fundering uit de bodem verwijderd mogen worden maar de heipalen zelf niet. Aan
Dit geldt natuurlijk alleen indien de heipalen dieper zijn aangebracht dan de op de kaart aangegeven te beschermen diepte. Aan deze heipalen mag niet geduwd, getrokken en gewrikt worden. Uitgangspunt is dat de bodem zo min als mogelijk verstoord mag worden. De
Deze heipalen moeten op minimaal 2 meter minus maaiveld afgewerkt worden met bij voorkeur de methode 'afzagen' en als dat niet kan of veel problemen oplevert met de methode 'afknabbelen'. Bij afwijken van de methode 'afzagen' verdient het aanbeveling om te overleggen met de toezichthouder van OFGV.
Voor heipalen ondieper dan de op de kaart aangeven beschermde diepte geldt deze regel niet. Deze heipalen zullen bij sloop of wijziging van een fundering op de normale wijze behandeld moeten worden.
MMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 2.22 van de Omgevingswet biedt de provincie de bevoegdheid om de waterschappen bij omgevingsverordening algemene instructies te geven, onder andere met betrekking tot de inhoud van de op grond van deze wet vast te stellen plannen en besluiten. Deze instructies kunnen worden gegeven met het oog op een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer. De in Artikel 4.20 opgenomen instructies richten zich op de regulering van de grondwateronttrekkingen in de grondwaterbeschermingsgebieden door Waterschap Zuiderzeeland. Op grond van de Omgevingswet is regulering van de grondwateronttrekkingen overgelaten aan Waterschap Zuiderzeeland, behoudens drie specifieke categorieën van grondwateronttrekkingen.
Het beleid van de provincie Flevoland is erop gericht het derde watervoerende pakket in Zuidelijk Flevoland exclusief te reserveren voor de openbare drinkwatervoorziening. Andere onttrekkingen dan ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening worden niet toegestaan en waar nodig gesaneerd. Vergunningen voor onttrekkingen worden op grond van het provinciaal beleid nooit toegestaan. In het Omgevingsprogramma Flevoland is aangegeven dat, gelet op het voornoemde beleid, een absoluut verbod voor onttrekkingen (anders dan voor de openbare drinkwatervoorziening) in de onderhavige verordening wordt opgenomen. Een uitzondering op dit verbod moet worden gemaakt voor onttrekkingen ten behoeve van grond(water)saneringen, het grondwaterbeheer en grondwatermonitoring.
De provincie kan op grond van de Omgevingswet geen absoluut verbod instellen voor onttrekkingen onder haar bevoegd gezag (onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemen en industriële onttrekkingen groter dan 150.000 m3). Wel kan de provincie via de grondwaterbeschermingsregelgeving een absoluut verbod instellen voor boringen en daarmee onttrekkingen absoluut verbieden. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in het hoofdstuk Grondwaterbeschermingsgebieden van deze verordening.
Andere dan voornoemde grondwateronttrekkingen vallen onder het bevoegd gezag van Waterschap Zuiderzeeland. Voor de grondwateronttrekkingen onder bevoegd gezag van het waterschap moet het absoluut verbod ook gelden. Daarvoor moet in de waterverordening van Waterschap Zuiderzeeland eenzelfde absoluut verbod worden opgenomen. Gelet op de grote belangen die zijn gemoeid met de bescherming van het grondwater dat exclusief is gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening is in Artikel 4.20 een instructieregel opgenomen die de Algemene Vergadering
het algemeen bestuur van het waterschap verplicht in de waterschapsverordening van Waterschap Zuiderzeeland een absoluut verbod op te nemen voor het onttrekken van grondwater en voor het infiltreren of retourneren van water op een grotere diepte dan aangegeven in de werkingsgebieden. Van het begrip infiltreren is een definitie opgenomen in de begripsbepalingen (Artikel 1.1). Het is water in de bodem brengen met het doel dit later op te pompen. Retourneren is het weer in de bodem brengen van water dat eerst is opgepompt.
Dit absoluut verbod houdt in dat het college van dijkgraaf en heemraden geen omgevingsvergunning kunnen verlenen voor onttrekkingen als bedoeld in het eerste lid.
NNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op grond van artikel 2.16 van het Besluit activiteiten leefomgeving kan bij provinciale verordening worden bepaald dat er geen omgevingsvergunning vereist is voor de op grond van artikel 3.19 van het Besluit activiteiten leefomgeving als vergunningplichtig aangemerkte milieubelastende activiteit aanleg en gebruik van een open bodemenergiesysteem. Het aanwijzen van vergunningvrije open bodemenergiesystemen kan met het oog op doelmatig gebruik van bodemenergie en kan enkel gelden voor onttrekkingen waarbij de onttrokken hoeveelheid ten hoogste 10m³ per uur bedraagt. Voor dergelijke vergunningvrije open bodemenergiesystemen is op grond van artikel 4.119 van het Besluit activiteiten leefomgeving een melding verplicht. Deze melding wordt op grond van artikel 2.5 van het Besluit activiteiten leefomgeving aan Gedeputeerde Staten gedaan. De algemene regels zoals opgenomen in paragraaf 4.112 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn van toepassing op open bodemenergiesystemen en gelden dus ook voor de meldingsplichtige open bodemenergiesystemen, tenzij in deze omgevingsverordening anders bepaald is.
Artikel 5.6, eerste lid artikel voorziet, omwille van het streven naar een (landelijk) vergelijkbaar speelveld in deze vrijstelling voor bodemenergiesystemen met een maximale diepte van 150 meter beneden NAP en een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan 10m³ per uur.
In Artikel 5.6, tweede lid is bepaald dat in interferentiegebieden de vrijstelling van de vergunningplicht niet geldt ter voorkoming van negatieve interferentie. In deze gebieden kan beleid worden gevoerd om de vraag naar een beschikbare ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen. In die gevallen dat gemeenten of de provincie besluiten interferentiegebieden aan te wijzen zullen gezamenlijk masterplannen voor de ondergrond en daarvan afgeleide regels in het omgevingsplan of omgevingsverordening worden opgenomen. Voor reeds geïnstalleerde systemen die zijn gemeld voordat een interferentiegebied is aangewezen, is overgangsrecht opgenomen. Daar blijft het oude recht op van toepassing.
OOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op grond van artikel 4.1154, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving dient een open bodemenergiesysteem een energierendement te leveren dat past bij een doelmatig gebruik. De aanvrager van het bodemenergiesysteem verstrekt op grond van artikel 7.35 Omgevingsregeling voor vergunningplichtige bodemenergiesystemen of Artikel 5.7 van deze omgevingsverordening voor vergunningvrije bodemenergiesystemen een verklaring van degene die het bodemenergiesysteem ontwerpt over het energierendement dat het systeem zal behalen. Voorts dient de aanvrager jaarlijks op grond van artikel 4.1150 en 4.1150a van het Besluit activiteiten leefomgeving het jaarlijkse energierendement te registreren en verstrekken aan bevoegd gezag.
Dit artikel geeft invulling aan het energierendement dat minimaal past bij doelmatig gebruik van bodemenergie en zorgt ervoor dat er maatregelen genomen worden indien in de tijd het energierendement afneemt.
Het eerste lid stuurt op een minimaal te behalen energierendement van SPF 5 voor systemen van na 1 januari 2024 omdat een lager energierendement als niet doelmatig gebruik van bodemenergie gezien wordt. Het eerste lid verlangd een energierendement van minimaal SPF 5 hetgeen met de huidige stand der techniek goed haalbaar is. Voor oudere systemen wordt een grens van SPF 3,5 aangehouden.
Het tweede lid zorgt ervoor dat als uit de jaarlijkse verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat het energierendement minder dan het minimale te behalen energierendement van SPF 5 (of SPF 3,5 voor systemen van voor 1 januari 2024) is of als het minder is dan 80% ten opzichte van het jaar ervoor er maatregelen getroffen worden om het energierendement te verhogen.
De maatregelen dien op grond van het derde lid er minimaal toe te leiden dat het minimale te behalen energierendement van SPF 5 behaald wordt.
De maatregelen dienen op grond van het derde lid er minimaal toe te leiden dat het minimale te behalen energierendement behaald wordt. Hier is bewust geen termijn aangekoppeld, omdat dit verschilt per situatie. In het kader van het toezicht zal hierin een afweging gemaakt moeten worden.
PPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het lozen van brijnwater op of in de bodem vindt over het algemeen rechtstreeks in het grondwater plaats. Het lozen van brijnwater rechtstreeks in het grondwater is onder voorwaarden toegestaan waardoor er afgeweken kan worden van het verbod op rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen naar het grondwater. Het richtsnoer nr. 17 behorende bij de Grondwaterrichtlijn maakt namelijk duidelijk dat het lozen van brijn valt onder éen de situaties die onder voorwaarden toegestaan is om rechtstreeks in het grondwater te lozen. Het lozen van brijn valt onder de situatie waar de lozing plaats vindt om technische redenen. De lozing van brijnwater kan worden toegestaan met een maatwerkvoorschrift, onder specifieke voorwaarden.
In de Beleidsregel omgevingsvergunningplichtige milieubelastende activiteiten onder de Omgevingswet zijn in artikel 2.4 uitgangspunten opgenomen die in acht genomen moeten worden bij het opstellen van een dergelijk maatwerkvoorschrift. Artikel 6.20 maakt duidelijk dat bij het opstellen van dit maatwerkvoorschrift de aangehaalde beleidsregel van toepassing is.
QQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In hoofdstuk 16 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) worden vergunningvrije gevallen aangewezen voor ontgrondingsactiviteiten op land en regionale wateren (artikelen 16.7 en 16.8 van het Bal). Op grond van artikel 16.9 Bal kunnen Provinciale Staten in de omgevingsverordening afwijken van de aanwijzing van vergunningvrije gevallen in artikel 16.7 van het Bal. Zij kunnen afwijkende cijfermatige begrenzingen vaststellen, vergunningvrije gevallen toevoegen of juist buiten toepassing verklaren. De mogelijkheden voor regionaal maatwerk zoals die onder Ontgrondingenwet bestonden, worden hiermee gecontinueerd. In Artikel 7.4 zijn aanvullende vrijstellingen opgenomen. Het betreffen vrijstellingen die onder Ontgrondingenwet ook al bestonden in de provinciale verordening. Dit maakt dat het vrijstellingsregime in Flevoland vrijwel niet wijzigt. Daar waar het Bal zorgt voor versoepeling van de regels ten opzichte van de toen geldende Omgevingsverordening Flevoland is samen met de omgevingsdienst naar de consequenties gekeken en beoordeeld dat deze passen binnen het vigerende beleid en dat de te beschermen belangen in Flevoland niet worden geschaad.
Onder a
Dit betreft een meer algemene vrijstelling voor ontgrondingsactiviteiten in Flevoland. Dit zijn de gangbare kleine ontgrondingen die vanwege hun omvang nauwelijks van invloed zullen zijn op andere belangen dan die van de initiatiefnemer. Aan deze algemene vrijstelling is een dieptebeperking gekoppeld vanuit de gedachte dat bij ontgrondingen in Flevoland dieper dan 3 meter veelal de deklaag zal worden doorsneden. Het doorsnijden van de deklaag kan ingrijpende gevolgen hebben voor het waterhuishoudkundige systeem.
Onder b
Dit betreft een verruiming van de vrijstelling in artikel 16.7, onder a, Bal. De verruiming van de hoeveelheid grond die wordt ontgraven sluit aan de bij de praktijk in Flevoland onder de Ontgrondingenwet.
Onder C
Dit betreft een nadere concretisering van artikel 16.7, onder f, Bal. De gedachte achter deze bepaling is dat de genoemde belangen worden afgewogen in het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 16.7, onder f, Bal. Dit maakt dat er, indien de genoemde belangen voldoende zijn afgewogen, geen aparte omgevingsvergunning voor de ontgrondingsactiviteit hoeft te worden aangevraagd.
RRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat voor ontgrondingsactiviteiten die worden uitgevoerd in gebieden met unieke archeologische en waardevolle aardkundige waarden in principe altijd een vergunning nodig is. De in het Bal en de verordening opgenomen vrijstellingen van de vergunningplicht gelden hier niet. Slechts heel oppervlakkige ontgrondingen -minder dan 30 cm onder het maaiveld- zijn niet vergunningplichtig. Dit betekent overigens niet dat een ontgronding van meer dan 30 cm diep niet is toegestaan. Met de vergunningplicht wordt veeleer beoogd vooraf te bezien hoe schade aan archeologische waarden zoveel mogelijk kan worden voorkomen dan wel kan worden beperkt. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat deze vergunningplicht geen gevolgen heeft voor gedragingen in het kader van de normale uitoefening van de land- en tuinbouw. Deze gedragingen vallen namelijk niet onder de definitie ontgrondingen en blijven daarmee buiten het bereik van deze verordening.
PArK-gebied Urk e.o. is een woon- en werkgebied. Een vergunningplicht bij elke ontgronding dieper dan 30 cm, ongeacht de oppervlakte van de ontwikkeling, is onuitvoerbaar. Vanuit de archeologische inhoud is het niet nodig om deze vergunningplicht bij 30 cm voor het hele PArK-gebied aan te houden. In de afgelopen jaren is de archeologische kennis over het gebied gegroeid, wat tot een verder verfijning van de (nieuwe) archeologische beleidskaart van de gemeente heeft geleid (zones zijn scherper gedefinieerd en oppervlakte/diepte-vrijstellingsgrenzen). De historische kern van Urk blijft een Top10-gebied, waar de provinciale ontgrondingsvergunning-plicht blijft gelden. Bij een vergunningaanvraag wordt ook aan het gemeentelijke archeologiebeleid getoetst en houdt de provincie oog voor de aardkundige waarden.
SSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Lid 1
Met dit hoofdstuk wordt beoogd ongewenste opschriften en reclame-uitingen in het landelijk gebied van Flevoland te reguleren. Het doel van de regeling is in de eerste plaats de bescherming van het landschapsschoon. Het provinciaal landschapsbeleid is gericht op het behoud en de verdere ontwikkeling van een voor Flevoland specifiek en karakteristiek en voor Nederland uniek landschapspatroon. Daarnaast speelt het aspect van de verkeersveiligheid, met name op die plekken waar de opschriften kunnen leiden tot een onoverzichtelijke of complexe verkeerssituatie.’
De regels in dit hoofdstuk zijn alleen van toepassing voor borden en vergelijkbare objecten buiten de bebouwde kom. Hiervoor is het hoofdstuk gekoppeld aan de werkingsgebieden landelijk gebied van Flevoland en provinciale wegen. Voor de uitleg van de term 'bebouwde kom' wordt aangesloten bij artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994. De regels gelden voor tal van uitingen in het buitengebied.
Lid 2
Het nastreven van omgevingskwaliteit is een kernopgave voor Flevoland. Een aantrekkelijke leefomgeving is de basis voor een goed vestigingsklimaat voor wonen, werken, ondernemen en recreëren. Een goede omgevingskwaliteit is één van de maatschappelijke doelstellingen van de Omgevingswet, in samenhang met een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen daarvan ter vervulling van maatschappelijke behoeften. Het provinciale Programma Landschap van de Toekomst, dat in 2021 is vastgesteld, geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling in Flevoland. De provincie vindt het belangrijk dat elke stap die in het landschap wordt gezet, bijdraagt aan de omgevingskwaliteit van de provincie. De regels in dit hoofdstuk over omgevingskwaliteit beogen hieraan invulling te geven.
TTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De kern is het verbod op het plaatsen of aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het buitengebied van de provincie Flevoland op of aan een onroerende zaak. Het verbod is niet absoluut. In Artikel 8.4 zijn diverse vrijstellingen opgenomen. Het is mogelijk om van het verbod een omgevingsvergunning aan te vragen bij Gedeputeerde Staten. Van deze mogelijkheid zal door Gedeputeerde Staten terughoudend gebruik worden gemaakt.
Artikel 8.3, eerste lid richt zich met name op de opdrachtgever voor de plaatsing van een bord. In de regel zal de opdrachtgever een bedrijf zijn (c.q. degene die de zeggenschap heeft over dat bedrijf) dat door middel van het betreffende opschrift voor het bedrijf reclame maakt. Deze bepaling is zodanig geformuleerd dat ook degene die feitelijk het bord aanbrengt onder het verbod valt. Het tweede lid heeft specifiek betrekking op de eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak waar of waarop het bord is geplaatst. Het betreft hier de persoon die een zakelijk recht (bijvoorbeeld eigendom of erfpacht) of gebruiksrecht (bijvoorbeeld pacht of huur) kan laten gelden op het onroerende goed waar het bord is geplaatst. Meestal zal deze persoon de eigenaar of pachter van het land zijn. De opzet van dit artikel biedt de benodigde flexibiliteit om afhankelijk van de situatie van het geval diegene aan te spreken die in hoofdzaak verantwoordelijk dient te worden gehouden voor het niet naleven van dit hoofdstuk van de verordening en te kiezen voor de meest efficiËnte
efficiënte wijze om een eind te maken aan de illegale situatie.
UUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel worden een aantal borden vrijgesteld van het algemene verbod: wanneer een bord voldoet aan de criteria van een van de opgesomde artikelen van dit artikel is het verbod niet van toepassing en is plaatsing conform de genoemde criteria toegestaan.
Onderdeel a
Van het verbod zijn uitgezonderd borden die niet met het blote oog waarneembaar zijn vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats. Bijvoorbeeld borden die aan het zicht worden onttrokken door bebouwing of bosschages of die op een zodanige grote afstand van een weg zijn geplaatst dat deze niet meer zichtbaar zijn voor het publiek.
Onderdeel b
Hierbij valt te denken aan restaurants, hotels, maneges en benzinestations. Ook de agrarische bedrijven vallen onder deze bepaling. Als voorwaarde geldt dat er een inhoudelijke relatie dient te bestaan tussen het opschrift en de aard van de uitgeoefende activiteit. Bovendien is een visuele relatie vereist; het bord dient bij de aanwezige bebouwing aan te sluiten omdat dan de aantasting van het landschap minimaal is. Wanneer die bebouwing op enige afstand van de weg is gelegen ligt het in de rede het bord bij de inrit daarnaartoe te plaatsen. De term 'op of in de directe nabijheid van een inrit' ziet in dat geval op de vereiste visuele relatie. Voor 'directe nabijheid' kan geen absolute afstand worden gegeven. Of bord en inrit optisch één geheel vormen is afhankelijk van aard en schaal van de omgeving.
In dit hoofdstuk van de verordening is de term 'bouwkavel' gehanteerd. Voor agrarische bedrijven staat dat in vrijwel alle gevallen gelijk aan het erf. In sommige gevallen is echter bebouwing buiten het erf ook toegestaan, bijvoorbeeld in een glastuinbouwgebied waar veelal de bouw van staand glas mogelijk is gemaakt in het productiegebied. Wanneer vanuit een bepaalde kas een product te koop wordt aangeboden kan het in de rede liggen het bord, waarop dat wordt aangekondigd, direct naast deze kas te plaatsen. In dat geval wordt de grond waarop de kas is geplaatst dus ook als bouwkavel beschouwd.
Bij recreatieve voorzieningen zoals een camping is veelal op het hele terrein bebouwing (zoals toiletgebouwtjes) of plaatsing van vergelijkbare objecten (zoals stacaravans) mogelijk. Ook in die gevallen kan de term bouwkavel dan ruim worden opgevat.
Onderdeel c
Het gaat hier om borden die zijn geplaatst in wachtruimtes van halteplaatsen voor het openbaar vervoer.
Onderdeel d
Het gaat hier om borden ten behoeve van de verkoop, verhuur of verpachting van de zaak. Het gaat alleen om onroerende zaken. Er is voorgeschreven dat de borden niet langer aanwezig zijn dan voor de verkoop, verhuur of verpachting noodzakelijk is.
Onderdeel e
Het gaat hier om borden waarop grootschalige evenementen e.d. worden aangekondigd of bewegwijzerd. Deze kunnen informatie over die gebeurtenis bevatten maar ook reclame van bijvoorbeeld sponsors. Reclame op borden elders dient duidelijk ondergeschikt te zijn aan de hoofdboodschap (bewegwijzering c.q. bekendmaking). Ook zijn borden toegestaan op het evenemententerrein zelf. Aan de inhoud daarvan is geen beperking opgelegd. Verder is aangegeven dat het moet gaan om grootschalige publieke evenementen: een plaatselijke voetbalwedstrijd is geen aanleiding om elders in het buitengebied borden - al dan niet met eventuele sponsorreclame - toe te staan. Bewegwijzering naar kleinschalige evenementen e.d. komt in onderdeel j aan de orde.
Er is voorgeschreven dat de borden maximaal een maand voor de gebeurtenis waarop zij betrekking hebben kunnen worden geplaatst, en binnen een termijn van een week dienen te worden verwijderd.
Onderdeel f
Tegen borden op sportterreinen die als zodanig planologisch zijn bestemd, zoals voetbalvelden, hockeyvelden en motorsportterreinen, bestaan uit landschappelijk oogpunt in beginsel geen bezwaren, mits deze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg (dus gericht op het sportterrein zelf). Daar komt bij dat in dat soort gevallen vaak sprake is van sponsering van de verenigingen die gebruik maken van het betreffende terrein. Deze regeling heeft niet als oogmerk om daaraan beperkingen te verbinden.
Onderdeel g
Dit onderdeel betreft bedrijventerreinen buiten de bebouwde kom, die op grond van een omgevingsplan als zodanig zijn aangewezen. In dit soort situaties is sprake van een zodanige bebouwing dat de plaatsing van borden in de meeste gevallen geen aantasting van het landelijk gebied zal opleveren. Als voorbeeld kan worden genoemd het bedrijventerrein Larserpoort bij Lelystad.
Onderdeel h
Hierbij kan worden gedacht aan borden waarop de uitvoering van werken in het kader van de aanleg of onderhoud van wegen staat vermeld of een naamlijst van opdrachtgevers en aannemers e.d. Deze uitzondering zal veelal ook van toepassing zijn op borden die in het kader van de uitvoering van Europese projecten moeten worden geplaatst. Het gaat hierbij dus om borden voor werken in het algemeen belang.
De term 'werk in uitvoering' kan echter ook betrekking hebben op particuliere 'werken' zoals bijvoorbeeld de aanleg van een golfbaan of de ontwikkeling van een recreatieterrein. In dat geval is het wenselijk het belang van het landschap expliciet tegen het private commerciële belang te kunnen afwegen in het kader van vergunningverlening, waarbij dan tevens nadere eisen aan bijvoorbeeld omvang van de borden en duur van de plaatsing kunnen worden gesteld. Daarom is bepaald dat de vrijstelling alleen geldt in geval er voor het wek van overheidswege opdracht is gegeven.
Voor wat betreft de uitleg van de term 'in de directe nabijheid van' wordt verwezen naar hetgeen daarover onder onderdeel b is opgemerkt. Ook in dit geval is een duidelijke visuele relatie vereist.
Onderdeel i
De ervaring leert dat nabestaanden van verkeersslachtoffers soms de behoefte hebben om op of bij de plaats van het ongeval een herdenkingsteken te plaatsen. Gedeputeerde Staten hebben al in 2000 besloten om de plaatsing van dergelijke herdenkingsteken langs provinciale wegen toe te staan. Voor de plaatsing van dergelijke herdenkingsteken worden regels gesteld in hoofdstuk Wegen en het hoofdstuk Vaarwegen van de Omgevingsverordening.
Onderdeel j
Deze bepaling heeft in de eerste plaats betrekking op de plaatsing van verkeerstekens en verkeersborden op grond van de verkeerswetgeving. Ook een lokale, regionale of landelijke actie waarbij speciale aandacht gevraagd wordt voor veiligheid in het verkeer wordt geacht onder de regeling te vallen. Te denken valt aan spandoeken ('wij gaan weer naar school') die worden opgehangen in verband met de start van een nieuw schooljaar, acties van 3VO of van Rijkswaterstaat over aan te houden afstanden, BOB in het verkeer e.d. Voorts staan er langs wegen landelijk vormgegeven informatieborden over radiofrequenties en de nadering van benzinestations en wegrestaurants. Ook deze worden geacht onder de vrijstellingsregels te vallen, evenals de borden waarmee toeristische routes bewegwijzerd worden en de aanduidingen van gemeente- en provinciegrenzen.
Bewegwijzeringsborden naar grootschalige publieke evenementen e.d. zijn in onderdeel e onder voorwaarden vrijgesteld. Maar ook ten behoeve van kleinschalige evenementen worden in de praktijk vaak door de organistoren borden geplaatst, waarvoor zij dan aan de betreffende wegbeheerder toestemming vragen. Ook worden wel tijdelijke uitritten e.d. bewegwijzerd. Omdat het daarbij gaat om een tijdelijke bewegwijzering, die vaak op korte termijn moet worden geregeld, wordt het voldoende geacht wanneer daarvoor toestemming in het kader van het wegbeheer wordt gegeven. Die toestemming wordt alleen verleend voor borden die strikt noodzakelijk zijn voor de verkeersgeleiding. In de praktijk bestaat ook de mogelijkheid om op de provinciale bewegwijzering commerciËle
commerciële bedrijven op te nemen.
Onderdeel k
Gedacht wordt aan opschriften op zuilen die specifiek ten behoeve van reclame zijn opgericht (zoals bijvoorbeeld in de nabijheid van de wegrestaurants langs de A6). Met de bouw daarvan hebben Gedeputeerde Staten in het verleden reeds ingestemd in het kader van de goedkeuring van het betreffende bestemmingsplan of in het kader van een procedure als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (oud). In zo'n procedure is het belang van het landschap dan al afgewogen. In het stelsel van de Omgevingswet gaat het dan om o.a. de procedure voor het vaststellen van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Door sommige gemeenten worden bij de entree van de gemeente borden geplaatst waarop de evenementen worden aangekondigd, die in die gemeente zullen worden gehouden. Ook dergelijke borden vallen onder de onderhavige vrijstelling.
Onderdeel l
Dit heeft betrekking op gevallen waarbij uit een wettelijk voorschrift de verplichting voortvloeit om opschriften te plaatsen.
Onderdeel m
Door het opnemen van deze vrijstelling wordt tegemoetgekomen aan de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting. De lagere wetgever mag volgens de Hoge Raad geen beperking stellen aan de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting als zodanig, maar hij mag wel beperkingen stellen aan de verspreiding, mits er geen algemeen verbod daartoe wordt gegevens en mits het verbod voor het te beperken verspreidingsmiddel nog gebruik van enige betekenis overlaat (Hoge Raad, NJ 1990, 222). Met het oog op de bescherming van het landschapsschoon en de verkeersveiligheid zijn aan het openbaren van gedachten en gevoelens door middel van opschriften e.d. wel beperkingen gesteld ten aanzien van aantal en plaatsingsduur. Bepaald is dat per onroerende zaak één bord is geoorloofd. Voor het vaststellen van de begrenzing van de onroerende zaak, is in beginsel het eigendomsrecht doorslaggevend. Tevens is de toegestane plaatsingsduur beperkt tot drie maanden. In deze periode kan de rechthebbende eventueel een omgevingsvergunning aanvragen voor een langere plaatsingsduur.
Onderdeel n
Vanwege het belang dat aan de verkiezingen van de verschillende democratische organen wordt gehecht wordt een ruime mogelijkheid geboden om de bevolking via borden met posters e.d. op deze verkiezingen te attenderen en om 'reclame' te maken voor de daaraan deelnemende politieke partijen. Deze mogelijkheid wordt alleen beperkt wat betreft de duur van de plaatsing (te weten in een effectieve periode rond de verkiezingen).
Onderdeel o
Proefveldborden zijn nodig om in proefvelden aan te geven waar welke soorten van een product staan. Gewasborden bevatten informatie over het product dat ter plaatse geteeld wordt. Deze borden kunnen eveneens een educatieve functie hebben: ze informeren de burger over de gewassen die in het agrarisch gebied staan. Het betreft hier tijdelijke borden, omdat ze alleen geplaatst zullen zijn zolang het product op het veld aanwezig is. Het opnemen van een merknaam valt gelet op de functie van de borden niet onder de vrijstelling. Dit betreft handelsreclame. Om te voorkomen dat voorbij wordt gegaan aan het doel van deze verordening (voorkomen van aantasting van het landschap en de natuur en met het oog op het belang van de verkeersveiligheid), wordt wel een maximale oppervlaktemaat (3 m²) gehanteerd en mag het bord niet verlicht of reflecterend zijn.
Onderdeel p
Kenmerkend voor Flevoland is de landelijke inrichting en agrarische activiteiten die hier plaatsvinden. Het beleid is gericht op instandhouding van de landbouw en stimulering van de leefbaarheid op het platteland. In Flevoland wordt ruimte gegeven aan initiatieven om deze doelstellingen te bereiken. Daarbij hecht de provincie belang aan de mogelijkheid dat deze initiatieven aan de burger zichtbaar gemaakt kunnen worden. Daarom zijn borden die dienen ter bewegwijzering naar een verkooppunt van agrarische producten, naar een minicamping of naar een andere aan het agrarisch bedrijf gerelateerde nevenactiviteit onder voorwaarden vrijgesteld. De middels deze borden bewegwijzerde nevenactiviteiten moeten wel een duidelijke functionele relatie hebben met de primaire activiteiten die op het betreffende agrarische bedrijf plaatsvinden. De relatie blijkt bijvoorbeeld uit het verwerken van door het bedrijf voortgebrachte producten, het tentoonstellen, het laten zien van activiteiten of het kunnen deelnemen aan activiteiten op het als zodanig functionerende agrarische bedrijf. Zo valt een handel in autobanden niet onder deze vrijstelling, maar een boer die zelfgemaakt ijs verkoopt wel. Bij een mini-camping gaat het om kamperen bij de boer. Om te voorkomen dat voorbij wordt gegaan aan het doel van deze verordening (voorkomen van aantasting van het landschap en de natuur en met het oog op het belang van de verkeersveiligheid), wordt wel een maximale oppervlaktemaat (3 m²) gehanteerd en mag het bord niet verlicht of reflecterend zijn.
Onderdeel q
De natuurgebieden vormen een belangrijk onderdeel van de toeristisch-recreatieve structuur van Flevoland. Openstelling van en ook een goede bewegwijzering naar de natuurgebieden is belangrijk voor het draagvlak onder de bevolking en voor toerisme en recreatie. Daarbij kan bewegwijzering bovendien gebruikt worden ter ondersteuning van zonering van het recreatief gebruik in grotere natuurgebieden. Daarom zijn borden ter bewegwijzering van die natuurgebieden ook vrijgesteld van het verbod wanneer zij voldoen aan dezelfde eisen die aan de in onderdeel p vrijgestelde 'agrarische borden' zijn gesteld. Voor eventueel gewenste grotere borden kan een vergunning worden aangevraagd, in welk verband de (grotere) effecten op het landschap kunnen worden beoordeeld.
Er worden geen eisen gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld het aantal borden per bedrijf of per kavel of de hoogte van een bord. Evenmin worden eisen gesteld aan de plaatsingsduur van een bord, waardoor een bord permanent in het landelijk gebied aanwezig kan zijn. Om te voorkomen dat voorbij wordt gegaan aan het doel van deze verordening (voorkomen van aantasting van het landschap en de natuur en met het oog op het belang van de verkeersveiligheid), wordt wel een maximale oppervlaktemaat (3 m²) gehanteerd en mag het bord niet verlicht of reflecterend zijn.
Onderdeel r
Het gaat hier om borden langs openbare wegen die een georganiseerd buurtinitiatief voor sociale veiligheid laten zien. Uitgezonderd zijn borden langs openbare wegen die in beheer zijn bij de provincie Flevoland. Daarnaast worden er nog aanvullende voorschriften gesteld. Het moet gaan om een niet commercieel initiatief. Er mogen maximaal twee van deze borden aan dezelfde weg staan. De borden moeten door of vanwege de gemeente, in beginsel geclusterd met andere borden, aan de rechterzijde van de weg worden geplaatst. Tot slot mag het bord niet groter zijn dan 0,6 bij 0,3 en heeft het de laagste reflectieklasse.
VVVVV
Na sectie 8.7 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Inleiding
Dit artikel bevat een instructieregel met het oog op het behoud van de kernkwaliteiten van het Flevolandse landschap. De aanleiding voor de instructieregel is de wens om omgevingskwaliteit juridisch te borgen. Voorwaarde voor een aantrekkelijk en waardevol landschap is het nastreven van een hoge omgevingskwaliteit. Een landschap dat voor een diversiteit aan functies bruikbaar is en tegelijk ook een aantrekkelijke beleving biedt. Een landschap dat een eigen identiteit heeft en tegelijk ook toekomstbestendig is. Daarin komen verleden, heden en toekomst samen. Het is van belang om omgevingskwaliteit mee te wegen in de integrale afweging binnen projecten en ontwikkelingen. De provincie wil eenduidigheid creëren voor het grondgebied waar de provincie verantwoordelijk voor is. Daarbij komt dat landschap en landschapsstructuren gemeentegrensoverschrijdend zijn.
Doel instructieregels omgevingskwaliteit
Het doel van de instructieregel is duidelijkheid te scheppen over hetgeen de provincie verwacht van initiatiefnemers ten aanzien van omgevingskwaliteit in het licht van de ontwikkelingen en activiteiten in het landschap. Helderheid en eenduidigheid zal de beoordeling van de initiatieven vergemakkelijk en dus bespoedigen. Niet bedoeld is de inhoudelijke beoordeling van ontwikkelingen en activiteiten te wijzigen. Dit vindt plaats aan de hand van het provinciale beleid voor landschap bestaande uit het Programma Landschap van de Toekomst en het bijbehorende Handboek kernkwaliteiten Flevoland.
Bij omgevingskwaliteit ligt de nadruk op de relatie tussen een initiatief en de omgeving; het grotere geheel. Het gaat niet alleen om maximale kwaliteit voor één gebruiker, maar om goede kwaliteit voor de gehele gemeenschap. Inclusief de integrale belangen die spelen in de omgeving; ook van omwonenden. Het streven is naar een goed doordacht ontwerp met zichtbaar meer aandacht voor culturele en esthetische waarden boven puur economische winst. Culturele waarden worden o.a. bepaald door tradities/ kenmerken in het menselijk handelen van de regio. Cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap en de identiteit van een gebied; belevingswaarde, gebruikerswaarden, toekomstwaarden zijn begrippen die omgevingskwaliteit invulling geven.
Met betrekking tot cultureel erfgoed heeft het rijk heeft in het Besluit kwaliteit leefomgeving in een instructieregel (artikel 5.130) voorgeschreven dat in omgevingsplannen rekening moet worden gehouden met het belang van cultureel erfgoed (cultuurlandschap maakt hier onderdeel van uit). De provinciale instructieregel over omgevingskwaliteit landschap geldt aanvullend. Daarvoor is ruimte gelet op het verschil in oogmerk van de nationale en provinciale instructieregel.
Het provinciale Programma Landschap van de Toekomst, dat in 2021 is vastgesteld, geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling in Flevoland. De provincie vindt het belangrijk dat elke stap die in het landschap wordt gezet, bijdraagt aan de kwaliteit van de provincie. In het Programma staan de provinciale visie en ambities, overwegingen en uitvoeringsprogramma voor hoge ruimtelijke kwaliteit. In het Handboek zijn de kernkwaliteiten uitgewerkt in 24 bouwstenen voor hoge ruimtelijke kwaliteit.
Het Programma Landschap van de Toekomst geeft vier handreikingen voor het bewaren, versterken en ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit in het landschap. De handreikingen zijn gemeente-overstijgend en bepalen in hun samenhang het karakter en de essentie van het Flevolandse landschap. Ze geven in samenhang richting bij het behouden van de landschappelijke kernkwaliteiten en ruimte voor vernieuwing en ontwikkeling. Samen met de handreikingen voor ruimtelijke kwaliteit die gelden op een locatie kun je een initiatief in het landschap een passende plek en inrichting geven.
De Handvatten voor Ruimtelijke Kwaliteit (HARK) is een handzame matrix. De matrix koppelt de herkomstwaarde, gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap aan economische, ecologische en sociaal-culturele belangen. HARK is hiermee een instrument om opgaven en stakeholders met elkaar te verbinden. Zo nemen we ruimtelijke kwaliteit als één van de belangen mee in de integrale afweging binnen projecten en ontwikkelingen.
Inhoud
instructieregels omgevingsplan: motiveringsplicht omgevingskwaliteit
Gekozen is voor een instructieregel als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid Omgevingswet. Artikel 8.8 bevat de inhoudelijke instructieregel aan de gemeenten om in het omgevingsplan een regeling over ruimtelijke kwaliteit / omgevingskwaliteit bij nieuwe initiatieven op te nemen.
Gelet op artikel 2.23, derde lid, Omgevingswet kan bij instructieregels een termijn worden gesteld waarbinnen aan de instructie uitvoering moet zijn gegeven. Er is voor gekozen dit niet te doen ervan uitgaande dat de gemeenten dit meenemen bij het opstellen van een omgevingsplan binnen de termijn voor de overgangsfase van het omgevingsplan tot 1 januari 2032 (artikel 22.6 derde lid Omgevingswet; Staatsblad 2023, 267).
In dit artikel vraagt de provincie een (uitgebreide) motivering, onderbouwing van de wijze waarop in lijn met het Programma Landschap van de Toekomst bij een nieuwe ontwikkeling in het landelijk gebied de omgevingskwaliteiten zoals gesteld in de Handvatten Ruimtelijke Kwaliteit (HARK) zijn meegewogen. Uiteraard moet de motivering en onderbouwing in verhouding staan met de impact van de ontwikkeling. Kortom het is maatwerk. Middels beeldmateriaal kan inzichtelijk worden gemaakt hoe het initiatief eruit komt er zien. Dit materiaal kan bestaan uit onder andere: ruimtelijke analyses, ruimtelijke concepttekeningen, kaartmateriaal, doorsnedes en realistische impressies, modellen en/of visualisaties.
Gelet op de definitie in de omgevingsverordening van het begrip ‘omgevingsplan’ geldt de instructieregel niet alleen voor het opstellen en wijzigen van het omgevingsplan zelf. Het geldt ook voor o.a. een omgevingsvergunning voor een (buitenplanse) omgevingsplanactiviteit. Dit blijkt ook uit de beoordelingsregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving (paragraaf 8.1.1.2). Aanvragen om omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit dienen, naast de toets aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, getoetst te worden aan de instructieregels voor het omgevingsplan van het rijk en de provincie.
Voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit is dit anders. Hiervoor schrijft het Besluit kwaliteit leefomgeving niet voor dat een aanvraag getoetst moet worden aan de provinciale instructieregels. Hiervoor staan de aanvraagvereisten en de beoordelingsregels in het omgevingsplan. Uitgangspunt daarbij is dat de provinciale instructieregels zijn verwerkt in het omgevingsplan. Het is dan overbodig dat de provinciale instructieregels ook zien op de binnenplanse omgevingsplanactiviteit. Dat is anders in de situatie dat de instructieregels (nog) niet zijn verwerkt in het omgevingsplan. Daarom valt ook de binnenplanse omgevingsplanactiviteit onder de omschrijving van het begrip ‘omgevingsplan’.
Bevoegd gezag voor het beslissen op een dergelijke aanvraag zijn over het algemeen burgemeester en wethouders van de gemeente waar het initiatief plaatsvindt. Gedeputeerde staten hebben daarbij gelet op artikel 4.25 Omgevingsbesluit de bevoegdheid van advies met instemming doordat landschap en daarmee ruimtelijke kwaliteit / omgevingskwaliteit is aangewezen als geval van provinciaal belang (zie paragraaf 2.4 van de Lijst van gevallen van provinciaal belang Flevoland). De inhoudelijke beoordeling vindt plaats aan de hand van het provinciale beleid voor landschap bestaande uit het Programma Landschap van de Toekomst en het bijbehorende Handboek kernkwaliteiten Flevoland.
Werkingsgebied ‘Landelijk gebied van Flevoland’
De instructieregel voor ruimtelijke kwaliteit is opgenomen in het hoofdstuk ‘Bescherming landschap’. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing in het landelijke gebied van de provincie Flevoland. De geometrische begrenzing van dit werkingsgebied is vastgelegd in bijlage II. Daarmee geldt dit artikel alleen in het buitengebied van Flevoland.
WWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in dit hoofdstuk gelden alleen voor de wegen waar de provincie Flevoland het beheer en onderhoud over uitvoert, en waar de provincie eigenaar van is. De provincie Flevoland is eigenaar en beheerder van circa 686 kilometer rijbaanlengte en 360 kilometer fietspad. De primaire functie van de weginfrastructuur is tweeledig. De primaire functie van wegen is het verbinden van plaatsen, bereikbaarheid en het veilig verplaatsen van personen. De hoofddoelstelling van het provinciale wegennet is dat mensen zich vlot en op een veilige wijze kunnen verplaatsen en zorg te dragen voor een goede bereikbaarheid door het in stand houden van verbindingen met omliggende regio's.
Tot slot is het van belang om de leefomgeving te beschermen door het voorkomen van onbeheerste groei van de geluidbelasting langs de provinciale wegen. De Omgevingswet schrijft voor dat geluid van het verkeer op bestaande wegen gemonitord moet worden en vastgestelde normen op punten langs de weg niet overschreden mogen worden.
Dit hoofdstuk regelt de aanwijzing van provinciale wegen voor geluidproductieplafonds en het vaststellen van die geluidproductieplafonds. Geluidproductieplafonds zijn de maximaal toegestane geluidniveaus op een keten van referentiepunten aan weerszijde van de weg. Dreigt een overschrijding van een norm op een referentiepunt, dan dient de provincie tijdige maatregelen te treffen.
XXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit hoofdstuk worden regels gesteld over activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot provinciale wegen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de staat en werking van die weg. Het gaat niet alleen om het plaatsen van bijvoorbeeld objecten, maar ook om het aanpassen, verwijderen of beheren daarvan.
Onder het beperkingen vallen ook activiteiten buiten het beperkingengebied die van invloed kunnen zijn op met name de veiligheid of doorstroming van het verkeer. Denk aan evenementen op een nabij de provinciale weg gelegen evenemententerrein.“
Uitgezonderd van het toepassingsbereik zijn die activiteiten die door de provincie zelf worden uitgevoerd. De activiteiten die de provincie als wegbeheerder uitvoert, zijn gericht op de staat en werking van de weg. Ook zijn uitgezonderd de activiteiten die vallen onder toezicht en handhaving van de provinciale weg of de regeling van het wegverkeer over die weg door de provincie. Ook hier zijn de betreffende activiteiten gericht op de staat en werking van die betreffende weg.
Tot slot zijn ook die activiteiten uitgezonderd die in opdracht van de provincie worden verricht ten behoeve van het beheer en onderhoud van de openbare wegen.
YYYYY
Na sectie 9.2 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
De geluidproductieplafonds moeten worden vastgesteld langs nagenoeg alle wegen die de provincie beheerd. Geluidproductieplafonds moeten in ieder geval worden vastgesteld voor provinciale wegen met een verkeersintensiteit van ten minste 1.000 motorvoertuigen per etmaal gemiddeld over een kalenderjaar. Provinciale staten kunnen ervoor kiezen ook voor andere provinciale wegen een plafond vast te stellen.
De provincie Flevoland beheert een aantal wegen met een lagere verkeersintensiteit, met name parallelwegen langs een provinciale weg. Voor deze wegen stelt de provincie geen geluidproductieplafond vast.
ZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Alle regels in dit hoofdstuk zijn gekoppeld aan het werkingsgebied zoals geometrisch is bepaald en vastgesteld in Bijlage II van deze verordening.
De geometrische begrenzing van het beperkingengebied provinciale wegen is ontleend aan de richtlijnen van het kennisplatform CROW voor de obstakelvrije zone langs de verschillende types wegen:
voor een regionale stroomweg (snelheid 100 km/h): 10 meter,
voor een gebiedsontsluitingsweg (snelheid 80 km/h): 6 meter,
voor een erftoegangsweg (snelheid 60 km/h): 2,5 meter.
De obstakelvrije zone wordt gemeten vanuit de kantverharding.
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving moeten in de omgevingsverordening staan. Gedeputeerde Staten kunnen gelet op artikel 2.22 lid 2 Omgevingswet in de omgevingsverordening regels stellen over de geometrische begrenzing van locaties of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de regel ziet of uitvoeringstechnische, administratie en meet- of rekenvoorschriften. Voorheen was in de Omgevingsverordening Flevoland in artikel 15.13 aan Gedeputeerde Staten de mogelijkheid gegeven om nadere regels te stellen voor door hen aangewezen openbare wegen mits de belangen zich daar niet tegen verzetten. Deze bevoegdheid is nu opgenomen in het Delegatiebesluit provinciale omgevingsverordening Flevoland.
AAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voorj
Voor de uitoefening van elke activiteit waarbij het verkeer (tijdelijk) geregeld moet worden of waarbij tijdelijke verkeersmaatregelen moeten worden getroffen, dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor die activiteit. Om het veilig en doelmatig gebruik van wegen te waarborgen moeten bij de werkzaamheden in ieder geval rekening worden gehouden met de volgende CROW richtlijnen:
BBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel ziet specifiek op de realisatie, wijzigingen en het hebben van een tweede uitweg op een provinciale weg. Een omgevingsvergunning voor een tweede uitweg wordt alleen toegestaan als sprake is van bedrijfssplitsing, aanvullende bedrijfsactiviteiten of een overmacht situatie. In eerste instantie wordt de aanvrager geacht keermogelijkheden op het eigen terrein te realiseren. Vanuit verkeersveiligheid wil het bevoegd gezag dat men voorwaarts het terrein verlaat.
Indien het verkeer geen keermogelijkheid heeft of kan creëren op het eigen terrein en voldoet aan de andere twee voorwaarden kan een tweede uitweg worden vergund. Voor gebiedsontsluitingswegen geldt dat in principe gestreefd moet worden naar maximaal één uitweg per bedrijf/woning/kavel. Er dient daarbij voor gezorgd te worden dat er voldoende ruimte bij het bedrijf aanwezig is/blijft om te kunnen keren. Het achteruitsteken op een gebiedsontsluitingsweg dient te worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is, is een tweede uitweg gewenst of dient de uitweg extra breed te zijn om de achteruit-manoeuvre zo snel mogelijk uit te kunnen voeren. Voor erftoegangswegen geldt dat vooral de aandacht moet liggen op het terugdringen van het snelheidsniveau.
[Vervallen]
CCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In gevallen dat de activiteit de aanleg, wijziging of het hebben van een uitweg betreft, voorziet dit artikel in algemene regels waar de uitweg aan moet voldoen. Naast technische eisen gaat het ook om verkeersveiligheidsaspecten.
Van belang is dat de uitweg een gesloten (asfaltconstructie) of elementenverharding (o.a. klinkerconstructie) heeft. Er is een aantal principe oplossingen als bijlagen opgenomen. Hiervoor geldt dat de tekeningen minimum afmetingen betreffen en afwijkende constructievormen in overleg mogelijk zijn. Voor de vormgeving van de uitwegen is van belang dat op erftoegangswegen de volledige breedte van de weg mag worden gebruikt en dat op overige wegen bij rechtsaf-manoeuvres de asstreep niet wordt overschreden.
Een omgevingsvergunning voor een extra uitweg wordt alleen toegestaan als sprake is van bedrijfssplitsing, aanvullende bedrijfsactiviteiten of een overmacht situatie. In eerste instantie wordt de aanvrager geacht keermogelijkheden op het eigen terrein te realiseren. Vanuit verkeersveiligheid wil het bevoegd gezag dat men voorwaarts het terrein verlaat.
Indien het verkeer geen keermogelijkheid heeft of kan creëren op het eigen terrein en voldoet aan de andere twee voorwaarden kan een extra uitweg worden vergund. Voor gebiedsontsluitingswegen geldt dat in principe gestreefd moet worden naar maximaal één uitweg per bedrijf/woning/kavel. Er dient daarbij voor gezorgd te worden dat er voldoende ruimte bij het bedrijf aanwezig is/blijft om te kunnen keren. Het achteruitsteken op een gebiedsontsluitingsweg dient te worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is, is een extra uitweg gewenst of dient de uitweg extra breed te zijn om de achteruit-manoeuvre zo snel mogelijk uit te kunnen voeren. Voor erftoegangswegen geldt dat vooral de aandacht moet liggen op het terugdringen van het snelheidsniveau.
DDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het bevoegd gezag vindt het belangrijk dat bij het slopen of verwijderen van kabels en leidingen deze ook daadwerkelijk worden verwijderd. Dit opdat er zo min mogelijk leidingen in het beperkingengebied van de provinciale weg liggen die niet meer in gebruik zijn.
[Vervallen]
EEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel ziet specifiek op grondwerkzaamheden bij het leggen van kabels en leidingen. Om schade zoveel mogelijk te voorkomen zijn er aanvullende eisen gesteld. Bij ontgravingen moet de grond die men bij het graven van sleuven is verwijderd, ook weer terug in de gleuf stoppen
worden terug gedaan en wel in de omgekeerde volgorde waardoor
, zodat de opbouw van de grondlagen niet worden verstoord. Wanneer blijkt dat het onvoldoende is moet de grond aangevuld worden en wat over is
. Overgebleven grond moet worden afgevoerd.
FFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor borden is een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. In lid 3 zijn de algemene regels opgenomen ten aanzien van het plaatsen en verwijderen van borden. In lid 4 is opgenomen dat voor het plaatsen van een bord een KLIC melding gedaan dient te worden, dit omdat bij het plaatsen van een bord mogelijk een kabel/leiding geraakt kan worden. Ook is opgenomen dat de borden in een goede staat van onderhoud moeten verkeren. Tot slot geldt voor degene die de activiteit verricht dat bij het verwijderen van de voorwerpen de berm in oorspronkelijke staat wordt teruggebracht.
Ook is opgenomen dat de borden in een goede staat van onderhoud moeten verkeren. Tot slot geldt voor degene die de activiteit verricht dat bij het verwijderen van de voorwerpen de berm in oorspronkelijke staat wordt teruggebracht.
Het verbod geldt niet voor borden ten behoeve van toeristische recreatieve bewegwijzering. Voor het plaatsen van toeristische recreatieve bewegwijzering dient toestemming te worden gevraagd aan een private partij. Een nadere uitwerking voor toeristische recreatieve bewegwijzering is te vinden in de beleidsregel Plaatsen borden Flevoland.
GGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel ziet specifiek op het houden van evenementen in het beperkingengebied van de provinciale weg. Het is echter ook van toepassing op evenementen buiten dat beperkingengebied, als die gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de doorstroming van het verkeer of de verkeersveiligheid.
Dit artikel ziet specifiek op het houden van evenementen in het beperkingengebied van de provinciale weg. Het uitvoeren van activiteiten ten behoeve van evenementen kan nadelige gevolgen hebben voor de staat en werking van de provinciale weg. Daarnaast hangen veel activiteiten samen met evenementen, denk bijvoorbeeld aan verkeer belemmerende maatregelen en het plaatsen van borden.
HHHHHH
Na sectie 9.25 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Het komt geregeld voor dat voertuigen langdurig of permanent worden achtergelaten op of langs de weg. Het verbod van Artikel 9.25a maakt het mogelijk deze voertuigen onder toepassing van bestuursdwang te verwijderen. Bij voertuigen buiten de obstakelvrije zone wordt eerst gepoogd de eigenaar te achterhalen. Deze krijgt een termijn om zelf het voertuig te verwijderen. In de obstakelvrije zone is een achtergelaten voertuig een gevaar voor de verkeersveiligheid. Een daar achtergelaten voertuig wordt zo snel mogelijk verwijderd.
IIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit hoofdstuk worden regels gesteld aan activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot provinciale vaarwegen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de staat en werking van die vaarweg. Het gaat niet alleen om het plaatsen van bijvoorbeeld objecten, maar ook om het aanpassen, verwijderen of beheren daarvan.
Uitgezonderd van het toepassingsbereik zijn die activiteiten die door de provincie zelf worden uitgevoerd. De activiteiten die de provincie als vaarwegbeheerder uitvoert zijn gericht op de staat en werking van de vaarweg. Ook zijn uitgezonderd de activiteiten die vallen onder toezicht en handhaving van de provinciale vaarweg of de regeling van het vaarwegverkeer over die vaarweg door of namens de provincie. Ook hier zijn de betreffende activiteiten gericht op de staat en werking van die betreffende vaarweg.
Tot slot zijn ook die activiteiten uitgezonderd die in opdracht van de provincie worden verricht ten behoeve van het beheer en onderhoud van de openbare vaarwegen.
JJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Alle regels in dit hoofdstuk zijn gekoppeld aan het werkingsgebied zoals geometrisch is bepaald en vastgesteld in Bijlage II van deze verordening.
De geometrische begrenzing van het beperkingengebied provinciale vaarwegen omvat de vaarweg met een strook van 10 meter aan weerszijde van de vaarweg, gemeten vanaf de insteek. De insteek is de snijlijn van het schuine oevertalud (oeverhelling) met het horizontaal gelegen maaiveld.
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving moeten in de omgevingsverordening staan. Gedeputeerde Staten kunnen gelet op artikel 2.22 lid 2 Omgevingswet in de omgevingsverordening regels stellen over de geometrische begrenzing van locaties of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de regel ziet of uitvoeringstechnische, administratie en meet- of rekenvoorschriften. Voorheen was in de Omgevingsverordening Flevoland in artikel 15.13 aan Gedeputeerde Staten de mogelijkheid gegeven om nadere regels te stellen voor door hen aangewezen openbare wegen mits de belangen zich daar niet tegen verzetten. Een voorbeeld hiervan waren de Nadere regels voor ligplaatsen en afmeervoorzieningen in provinciale vaarwegen. Deze bevoegdheid is nu opgenomen in het Delegatiebesluit provinciale omgevingsverordening Flevoland.
KKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels van dit hoofdstuk zijn gericht tot degene die de activiteit verricht waarop die regels betrekking hebben. Diegene moet zorg dragen voor de naleving van de regels die voor de activiteit gelden. Dit geldt ook voor degene die de werkzaamheden voor de provincie uitvoert, anders dan beheer en onderhoud. Ook in gevallen waarin maatwerkvoorschriften of maatwerkregels over een activiteit worden gesteld, zal de normadressaat de regels hebben na te leven.
LLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Na een melding wordt erop toegezien dat de gemelde activiteit voldoet aan de algemene regels. Ook zorgt de melding ervoor dat het bevoegd gezag rekening kan houden met de gemelde activiteit. Het is om die reden gewenst dat de activiteit niet start, voordat het bevoegd gezag daarvoor op de hoogte is gebracht. In Artikel 21.1 is bepaald aan welke eisen een melding te allen tijde moet voldoen. In het geval een melding is gedaan bij het bevoegd gezag moet worden gestart met de activiteit binnen 6 maanden. Wordt niet gestart met de activiteit, dan moet er opnieuw een melding worden gedaan. Tenminste 5 dagen voor de start van de melding wordt de toezichthouder op de hoogte gesteld. De provincie werkt hiernaast ook met opzichters, de opzichters zijn ook toezichthouders. De benodigde gegevens en bescheiden zijn op locatie aanwezig. Deze aanvullende eisen zijn gesteld zodat de provincie precies weet wanneer een activiteit wordt uitgevoerd en in welke periode hiermee wordt gestart.
MMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De omgevingsverordening bevat regels over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor activiteiten die in die omgevingsverordening als vergunningplichtig zijn aangemerkt. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten wanneer dat in de omgevingsverordening is bepaald. Als algemene beoordelingsregel is opgenomen dat de activiteit verenigbaar moet zijn met het belang/oogmerk van het desbetreffende hoofdstuk. Dit oogmerk kan in specifieke paragrafen met beoordelingsregels per activiteit expliciet worden gemaakt. Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als deze in overeenstemming is met de beoordelingsregels opgenomen in de omgevingsverordening.
NNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
OOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
PPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het stremmen van het vaarweg zijn algemene regels opgenomen. Er gelden specifieke regels voor de aanvraag en publicatievereisten voor een stremming.
Het stremmen of belemmeren van een vaarweg kan ook plaatsvinden bij extreme weersomstandigheden. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld ijsvorming. Er vindt in de provinciale vaarwegen geen ijsbestrijding ten behoeve van de doorgang van de scheepvaart plaats. Bij vorst kan wel een vaarverbod worden afgekondigd ter voorkoming van schade aan de oevers en/of andere provinciale eigendommen. Een stremming door ijsvorming wordt bekendgemaakt middels een melding aan de Waterkamer van RWS. Naast ijsvorming kan ook gedacht worden aan een ernstige calamiteit. Ook in die gevallen kan een vaarverbod worden afgekondigd. Dit vaarverbod zal duren zolang als dit nodig is voor het afhandelen van de calamiteit, eventueel nader onderzoek en/of het repareren van de schade. Indien zich er een (ernstige) calamiteit voordoet kan per direct een gedeelte van de vaarweg worden gestremd. In dat geval informeert het bevoegd gezag de scheepvaart die in de directe omgeving vaart over het afgesloten vaarweggedeelte. Indien de stremming langer dan 2 uur gaat duren wordt een scheepvaartbericht via de Waterkamer geplaatst. Indien de stremming is verholpen wordt dit middels een scheepvaartbericht kenbaar gemaakt. Tot slot kan in geval van onderhoudswerkzaamheden een stremming plaatsvinden. Bij evenementen zijn afwijkende voorwaarden met betrekking tot het stremmen van de scheepsvaart opgenomen in Artikel 11.30.
[Vervallen]
QQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor schepen met afwijkende afmetingen zijn ook algemene regels opgesteld. Het is alleen mogelijk om te worden geschut indien er een aanvaardbare situatie is ten aanzien van de bereikbaarheid door hulpdiensten en de afwikkeling van het verkeer. Daarnaast is het alleen toegestaan buiten de bloktijden. De maximale afmetingen van de schepen op de provinciale vaarten is gelijk aan de maximaal toegelaten afmetingen van de sluizen. Alleen via de provinciale sluizen kunnen de provinciale vaarten bereikt worden. uitzondering hierop is het Vollenhoverkanaal. Per object zijn de maximale afmetingen van een te passeren schip vastgelegd.
[Vervallen]
RRRRRR
Na sectie 11.8 worden twee secties ingevoegd, luidende:
Het komt regelmatig voor dat een vaartuig in de vaarweg wordt achtergelaten. Een vaartuig waarvan de eigenaar zich heeft ontdaan, wordt gekwalificeerd als afvalstof. Het neemt niet langer deel aan het scheepvaartverkeer en valt daarmee buiten de reikwijdte van de Scheepvaarverkeerswet. Een achtergelaten vaartuig is vaak een wrak, maar niet altijd als zodanig herkenbaar. De meeste onbeheerd achtergelaten vaartuigen zijn niet geregistreerd. De eigenaar blijft in veel gevallen onbekend
Op openbare ligplaatsen geldt veelal een 3 x 24 uurs beperking. Een vaartuig mag er maximaal drie dagen liggen. Dit is vastgelegd in een verkeersbesluit krachtens de Scheepvaartverkeerswet. De handhaving van een verkeersbesluit gebeurt door de politie. Zolang de schipper het vaartuig niet definitief heeft achtergelaten, is de overtreding van de 3 x 24 uurs beperking geen verboden activiteit als bedoeld in de omgevingsverordening. Een handhaver / buitengewoon opsporingsambtenaar van de provincie kan proces verbaal opmaken van de overtreding van het verkeersbesluit, maar een bestuursrechtelijke grondslag om het vaartuig te laten verwijderen, ontbreekt. Dat is anders als het vaartuig onbeheerd is achtergelaten. Als een toezichthouder van de provincie constateert dat het vaartuig langer dan een week onbeheerd op de openbare ligplaats ligt, is dat een overtreding van dit artikel. Gedeputeerde staten kunnen dan bestuursdwang toepassen om het vaartuig te laten verwijderen. Als de eigenaar bekend is kan de provincie de kosten van het verwijderen van het vaartuig op hem verhalen.
Het komt regelmatig voor dat een vaartuig in de vaarweg wordt achtergelaten. Een vaartuig waarvan de eigenaar zich heeft ontdaan, wordt gekwalificeerd als afvalstof. Het neemt niet langer deel aan het scheepvaartverkeer en valt daarmee buiten de reikwijdte van de Scheepvaarverkeerswet. Een achtergelaten vaartuig is vaak een wrak, maar niet altijd als zodanig herkenbaar. De meeste onbeheerd achtergelaten vaartuigen zijn niet geregistreerd. De eigenaar blijft in veel gevallen onbekend.
Het verbod op het definitief achterlaten van een vaartuig moet niet worden verward met een ligplaatsverbod. Een ligplaatsverbod wordt vastgelegd in een verkeersbesluit krachtens de Scheepvaartverkeerswet. Ook een tijdsbeperking voor het gebruik van een openbare ligplaats wordt vastgelegd in een verkeersbesluit. Het definitief achterlaten van een vaartuig op een locatie waar een ligplaatsverbod geldt, is een overtreding van zowel Artikel 11.10 als het verkeersbesluit.
SSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
TTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In verband met de staat en werking van de provinciale vaarweg is vastgesteld dat de maximale snelheid op de provinciale vaarweg 12 km/h is. Alleen onder voorwaarden is het mogelijk dat hiervan kan worden afgeweken, namelijk voor hulpdiensten of schepen ten behoeve van toezicht en handhaving.
[Vervallen]
UUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De algemene regels behorende bij dit artikel houden verband met het Binnenvaartpolitiereglement. Het bevoegd gezag heeft dit nader uitgewerkt door aan te geven dat het niet is toegestaan om binnen 50 meter van een brug of binnen 200 meter van een sluis watersport uit te oefenen zonder schip. Hierbij kan gedacht worden aan een persoon die zwemt dan wel die op andere wijze watersport bedrijft zonder gebruik te maken van een schip zoals kanoËn, waterfietsen of een roeiboot.
Rondom bruggen en sluizen is een vaste afstand gewenst de gevaarzetting van het zwemmen e.d. vanaf of rondom een brug of sluis te voorkomen. Daarnaast is specifiek opgenomen dat watersport zonder schip niet is toegestaan bij de Oostervaart. De Oostervaart maakt deel uit van de relatief intensief gebruikte vaarroute voor de beroepsvaart Noordersluis-Industrieterrein Oostervaart. De Oostervaart is in deze vaarroute het smalste gedeelte, waarbij het vanuit veiligheidsoogpunt niet gewenst is dat er wordt gezwommen of watersport zonder schip wordt beoefend.
[Vervallen]
VVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel ziet specifiek op grondwerkzaamheden bij het leggen van kabels en leidingen. Om schade zoveel mogelijk te voorkomen zijn er aanvullende eisen gesteld. Bij ontgravingen moet de grond die men bij het graven van sleuven is verwijderd ook weer terug in de gleuf stoppen
worden terug gedaan en wel in de omgekeerde volgorde waardoor
, zodat de opbouw van de grondlagen niet worden verstoord. Wanneer blijkt dat het onvoldoende is moet de grond aangevuld worden en wat over is
. Overgebleven grond moet worden afgevoerd.
WWWWWW
Na sectie 11.24 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Een omgevingsvergunning voor een afmeervoorziening zal niet worden verleend, als het ter plaatse niet is toegestaan ligplaats te nemen. Een eventueel ligplaatsverbod kan voortvloeien uit het Binnenvaartpolitiereglement of uit een verkeersbesluit op grond van de Scheepvaartverkeerswet.
XXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In lid 1 is voor borden een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. In lid 2 zijn de algemene regels opgenomen ten aanzien van het plaatsen en verwijderen van borden. In lid 3 is opgenomen dat voor het plaatsen van een bord een KLIC melding gedaan moet worden, dit omdat bij het plaatsen van een bord mogelijk een kabel/leiding geraakt kan worden. Ook is opgenomen dat de borden in een goede staat van onderhoud dienen te verkeren. In lid 5 zijn een aantal algemene regels opgenomen ten aanzien van technische eisen. Zo mag een bord niet verlicht zijn, niet bewegend zijn, niet fluoresceren en niet spiegelen, dit allemaal ten behoeve van de staat en werking van de provinciale vaarweg. Tot slot geldt voor diegene die de activiteit verricht dat bij het verwijderen van de voorwerpen de berm in oorspronkelijke staat wordt teruggebracht.
Voor het plaatsen van borden, anders dan recreatieve bewegwijzeringsborden, is een omgevingsvergunning vereist.
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het plaatsen en verwijderen van borden. Het derde lid bevat ook algemene regels ten aanzien van technische eisen. Borden dienen in een goede staat van onderhoud te verkeren. Ook mogen borden niet verlicht, bewegend, fluorescerend of spiegelend zijn, dit allemaal ten behoeve van de staat en werking van de provinciale vaarweg. Vóór het plaatsen van een bord moet een KLIC melding worden gedaan, omdat bij het plaatsen van een bord mogelijk een kabel/leiding geraakt kan worden. Tot slot geldt voor diegene die de activiteit verricht, de verplichting dat bij het verwijderen van de borden de berm in oorspronkelijke staat wordt teruggebracht.
YYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het bevoegd gezag acht het van belang dat bij het slopen of verwijderen van kabels en leidingen deze ook daadwerkelijk worden verwijderd. Dit zodat er zo min mogelijk leidingen in het beperkingengebied van de provinciale vaarweg liggen die niet meer in gebruik zijn.
[Vervallen]
ZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel ziet specifiek op het houden van evenementen in het beperkingengebied van de provinciale vaarweg. Het uitvoeren van activiteiten
Activiteiten ten behoeve van evenementen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de staat en werking van de provinciale vaarweg. Daarnaast hangen veel andere activiteiten samen met evenementen, denk bijvoorbeeld aan afmeren, het gebruik van de sluizen/bruggen en het plaatsen van borden.
Er gelden tevens een aantal algemene regels ten behoeve van evenementen in relatie tot het stremmen van de vaarweg. Onderscheid wordt gemaakt in de volgende soorten evenementen:
Categorie 1 evenementen zijn evenementen met een (inter-) nationaal karakter. Denk hierbij aan een WK, NK of vergelijkbaar.
Categorie 2 evenementen zijn evenementen die bepalend zijn voor de provincie Flevoland.
Categorie 3 evenementen zijn evenementen die niet bepalend zijn voor Flevoland. Het gaat hierbij om lokale gerichte activiteiten.
Van belang hierbij is wel dat diegene die de activiteit uitvoert een binding heeft met de desbetreffende vaart. Omdat de impact van het stremmen van een provinciale vaarweg groot is, zijn er beperkingen gesteld aan de mogelijkheid om de vaarweg te stremmen.
Op evenementen op de vaarweg zijn de regels van het scheepvaartverkeersrecht van toepassing. Voor een evenement dat deels op het water en deels naast de vaarweg plaats vindt, gelden zowel de vergunningplicht van dit artikel als het toestemmingsvereiste van artikel 1.23 van het Binnenvaartpolitiereglement.
AAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel ziet op activiteiten met betrekking tot ligplaatsen in het beperkingengebied provinciale vaarwegen. Deze activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor de staat en werking van de provinciale vaarweg. Van belang is om vast te leggen of en zo ja waar de oevers van de provinciale vaarten gebruikt kunnen worden om schepen af te meren.
Daarbij gaat het om een aantal aspecten:
het aangeven van locaties die niet zijn bestemd en bedoeld als ligplaats en het handhaven in situaties als wordt afgeweken van de geformuleerde bepalingen;
het aangeven van locaties waar onder voorwaarden bestaande voorzieningen gebruikt kunnen worden voor het afmeren van schepen en waar zo nodig nieuwe voorzieningen kunnen worden aangelegd om de doorgaande scheepvaart te faciliteren;
het aan bewoners toestaan om, onder voorwaarden, achter hun woning af te meren.
Ligplaatsen zijn een schaars recht. Het uitgangspunt is dat geen schepen mogen worden afgemeerd langs de oevers van de provinciale vaarten anders dan aan daartoe ingerichte afmeervoorzieningen en dat er geen voorzieningen door derden worden aangelegd. Dit om tegen te gaan dat er schepen worden afgemeerd op locaties die nadelig zijn voor een veilige en vlotte scheepvaart, voor de instandhouding van de vaarweg of voor functies van gebieden die direct langs de vaarwegen zijn gelegen. Tevens kan het afmeren van schepen het doelmatig en efficiënt beheer en onderhoud van de vaarweg negatief beÏnvloeden.
In vier gevallen is het verboden om een ligplaats in te nemen. Dit is allereerst het geval ten behoeve van (semi-)permanente bewoning. Hieronder vallen niet alleen de woonarken, maar ook alle andere schepen die tijdelijk of permanent als woon- of verblijfplaats dienen. Een uitzondering hierop vormen de initiatieven van gemeenten voor wonen op het water die zijn vastgelegd in bestemmingsplannen en via een insteekhaven zijn aangetakt op de provinciale vaarten. Daarnaast is het verboden om af te meren ter hoogte van of nabij trailerhellingen. Trailerhellingen zijn bestemd om kleine schepen te water te kunnen laten die op een aanhanger/trailer worden vervoerd en mogen daarom niet worden gebruikt als aanlegplaats voor schepen. Deze trailerhellingen zijn in meerderheid in eigendom van de gemeenten, die ook het beheer en onderhoud uitvoeren. Tot slot is het verboden om een ligplaats in te nemen, gelet op de veiligheid, binnen 50 meter van een brug of binnen 200 meter van een sluis.
In gevallen een bouwwerk, of een werk dat geen bouwwerk is, in de vorm van een afmeervoorziening wordt gerealiseerd, zijn er algemene regels opgenomen. Het bevoegd gezag staat alleen nieuwe af-meervoorzieningen toe in de vorm van een insteekhaven. Daarnaast wordt een insteekhaven alleen toegestaan bij bedrijventerreinen ten behoeve van de aldaar uit te oefenen bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van de staat en werking van de provinciale vaarweg wordt daarnaast gesteld dat de oevers te allen tijde vrij toegankelijk dienen te zijn. Tot slot zijn afmeervoorzieningen alleen maar voor tijdelijk gebruik. Dit valt samen met de verbodsbepaling dat de provinciale vaarwegen niet bedoeld zijn voor (semi-)permanente bewoning.
[Vervallen]
BBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Diverse bedrijventerreinen zijn aangelegd langs de vaarten, teneinde de aan- en afvoer van grondstoffen en producten per schip te faciliteren. Niet elk aan het vaarwater gelegen bedrijf maakt daar gebruik van en in de tijd gezien kunnen hier ook veranderingen in optreden. De aanwezige kades en loswallen zijn bestemd voor de beroepsvaart en mogen daarvoor worden gebruikt. Ze zijn niet geschikt voor het gebruik door de recreatievaart en het is ook niet toegestaan om daar recreatieschepen tijdelijk of permanent af te meren. De bestaande afmeervoorzieningen bij bedrijventerreinen zijn alleen bedoeld als tijdelijke ligplaats voor de beroepsvaart, gekoppeld aan de naastgelegen bedrijvigheid.
[Vervallen]
CCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De strook langs de vaarten die in bezit is van de provincie Flevoland heeft een specifiek en onmisbare functie voor de instandhouding en het beheer en onderhoud van de vaarweg. Het is daarom belangrijk dat deze strook toegankelijk blijft voor de provincie uit oogpunt van efficiënt en doelmatig beheer en onderhoud van de beschoeiingen. Onder voorwaarden is het toegestaan voor bewoners die aan de vaarweg wonen voor het gebruik van de beheerstrook achter de woonpercelen. In dat geval wordt met de betreffende bewoner op individuele basis een overeenkomst afgesloten, waarin vier zaken worden geregeld:
vrije toegang voor de provincie tot de beheerstrook in geval van beheer en onderhoud aan de beschoeiing;
een verbod om belemmerende constructies aan te leggen. Als die er al zijn, dan moeten deze op kosten van de eigenaar worden weggehaald indien de situatie en de onderhoudswerkzaamheden daar aanleiding toe geven;
een verbod op het aanbrengen van bomen en grote struiken aangezien die beschadigingen kunnen toebrengen aan de oeververdediging. Als die er al zijn dan moeten deze op kosten van de eigenaar worden weggehaald indien de situatie en de onderhoudswerkzaamheden daar aanleiding toe geven;
het in rekening brengen van een jaarlijkse vergoeding voor het medegebruik van een strook grond die niet tot het eigendom behoort van de bewoner.
[Vervallen]
DDDDDDD
Na sectie 11.36 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Niet-openbare afmeervoorzieningen worden op een beperkt aantal locaties toegestaan. Omdat de provincie geen concurrent van jachthavens wil zijn, wordt het gebruik van de afmeervoorziening beperkt tot één schip per afmeervoorziening. Om er toezicht op te kunnen houden dat de afmeervoorziening alleen gebruikt wordt voor het meren van het schip van de vergunninghouder, wordt dit schip in de omgevingsvergunning beschreven.
De afmetingen van het schip zijn van belang voor de beoordeling of voor en achter het schip de vereiste meter tot aan de perceelgrens vrij blijft.
Om af te meren is een oever noodzakelijk. Om deze reden en om te voorkomen dat de eigenaar van een schip niet de rechthebbende is van het perceel waarbij wordt aangelegd, wordt de afmeerontheffing ten behoeve van een recreatief schip gecombineerd met de verhuur van de beheerstrook en de ligplaats.
EEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De aanvullende gegevens en bescheiden worden gevraagd bij deze activiteiten omdat het bevoegd gezag van oordeel is dat er een potentieel nadelig gevolg kan zijn voor de fysieke leefomgeving. Met de genoemde gegevens kan de wegbeheerder toezicht houden en in sommige gevallen zelfs maatregelen nemen in verband met de verkeersveiligheid.
[Vervallen]
FFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De aanvullende gegevens en bescheiden worden gevraagd bij deze activiteiten omdat het bevoegd gezag van oordeel is dat er een potentieel nadelig gevolg kan zijn voor de fysieke leefomgeving. Met de genoemde gegevens kan de wegbeheerder toezicht houden en in sommige gevallen zelfs maatregelen nemen in verband met de verkeersveiligheid.
[Vervallen]
GGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel biedt de algemene vergadering
hHet algemeen bestuur van het waterschap de grondslag om het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap de bevoegdheid te verlenen dan wel te verplichten tot het, onder nader beschreven voorwaarden, uitwerken van bepaalde onderdelen van het waterbeheerprogramma. Deze uitwerking verkrijgt vervolgens dezelfde status als het waterbeheerprogramma doordat het daar onderdeel van uitmaakt.
HHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 2.41, lid 1 van de Omgevingswet geeft de provincie de opdracht gevallen aan te wijzen, waarbij het waterschap verplicht is een of meer peilbesluiten vast te stellen die zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap verlenen Gedeputeerde Staten ontheffing van deze verplichting voor bepaalde tijde indien een regeling van de waterstand redelijkerwijs niet mogelijk is. Voor beken en dijkkwelsloten is hiervan gebruik gemaakt.
De ontheffing wordt voor bepaalde tijd verleend. Immers de waterstand die nu niet redelijkerwijs mogelijk is te reguleren, kan dat door bijvoorbeeld wijzigingen in het gebied in de toekomst wel zijn. Gedeputeerde Staten zullen daarom bij een ontheffing moeten nagaan voor welke termijn de ontheffing zal gelden.
IIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger redelijkerwijs niet mogelijk is bestaat de mogelijkheid deze voor bepaalde tijd vrij te stellen van de leggerplicht. De ontheffing wordt voor bepaalde tijd verleend. Gedeputeerde Staten zullen daarom bij een ontheffing moeten nagaan voor welke termijn de ontheffing zal gelden. Belangrijk daarbij is wat de aard, omvang en functie van het waterstaatwerk is, en of deze mogelijk in de toekomst zal kunnen wijzigen. Door een vrijstelling voor bepaalde tijd zal periodiek moeten worden beoordeeld of de situatie zich nog voordoet. Gedeputeerde Staten kunnen zelf bepalen met welke procedure dit besluit wordt voorbereid. Het besluit heeft geen rechtsgevolg en tegen het besluit staat derhalve geen bezwaar en beroep open.
JJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In de omgevingsverordening zijn regionale waterkeringen aangewezen (Artikel 12.3) en is voor elke regionale waterkering de omgevingswaarde bepaald (Artikel 12.4). Periodiek dient het waterschap verslag uit te brengen over de algemene waterstaatskundige toestand van de regionale waterkeringen. Het gaat hierbij om de bepaling van het waterkerend vermogen en de door het waterschap te verrichten beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkeringen. Om dit kunnen doen dient het waterschap te beschikken over toetsinstrumentarium. Dit artikel voorziet daarin. Het betreft op grond van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening provincie
provinciale omgevingsverordening Flevoland een bevoegdheid van gedeputeerde staten om deze regels te stellen (en dus ook te wijzigen).
Voor het beoordelen van de veiligheid van de regionale keringen dient het waterschap de meest recent gepubliceerde Leidraad toetsen op veiligheid regionale waterkeringen van de STOWA te gebruiken (eerste lid). Ten aanzien van de hydraulische randvoorwaarden geldt dat deze zijn afgeleid van de modellen Hydra-NL. Door de verscheidenheid in ligging en opbouw van de regionale waterkeringen is het aan het waterschap om de best passende beoordelingsmethode te kiezen.
KKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het waterschap dient er voor zorg te dragen dat de regionale wateren voldoen aan de geldende omgevingswaarde in de omgevingsverordening (artikel 12.8 en artikel 12.9). Omdat de omgevingswaarde ruimte laat voor interpretatie heeft de provincie samen met het waterschap een stappenplan ontwikkeld (Rekenvoorschrift Flevolandse norm, HKV Lijn in water en Deltares, januari 2011). Dit stappenplan (1) schept helderheid in de toepassing van de norm, (2) maakt de keuzen rond deze toepassing expliciet (3) laat deze keuzen goed aansluiten op de perspectieven van zowel de provincie als het waterschap. Dit stappenplan wordt door het waterschap als uitgangspunt gebruikt voor de beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.
In het kader van de wateropgave in Flevoland worden vier deelgebieden onderscheiden. Dit zijn:
de Lage afdeling in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland
de Hoge afdeling in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland
de Lage afdeling in de Noordelijk Flevoland (Noordoostpolder)
de Hoge afdeling in de Noordelijk Flevoland (Noordoostpolder)
De grenzen van de deelgebieden kunnen als gevolg van peilbesluiten (licht) wijzigen. Het waterschap legt daarom voor elke 6-jaarlijkse toetsronde de grenzen van de deelgebieden opnieuw vast op basis van de dan vigerende peilbesluiten. De afwatering in hoogwatersituaties is daarbij leidend.
De Flevolandse norm hanteert voor gebieden buiten de bebouwde kom (met uitzondering van bos en natuur), oftewel het agrarisch gebied, een gemiddelde inundatiekans van ten hoogste 1/80 per jaar. De ondergrens bedraagt 1/50 per jaar. Deze norm bleek in de praktijk moeilijk uitvoerbaar en is daarom nader uitgewerkt (zie stappenplan). Het deelgebied voldoet aan de Flevolandse norm voor agrarisch gebied als het totaal areaal van een gebied met inundatiekans van lager dan 1/100 jaar minstens 1,5 keer zo groot is als het totaal areaal van een gebied met inundatiekans tussen 1/50 en 1/80 per jaar. De factor 1,5 volgt uit de eis dat het gewogen gemiddelde op 1/80 per jaar moet uitkomen, immers (1*50 + 1,5*100)/2,5 = 200/2,5 = 80.
Indien uit de toetsing blijkt dat gebieden in eerste aanleg niet aan de norm voldoen dan onderwerpt het waterschap elk gebied aan een technisch oordeel, zodat de oorzaak van de berekende inundatie duidelijk wordt.
Het technisch oordeel kan leiden tot twee conclusies:
(sommige) gebieden inunderen naar verwachting niet, omdat er een fout zit in de berekende waterhoogte en/of het hoogtegrid. Het is aan het waterschap om te beoordelen of aanpassing van de berekening nodig is.
(sommige) gebieden inunderen naar verwachting wel. Hier is sprake van een knelpunt en neemt het waterschap maatregelen.
Het betreft op grond van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening provincie
provinciale omgevingsverordening Flevoland een bevoegdheid van gedeputeerde staten om deze rekenregels te stellen (en dus ook te wijzigen).
LLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel worden projecten aangewezen die zodanig belangrijk zijn voor het goed functioneren van het watersysteem dat deze moeten worden gerealiseerd door gebruikmaking van de projectprocedure van afdeling 5.2 van de Omgevingswet. Dit betekent dat het waterschap hiervoor een projectbesluit dient te nemen. De formulering van dit artikel is overgenomen van artikel 5.46 tweede lid van de Omgevingswet met betrekking tot de verplichte projectbesluiten voor primaire waterkeringen.
Voor alle in Artikel 12.3 aangewezen regionale waterkeringen geldt dat deze regionale keringen van bovenlokale betekenis zijn. Deze waterkeringen beschermen een hoog economisch belang, gezien het oppervlak beschermd gebied. Derhalve ligt het ook in de rede dat bij aanleg, verlegging of versterking van deze regionale keringen meerdere uitvoeringsbesluiten nodig zullen zijn, die op gecoÖrdineerde
gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht. Deze regionale keringen worden derhalve middels het eerste lid van dit artikel onder de projectprocedure van afdeling 5.2 van de Omgevingswet gebracht.
De bevoegdheid tot een mogelijke inzet van de projectprocedure voor de aanleg of wijziging van waterbergingsgebieden of oppervlaktewaterlichamen wordt bij gedeputeerde staten neergelegd. Het is niet mogelijk om hiertoe duidelijke criteria in de omgevingsverordening zelf op te nemen, omdat naast de omvang ook de ligging en de functie zeer bepalend zijn voor de mate waarin de aanleg van bovenlokale betekenis is en met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moet worden gebracht.
Gedeputeerde Staten kunnen alleen de projecten onder de projectprocedure brengen die in Artikel 12.25, tweede lid zijn genoemd. De projectprocedure brengt belangrijke gevolgen met zich mee. Projectbesluiten worden onder de goedkeuring van gedeputeerde staten gebracht en bij het vaststellen van de bijbehorende uitvoeringsbesluiten kunnen gedeputeerde staten, indien nodig, in de plaats treden van mede overheden.
Om te voorkomen dat ook projecten van een zeer beperkte omvang onder de werking van de projectprocedure vallen kan deze alleen worden ingezet als het project van bovenlokale betekenis is en met spoed en op gecoÖrdineerde wijze tot stand moet worden gebracht (het derde lid). Bij besluiten over de inzet van de projectprocedure zal dan ook worden gekeken naar het aantal uitvoeringsbesluiten en de spoedeisendheid die samenhangen met de uitvoering van het projectbesluit.
MMMMMMM
Na sectie 12.25 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Van watertekort is sprake indien de vraag naar water vanuit de verschillende maatschappelijke en economische behoeften groter is dan het aanbod, waarbij het gaat om de beschikbaarheid van voldoende water van die kwaliteit die voor bepaalde behoeften nodig is. Het beheer van de regionale watersystemen is er, onder andere, op gericht alle watervragers zoveel mogelijk van het benodigde water te voorzien. In tijden van watertekort is dit echter niet meer mogelijk. De gevolgen voor waterverbruikers kunnen aanzienlijk zijn. De landelijke verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoeften in een situatie van watertekort voorgaan boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten. Partijen moeten in tijden van (dreigend) watertekort volgens artikel 2.42 Omgevingswet handelen conform de verdringingsreeks zoals opgenomen in artikel 3.14 Besluit kwaliteit leefomgeving. De landelijk verdringingsreeks bestaat uit vier categorieën. De rangorde van belangen binnen de categorieën 1 (veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade) en 2 (nutsvoorzieningen (in verband met leveringszekerheid) is op nationaal niveau vastgelegd. Binnen de categorieën 3 (kleinschalig hoogwaardig gebruik) en 4 (overige belangen (economische afweging, ook voor natuur) is op nationaal niveau geen rangorde vastgelegd. Binnen deze twee categorieën (maar niet tussen) kunnen nadere regels worden gesteld in de provinciale omgevingsverordening. Het Besluit kwaliteit leefomgeving geeft via artikel 7.13 de provincies de ruimte om bij verordening voor regionale wateren nadere regels te stellen over de rangorde, bedoeld in artikel 3.14, vierde en vijfde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In Flevoland is voor regio IJsselmeergebied de landelijke verdringingsreeks nader uitgewerkt in een regionale verdringingsreeks. Opgemerkt dient te worden dat toepassing van de verdringingsreeks maatwerk is en dat communicatie met de betrokken partijen ten tijde van droogte van essentieel belang is.
Het IJsselmeer is, samen met het Markermeer, de belangrijkste zoetwaterbuffer van Nederland. Vanuit het waterbeheer wordt bij droogte ingezet op het optimaal beheren van de buffervoorraden door het tijdig nemen van beheermaatregelen. Met de herziening van het peilbesluit IJsselmeergebied in 2018 (Protocol Operationaliseren Flexibel Peilbeheer, 2018) is de operationele marge van de buffervoorraad in het IJsselmeergebied vergroot. Daarnaast hebben de waterbeheerders in juli 2019 een eerste versie van handelingsperspectieven uitgewerkt. Doel hierbij is om zo lang mogelijk de situatie van watertekort te voorkomen. Hiertoe zijn redeneerlijnen (redeneerlijn watertekort, 2019) opgesteld.
Het kan echter voorkomen dat er een watertekort ontstaat in het IJsselmeergebied en dat beheermaatregelen niet meer afdoende zijn. Dan zal moeten worden gekort aan de hand van de verdringingsreeks. Inzet van de verdringingsreeks is echter uitzonderlijk en is als gevolg van een tekort in het IJsselmeergebied nog niet eerder voorgekomen.
Het is van belang dat in perioden van (dreigend) watertekort de waterverdeling over de vele gebruiksfuncties, de marges daarbinnen en de relatie met het peilbeheer goed onderbouwd worden vastgelegd. Het uitzonderlijk droge jaar 2018 heeft Rijkswaterstaat, de waterschappen en de provincies geleerd dat de Waterverdeling Noord-Nederland 2009 om een actualisatie vraagt. Enerzijds omdat de watervraagtabel verouderd bleek te zijn en anderzijds omdat het advies niet overal op dezelfde wijze was overgenomen. Daarnaast zijn vanuit de Beleidstafel Droogte (eindrapportage Beleidstafel Droogte, 2019) aanbevelingen gedaan om de regionale uitwerking van de verdringingsreeks te actualiseren en om de redeneerlijnen voor de regio IJsselmeergebied nader uit te werken.
De geactualiseerde verdringingsreeks en de redeneerlijnen voor de regio IJsselmeergebied zijn uitgewerkt in de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied. Deze bestuursovereenkomst bevat afspraken tussen alle betrokken partijen in het IJsselmeergebied over hoe de regionale verdringingsreeks vastgesteld zal worden en de wijze waarop deze wordt opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordeningen. De provincie Flevoland heeft begin 2022 de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied ondertekend. Daarom wordt de verdringingsreeks opgenomen in deze Omgevingsverordening.
Het gaat bij de regionale verdringingsreeks om onttrekkingen die afkomstig zijn uit het IJsselmeer. Dit kunnen rechtstreekse onttrekkingen uit het IJsselmeer zijn, maar ook onttrekkingen uit watersystemen die gevoed worden vanuit het IJsselmeer. Dit betreft het gehele gebied van de provincie Flevoland. Deze verdringingsreeks is afgestemd met de partijen die betrokken zijn bij het Bestuursakkoord Waterverdeling regio IJsselmeergebied.
Eerste lid onder a (proceswater)
Proceswater is in de Aquo-standaard (Informatiehuis Water) door de waterbeheerders gedefinieerd als water dat gebruikt wordt bij iedere vorm van fabrieksproces en in direct contact komt met grondstoffen, hulpstoffen, halffabricaten en eindproducten. Het betreft hier proceswater voor kleinschalig hoogwaardig gebruik (subcategorie 3.1).
Eerste lid onder b (tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen)
Het betreft hier gewassen waarbij een totale mislukking van de oogst dreigt als gevolg van het watertekort, terwijl met een relatief kleine hoeveelheid water een schade van een dergelijke omvang kan worden voorkomen. Plaatsing in categorie 3.2 geldt ook wanneer met relatief kleine hoeveelheden water relatief grote sociaaleconomische gevolgen als faillissementen te voorkomen zijn. Partijen in de regio IJsselmeergebied hebben (in de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied) daar het volgende over afgesproken. Subcategorie 3.2 is een verbijzondering van categorie 4. Het betreft een reservering. Om economische en maatschappelijke schade te kunnen verminderen is onder subcategorie 3.2 een reservering opgenomen, die elke waterbeheerder mag inzetten onder de volgende voorwaarde: De reservering mag 30% van de watervraag van subcategorie 4.2 (Doorspoelen en onttrekking voor beregening van akkerbouw) beslaan voor de betreffende waterbeheerder. De waterbeheerder moet handelen conform de toelichting op subcategorie 3.2, zoals opgenomen in de toelichting op het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit is van belang om verantwoording naar ingelanden af te kunnen leggen. De hoogte van de reservering van subcategorie 3.2 wordt drie jaar na ondertekening van de bestuursovereenkomst geëvalueerd, waarbij het de intentie is om deze substantieel te verminderen.
Tweede lid onder a (peilhandhaving)
Subcategorie 4.1 is bedoeld voor peilhandhaving in klei- en zandsloten, voor zover ze niet al meeliften in categorie 1 van de landelijke verdringingsreeks. Ook de doorspoeling van niet kwetsbare natuurgebieden valt onder deze categorie. Dit zijn natuurgebieden die zijn aangemerkt als NNN (Natuurnetwerk Nederland) en niet onder de definitie van categorie 1.3 (Natuur, voor zover het gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade, artikel 3.14, tweede lid, onder c van het Besluit kwaliteit leefomgeving) vallen. Peilhandhaving staat bovenaan in de verdringingsreeks bij categorie 4. Immers is peilhandhaving veelal een randvoorwaarde om water te kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld het beregenen of voor gebruik in de industrie.
Tweede lid onder b (doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw)
Grootschalig hoogwaardig watergebruik in landbouw is onderdeel van subcategorie 4.2 Indien de benodigde onttrekkingen niet om geringe hoeveelheden water gaan ten opzicht van de beschikbare waterhoeveelheid in het watersysteem of waterlichaam, valt deze watervraag in principe in categorie 4, omdat het dan grootschalig (al dan niet hoogwaardig) gebruik betreft. Ook structurele onttrekkingen voor beregening vallen in categorie 4. Onder deze subcategorie valt ook het doorspoelen om verzilting en verontreiniging tegen te gaan. In deze subcategorie kan een onderverdeling worden aangemaakt om een onderscheid te maken tussen akker- en tuinbouwgewassen, sportvelden en greens.
Tweede lid onder c (beregening van gras en mais)
Voor een aparte subcategorie voor beregening van gras en maïs is gekozen vanwege de lagere rentabiliteit van graslandberegening t.o.v. akkerbouw (subcategorie 4.3) en korting op wateraanvoer dus minder schade teweegbrengt.
Tweede lid onder d (doorspoelen)
Subcategorie 4.4 is bedoeld voor doorspoeling voor diverse doeleinden. Het gaat hier met name om verziltingsbestrijding. Daarnaast betreft het doorspoelen ten behoeve van de waterkwaliteit (bestrijding algen en botulisme). Het gaat in deze categorie om water dat na het doorspoelen niet meer in het systeem terug komt.
Tweede lid onder e (overig)
Naast de eerder genoemde belangen kunnen er ook overige belangen spelen die maatschappelijk economisch moeten worden afgewogen bij (dreigend) watertekort. Een voorbeeld is het behoud van cultureel erfgoed. Hierbij gaat het om (archeologische) monumenten, verdedigingswerken, werelderfgoed en bepaalde landgoederen, tuinen en parken. Onder subcategorie 4.5 vallen ook nutsvoorzieningen, visintrek, industrie en scheepvaart, zoals
Afvoer van zoetwater op de Wadden- en Noordzee ten behoeve van visintrek.
Scheepvaart: verminderen schutbewegingen van de beroepsvaart op buitenwater (Wadden- en Noordzee). Schutten veroorzaakt een toename van zout waardoor de zoetwaterbuffer verkleint.
Scheepvaart: verminderen schutbewegingen van de recreatievaart op buitenwater (Wadden- en Noordzee).
Industrie: binnen de regio IJsselmeergebied moet de positie van de industrie in de verdringingsreeks nog nader worden bepaald. De nog op te stellen waterprofielen kunnen nieuwe inzichten opleveren. Totdat dit is vastgelegd bepalen de waterschappen in overleg met de provincie wat de positie is van individuele bedrijven in de verdringingsreeks zodra de verdringingsreeks in werking treedt.
NNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regeling over windenergie is opgenomen in de omgevingsverordening met het oog op het cyclisch opschalen en saneren van windmolens zodat steeds meer windenergie met minder molens kan worden opgewekt. Daarbij wordt ingespeeld op technologische ontwikkelingen. De regels in deze titel hebben niet alleen betrekking op omgevingsplannen, maar ook op projectbesluiten, gemeentelijke projecten van publiek belang, omgevingsvergunningen voor (buitenplanse) omgevingsplanactiviteiten en het tijdelijk deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.1 Omgevingswet (ook wel omgevingsplan van rechtswege genoemd).
Rijkscontext windbeleid
In de Rijksstructuurvisie Windenergie op land zijn de ambities vastgelegd die het rijk op het gebied van windenergie heeft. Het kabinet stelt dat de ontwikkeling van windenergie op land een cruciale bijdrage levert aan de kabinetsdoelstellingen voor duurzame energie. Het nut en de noodzaak van windenergie op land zijn daarmee evident. De ruimte binnen de in deze structuurvisie aangewezen gebieden en binnen de door provincies a
an
In de Rijksstructuurvisie Windenergie op land zijn de ambities vastgelegd die het rijk op het gebied van windenergie heeft. Het kabinet stelt dat de ontwikkeling van windenergie op land een cruciale bijdrage levert aan de kabinetsdoelstellingen voor duurzame energie. Het nut en de noodzaak van windenergie op land zijn daarmee evident. De ruimte binnen de in deze structuurvisie aangewezen gebieden en binnen de door provincies aan te wijzen gebieden zal tenminste nodig zijn om de opgave van 6000 MW windenergie op land te realiseren. Daarnaast is in het Klimaatakkoord afgesproken 35 TWh duurzame elektriciteit op land op te wekken. De Rijksambities sluiten goed aan bij de ambities van de provincie Flevoland. Deze zijn gericht op een wezenlijke herstructurering van de windenergie in Flevoland om een forse groei van de (wind)energieproductie mogelijk te maken. Flevoland wil dus meer energie opwekken met minder windmolens.
Provinciale context windbeleid
De provincie voert vanaf 2006 een beleid dat is gericht op 'opschalen en saneren' van windmolens. Het 'opschalen' betekent dat nieuwe windmolens groter zijn dan de oude en meer stroom opwekken. Het 'saneren' betekent dat windmolens van de vorige generatie worden weggehaald. Nieuwe plannen voor windparken moeten aan een aantal voorwaarden voldoen.
Doelstellingen van het provinciale beleid zijn: een mooier landschap, een duurzamere energiehuishouding en een sterkere economie. De landschappelijke verbetering ontstaat door de afname van het totale aantal windmolens en de clustering in (lijn)opstellingen die aansluiten op bestaande lijnen in het landschap - soms zijn aanvullende investeringen in het landschap noodzakelijk. De duurzamere energiehuishouding ontstaat doordat er veel meer windenergie aan het elektriciteitsnet wordt geleverd, en wind een oneindige en schone bron van energie is. De economische versterking ontstaat door de extra banen die aan de windenergie verbonden zijn, maar vooral doordat de opbrengsten zoveel mogelijk in de provincie zelf terecht komen. Nu ontlenen veel agrarische bedrijven een substantieel neveninkomen aan windenergie. De aanpak is erop gericht dat dit in de toekomst mogelijk blijft en dat ook andere bewoners en ondernemers in de ontwikkeling of de exploitatie kunnen participeren. Een evenredige verdeling van de maatschappelijke baten is een voorwaarde om het brede maatschappelijke draagvlak voor windenergie, dat nu in de provincie aanwezig is, op lange termijn te behouden.
Het (cyclisch) opschalen en saneren van windmolens raakt daarmee belangen die niet tot het grondgebied van één gemeente beperkt zijn. Om te komen tot haalbare projecten voor opschalen en saneren moet doorgaans over grenzen van gemeenten heen en langdurig samengewerkt worden. Het beleid voor opschalen en saneren van windmolens is van provinciaal belang en vraagt om regeling in een omgevingsverordening.
Het beleid bevat geen voor burgers bindende bepalingen. Een verordening bevat die wel.
Met de Omgevingswet is niet beoogd om de bestaande jurisprudentie te wijzigen. Dat houdt onder meer in dat in geval een rijksprojectbesluit wordt vastgesteld, daarbij in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt aangegeven en gemotiveerd hoe rekening is gehouden met de provinciale belangen, zoals deze in de omgevingsverordening zijn verankerd.
De systematiek
Het grondgebied van de provincie is verdeeld in windgebieden en niet-windgebieden. De reden voor deze indeling is het feit dat windmolens in de niet-windgebieden ongewenst zijn uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit (landschap, natuur, en andere functies). Het betreft de openheid en functie van de wateren en het kenmerkende landschap van de Noordoostpolder waarin de principes voor occupatie -in dit geval de kristallertheorie- afleesbaar zijn.
Een windgebied kan worden aangewezen door Provinciale Staten. De beoogde projectlocatie zal binnen een windgebied moeten liggen. Binnen een aangewezen windgebied is het onder voorwaarden mogelijk nieuwe windmolens te realiseren. Buiten een windgebied zijn nieuwe windmolens uitgesloten.
De aanvraag om een omgevingsvergunning staat niet op zichzelf maar gaat noodzakelijkerwijs gepaard met een projectplan voor opschalen en saneren. Immers, het saneren van alle bestaande/oude windmolens binnen een projectgebied is onlosmakelijk verbonden met de bouw van nieuwe windmolens binnen dat projectgebied. Hierop dient de businesscase voor het projectplan gebaseerd en haalbaar te zijn. Het projectgebied is daarmee ook de begrenzing van het te saneren gebied. De nieuwe windmolens komen niet terug op de plaats van de oude (gesaneerde) windmolens. Gedeputeerde staten zullen op basis van het projectplan projectgebieden en plaatsingszones aanwijzen dan wel aanpassen.
De omgevingsverordening beschrijft waaraan een projectplan nog meer moet voldoen. Onderdeel van een projectplan is een beschrijving van de mogelijkheden om financieel te participeren. Voorts wordt bijgedragen aan kwaliteitsbehoud/verbetering in de omgeving van de nieuwe windmolens met een gebiedsgebonden bijdrage.
Begrippen
In bijlage I van de omgevingsverordening zijn de begripsbepalingen opgenomen. Hierin zijn definities opgenomen voor beheer en onderhoud van een windmolen, bestaande windmolen, omgevingsplan, nieuwbouw van een windmolen, opschalen, opschalen en saneren, projectplan, saneren en windmolen.
Vanwege de omschrijving van 'omgevingsplan' zijn de bepalingen van de titel over windmolens niet alleen van toepassing op omgevingsplannen en de wijzigingen ervan, maar ook projectbesluiten, gemeentelijke projecten van publiek belang, omgevingsvergunningen voor (buitenplanse) omgevingsplanactiviteiten en het tijdelijk deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.1 Omgevingswet (ook wel omgevingsplan van rechtswege genoemd).
De definitie van 'windmolen' in de begripsbepalingen maakt helder dat de regels over wind niet van toepassing zijn op een aantal specifieke categorieën windmolens. Uitgezonderd zijn immers de maximaal 12 prototypes van windmolens op de testlocatie in Lelystad (de testlocatie wordt begrensd door de Edelhertweg, Swifterringweg, Runderweg en de A6 en van dit gebied is het beoogde biosciencepark langs de A6 uitgesloten), solitaire
. Ook zijn windmolens op of nabij bedrijventerreinen in hoofdkernen
uitgezonderd. Windmolens op of nabij bedrijventerreinen dienen primair invulling te geven aan de energiebehoefte van het stedelijk gebied indien
bedrijventerrein. Tevens dient de energieproductie en de maatvoering van de windmolen overwegend een ander doel dient dan
in verhouding te staan tot de opwekking
energiebehoefte van energie
het bedrijventerrein en tot het omliggende landschap. Tenslotte zijn ook de zogenoemde
zogenaamde 'kleine windmolens' uitgezonderd omdat de impact op het landschap minimaal is.
In aanvulling daarop geldt dat in de begripsbepalingen een definitie is opgenomen van een 'bestaande windmolen'. Daaruit volgt dat de regels over wind in deze titel ook van toepassing zijn op windmolens die nog zijn opgericht met een toenmalige bouwvergunning. Bij de definitie van ashoogte van een windmolen en rotorbladlengte van een windmolen is aangegeven hoe deze worden gemeten.
OOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel beschrijft dat een projectplan inzichtelijk maakt hoe een nieuw windpark een bijdrage levert aan de kwaliteit van het gebied. De kwaliteitscompensatie wordt - veelal in nauwe samenwerking met de gemeente - door de initiatiefnemer in het projectplan uitgewerkt. Compensatie kan zien op een verbetering van de fysieke leefomgeving, zoals beschreven in onderdeel b. De verbetering kan bijvoorbeeld mede betreffen: de landschappelijke inpassing van bebouwing; het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land; activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen; het wegnemen van verharding; het slopen van bebouwing; projecten in het kader van ecologie, zoals een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. In overleg met de gemeente kan de aandacht ook uitgaan naar (fysieke) projecten in het kader van leefbaarheid of duurzaamheid ten gunste van de (lokale) bevolking en maatschappelijke doeleinden.
In het tweede lid is bepaald dat de kwaliteitscompensatie in geld gedurende de gebruikstermijn (25 jaar), jaarlijks gemiddeld € 1050,00 per MW opgesteld vermogen in de betreffende plaatsingszones bedraagt. Het projectplan kan nader uitwerken of de bijdrage jaarlijks constant wordt geleverd of dat deze afhankelijk wordt gemaakt van andere factoren. In het projectplan moet ook aandacht worden besteed aan de indexatie van de bijdrage.Indien een kwaliteitsverbetering niet is verzekerd, wordt in het uiterste geval het omgevingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een windmolenparkfonds is verzekerd. Het windmolenparkfonds is in zoverre een vangnetbepaling. Uitgangspunt is dat over de compensatie en de bestedingsdoelen juist concrete afspraken tussen de gemeente en initiatiefnemer worden gemaakt en in een overeenkomst worden vastgelegd.
In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening provincie
provinciale omgevingsverordening Flevoland is bepaald dat Gedeputeerde Staten (nadere) regels kunnen stellen over de wijze waarop compensatie met toepassing van een windmolenparkfonds plaats heeft. Doel van die regels is te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft. Uitgangspunt blijft evenwel dat de initiatiefnemer vooraf goede afspraken maakt met de gemeente over de maatregelen en anders over de gelden die gestort worden in een fonds. Dat kan zowel een gemeentelijk als een provinciaal fonds zijn. Nadere regels zijn in dat geval mogelijk niet nodig. Nadere regels zouden bijvoorbeeld kunnen zien op specifieke intergemeentelijke, bovenlokale vraagstukken of over de besteding.
PPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regeling over zonne-energie heeft als doel om ruimte te bieden voor de ontwikkeling van grondgebonden zonne-energie in het landelijk gebied, waarbij de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied niet onevenredig wordt aangetast. Buiten het landelijk gebied is het aan de gemeenten om te bepalen of opstellingen voor zonne-energie worden toegestaan. Deze titel stelt uitsluitend regels voor het mogelijk maken van grondgebonden opstellingen van zonne-energie in landelijk gebied.
Provinciaal beleid zonne-energie
In de Omgevingsvisie FlevolandStraks heeft de provincie zich ten doel gesteld om in 2030 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat het, naast het verminderen van energieverbruik, nodig is om duurzame energie op te wekken. Eén van deze duurzame energiebronnen betreft zonne-energie.
De provincie ziet de opwekking van zonne-energie als een belangrijke pijler onder de duurzame energieambitie. Dit is ook vastgelegd in de in het Omgevingsprogramma Flevoland opgenomen Structuurvisie Zon, waarin het provinciale beleid over zonne-energie is opgenomen. Hierin zijn tevens bouwstenen opgenomen die een leidraad geven voor de ontwikkeling van nieuwe grondgebonden opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied.
Vanuit het belang van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik zal opwekking van zonne-energie voor het grootste deel binnen stedelijk gebied plaatsvinden. De energieambitie zal naar verwachting niet behaald worden met uitsluitend de opwekking van zonne-energie binnen stedelijk gebied. Om deze reden wil de provincie, onder voorwaarden, de oprichting van grondgebonden opstellingen van zonne-energie in het landelijk gebied toestaan.
Om enerzijds de realisatie van zonne-energie in het stedelijk gebied te stimuleren en anderzijds om de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied en de belangen te beschermen die op het landelijke gebied zijn aangewezen, stelt de provincie een grens aan de totale oppervlakte in het landelijk gebied die in beslag wordt genomen door grondgebonden zonnepanelen. Gelet op de energie-ambitie is het voorts belangrijk om gebruik te maken van voortschrijdende technologische ontwikkelingen. Daarom is de provincie van mening dat installaties voor zonne-energie na een reËle
reële termijn van 25 jaar moeten worden vervangen door nieuwe, modernere installaties. Met die termijn van 25 jaar wordt aangesloten bij de (huidige) economische afschrijvingstermijnen. Na het verwijderen van de zonnepanelen is het een keuze om die plek weer te benutten andere doeleinden dan wel om een nieuw plan voor zonnepanelen in te dienen. Dit beleid voor zonne-energie is van provinciaal belang en vraagt om regeling in een omgevingsverordening.
De systematiek
De provincie wil gemeenten en initiatiefnemers ruimte geven voor de ontwikkeling van nieuwe initiatieven. Uitsluitend daar waar de bescherming van provinciale ruimtelijke belangen dat vereist, worden in de Omgevingsverordening regels gesteld. Deze regels hebben betrekking op de tijdelijkheid van grondgebonden opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied en het maximale areaal aan ontwikkelruimte, waarbinnen in het landelijk gebied nieuwe grondgebonden opstellingen voor zonne-energie kunnen worden gerealiseerd. Het is aan de gemeenten onderling om met inachtneming van hun eigen ruimtelijk beleid afspraken te maken over de invulling van de ontwikkelruimte in het landelijk gebied. De provincie monitort en evalueert dit proces met de gemeenten.
Grondgebonden opstelling voor zonne-energie
Met de begripsomschrijving ‘grondgebonden opstelling voor zonne-energie’ wordt elke omvangrijke oppervlakte aan zonnepanelen in het landelijk gebied gelijkgesteld aan grondgebonden zon. Ook als deze zonnepanelen niet zijn aan te merken als grondgebonden zon. Dit is van belang vanwege het ruimtelijk effect dat een grote oppervlakte aan zonnepanelen het landelijk gebied heeft op omgeving. Dergelijke initiatieven wil de provincie gelijk behandelen als grondgebonden zon. Dit betreft het meetellen van deze initiatieven bij de beschikbare ontwikkelruimte voor grondgebonden zon en de toetsing aan de bouwstenen zoals opgenomen in paragraaf 6.1.2.2 (zonne-energie) van het Omgevingsprogramma Flevoland. Hierbij wordt opgemerkt dat toetsing aan de bouwstenen vooral aan de orde is bij initiatieven die bestaan uit het realiseren van een combinatie van een bouwwerk met zonnepanelen (zoals een solar carport) die omgevingsvergunningplichtig is en niet op initiatieven die bestaan uit het realiseren van zonnepanelen op een dak van een bestaand bouwwerk (zoals een bestaande loods). In die laatste situatie zijn de meeste elementen uit de bouwstenen al getoetst in het kader van het toelaten van dat bouwwerk en is het realiseren van de zonnepanelen gelet op artikel 2.26 en artikel 2.29, onder d, van het Besluit bouwwerken leefomgeving veelal omgevingsvergunningsvrij.
Er is voor gekozen om de omvang van de oppervlakte aan zonnepanelen waarvoor de gelijkstelling geldt te bepalen op één hectare. Bij het bepalen van deze oppervlaktemaat is acht geslagen op de oppervlakte van daken van agrarische gebouwen en de oppervlakte van agrarische bouwpercelen. De oppervlaktemaat van de agrarische bouwpercelen was oorspronkelijk één hectare. Een opstelling voor zonne-energie in het landelijk gebied van meer dan één hectare wordt, ook op dak, gelijkgesteld met een grondgebonden opstelling. Inmiddels zijn veel bouwpercelen vergroot. Ook al wordt een bebouwingspercentage van 100% toegestaan, een bouwperceel kan niet volledig worden benut voor bebouwing vanwege ruimten die open gehouden moeten worden (denk aan de ruimte voor de voorgevelrooilijn en manoeuvreerruimte). Effectief gaat het doorgaans om ca. 60% dat bebouwd kan worden. Een maat van één hectare lijkt daarmee ook ‘passend’ voor de meeste bouwpercelen die vergroot zijn, alleen op de heel grote bouwpercelen is meer dan één hectare zonnepanelen op dak mogelijk en deze worden dan meegeteld. De gedachte is dat opstellingen voor zonne-energie op een agrarisch bouwperceel in beginsel niet op zwaarwegende ruimtelijke bezwaren stuit en om die reden buiten de beschikbare ruimte voor zonne-energie in het landelijk gebied blijven. Echter, boven één hectare wordt een opstelling voor zonne-energie, ook op dak, gelijkgesteld met een grondgebonden opstelling.
Begrippen
In Bijlage I van de omgevingsverordening zijn de begripsbepalingen opgenomen. Hierin zijn definities opgenomen voor agrarische grond, grondgebonden opstelling voor zonne-energie (zie toelichting hierboven) en omgevingsplan.
Vanwege de omschrijving van 'omgevingsplan' zijn de bepalingen van het hoofdstuk over zonne-energie niet alleen van toepassing op omgevingsplannen en de wijzigingen ervan, maar ook projectbesluiten, gemeentelijke projecten van publiek belang, omgevingsvergunningen voor (buitenplanse) omgevingsplanactiviteiten en het tijdelijk deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.1 Omgevingswet (ook wel omgevingsplan van rechtswege genoemd.
QQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil in het landelijk gebied ruimte bieden voor de ontwikkeling van grondgebonden opstel
opste-lingen voor zonne-energie. Tegelijkertijd moet voorkomen worden dat de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied onevenredig wordt aangetast. We willen bij voorkeur dat zo min mogelijk landelijk gebied aan zijn functie wordt onttrokken.
De provinciale ambitie is om als regio in 2030 energieneutraal te zijn. Hiervoor is het nodig om, naast het verminderen van het energieverbruik, 41,5 Petajoules (PJ) duurzame energie op te wekken. In de in het Omgevingsprogramma Flevoland opgenomen Structuurvisie Zon is bepaald dat het grootste deel van de opwekking van zonne-energie is voorzien op daken Èn
èn in stedelijk gebied. Daarbij gaat het om opwekking van zonne-energie op daken in landelijk en stedelijk gebied èn grondgebonden locaties binnen het stedelijk gebied. Om aan de energieambitie te voldoen is het daarnaast vereist om ruimte te bieden voor grondgebonden zonneparken in landelijk gebied. In de structuurvisie zon is de ambitie opgenomen dat er in 2025 minimaal 3,5 PJ energie wordt opgewekt in het landelijk gebied door middel van grondgebonden zonne-energie. Voor deze vraag van 3,5 PJ is circa 1.000 ha aan grondgebonden zon in het landelijk gebied nodig (zie het rapport 'Zonneparken in het buitengebied van de provincie Flevoland, een economische en ruimtelijke verkenning' van Wing / E&E advies uit oktober 2017). Dit is de maximale hoeveelheid grond die de provincie op dit moment ziet als bijdrage aan de invulling van de Flevolandse energie-opgave. Bij de bepaling van 1.000 hectare netto is uitgegaan van de vuistregel van een opwekcapaciteit van 1 MWp per hectare. Bij de monitoring van de eerste tranche is, om zeker te stellen dat de minimaal beoogde opwekcapaciteit wordt behaald, ervoor gekozen om bij het oppervlak van het zonnepark, dat meetelt, uit te gaan van het netto-paneeloppervlak.
Ter bescherming van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied is in eerste instantie een ontwikkelruimte met een oppervlakte van 500 hectare netto in het landelijk gebied vrijgegeven voor het realiseren van nieuwe grondgebonden opstellingen voor zonne-energie. Zodra de ontwikkelruimte van 500 ha netto is gebruikt zal er een evaluatie plaatsvinden (zie Artikel 14.27). Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie kan aanvullende ontwikkelruimte -al dan niet met aanpassingen of nadere voorwaarden- beschikbaar komen. In deze omgevingsverordening is dit geborgd door de eerste 500 hectare netto ontwikkelruimte (eerste tranche) bij recht toe te staan. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie kan aanvullende ontwikkelruimte met een maximale oppervlakte van 500 hectare netto worden vrijgegeven door middel van een besluit van gedeputeerde staten. Dit is vastgelegd in Artikel 14.25, tweede lid. De aanvullende ontwikkelruimte bevat een maximale oppervlakte van 500 hectare netto. Bij een positieve evaluatie zal in totaal maximaal 1000 hectare netto landelijk gebied (eerste en tweede tranche tezamen) beschikbaar komen voor de realisatie van grondgebonden opstellingen voor zonne-energie.
De provincie heeft de ontwikkeling van deze proefhectaren in 2021 gemonitord en geëvalueerd conform Artikel 14.27. Ten behoeve van de openstelling van de tweede tranche is in 2022 in Provinciale Staten van Flevoland uitgebreid gesproken over de aanbevelingen uit de beleidsevaluatie en het verwerken daarvan in het provinciale beleid en regelgeving over zonne-energie. Belangrijke onderwerpen daarbij waren de inzet van een provinciale zonneladder, het niet toestaan van zonnepanelen op agrarische gronden, het ruimtelijke effect van zon op dak op het landelijke gebied en het toestaan van zonnepanelen op gietwaterbassins. Dit heeft per 9 december 2022 geleid tot de openstelling van de tweede tranche (zie provinciaal blad 2022, 10940) aanpassing van het zonbeleid in het omgevingsprogramma (zie provinciaal blad 2022, 14411) en aanpassing van de provinciale regels in de omgevingsverordening (zie provinciaal blad 2022, 14410).
RRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels ter bescherming van houtopstanden zijn opgenomen in de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Artikel 4.4, eerste lid, van de Omgevingswet voorziet in de mogelijkheid om in de algemene maatregel van bestuur een meldingsplicht op te nemen. Op grond van de artikelen 4.5 en 4.6 van de Omgevingswet is in het Bal geregeld dat het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften of maatwerkregels kan stellen ter afwijking van de algemene regels. Gedeputeerde Staten zijn het bevoegd gezag waaraan de melding moet worden gedaan.
Anders dan in de Wet natuurbescherming worden in het systeem van de Omgevingswet regels over de wijze waarop door het Rijk voorgeschreven meldingen worden gedaan, bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld (artikel 16.88, eerste lid, onder c, van de Omgevingswet) en niet door provinciale staten. Dit met het oog op uniformiteit voor alle vanwege regelgeving van het Rijk te melden activiteiten, zoals ten aanzien van digitalisering en de termijnen.
Het stellen van maatwerkregels door provincies geschiedt bij omgevingsverordening (artikel 4.6 van de Omgevingswet).
De bevoegdheid tot het opleggen van een kapverbod is in de systematiek van de Omgevingswet als maatwerkvoorschrift of maatwerkregel opgelegd, ter afwijking van de hoofdregel (meldingsplicht en plicht tot he
In de omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van:
Eisen aan de melding van een velling
Gedeputeerde Staten dienen zich aan de hand van de gegevens die de initiatiefnemer verstrekt, een goed beeld te kunnen vormen van de locatie, aard en omvang van de houtopstand en de reden van de velling. Gedeputeerde Staten zullen hiertoe een formulier vaststellen waarin de genoemde gegevens verwerkt kunnen worden.
Termijnen voor meldingen
De in artikel 11.126 van het Bal opgenomen termijn van minimaal vier weken biedt Gedeputeerde Staten de gelegenheid om zo nodig een kapverbod op te leggen. Wanneer de aanvrager een gerechtvaardigde reden heeft waarom hij het voornemen tot velling niet minimaal 4 weken tevoren heeft gemeld, dan kunnen Gedeputeerde Staten toestemming verlenen om voor het verstrijken van de termijn van 4 weken tot velling over te gaan.
Eisen aan herplantplicht
Het doel van deze eisen is om de hoofddoelstelling, namelijk het niet achteruit laten gaan van de oppervlakte houtopstanden in Nederland, vorm te geven. Daarnaast is ook de kwaliteit van de houtopstanden van belang. Daarbij wordt gelet op de doelstellingen die de betreffende houtopstand kent. Van belang is bijvoorbeeld dat de houtopstand de functies voor natuur, landschap, houtproductie en recreatie in zekere mate evenwichtig kan vervullen. Gelet op deze punten, verdient het begrip “bosbouwkundig verantwoord” om breed uitgelegd te worden. Het gaat niet alleen om de houtteeltkundige kwaliteit van de houtopstand, maar ook om de natuur- en landschappelijke waarde.
Dat roept de vraag op of de herplant van de houtopstand op enige manier ook een relatie dient te hebben met de gevelde houtopstand. De Boswet stelde in de toelichting dat de herplant in verhouding diende te staan tot het gevelde. Deze koppeling wordt nu ook weer aangebracht. Derhalve is in artikel 8.27 sub f gesteld dat de houtopstand tenminste vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden moet kunnen vertegenwoordigen. Hiermee wordt niet bedoeld dat er precies dezelfde soorten geplant moeten worden als er voor de velling aanwezig waren; wel is het de bedoeling dat een houtopstand die een ecologische waarde vertegenwoordigde ook na herplant weer ecologische waarden kan herbergen. Hierbij is het toegestaan deze ecologische waarden uit te wisselen. Als voorbeelden: Zo kan de inheemse loofboomsoort vervangen worden door de andere inheemse loofboomsoort. Het is echter niet te de bedoeling om een soortenrijk loofbos te vervangen door een soortenarme populieren plantage.
Het vellen van een houtopstand kan grote impact op de omgeving hebben. Het is daarom van belang deze op zo kort mogelijke termijn te herstellen, zodat de functie die de houtopstand vervulde ook snel weer hersteld wordt. Daarom worden er eisen gesteld aan de oppervlakte, de te kiezen soorten (het kunnen vormen van een volwaardige duurzame houtopstand) en het spoedig in sluiting kunnen komen van het kronendak. Dit laatste behelst dat er voldoende plantmateriaal gebruikt dient te worden of dat er voldoende zaailingen aanwezig zijn. Snel groeiende soorten behoeven minder plantmateriaal per ha.
Het kunnen vormen van een duurzame en volwaardige houtopstand houdt in dat soorten die gebruikt worden volledig tot wasdom kunnen komen op de bodem waarin ze geplant worden. Het planten van schietwilg op droge zandgronden zal bijvoorbeeld niet leiden tot een duurzame houtopstand, omdat bomen voortijdig zullen afsterven en/of niet tot volle wasdom kunnen komen. Het zelfde geldt bijvoorbeeld voor het gebruik van beuk op bodems met hoge stagnerende grondwaterstanden.
Naar inzicht van Gedeputeerde Staten kan in bepaalde omstandigheden kleinschalige verjonging gezien worden als een verzorgingsmaatregel die de blijvende houtopstand kan bevorderen. Hiervan is sprake als de kwaliteit van de bestaande houtopstand gering is of pleksgewijs is aangetast door ziekte of plaagdieren, en met het oog op het verbeteren van de kwaliteit een verjonging van kleine delen van de houtopstand wordt ingezet. Provinciale Staten trekken daarbij in het eerste lid
artikel 16.11 onder d de volgende grens. Het kappen van verjongingsgaten die niet groter zijn dan 1,5 maal de boomhoogte en gezamenlijk niet meer beslaan dan 10% van de oppervlakte van het bosperceel worden gezien als een dunning waarvoor geen meldingsplicht aan de orde is. Wel is hier sprake van een herplantplicht die binnen de gebruikelijke termijn dient te zijn ingevuld. Deze regeling is specifiek bedoeld voor het realiseren van een gevarieerd vitaal bos, door de inzet van verjonging. Het is niet toegestaan om andere doelen via deze regeling te realiseren.
Uitzondering op plicht tot herbeplanting
De verplichting bos in stand te houden weerhoudt veel grondeigenaren van de aanplant van bos of landschappelijke beplanting. Een groene dooradering van het landschap met landschapselementen kan daardoor moeilijk of alleen tegen hoge kosten worden bereikt, terwijl dat wel een belangrijk doel is. Met een voorwaardelijke vrijstelling wordt deze belemmering weggenomen. Na melding geldt geen instandhoudingsplicht voor nieuwe landschapselementen buiten het erf. De eisen voor erfbeplanting op een erf blijven gelden, waarbij een erfbeplanting wel aangepast kan worden aan een gewijzigde erfinrichting.
Boscompensatie
Het uitgangspunt is dat na kappen, of anderszins verloren gaan van bos, op dezelfde plek weer bos wordt aangeplant of spontaan kan ontstaan. Soms zal de grond echter een andere bestemming krijgen. In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van de verplichting tot herplant van dezelfde grond en toestaan dat op een andere plaats worden herplant. Voor deze herplant gelden dezelfde eisen ten aanzien van een bosbouwkundig verantwoorde uitvoering als bij herplant op het oorspronkelijke perceel. Om versnippering van bos te voorkomen geldt voor bos groter dan 15 ha, dat compensatie er niet toe mag leiden dat een bos kleiner dan 15 ha overblijft. In dat geval is alleen compensatie mogelijk aangrenzend aan het bos.
SSSSSSS
Na sectie 16.2.3 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
De bebouwingscontour is vooral bedoeld om stedelijke beplantingen als straatbomen en parken uit te zonderen van het wettelijke beschermingsregime van de Omgevingswet en het Bal. De verantwoordelijkheid voor deze lokale groenvoorziening ligt bij de gemeente. In Flevoland komen echter omvangrijke stadsbossen en bosparken voor tussen de stadsdelen en wijken of direct grenzend aan de stad. Het belang van deze forse groensstructuren voor de bewoners van de stad is groot en ze maken soms ook deel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Dat rechtvaardigt dat de gemeente deze grotere houtopstanden buiten de bebouwingscontour laat en de provincie toeziet op het behoud van dit areaal. De grens is vastgelegd om een bosomvang van 15 hectare, omdat vanaf deze oppervlakte sprake is van een boskern. Buiten de bebouwingscontour gelden de meld- en herplantplicht zoals opgenomen in het Bal.
TTTTTTT
Na sectie 16.3.2 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
In opdracht van BIJ12 is een onderzoek uitgevoerd naar een andere benadering voor populatiebeheer. Een van de conclusies daarvan was om over te stappen naar adaptief beheer. De Provincie Flevoland is een van de provincies waar het adaptief beheer experimenteel zal worden uitgevoerd (als voorloper op de andere provincies). Daarvoor is een aanpassing van de Omgevingsverordening noodzakelijk. Bij de methode van adaptief beheer wordt faunabeheer benaderd vanuit een andere invalshoek. De randvoorwaarde is dat gezonde, levensvatbare populaties in stand worden gehouden. En daarvoor is actuele informatie over de ecologie van de soorten en hun onderlinge interacties nodig.
De basis van adaptief beheer is tweeledig:
1. het verzamelen van kennis van de ecologie van de soorten in kwestie;
2. het maken van een stappenplan dat onder meer bestaat uit een analyse van de situatie, het in kaart brengen van belanghebbenden, het vaststellen van beheerdoelen, de aanpak en mogelijk alternatieven en de monitoring.
UUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Eerste en derde lid
Gekozen is voor een combinatie van rechtstreeks werkende regels (Artikel 17.3) met instructieregels als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid Omgevingswet. Artikel 17.4, eerste lid en Artikel 17.4, derde lid bevatten de inhoudelijke instructieregels aan de gemeenten om de geitenstop in het omgevingsplan op te nemen. Het omgevingsplan dient (eerste lid) de nieuwvestiging van geitenhouderijen en (derde lid) de uitbreiding van bestaande geitenhouderijen gelegen in de vrijwaringszone geitenhouderijen uit te sluiten. De rechtstreeks werkende regels van Artikel 17.3 gelden zolang en voor zover gemeenten nog geen uitvoering hebben gegeven aan de instructieregels (Artikel 17.3, derde lid).
Tweede lid
In onderzoeken en adviezen van het RIVM en GGD’s zijn mogelijke gezondheidsrisico’s aangetoond voor omwonenden rondom geitenhouderijen. Deze risico’s zijn met name aanwezig in een straal van twee kilometer van de rand van een woonkern. Daarom is aanvullend op de inhoudelijke instructieregels van het eerste en derde lid een instructie opgenomen om in de omgevingsplannen een vrijwaringszone op te nemen bestaande uit een zone van 2 kilometer rondom de in Flevoland aanwezige woonkernen gemeten vanaf de rand van de woonkern.
Voor de definitie van het begrip woonkern is aangesloten bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Onder deze definitie kunnen in de Flevolandse situatie ook ontwikkelingen vallen woonmilieus zoals landgoederen en de objecten waar permanente bewoning is toegestaan. Aanvullend daarop zijn bekende toekomstige ontwikkelingen bij Almere en Zeewolde (Oosterwold) en in Noordoostpolder (Wellerwaard) beschermd door in de definitie te verwijzen naar de Intergemeentelijke structuurvisie Oosterwold (NL.IMRO.0034.SV5ADEHVZ01-vg01 / NL.IMRO.0050.ISVOosterwold-VS01) en het bestemmingsplan Wellerwaard – partiële herziening (NL.IMRO.0171.BP00560-VS01).
De geometrische begrenzing van de vrijwaringszone moet worden vastgelegd in een werkingsgebied. De in dit gebied geldende regels, in ieder geval het verbod op het uitbreiden van bestaande geitenhouderijen, zijn gekoppeld aan het werkingsgebied. Dit maakt het mogelijk dat in het DSO bij een klik op de kaart alleen de in de vrijwaringszone geitenhouderijen geldende regels zichtbaar worden.
Vierde lid
Gelet op artikel 2.23, derde lid, Omgevingswet kan bij instructieregels een termijn worden gesteld waarbinnen aan de instructie uitvoering moet zijn gegeven. Binnen de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening gold hiervoor een termijn van één jaar na inwerkingtreding van de verordening, dus oorspronkelijk tot 1 augustus 2020. Omdat de verwachting is dat het verbod slechts tijdelijk van aard is, wil de provincie onnodige administratieve lasten bij gemeenten voorkomen. Daarom is in 2019 in
Artikel 17.4, derde lid
artikel 16.4 van de inmiddels vervallen Omgevingsverordening Flevoland de onder de Wet ruimtelijke ordening verplichte termijn van één jaar verlengd tot 1 januari 2024. Deze datum is destijds gekozen door twee jaar op te tellen bij de verwachte datum van publicatie van het rapport van het RIVM/IRAS per januari 2022. Dit in verband met de benodigde tijd voor het opstellen, vaststellen en onherroepelijk worden van een bestemmingsplan voor het landelijk gebied.
Inmiddels is
Vervolgens werd bekend dat de resultaten van de onderzoeken waarschijnlijk eind 2022 zouden worden gepubliceerd, een jaar later dan eerder werd aangenomen. In verband hiermee is in Artikel 17.4, vierde lid van deze Omgevingsverordening de termijn waarbinnen gemeenten uitvoering aan de instructie moet hebben gegeven aangepast in 1 januari 2025.
Inmiddels communiceert het RIVM dat de eindrapportage van alle deelprojecten samen staat gepland voor eind 2024. Als gevolg hiervan is de termijn waarbinnen gemeenten uitvoering aan de instructie moeten hebben gegeven aangepast in 1 januari 2032. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de termijn voor de overgangsfase van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.6 derde lid Omgevingswet en het Besluit van 10 juli 2023 tot vaststelling van een aantal tijdstippen waarvan in de Omgevingswet en daarmee verband houdende wet- en regelgeving is aangegeven dat deze bij koninklijk besluit worden bepaald en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet (Staatsblad 2023, 267).
In de tussentijd geldt Artikel 17.3. Hiermee wordt er voor gezorgd dat –als onverhoopt de onderzoeken geen duidelijkheid bieden over de precieze oorzaak van de verhoogde kans op longontsteking– de tijdelijke verbodsbepaling in de omgevingsverordening en de implementatie daarvan in de omgevingsplannen naadloos (in de tijd) op elkaar aansluiten.
VVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit hoofdstuk regelt de kwaliteit van de door en in opdracht van gedeputeerde staten uitgevoerde vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van het omgevingsrecht als bedoeld in artikel 18.20, tweede lid en artikel 18.23, eerste lid onder b van de Omgevingswet.
Achtergrond en aanleiding
Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het omgevingsrecht. De visie van het kabinet over de verbetering staat beschreven in het kabinetsstandpunt (november 2008) waarin het kabinet reageert op de analyses en voorstellen van de commissie Mans, Oosting, Lodders, d'Hondt en de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De verbeterpunten zijn terug te brengen tot drie hoofdpunten:
De kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken;
Het verbeteren van de afstemming strafrecht-bestuursrecht;
De bevoegdheidsverdeling overheden, interbestuurlijk toezicht en bestuurlijke drukte.
Het IPO en de VNG hebben afspraken gemaakt met het kabinet over hoe zij gezamenlijk met de departementen werken aan het verbeteren van deze punten. Deze afspraken zijn deels vastgelegd in de Package Deal (29 september 2009). Hiertoe is een gezamenlijk programma (PumA, programma uitvoering met ambitie) opgezet, dat inmiddels is afgerond. Zo is er nu onder meer een landelijk stelsel van omgevingsdiensten, zijn de kwaliteitscriteria VTH 2.1 voor de uitvoering van de Wabo in brede samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkeld, bestuurlijk vastgesteld (in juni 2012) en beschikbaar gesteld en is er een landelijke handhavingsstrategie voor bestuurs- en strafrecht. Vervolgens hebben in 2018 en 2019 onder leiding van IPO en VNG gemeenten, provincies en omgevingsdiensten zich actualisatie gebogen over de actualisatie van de kwaliteitscriteria. Dit heeft geleid tot de kwaliteitscriteria VTH 2.2, die elk bevoegd gezag (gemeente en provincie) dient toe te passen. Daarna is in 2022 landelijk de set 2.3 vastgesteld en in de omgevingsverordening opgenomen per 1 januari 2024. Op 25 september 2024 heeft tenslotte het Bestuurlijk Overleg IBP VTH de Kwaliteitscriteria VTH 3.0 vastgesteld, die per 1 januari 2025 zal gaan gelden.
Bij het verankeren van de afspraken in de wet zijn door de VNG en het IPO nieuwe afspraken gemaakt met het kabinet. De Wet Verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving (Wet VTH), die paragraaf 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vervangt, is geschreven vanuit een stelsel dat gebaseerd is op vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat een belangrijk deel van de besluitvorming over de kwaliteit van de uitvoering decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend hierin is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden gerealiseerd en behouden. In de praktijk blijkt dat de kwaliteit van de uitvoering en handhaving afhankelijk is van de wijze waarop alle betrokken partijen bij de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving zich daarvoor inzetten door samenwerking. Hier geldt dat de ketting zo sterk is als de zwakste schakel.
Dit gegeven laat onverlet dat verschillende snelheden bestaan in het bereiken van kwaliteit, bijvoorbeeld waar het de beschikbaarheid en deskundigheid van de betrokken organisaties betreft. Dit geldt overigens niet alleen voor de diensten van gemeenten en provincies, maar ook voor omgevingsdiensten. De eisen die dit hoofdstuk aan de organisatie van de provinciebesturen en in hun opdracht de omgevingsdiensten stelt, berusten daarom op het vertrekpunt van de Kwaliteitscriteria VTH 2.2
3.0 die door de betrokken organisaties toegepast dienen te worden volgens de regel "comply or explain" (zie daarover verder de artikelsgewijze toelichting bij Artikel 20.5).
In alle gevallen zullen gedeputeerde staten, als bevoegd gezag, op grond van artikel 13.5 Omgevingsbesluit beleid moeten voeren over uitvoering en handhaving van het basistakenpakket enerzijds en anderzijds de plus- en thuistaken. Dit hoofdstuk regelt dat de verrichtingen van de organisatie van de provincie en de omgevingsdiensten, waar het de VTH-taken betreft, in het licht van de in het beleid geformuleerde doelen worden beoordeeld. Tot slot regelt het dat provinciale staten, in het kader van horizontale verantwoording, inhoudelijk debat voeren over de hoofdlijnen van het meerjarige kwaliteitsbeleid dat door gedeputeerde staten wordt gevoerd.
Dit hoofdstuk beoogt zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande rapportage en informatiestromen op basis van het Omgevingsbesluit en de organieke wetgeving en introduceert geen nieuwe rapportageverplichtingen. Het vereist wel extra input over kwaliteit voor bestaande rapportages. Het is van groot belang dat een tijdige en transparante uitvoering van bestaande verplichtingen bijdragen aan de mogelijkheid voor de ambtelijke diensten, het bevoegde college en provinciale staten om ieders rol in de kwaliteitsketen te kunnen spelen. Dit hoofdstuk is vanuit deze bestaande competentieverdeling gericht op horizontale verantwoording.
Hoofdlijnen van de regeling
Dit hoofdstuk vormt het kader voor de kwaliteit van de VTH-taken bij de provincie en in opdracht daarvan handelende (omgevings)diensten. Met dit hoofdstuk binden provinciale staten het college van gedeputeerde staten, en de in opdracht daarvan handelende omgevingsdiensten, aan een uniforme ambitie voor kwaliteit. Vertrekpunt zijn de kwaliteitscriteria VTH (die zijn verankerd in Artikel 20.5, zie ook de artikelsgewijze toelichting) en andere standaarden en methoden die door het bevoegde gezag al veel worden gehanteerd. Deze zijn ontwikkeld en worden toegepast met als doel de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving te waarborgen en te bevorderen. Of dat het geval is, moet jaarlijks worden beoordeeld door gedeputeerde staten. Hiervoor is input nodig van de omgevingsdiensten en de interne provinciale organisatie. gedeputeerde staten zullen beoordelen 'of het goed gaat' op basis van de door henzelf geformuleerde beleidsdoelen.
Uiteindelijk leggen gedeputeerde staten hierover verantwoording af aan provinciale staten (horizontale verantwoording). Provinciale staten vormen immers een eigen oordeel "of het goed gaat" in het licht van de kwaliteit van de leefomgeving. De politiek-bestuurlijke overwegingen van provinciale staten zullen betrekking hebben op de meerjarige hoofdlijnen van het beleid, niet op de organisatorische kwesties van bezetting die tot de competentie van de directeuren van de diensten behoort. Daarbij zal ook het verband gelegd kunnen worden tussen de strategische plannen en visies over de hoofdlijnen van het omgevingsbeleid binnen de provincie, zoals de Omgevingsvisie FlevolandStraks en het Omgevingsprogramma Flevoland. Provinciale staten oefenen invloed uit op de formulering van doelen en indicatoren door gedeputeerde staten en op de bijstelling daarvan zoals bijvoorbeeld welke informatie zij willen terug zien in de verantwoordingsrapportages van gedeputeerde staten. In die zin worden de kaders voor de beoordeling van provinciale staten overgelaten aan het politieke debat over kwaliteit.
Zo ordent Hoofdstuk 20 de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving door de betrokken actoren met elkaar te verbinden vanuit ieders competentie:
De organisaties werken onder leiding van hun directie overeenkomstig de kwaliteitscriteria VTH met betrekking tot deskundigheid en beschikbaarheid, en leggen rekenschap af aan gedeputeerde staten die hiervoor verantwoording aflegt aan provinciale staten.
Gedeputeerde staten zijn, als bevoegde bestuursorgaan, belast met het stellen van beleidsdoelen voor de kwaliteit van de vergunningverlening, toezicht en handhaving, overeenkomstig de procesregels van het Omgevingsbesluit en de Omgevingsregeling.
Provinciale staten oefenen horizontaal toezicht uit op "hun" college en gebruiken waar nodig de krachtens de organieke wetten de aan hun toekomende mogelijkheden met het oog op de hoofdlijnen en de continuÏteit het beleid over de kwaliteit van VTH, als belangrijk onderdeel van de zorg voor een veilige en gezonde leefomgeving.
WWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op voorstel van Nederland is het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI) in juni 2017 aangepast om het varend ontgassen zo snel mogelijk overal in Nederland te stoppen is. Met dit besluit wordt het varend ontgassen van de meeste gevaarlijke stoffen op termijn verboden. In drie tranches zal het verbod op steeds meer stoffen van toepassing worden verklaard (1e fase 2020, 2de fase in 2022 en laatste fase 2023). Er is voor een gefaseerde invoering gekozen omdat de andere lidstaten bezorgd waren dat de benodigde voorzieningen om te ontgassen anders niet tijdig beschikbaar zouden zijn. In principe wordt in het CDNI de lijn van de provinciale verordening gevolgd, waarbij eerst motorbrandstoffen en benzeen worden verboden, vervolgens alle meer dan 10%-benzeen houdende stoffen en tenslotte alle andere vervoerde gevaarlijke stoffen met een dampspanning van meer dan 5kPa. Het provinciale verbod kan (tijdelijk) nog naast het landelijk verbod bestaan omdat in de eerste en tweede fase sowieso (nog) niet alle stoffen worden verboden die wel in de het provinciale verbod zijn meegenomen.
De inwerkingtreding van de wijziging van CDNI is afhankelijk van de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door de laatste verdragsluitende partij. Na deze inwerkingtreding zullen de diverse verplichtingen gefaseerd van kracht worden. De wijziging van de CDNI zal worden in geÏmplanteerd in het Scheepsafvalstoffenbesluit en uiteindelijk in het Besluit activiteiten leefomgeving. De regels over ontgassen in de provinciale verordening zullen na het van kracht worden van de landelijke uitvoeringsregelgeving voor benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen van rechtswege komen te vervallen en/of kunnen worden ingetrokken. Indien de landelijke regelgeving net als de internationale regels ten aanzien van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen gefaseerd in werking treden, zullen de provinciale regels ook (in fasen) worden ingetrokken.
[Vervallen]
XXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
YYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van belang in verband met de rolverdeling tussen provinciale staten en Gedeputeerde Staten. Ingevolge de systematiek van het Omgevingsbesluit, is de jaarlijkse beoordeling van en rapportage over uitvoering en handhaving een taak voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen: gedeputeerde staten. Bezien vanuit de Provinciewet is kaderstelling juist de taak van provinciale staten.
De kaderstellende rol voor VTH krijgt allereerst gestalte door dit hoofdstuk. Daarnaast is het echter, gelet op de samenhang met het Omgevingsbesluit, van belang uitdrukking te geven aan het feit dat provinciale staten vooral vanuit de hoofdlijnen betrokken is bij het beleid en zal toezien op de continuÏteit
continuïteit van de kwaliteit over meerdere jaren.
De horizontale verantwoording van gedeputeerde staten aan provinciale staten op het uitvoerings- en handhavingsbeleid zal daarom plaatsvinden in het licht van het strategische beleid dat op hoofdlijnen wordt gevoerd voor de fysieke leefomgeving met de Omgevingsvisie FlevolandStraks.
Artikel 20.3 richt zich tot provinciale staten. Indirect is het eveneens van belang voor gedeputeerde staten, en de omgevingsdiensten die in hun opdracht werken, omdat de rol van provinciale staten zich juist bij de meerjarenprogrammering en hoofdlijnen laat gelden. Voor het waarmaken van deze rol, beschikken provinciale staten reeds over de mogelijkheden die de organieke wetgeving haar biedt en de kaders die zij op strategisch niveau voor de fysieke leefomgeving in plannen en visies heeft vastgelegd. Om deze rol waar te kunnen maken is het vanzelfsprekend van belang dat het college haar daartoe door tijdige informatieverstrekking in staat stelt. Dat daarvoor eveneens informatie van de omgevingsdienst van belang kan zijn, spreekt voor zich en is op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de opdrachten aan de omgevingsdiensten voldoende gewaarborgd.
ZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De verbodsbepaling is gericht tot de vervoerder en de schipper en strekt zich in het grondgebied van Flevoland. Met name de Buitendijkse openbare vaarwegen (de verlengde ARA [Antwerpen, Rotterdam, Amsterdam] route, de vaargeul Amsterdam-Lemmer en vice versa inclusief de route Randmeren) wordt vaak door de beroepsvaart gevaren, maar dit kunnen tevens andere vaarwegen binnen Flevoland zijn.
Het is wenselijk aan te geven bij welke concentratiegrens een ladingtank voor belading als gasvrij kan worden beschouwd. Een ladingtank zal nooit helemaal vrij zijn van vorige ladingrestanten, alleen al omdat resten achterblijven in de scheepswand en daaruit na verdamping weer vrijkomen. Er is gekozen voor een concentratie van restladingsdamp van 10% onder de onderste explosiegrens.
Een concentratie van die damp van 10% of meer onder de onderste explosiegrens is voor de naleving van een aantal voorschriften van het ADN maatgevend. Grofweg gaat het om 90 procent emissiereductie. Dit betekent dat we met een dergelijk verbod gaan van een enorme naar een beperkte overschrijding op water. Voor de concentratie restladingdamp van 10% of meer onder de onderste explosiegrens is gekozen omdat dit in de praktijk uitvoerbaar is en kan rekenen op de steun van de schippers en bedrijven. Een dergelijke aanpak is ook in lijn met de voorgestelde toekomstige (inter)nationale regelgeving.
Dat neemt niet weg dat ook met het behalen van 90 % emissiereductie nog een flinke hoeveelheid benzeen in de ladingtank achterblijft die uiteindelijk in de atmosfeer terecht komt. De concentratie is honderdduizend keer hoger dan de grenswaarde op grond van de Europese regelgeving voor luchtkwaliteit en ongeveer 5.000 keer hoger dan de maximaal te emitteren concentraties benzeen voor installaties op het land. De situatie op land is anders dan op water: op land geldt een minimalisatieplicht, terwijl op water door de wetgever niets geregeld was.
[Vervallen]
AAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 18.4 bevat een aantal gevallen waarin het verbod, om een milieubelastende activiteit te verrichten voor zover het gaat om het ontgassen van een ladingtank, niet van toepassing is. Dit houdt verband met de veronderstelling dat de concentratie benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen van de restladingdamp in de ladingtank dan lager is dan 10% onder de onderste explosiegrens of in ieder geval voldoende laag is. Ten eerste wordt verondersteld dat dit het geval is wanneer kan worden aangetoond dat de drie voorafgaande ladingen niet bestonden uit benzeenhoudende restladingdampen. Van belang daarbij is onder meer het vervoerdocument, zoals omschreven in het ADN. Ook is het ontgassingsverbod niet van toepassing wanneer kan worden aangetoond dat de tank van het schip bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan waarop het verbod van toepassing is. Ook dan wordt verondersteld dat de restladingdamp in de ladingtank verwaarloosbare concentraties benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen bevat. De vullingsgraad van een tank kan worden aangetoond met behulp van de tanktabel en de ladingpapieren die op elk schip aanwezig zijn. De vullingsgraad wordt bepaald door per tank het volume van de lading conform de ladingspapieren te delen door het volume van de tank.
[Vervallen]
BBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Lid 1
Dit artikel geeft een verankering aan de kwaliteitscriteria. Voorgeschreven wordt dat de kwaliteitscriteria moeten worden toegepast op de uitvoering en handhaving door gedeputeerde staten als bevoegd gezag. Dit betekent dat de provinciale organisatie en de omgevingsdiensten waaraan gedeputeerde staten opdracht hebben gegeven moeten voldoen aan deze kwaliteitscriteria.
Het begrip kwaliteitscriteria is gedefinieerd in Artikel 1.1. De kwaliteitscriteria waar het hier om gaat zijn de, oorspronkelijk door gedeputeerde staten vastgestelde, kwaliteitscriteria gegrond op de bekende Kwaliteitscriteria 2.1 voor VTH, die in brede samenwerking door de bevoegde gezagen zijn ontwikkeld en beschikbaar gesteld voor de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving, op het gebied van de beschikbaarheid en de deskundigheid van de daarmee belaste organisaties. Deze liggen aan de basis van het VTH-stelsel. Sinds
Vanaf 1 oktober 2019
januari 2025 wordt gewerkt met de set Kwaliteitscriteria 2.2 voor VTH
VTH 3.0.
De kwaliteitscriteria zijn opgenomen in bijlage
Bijlage XII Kwaliteitscriteria VTH
XIII bij de omgevingsverordening. Onder de Omgevingswet is gelaagdheid van regelgeving namelijk niet meer toegestaan. Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving moeten in de omgevingsverordening staan. De bevoegdheid om deze bijlage met uitvoeringstechnische regels te wijzigen, ligt op grond
is gedelegeerd aan gedeputeerde staten door middel van artikel 2.22, tweede lid onder b, Omgevingswet bij gedeputeerde staten
het Delegatiebesluit provinciale omgevingsverordening Flevoland.
Voorheen was dit anders. Sinds 1 juli 2016 was in de voorlopers van dit hoofdstuk, de Verordening kwaliteit VTH omgevingsrecht provincie Flevoland en de Omgevingsverordening Flevoland, directief aan gedeputeerde staten opgedragen de kwaliteitscriteria vast te stellen in de juridische vorm van nadere regels. Gedeputeerde staten hebben hieraan invulling gegeven door de set kwaliteitscriteria VTH 2.1 vast te stellen als nadere regel. Deze nadere regel is per 1 juli 2016 inwerking getreden. Sinds
Vanaf 1 oktober 2019
januari 2025 geldt de verbeterde en geactualiseerde set kwaliteitscriteria VTH 2.2
3.0, die in 2019 onder leiding van IPO en VNG beschikbaar
op 25 september 2024 is vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg IBP VTH. Deze set is gekomen
opgenomen als bijlage XII bij deze verordening.
Het ligt in de rede dat in de loop van de jaren verbeterde en geactualiseerde versies beschikbaar zullen komen. Het college zal, als de landelijke set gewijzigd wordt vastgesteld door het Bestuurlijk Omgevingsberaad (overleg op landelijk niveau tussen IPO, VNG en Rijk), die nieuwe c.q. aangepaste set vastleggen door bijlage XIII bij de omgevingsverordening te wijzigen. Gelet op artikel 18.23, tweede lid Omgevingswet zullen gedeputeerde staten zorgdragen voor afstemming op het niveau van de omgevingsdienst.
Lid 2
Met dit artikel wordt beoogd te regelen dat van de kwaliteitscriteria voor de uitvoering van VTH-taken in de praktijk gebruik gemaakt wordt. Het gaat immers om criteria waaraan zorgvuldig en met grote deskundigheid is gewerkt door de betrokken bevoegde gezagen. Van belang is dat deze criteria relevante input leveren voor de kwaliteit. Dat geeft vanzelfsprekend geen garantie dat de doelen die door gedeputeerde staten zijn gesteld in het uitvoerings- en handhavingsbeleid ook zonder meer in alle gevallen worden gehaald. Het bereiken van deze doelen zal immers niet alleen afhankelijk zijn van de goede verrichtingen van de uitvoerende organisaties. Van de naleving van de kwaliteitscriteria zal daarom jaarlijks mededeling gedaan moeten worden aan provinciale staten. Het gaat hier om een belangrijke inhoudelijke mededelingsplicht die kan worden meegenomen in bestaande jaarlijkse rapportages, in de op grond van het Omgevingsbesluit op te stellen documenten.
Lid 3
Omgekeerd wil het evenmin zeggen dat, als de criteria (nog) niet in alle relevante taken worden toegepast, de kwaliteit per definitie te wensen zal overlaten. In dit geval zal echter wel gemotiveerd moeten worden waarom de criteria niet toegepast zijn of konden worden en hoe wel voor de gestelde kwaliteit wordt gezorgd. De kwaliteitscriteria VTH zijn derhalve een cruciaal richtsnoer waarvoor geldt: pas toe of leg uit, "comply or explain".
Lid 4
In het vierde lid is een uitzondering gemaakt op de "comply of explain-regel". Deze uitzondering ziet op de criteria voor de kritieke massa voor de uitvoering en handhaving voor Brzo-inrichtingen en RIE 4-bedrijven. Voor de meest risicovolle bedrijven in Nederland geldt dat de vereiste, geschoolde en ervaren menskracht altijd op het niveau van de kwaliteitscriteria 2.2 moet zijn. Per 1 januari 2016 zijn de colleges van gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor alle Brzo-inrichtingen en RIE 4-bedrijven in Nederland. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is interbestuurlijk toezichthouder voor al deze inrichtingen. De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving is opgedragen aan de zes Brzo-omgevingsdiensten in Nederland. Voor het grondgebied van de Provincie Flevoland is dit de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
CCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ontgassen is wel toegestaan bij drukverevening om veiligheidsredenen. De noodzaak tot drukverevening kan aan de orde zijn bij toenemende temperaturen en daarmee toenemende druk in de ladingtank van het schip. Drukverevening om veiligheidsredenen kan ook aan de orde zijn bij metingen en monsternames. De dampen verlaten dan via de veiligheidsoverdrukkleppen de tank. Ook bij calamiteiten kan het ontgassen aan de orde zijn. Calamiteiten met een schip kunnen zich altijd voordoen en het zou de veiligheid niet ten goede komen om marktpartijen te verplichten om tijdens een calamiteit of gedurende de herstelwerkzaamheden na een calamiteit de benzeenhoudende restladingdampen in de ladingtank van het schip te houden.
[Vervallen]
DDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Provinciale Staten hebben aan Gedeputeerde Staten enkele bevoegdheden opgelegd, welke in Artikel 18.6 zijn opgesomd als instructieregels aan Gedeputeerde Staten.
Met de komst van de Omgevingswet komt het instrument ontheffing te vervallen. De omgevingsvergunning komt in de plaats van de nu soms gehanteerde ontheffing. Een vergunning is een beschikking waarbij een bepaalde handeling wordt toegestaan. Een vergunning heeft dus een ruimere strekking dan een ontheffing. Op dit moment kan nog niet geheel worden voorzien wanneer naleving van het ontgassingsverbod, buiten de in hoofdstuk 18 genoemde gevallen, in redelijkheid niet kan worden verlangd. Daarom is dan ook voorzien in de mogelijkheid van een door Gedeputeerde Staten te verlenen omgevingsvergunning voor een individuele situatie.
Het is denkbaar dat door ontwikkelingen, zoals een technische verbetering van de dampverwijdering, deze norm naar een niveau kan worden teruggebracht vergelijkbaar met die voor installaties op het land. Een dergelijke bijstelling kan dan plaatsvinden via een besluit van Gedeputeerde Staten.
[Vervallen]
EEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met Artikel 22.2, eerste lid wordt geregeld dat procedures die zijn aangevangen voor de inwerkingtreding van de verordening onder het 'oude' rechtsregime kunnen worden afgehandeld. De lopende voorbereidings- en rechtsbeschermingsprocedures worden als gevolg hiervan afgehandeld overeenkomstig het oude recht. De ratio daarvan is rechtszekerheid te bieden voor de diverse betrokkenen (aanvrager, bevoegd gezag en derdebelanghebbenden). Dit geldt niet alleen voor meldingen, ontheffingen en
vergunningen maar ook voor bijvoorbeeld lopende handhavingsprocedures.
Artikel 22.2, tweede lid en Artikel 22.2, derde lid regelen het overgangsrecht voor besluiten en meldingen die zijn genomen respectievelijk ingediend en afgedaan op basis van de verordening die nu wordt ingetrokken respectievelijk de verordeningen die eerder zijn ingetrokken.
Artikel 22.2, vierde lid regelt de afstemming met het overgangsrecht in Artikel 22.7. Het is niet de bedoeling dat bij het verlopen van het overgangsrecht nog bepaalde toestemmingen moeten worden ingetrokken.
FFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Eerste lid
Ten behoeve van de invoering van het absoluut verbod voor boringen en onttrekkingen in het derde watervoerende pakket in Zuidelijk Flevoland zijn in 2009 de dieptegrenzen voor de ontheffing- en vergunningplicht herijkt. Hierdoor wordt waar mogelijk ruimte geboden voor onttrekkingen in hoger gelegen watervoerende pakketten. De herijkte grenzen zijn aangegeven in het werkingsgebied Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland.
Ten behoeve van de invoering van het absoluut verbod voor boringen en onttrekkingen in het derde watervoerende pakket in Zuidelijk Flevoland zijn in 2009 de dieptegrenzen voor de ontheffing- en vergunningplicht herijkt. Hierdoor wordt waar mogelijk ruimte geboden voor onttrekkingen in hoger gelegen watervoerende pakketten. De herijkte grenzen zijn aangegeven in het werkingsgebied Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland. Bij de invoering van de nieuwe dieptegrenzen is gebleken dat er vergunde onttrekkingen onder de dieptegrens plaatsvinden. Op basis van inzichten ten tijde van de herijking van de dieptegrenzen is gebleken dat het niet wenselijk is de grens van het absoluut verbod aan te laten sluiten bij de reeds vergunde onttrekkingen. Voor de vergunde onttrekkingen die onder de nieuwe dieptegrenzen vallen is in dit artikel overgangsrecht opgenomen dat regelt dat deze onttrekkingen, in afwijking van het absoluut verbod mogen blijven bestaan totdat de onttrekking wordt beëindigd of tot uiterlijk 31 december 2024. Het overgangsrecht van 2009 vervalt in ieder geval per 1 januari 2025. Ontheffingen en andere toestemmingen die voor de boorputten zijn verleend vervallen op dat moment van rechtswege.
Voor de grondwateronttrekkingen onder bevoegd gezag van het waterschap geldt hetzelfde overgangsrecht (zie de toelichting bij Artikel 4.20). De instructieregel in Artikel 4.20, tweede lid voorziet hierin.
Tweede lid
Door wijzigingen in wet- en regelgeving zijn enkele Wabo-vergunningplichtige inrichtingen in Zuidelijk Flevoland voor inwerkingtreding van de Omgevingswet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer komen te vallen. De wijziging van vergunningplicht (inrichting type C) naar algemene regels (inrichting type A of B) heeft tot gevolg dat boorputten van deze inrichtingen puur door wijzigingen in de regelgeving zijn komen te vallen ónder het absolute verbod van de Omgevingsverordening Flevoland (artikel 5.14, lid 1 onder a).
Reeds bestaande boorputten vallen, mits tijdig bij het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland aangemeld, sinds de invoering van het absolute verbod onder het overgangsrecht. Dit overgangsrecht is echter niet van toepassing op de nu ontstane situatie. Om te voorkomen dat deze onvoorziene situatie tot verdere problemen leidt wordt, is in de Beleidsregel toezicht en handhaving boorputten Zuidelijk Flevoland (zoals per 2 april 2020 inwerking getreden), aangesloten bij het bestaande overgangsrecht voor de reeds bestaande boorputten van AMvB-inrichtingen. Deze beleidsregel is ook van toepassing op bedrijven die door wijzigingen in de bedrijfsvoering van een inrichting type C naar een type A of B zijn gegaan. Zoals in de toelichting bij de beleidsregel aangegeven is de beleidsregel verwerkt in dit overgangsrecht en opgenomen in Artikel 22.7, tweede lid.
Concreet betekent dit dat de provincie boorputten, zolang het gebruik hiervan niet is beëindigd en door wetswijzigingen of door wijzigingen in de bedrijfsvoering onder het absolute verbod zijn komen te vallen, in het kader van de handhaving op dezelfde wijze behandelt als andere ‘oudere’ boorputten, die op grond van het overgangsrecht in Artikel 22.7, eerste lid (eerder: artikel III.7, eerste lid van de Omgevingsverordening Flevoland) tot 1 januari 2025
en met 31 december 2024 zijn toegestaan.
Statenvoorstel: /join/id/pubdata/pv24/2024/37pdf2d756e5a-a141-4e19-ac33-0ebe7716a306/nld@2024‑12‑19;87
Antwoordnota: /join/id/pubdata/pv24/2024/37pdf2efcdba1-8646-4eb5-bba4-cf2849a37529/nld@2024‑12‑19;87
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-19653.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.