U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Actualisatie 2024 Omgevingsverordening Zeeland

Provinciale staten van Zeeland,

  • gelet op de artikelen 2.6 en 2.8 van de Omgevingswet; 

  • gelet op artikel 143 van de Provinciewet;

Overwegende dat provinciale staten bevoegd zijn tot het vaststellen van een wijziging van de Omgevingsverordening Zeeland;

Overwegende dat het beleid uit de Zeeuwse Omgevingsvisie wordt verankerd in de Omgevingsverordening Zeeland;

Overwegende dat het noodzakelijk is om met het oog op duurzame ontwikkeling actueel beleid en regels te stellen over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving;

besluiten:

Artikel I

De Omgevingsverordening Zeeland, inclusief de daarin in bijlage II opgenomen geometrische informatieobjecten, wordt gewijzigd zoals is aangegeven in bijlage A behorende bij dit besluit.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.

Artikel III

Dit besluit wordt aangehaald als: Actualisatie 2024 Omgevingsverordening Zeeland.

Artikel IV

Met inwerkingtreding van dit besluit zal het voorbereidingsbesluit verkiezingsborden komen te vervallen. 



Aldus vastgesteld in de vergadering van provinciale staten van 13 december 2024.

H.M. de Jonge, voorzitter

Drs. F.J. van Houwelingen MPA, statengriffier

Bijlage A

A

Artikel 2.192 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.192 Verkiezingsborden

Een tijdelijk bord dat uitsluitend is bedoeld voor de verkiezing van een openbaar bestuur: 

  • a.

    wordt niet eerder geplaatst dan tweevier weken voor de verkiezingsdatum; 

  • b.

    is uiterlijk één week na de verkiezingsdatum verwijderd; 

  • c.

    bevat geen handelsreclame; en

  • d.

    is niet verlicht. 

B

Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.3 Omgevingswaarden bergings- en afvoercapaciteit van regionale wateren

  • 1

    Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht gelden de omgevingswaarden, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid.

  • 2

    Binnen stedelijk gebied en daarmee samenhangende lintbebouwing geldt als omgevingswaarde een gemiddelde kans op overstroming vanper jaar 1/100 per jaar voor locaties ter plaatse van bouwwerken ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca.

  • 3

    Buiten stedelijk gebied geldt als omgevingswaarde een gemiddelde kans op overstroming vanper jaar 1/25 per jaar voor locaties met agrarisch grondgebruik, anders dan glastuinbouw groter dan 1 hectare, met uitzondering van aangewezen  laaggelegen gebieden. Deze laaggelegen gebieden zijn in het Omgevingsloket geometrisch weergegeven.

  • 4

    Buiten stedelijk gebied geldt als omgevingswaarde een gemiddelde kans op overstroming van 1/50 per jaar voor locaties met glastuinbouw, groter dan 1 hectare.

  • 5

    Voor bebouwing buiten stedelijk gebied als bedoeld in het tweede lid geldt de omgevingswaarde van het omringend grondgebruik genoemd in het derde en vierde lid.

  • 6

    De omgevingswaarden, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, zijn inspanningsverplichtingen voor het waterschap, rekening houdend met gegevens in de legger en het waterbeheerprogramma.

  • 7

    Aan de omgevingswaarden wordt voldaan op 1 januari 2028, voor zover uit het verslag bedoeld in artikel 3.8, derde lid, blijkt dat nog niet aan de omgevingswaarden is voldaan.

C

Artikel 5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.1 Bedrijven

  • 1

    In een omgevingsplan wordt een bedrijf alleen toegelaten op:

    • a.

      gronden waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening al een bedrijf is toegestaan; of

    • b.

      een bedrijventerrein van tenminste een hectare.

  • 2

    De motivering bij een omgevingsplan dat nieuwvestiging of uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk maakt, maakt aannemelijk dat:

    • a.

      het plan bijdraagt aan of niet instrijdin strijd is met de doelstelling dat bedrijvigheid in overgrote mate regionaal wordt geclusterd op of aansluitend aan een grootschalig bedrijventerrein; en

    • b.

      de inrichting van het bedrijventerrein klimaatbestendig is; en

    • c.

      duurzaam beheer en onderhoud van het bedrijventerrein gewaarborgd is.; en

    • d.

      wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, met in ieder geval een brede afschermende groengordel ten behoeve van biodiversiteit en landschap; en

    • e.

      de behoefte aan huisvesting van toekomstige werknemers in beeld is gebracht, waarbij inzichtelijk is gemaakt op welke wijze in de huisvesting zal worden voorzien.

  • 3

    In een omgevingsplan kan uitbreiding van een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestaand kleinschalig bedrijventerrein van ten minste een hectare worden toegelaten, als de motivering bij het omgevingsplan:

    • a.

      aannemelijk maakt dat sprake is van een eenmalige beperkte afronding met ten hoogste 20% of 0,5 hectare; en

    • b.

      de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbetert.

  • 4

    In afwijking van het derde lid kan een verdere uitbreiding van een bestaand kleinschalig en goed ontsloten bedrijventerrein van ten minste een hectare worden toegelaten, als:

    • a.

      de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk maakt dat de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbetert; en

    • b.

      de sanering en het voorkomen van heroprichting van bedrijven elders in de provincie Zeeland, met ten minste een gelijke oppervlakte als de uitbreiding, voor zover deze meer bedraagt dan 20% of 0,5 hectare, is gewaarborgd.

  • 5

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      grondstoffenwinning;

    • b.

      olie en gaswinning;

    • c.

      waterwinning;

    • d.

      afvalstort;

    • e.

      een nutsvoorziening;

    • f.

      een horeca- en recreatiebedrijf;

    • g.

      een agrarisch bedrijf;

    • h.

      de vestiging van een nieuwe economische drager als bedoeld in bijlage III;

    • i.

      de mogelijkheid voor een niet-agrarische activiteit in het landelijk gebied, niet zijnde een bedrijf gericht op de industriële verwerking van producten als bedoeld in bijlage III;

    • j.

      energieopwekking als bedoeld in lid 9 en 10;

    • k.

      overige overeenkomstig deze verordening toegelaten bedrijvigheid;

    • l.

      overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid; en

    • m.

      solitaire bedrijvigheid binnen bestaand  stedelijk gebied.

  • 6

    De motivering bij een omgevingsplan dat voorziet in de vestiging van een nieuwe economische drager of een niet-agrarische activiteit in het landelijk gebied maakt aannemelijk dat:

    • a.

      deze wordt gerealiseerd binnen bestaande bebouwing op een bestaand bouwvlak of bij een bestaande woning;

    • b.

      de capaciteit van het bestaande wegennet voldoende is voor de te realiseren activiteit;

    • c.

      de vestiging niet leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf; en

    • d.

      het waterschap om advies is gevraagd.

  • 7

    In afwijking van het zesde lid is een uitbreiding van de bestaande bebouwing voor een nieuwe economische drager of een niet-agrarische activiteit in het landelijk gebied toegestaan:

    • a.

      met ten hoogste 20% met een maximum van 250 m2; of

    • b.

      een grotere uitbreiding als de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk maakt dat dit per saldo niet leidt tot een toename van bebouwing.

  • 8

    In afwijking van het zesde lid, aanhef en onder a, is vestiging in nieuwe bebouwing toegestaan als de motivering bij een omgevingsplan aannemelijk maakt dat:

    • a.

      nieuwvestiging leidt tot een versterking van het landschap;

    • b.

      het aantal bouwvlakken in de regio niet toeneemt;

    • c.

      het bouwvlak ten hoogste 1 hectare bedraagt; en

    • d.

      de nieuwvestiging niet leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf.

  • 9

    In een omgevingsplan kan alleen worden voorzien in de realisatie van een installatie voor energieopwekking uit mest of afvalstoffen:

    • a.

      op een bedrijventerrein van ten minste een hectare en bij het glastuinbouwconcentratiegebied op de Axelse Vlakte in de gemeente Terneuzen; of

    • b.

      op een agrarisch bouwvlak, als de installatie maximaal 500 m3 bedraagt.

  • 10

    In afwijking van het negende lid, aanhef en onder b, is op een agrarisch bouwvlak een grotere installatie toegestaan als in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat de installatie qua omvang ter plaatse past en het karakter van het landelijk gebied niet onevenredig wordt aangetast.

  • 11

    De motivering bij een omgevingsplan dat voorziet in de vestiging van een agrarisch bedrijf zoals bedoeld in het vijfde lid maakt aannemelijk dat sprake is van:

    • a.

      verplaatsing van een bouwvlak binnen een regio; of

    • b.

      nieuwvestiging vanwege een bedrijfseconomische noodzaak, er geen vrijkomend agrarisch bouwvlak in de regio beschikbaar is én een bijdrage wordt geleverd in de sanering van agrarische opstallen elders.

  • 12

    In afwijking van het bepaalde in dit artikel is artikel 5.2 van toepassing op loonwerkbedrijven die vallen onder de begripsbepaling zoals opgenomen in bijlage I bij deze verordening.

D

Na artikel 5.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.2 Grootschalige logistiek en datacentra

  • 1

    Een omgevingsplan dat voorziet in nieuwvestiging of uitbreiding van logistieke bedrijvigheid of van een datacentrum:

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen op basis van een integrale afweging van provinciale belangen ontheffing verlenen van het eerste lid als:

    • a.

      de ontwikkeling leidt tot een significante regionale meerwaarde; en

    • b.

      in geval van nieuwvestiging of uitbreiding van logistieke bedrijvigheid, in afstemming met de wegbeheerder, wordt voorzien in een goede verkeersontsluiting op de A4, A58 en N62.

  • 3

    Hetgeen bepaald in artikel 1.3, derde lid en artikel 1.4 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing. 

  • 4

    Dit artikel is niet van toepassing op grootschalige logistiek op zeehaventerreinen.

E

Het opschrift van artikel 5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.2 5.3 Loonwerkbedrijven

F

Het opschrift van artikel 5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.3 5.4 Binnenhaven en loswal

G

Het opschrift van artikel 5.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.4 5.5 Kantoren

H

Het opschrift van artikel 5.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.5 5.6 Detailhandel-kernwinkelgebied

I

Artikel 5.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.6 5.7 Detailhandel in doelgerichte, laagfrequente aankopen en grootschalige detailhandelsvoorzieningen

  • 1

    In een omgevingsplan kan een nieuwe detailhandelsvoorziening in doelgerichte, laagfrequente aankopen en een nieuwe grootschalige detailhandelsvoorziening worden voorzien in een bestaand kernwinkelgebied en binnen de begrenzing van de locaties:

    • a.

      Zierikzee, Boerenweg;

    • b.

      Poortvliet, Noord;

    • c.

      Goes Marconigebied;

    • d.

      Middelburg, Mortiere;

    • e.

      Terneuzen, Kennedylaan; of

    • f.

      Hulst, Morres.

  • 2

    In een omgevingsplan kan een nieuwe detailhandelsvoorziening in doelgerichte, laagfrequente aankopen en een nieuwe grootschalige detailhandelsvoorziening buiten een locatie als bedoeld in het eerste lid worden voorzien, als:

    • a.

      in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat binnen een locatie als bedoeld in het eerste lid geen ruimte beschikbaar is; en

    • b.

      er sprake is van een locatie die passend gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer is ontsloten of als zodanig wordt ontwikkeld.

  • 3

    In een omgevingsplan kan een nieuwe detailhandelsvoorziening in doelgerichte, laagfrequente aankopen ook worden voorzien buiten een locatie als bedoeld in het eerste lid, als:

    • a.

      er sprake is van een kleine op de lokale markt gerichte vestiging;

    • b.

      de vestiging qua omvang en verkeersontsluiting noodzakelijk op enige afstand van het kernwinkelgebied plaatsvindt; en

    • c.

      de vestiging plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied.

J

Het opschrift van artikel 5.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.7 5.8 Detailhandel bij dagrecreatieve voorzieningen

K

Voor artikel 5.8 worden zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.9 Vijf Zeeuwse woningbouwregio's

De provincie Zeeland bestaat uit de volgende woningbouwregio's:

  • a.

    Walcheren (gemeenten Vlissingen, Middelburg en Veere);

  • b.

    Bevelanden (gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland en Reimerswaal);

  • c.

    Zeeuws-Vlaanderen (gemeenten Sluis, Terneuzen en Hulst);

  • d.

    Schouwen-Duiveland;

  • e.

    Tholen.

Artikel 5.10 Regionale woonafspraken in woningbouwregio's

  • 1

    Binnen de in artikel 5.9 genoemde woningbouwregio’s worden regionale woonafspraken gemaakt door de gemeenten met instemming van de provincie.

  • 2

    De uitgangspunten zoals bedoeld in paragraaf 5.3.4 van deze verordening die moeten worden betrokken bij de regionale woonafspraken zijn de provinciale huishoudensprognose, het Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland en de provinciale planmonitor wonen.

  • 3

    Na inwerkingtreding van dit artikel op 1 januari 2025 moeten regionale woonafspraken binnen één jaar tot stand zijn gekomen. Regionale woonafspraken worden vervolgens in elk geval jaarlijks geactualiseerd.

  • 4

    Is er sprake van onbenutte plancapaciteit voor woningbouw die reeds vijf jaar niet is benut, dan wordt deze plancapaciteit voor woningbouw bij de actualisatie van regionale woonafspraken heroverwogen en waar nodig geschrapt uit het omgevingsplan door de gemeente waar deze onbenutte plancapaciteit gelegen is.

  • 5

    Indien de regionale woonafspraken niet tijdig tot stand komen, niet tijdig zijn geactualiseerd of ontbreken, kunnen gedeputeerde staten regionale woonafspraken vaststellen.

Artikel 5.11 Onderwerpen regionale woonafspraken

In regionale woonafspraken worden in ieder geval afspraken gemaakt over de volgende onderwerpen: 

  • a.

    De plannen, realisatie en verdeling van de kwantitatieve woningbouwopgave, dit betreft in ieder geval een overzicht van alle plannen voor woningbouw met onderscheid naar planstatus;

  • b.

    De plannen, realisatie en verdeling van de kwalitatieve woningbouwopgave, waaronder ook de woon(zorg)opgave voor ouderen en aandachtsgroepen; 

  • c.

    De plannen, realisatie en verdeling van woningen in de betaalbare koop, middenhuur, sociale huur, dure koop en dure huur; 

  • d.

    De plannen en realisatie van het toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad; en

  • e.

    Regionale afstemming over woningbouwontwikkelingen die zijn voorzien buiten stedelijk gebied.

Artikel 5.12 Doorwerking regionale woonafspraken

  • 1

    Een omgevingsplan laat alleen een woningbouwontwikkeling die voorziet in vier of meer woningen toe, als deze is opgenomen in de regionale woonafspraken.

  • 2

    Als een woningbouwontwikkeling voorziet in vier of meer woningen binnen stedelijk gebied en geen onderdeel is van de regionale woonafspraken, kan een omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonafspraken die ontwikkeling toch toelaten als regiogemeenten en gedeputeerde staten hierover zijn geïnformeerd. 

  • 3

    Als een woningbouwontwikkeling van vier of meer woningen buiten stedelijk gebied geen onderdeel is van de regionale woonafspraken, kan een omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonafspraken die ontwikkeling toch toelaten als regiogemeenten hun zienswijze hebben kunnen geven en als gedeputeerde staten instemmen met de ontwikkeling. 

Artikel 5.13 Provinciale planmonitor wonen

  • 1

    Burgemeester en wethouders documenteren in de provinciale planmonitor wonen van initiatieffase tot realisatie.

  • 2

    Burgemeester en wethouders dragen minimaal één keer per jaar zorg voor de controle van de actualiteit van de documentatie in het monitorsysteem.

  • 3

    De planmonitor wonen gaat per plan ten minste in op:

    • a.

      het aantal woningen in harde plancapaciteit; en

    • b.

      het aantal woningen in zachte plancapaciteit; en

    • c.

      de ligging binnen/buiten stedelijk gebied; en 

    • d.

      kwalitatieve aspecten (betaalbaarheid en woningtype); en

    • e.

      realisatie van woningen.

Artikel 5.14 Woningbouwlocaties buiten stedelijk gebied

1. Een omgevingsplan staat woningbouw buiten stedelijk gebied alleen toe als in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat: 

  • a.

    de woningen redelijkerwijs niet binnen stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden;

  • b.

    voor zover de woningen redelijkerwijs niet binnen stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd, de woningen aansluitend aan het stedelijk gebied worden gerealiseerd;

  • c.

    de woningen landschappelijk goed worden ingepast.

2. Dit artikel is niet van toepassing als sprake is van de realisatie van een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie buiten stedelijk gebied zoals bedoeld in de artikelen 5.15 tot en met 5.17.

L

Artikel 5.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.8 5.15 Wonen-benutten bestaande bebouwing: rood voor rood

Een omgevingsplan kan voorzien in de realisatie van een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in bestaande bebouwing in het landelijk gebiedbuiten stedelijk gebied, als er sprake is van:

  • a.

    verbetering, uitbreiding of verplaatsing van een bestaande individuele burgerwoning;

    het doen vervallen van de functie wonen van een gelijk aantal woningen in het omgevingsplan elders buiten stedelijk gebied; of;

  • b.

    het benutten van een cultuurhistorisch waardevolle voormalige agrarische boerderij als bedoeld in bijlage VII; of

  • c.

    het benutten van bestaande buitenplaatsen en landgoedereneen pand dat geregistreerd staat als rijks- of gemeentelijk monument.

M

Artikel 5.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.9 5.16 Wonen-ruimte voor ruimte

  • 1

    Een omgevingsplan kan voorzien in de realisatie van een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebiedbuiten stedelijk gebied, als:

    • a.

      er sprake is van ongewenste of in onbruik geraakte bebouwing;

    • b.

      alle bedrijfsbebouwing op het betrokken bouwperceel wordt gesloopt, tenzij het gaat om een cultuurhistorisch waardevolle voormalige agrarische boerderij;

    • c.

      er maximaal 3 woningen op het betrokken bouwperceel worden gerealiseerd; en

    • d.

      sloop en het voorkomen van heroprichting van de te slopen bebouwing worden gewaarborgd.

  • 2

    De realisatie van een woning wordt gecompenseerd door het slopen van een oppervlak van ten minste:

    • a.

      500 m2 schuur;

    • b.

      0,5 ha glas; of

    • c.

      andere bebouwing van een vergelijkbare grootte.

  • 3

    Er kan beperkt worden afgeweken van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen of van de verplichting het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, als uit een financiële onderbouwing blijkt dat onvoldoende kostendragers kunnen worden gegenereerd voor de sloop van het betreffende object en dit aantoonbare meerwaarde oplevert voor het landschap.

N

Het opschrift van artikel 5.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.10 5.17 Wonen-nieuwe bebouwing: rood voor groen

O

Na artikel 5.10 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.18 Woonwagenlocaties

Een omgevingsplan kan voorzien in een uitbreiding van een bestaande locatie met woonwagens, buiten stedelijk gebied als:

  • a.

    de behoefte aan uitbreiding is aangetoond; en

  • b.

    wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. 

Artikel 5.19 Huisvesting tijdelijke werknemers

Een omgevingsplan kan alleen voorzien in de realisatie van huisvesting voor tijdelijke werknemers als deze huisvesting:

  • a.

    voorziet in een regionale behoefte; en

  • b.

    voldoet aan de normenset voor huisvesting van arbeidsmigranten van het register van de Stichting Normering Flexwonen of een eventuele opvolger daarvan; en

  • c.

    voldoet aan de voorwaarden voor Nieuwe Economische Dragers zoals bedoeld in artikel 5.1, zesde lid, zevende lid en achtste lid, voor zover de ontwikkeling niet binnen of grenzend aan stedelijk gebied ligt.

P

Het opschrift van artikel 5.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.11 5.20 Windenergie

Q

Artikel 5.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.12 5.21 Zonne-energie

  • 1

    Een omgevingsplan kan voorzien in de realisatie van een opstelling voor zonne-energie binnen bestaand stedelijk gebied.

  • 2

    Een omgevingsplan kan voorzien in de realisatie van een opstelling voor zonne-energie buiten bestaand stedelijk gebied op een locatiede volgende locaties:

    • a.

      grenzend aan bestaand stedelijk gebied;

      op een bouwvlak;

    • b.

      op of grenzend aan een bouwvlak;

      op grond waarop stortplaatsen, infrastructuur, verblijfsrecreatie of solitaire bedrijvigheid in het landelijk gebied is toegestaan;

    • c.

      op of grenzend aan een bedrijventerrein;

      op grond waarop water of een waterbassin is toegestaan, mits in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat er geen significant nadelige effecten voor natuur, recreatie, waterkwaliteit of visserij zijn;

    • d.

      op of grenzend aan grond waarop glastuinbouw is toegestaan;

      op grond waar agrarisch gebruik is toegestaan als die grond op basis van bindende afspraken in transitie is; of

    • e.

      op of grenzend aan grond waarop een nutsvoorziening, stortplaats, opstellingen voor zonne-energie of windenergie is toegestaan;waar agrarisch gebruik is toegestaan, mits de ontwikkeling een significante bijdrage levert aan de vermindering van netcongestie of leidt tot efficiënter netgebruik door:

      • 1.

        gezamenlijk kabelgebruik met een windmolenproject, of

      • 2.

        een directe kabelverbinding met een aansluiting achter de elektriciteitsmeter met een maximum van het eigen elektrische verbruik.

    • f.

      op grond waarop infrastructuur is toegestaan;

    • g.

      of op grond waarop water is toegestaan.

  • 3

    De motivering bij een omgevingsplan waarin wordt voorzien in de realisatie van een opstelling voor zonne-energie buiten bestaand stedelijk gebied maakt aannemelijk dat: de omgevingskwaliteiten zich niet tegen de opstelling van zonne-energie verzetten.

    • a.

      de opstelling voor zonne-energie ruimtelijk ondergeschikt is aan de inrichting of het gebruik van de grond, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met d;

    • b.

      op grond waar water is toegestaan: er geen significant nadelige effecten zijn voor natuur, recreatie, waterkwaliteit of visserij; en

    • c.

      de omgevingskwaliteiten zich niet tegen de opstelling van zonne-energie verzetten.

  • 4

    Op locaties waar op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, krachtens een omgevingsplan, kan worden voorzien in de realisatie van een opstelling voor zonne-energie, wordt de afwijking van de regels niet vergroot.

R

Artikel 5.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.13 5.22 Verblijfsrecreatie in de kustzone

  • 1

    In een omgevingsplan wordt een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein alleen toegelaten in de badplaatsen Cadzand-Bad, Breskens, Vlissingen, Zoutelande, Westkapelle, Domburg, Oostkapelle, Vrouwenpolder, Burgh-Haamstede en Renesse, waarvan de begrenzingen zijn opgenomen in bijlage IV, onder 5, bij deze verordening. In de motivering bij het omgevingsplan wordt aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage IV, onder 1, onder B tot en met D, opgenomen uitgangspunten.

  • 2

    Als een gebied in de badplaatsen Cadzand-Bad, Bresekens, Vlissingen, Zoutelande, Westkapelle, Domburg, Oostkapelle, Vrouwenpolder, Burgh-Haamstede en Renesse ook is aangewezen als aandachtsgebied, wordt in de motivering bij het omgevingsplan ook aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage IV, onder 2, opgenomen uitgangspunten.

  • 3

    Het eerste lid is niet van toepassing, als:

    • a.

      op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening de nieuwvestiging of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein al is toegelaten in het omgevingsplan; en

    • b.

      de afwijking van de regels van deze verordening niet wordt vergroot.

  • 4

    Het derde lid geldt niet voor de nieuwvestiging of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein zoals toegelaten op grond van bestemmingsplannen die voor 7 november 2018 zijn vastgesteld. De huidige omgevingsplannen dienen binnen drie jaar na 1 januari 2025 te zijn aangepast waardoor deze de nieuwvestiging of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein niet langer toelaten.

  • 4 5

    In afwijking van het eerste lid kan een nieuw verblijfsrecreatieterrein buiten een badplaats worden toegelaten in een globaal aangegeven aandachtsgebied, als in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage IV, onder 2, opgenomen uitgangspunten. De motivering bij het omgevingsplan bevat een gebiedsafbakening waarin wordt onderbouwd dat het nieuwe verblijfsrecreatieterrein valt binnen het aandachtsgebied of, gezien de situeringskenmerken, in voldoende mate daarop aansluit.

  • 5 6

    Het eerste en vierdevijfde lid zijn niet van toepassing op een nieuw verblijfsrecreatieterrein dat gerealiseerd wordt in de vorm van een nieuw landgoed en buitenplaats als bedoeld in artikel 5.10.

  • 6 7

    In afwijking van het eerste lid kan uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein worden toegelaten buiten een badplaats, als:

    • a.

      in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage IV, onder 1, A tot en met D, opgenomen uitgangspunten;

    • b.

      uitbreiding in een globaal aangegeven Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebied en een beschermingsgebied niet wordt toegelaten;

    • c.

      de motivering bij het omgevingsplan een gebiedsafbakening bevat waarin wordt onderbouwd dat de uitbreiding van het verblijfsrecreatieterrein, gezien de situeringskenmerken, niet wordt gerealiseerd binnen een globaal aangegeven Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebied en beschermingsgebied.

  • 7 8

    In afwijking van het zesdezevende lid, onder b en c, kan uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein worden toegelaten in een beschermingsgebied, als in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat dit niet leidt tot nadelige gevolgen voor de kenmerken en waarden van dit gebied.

  • 8 9

    In afwijking van het zesdezevende lid, onder b en c, kan uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein worden toegelaten in een globaal aangegeven Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebied, als dit gebied ook in een aandachtsgebied valt en in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat dit niet leidt tot nadelige gevolgen voor de kenmerken en waarden van het Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebied.

S

Artikel 5.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.14 5.23 Verblijfsrecreatie buiten de kustzone

  • 1

    In een omgevingsplan wordt een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein alleen toegelaten in bestaand stedelijk gebied. In de motivering bij het omgevingsplan wordt aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage IV, onder 3, B tot en met D, opgenomen uitgangspunten.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing, als:

    • a.

      op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening de nieuwvestiging of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein al is toegelaten in het omgevingsplan; en

    • b.

      de afwijking van de bepalingen van deze verordening niet wordt vergroot.

  • 3

    Het eerste lid is niet van toepassing op een nieuw verblijfsrecreatieterrein dat gerealiseerd wordt in de vorm van een nieuw landgoed en buitenplaats als bedoeld in artikel 5.10.

  • 4

    In afwijking van het eerste lid kan uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein worden toegelaten buiten bestaand stedelijk gebied, als in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de in bijlage IV, onder 3, A tot en met D, opgenomen uitgangspunten.

  • 5

    In afwijking van het eerste lid kan een nieuw verblijfsrecreatieterrein worden toegelaten buiten bestaand stedelijk gebied, als in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de voor aandachtsgebieden geldende uitgangspunten in bijlage IV, onder 4.

T

Het opschrift van artikel 5.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.15 5.24 Strandzonering

U

Het opschrift van artikel 5.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.16 5.25 Verbod permanent wonen

V

Artikel 5.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.17 5.26 Centraal bedrijfsmatige exploitatie

  • 1

    In een omgevingsplan waarin wordt voorzien in de realisatie van een nieuw verblijfsrecreatieterrein of de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein worden regels opgenomen waarmee wordt verzekerd dat een standplaats die of bouwwerk dat wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf wordt verhuurd in de vorm van een centrale bedrijfsmatige exploitatie. Deze regels worden ook opgenomen in volgende wijzigingen van het omgevingsplan.

  • 2

    Het eerste lid is ook van toepassing op de wijziging van een omgevingsplan waarin al regels zijn opgenomen over een centraal bedrijfsmatige exploitatie.

  • 3

    Een ontheffing van het eerste lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      de ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen de begrenzing van de badplaatsen Cadzand-Bad, Breskens, Vlissingen, Zoutelande, Westkapelle, Domburg, Oostkapelle, Vrouwenpolder, Burgh-Haamstede en Renesse; en

    • b.

      de ontwikkeling onderdeel uit maakt van een bredere visie op de desbetreffende badplaats en een bijdrage levert aan het versterken van de leefbaarheid, de ruimtelijke kwaliteit en de herstructurering van de desbetreffende badplaats;

      de ontwikkeling een bijdrage levert aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid, de herstructurering en de gewenste ontwikkelruimte van de desbetreffende badplaats, hetgeen wordt onderbouwd in een door de gemeenteraad vastgestelde ruimtelijke visie op de desbetreffende badplaats; en

    • c.

      aan de ontwikkeling een actuele prognose ten grondslag ligt op basis waarvan de specifieke behoefte aan deeltijdwonen wordt aangetoond; en

    • d c.

      de desbetreffende gemeente een programmering hanteert waarmee ze in de aangetoonde behoefte kan voorzien.

      de desbetreffende gemeente een door gedeputeerde staten geaccordeerde programmering hanteert en publiceert, waarbij geplande en gerealiseerde aantallen per locatie per jaar in beeld worden gebracht.

  • 4

    Een omgevingsplan voor een nieuw verblijfsrecreatieterrein of de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein bevat regels die duurzaam beheer en onderhoud van het terrein borgen.

W

Het opschrift van artikel 5.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.18 5.27 Kleinschalig kamperen

X

Het opschrift van artikel 5.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.19 5.28 Jachthavens en waterrecreatie

Y

Het opschrift van artikel 5.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.20 5.29 Lawaaisporten, gemotoriseerde luchtsporten en landingsplaatsen

Z

Het opschrift van artikel 5.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.21 5.30 Ruimtelijke ontwikkelingen rondom het Veerse Meer

AA

Het opschrift van artikel 5.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.22 5.31 Concentratie agrarische bebouwing

BB

Artikel 5.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.23 5.32 Bufferzones

  • 1

    In een omgevingsplan waarin voor de eerste keer een woning of verblijfsrecreatie is toegelaten worden de volgende afstanden in acht genomen:

  • 2

    In een omgevingsplan waarin voor de eerste keer op buiten bestaand stedelijk gebied gesitueerde grond een agrarisch gebouw, anders dan een kas, wordt toegelaten wordt dit gebouw niet toegelaten binnen een afstand van 100 meter tot grond waarop een woning of verblijfsrecreatie is toegelaten.

  • 3

    In een omgevingsplan waarin voor de eerste keer op buiten bestaand stedelijk gebied gesitueerde grond de nieuwbouw van een kas wordt toegelaten en in een omgevingsplan waarin het gebruik voor fruitteelt wordt toegelaten op buiten bestaand stedelijk gebied  stedelijk gebied gesitueerde grond die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet als zodanig in gebruik was, wordt een afstand in acht genomen van 50 meter tot grond waarop een woning of verblijfsrecreatie is toegelaten.

  • 4

    In afwijking van het eerste tot en met het derde lid kan een kleinere afstand worden gehanteerd als in de motivering van het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen of nagenoeg geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid zullen optreden en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.

CC

Het opschrift van artikel 5.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.24 5.33 Glastuinbouw

DD

Het opschrift van artikel 5.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.25 5.34 Intensieve veehouderij

EE

Het opschrift van artikel 5.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.26 5.35 Agrarische onderzoeksbedrijven

FF

Het opschrift van artikel 5.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.27 5.36 Toepassingsbereik

GG

Het opschrift van artikel 5.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.28 5.37 Weigeringsgronden oprichten en wijzigen veehouderijen

HH

Het opschrift van artikel 5.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.29 5.38 Toelaatbare oprichting veehouderij

II

Het opschrift van artikel 5.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.30 5.39 Toelaatbare wijziging veehouderij

JJ

Het opschrift van artikel 5.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.31 5.40 Regionale waterkeringen

KK

Het opschrift van artikel 5.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.32 5.41 Bestaande natuur

LL

Het opschrift van artikel 5.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.33 5.42 Agrarisch gebied van ecologische betekenis

MM

Het opschrift van artikel 5.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.34 5.43 Natuurontwikkelingsgebieden

NN

Het opschrift van artikel 5.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.35 5.44 Afwegingszone natuurgebieden

OO

Het opschrift van artikel 5.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.36 5.45 Landschap en erfgoed

PP

Het opschrift van artikel 5.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.37 5.46 Molenbiotoop

QQ

Het opschrift van artikel 5.38 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.38 5.47 Bouwwerken bij provinciale wegen

RR

Het opschrift van artikel 5.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.39 5.48 Werken bij provinciale vaarwegen

SS

Het opschrift van artikel 5.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.40 5.49 Duisternisgebieden

TT

Het opschrift van artikel 5.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.41 5.50 Activiteiten binnen stiltegebieden A en B

UU

Het opschrift van artikel 5.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.42 5.51 Activiteiten buiten stiltegebieden A en B

VV

Het opschrift van artikel 5.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.43 5.52 Vrijstelling van de instructieregels

WW

Het opschrift van artikel 5.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.44 5.53 Verplichting om geluid te meten

XX

Het opschrift van artikel 5.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.45 5.54 Vastleggen van de uitgangssituatie

YY

Het opschrift van artikel 5.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.46 5.55 Aardkundige waarden

ZZ

Het opschrift van artikel 5.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.47 5.56 Inhoud waterbeheerprogramma

AAA

Het opschrift van artikel 5.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.48 5.57 Overleg en verslag waterbeheerprogramma

BBB

Het opschrift van artikel 5.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.49 5.58 Peilbesluiten

CCC

Het opschrift van artikel 5.50 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.50 5.59 Bescherming grondwater

DDD

Het opschrift van artikel 5.51 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.51 5.60 Grondwaterregister

EEE

Het opschrift van artikel 5.52 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.52 5.61 Grondwatermeetnet

FFF

Het opschrift van artikel 5.53 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.53 5.62 Instructieregels projectbesluit

GGG

Het opschrift van artikel 5.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.54 5.63 Bebording stiltegebieden

HHH

Het opschrift van artikel 5.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.55 5.64 Bebording grondwaterbeschermingsgebieden

III

Het opschrift van artikel 5.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.56 5.65 Instructieregels projectbesluit

JJJ

Na paragraaf 5.3.3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 5.3.4 Uitgangspunten regionale woonafspraken

Artikel 5.66 Provinciale huishoudensprognose

  • 1

    Gedeputeerde staten stellen ten minste eens per drie jaar een huishoudensprognose op.

  • 2

    De huishoudensprognose gaat in ieder geval in op:

    • a.

      de huidige stand en verwachte ontwikkeling naar type huishouden voor de hele provincie, de woningbouwregio’s en gemeenten; en

    • b.

      de verwachte ontwikkelingen voor de komende vijf, tien en twintig jaar.

Artikel 5.67 Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland

  • 1

    Gedeputeerde staten voeren ten minste eens per drie jaar het Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland uit met de dan beschikbaar gestelde huishoudensprognose.

  • 2

    Het KWOZ gaat op het niveau van de provincie, woningbouwregio’s en gemeenten ten minste in op:

    • a.

      de woningbehoefte voor de komende vijf, tien en twintig jaar; en

    • b.

      de behoefte per woningtype, eigendomsvorm en prijsklasse; en

    • c.

      de kwaliteit en opgaven binnen de bestaande woningvoorraad.

Artikel 5.68 Provinciale planmonitor wonen

  • 1

    Gedeputeerde Staten beheren een monitoringssysteem ten behoeve van het bijhouden van het plancapaciteit per gemeente, de planmonitor wonen.

  • 2

    De planmonitor wonen gaat per plan ten minste in op:

    • a.

      het aantal woningen in harde plancapaciteit; en

    • b.

      het aantal woningen in zachte plancapaciteit; en

    • c.

      de ligging binnen/buiten stedelijk gebied; en

    • d.

      kwalitatieve aspecten (betaalbaarheid en woningtype); en

    • e.

      de realisatie van woningen.

KKK

Het opschrift van artikel 5.57 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.57 5.69 Toepassingsbereik

LLL

Het opschrift van artikel 5.58 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.58 5.70 Algemene eisen aan faunabeheerplannen

MMM

Het opschrift van artikel 5.59 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.59 5.71 Faunabeheerplan duurzaam beheer van populaties

NNN

Het opschrift van artikel 5.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.60 5.72 Faunabeheerplan schadebestrijding

OOO

Het opschrift van artikel 5.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.61 5.73 Faunabeheerplan uitoefening jacht

PPP

Het opschrift van artikel 5.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.62 5.74 Geldigheidsduur faunabeheerplan

QQQ

Artikel 9.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Externe link: Omgevingswet in werking treedt1 januari 2025.

RRR

Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage I BEGRIPPEN

Begrippenlijst

agrarisch bedrijf

bedrijf voor het telen van gewassen, met inbegrip van aquacultuur;

agrarisch bouwwerk

bouwwerk behorend bij een agrarisch bedrijf, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en drink- en voederbakken;

agrarisch onderzoeksbedrijf

bedrijf dat zich geheel of in overwegende mate richt op onderzoek naar nieuwe agrarische gewassen en verbetering van bestaande agrarische gewassen voor de agrarische sector;

aquacultuur

teelt van watergebonden organismen als planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen;

baggerspecie

baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

bedrijf

onderneming die is gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het verlenen van diensten waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse vervaardigde bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

bedrijfsvloeroppervlak

gezamenlijke oppervlakte van vaste vloeren in gebouwen en andere bouwwerken geen gebouw zijnde, met inbegrip van mestdoorlatende vloeren, die worden of kunnen worden gebruikt voor de huisvesting van dieren ten behoeve van intensieve veehouderij, waaronder begrepen de hok- of stalruimten, inclusief scheidingswanden en gangpaden;

bedrijventerrein

terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en nietcommerciële dienstverlening en industrie;

beplanting

opgaande gewassen bestaande uit bomen of struiken;

bestaand gebruik

gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening in een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten;

bestaand stedelijk gebied

op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van die bebouwing en lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen;

bestaande intensieve veehouderij

op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening krachtens een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten intensieve veehouderij;

bestaande neventak

op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening krachtens een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten neventak;

Bij12

uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies;

binnenhaven

haven voor de binnenvaart die niet onmiddellijk aan zee of aan de Westerschelde grenst;

binnenschip

schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

bouwvlak

geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar volgens het omgevingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

buisleiding

buisleiding voor het transport van gas of vloeistof en leiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën;

centrale bedrijfsmatige exploitatie

via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie dat daarbij gedurende het jaar, in verschillende perioden, aan verschillende personen die hun hoofdverblijf elders hebben, recreatieve verblijfsmogelijkheden worden geboden;

continuïteit

ontwikkeling van een bedrijf op een termijn van 10 jaar;

detailhandel

bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

evenement

éénmalige of ten hoogste 3 keer per jaar terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van ontspanning, kunst of cultuur;

gedeputeerde staten

gedeputeerde staten van Zeeland;

gemotoriseerde luchtsporten

in wedstrijdverband, ter voorbereiding op wedstrijden of voor recreatieve doeleinden gebruiken van gemotoriseerde luchtvaartuigen, zoals modelvliegtuigen, ultra lichte vliegtuigen, microlight aeroplanes, schermvliegtuigen, paramotorvliegen, met uitzondering van zweeftoestellen;

gesloten stortplaatsen

stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer;

glastuinbouwbedrijf

bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;

grond

grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

grond- en funderingswerk

werk in de bodem, met inbegrip van palen, damwanden en folies;

grondgebruiker

degene die gerechtigd is de grond te gebruiken krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

grootschalig bedrijventerrein

een als zodanig in een door gedeputeerde staten geaccordeerd regionaal bedrijventerreinenprogramma aangegeven bedrijventerrein, wat door de ligging, ontsluiting en het economisch belang ontwikkelingspotentie heeft;

grootschalig zelfstandig kantoor

kantoor met meer dan 1000 m² bruto vloeroppervlak waar niet-kantoorfuncties geen substantieel onderdeel uitmaken van het gebouw of de gebouwen;

grootschalige detailhandelsvoorziening

detailhandelsvoorziening met een bruto vloeroppervlak van 1500 m² of meer;

intensieve veehouderij

niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich toelegt op de teelt van slacht-, fok-, leg-, pels- of melkdieren, waarbij de teelt plaatsvindt zonder of nagenoeg zonder weidegang, met uitzondering van een biologische veehouderij;

jachthaven

haven die naar zijn aard en inrichting bedoeld en geschikt is voor het in hoofdzaak aanleggen van pleziervaartuigen, met bijbehorende voorzieningen;

kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of stacaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover het onderkomen of voertuig geheel of ten dele blijvend is bestemd of opgericht, of wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

kas

gebouw van glas of ander lichtdoorlatend materiaal voor de teelt of veredeling van tuinbouwgewassen, fruitteelt of sierteelt;

kernwinkelgebied

binnen het centrum van een kern gelegen gebied waarin detailhandelsvoorzieningen zijn geconcentreerd;

klein schip

een klein schip als bedoeld in artikel 1.01 van het Binnenvaartpolitiereglement

kleinschalig bedrijventerrein

bedrijventerrein dat geen grootschalig bedrijventerrein is;

kleinschalig kampeerterrein

kampeerterrein dat in gebruik is als neventak bij een agrarisch of ander bedrijf of behorend bij een woning;

kunstwerk

civieltechnisch bouwwerk dat dient om een weg of verkeersbaan over een andere weg of verkeersbaan, een spoorweg, een vaarweg of ander oppervlaktewaterlichaam heen, of daaronder door, te voeren;

kwaliteitscriteria

in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde actuele kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;

kwaliteitsklasse wonen

kwaliteitsklasse wonen als bedoeld in artikel 29 van het Besluit bodemkwaliteit;

kwantitatieve gegevens

telcijfers, trendtellingen, inschattingen en afschotcijfers voor de in het faunabeheerplan beschreven diersoorten en op basis hiervan een analyse van de populatietrend;

ladingtank

tank vast verbonden met een binnenschip waarvan de wanden hetzij door de scheepsromp zelf, hetzij door van de scheepsromp onafhankelijke wanden zijn gevormd;

lawaaisport

in wedstrijdverband, ter voorbereiding op wedstrijden of voor recreatieve doeleinden gebruiken van voer- of vaartuigen met verbrandingsmotoren of modelvliegtuigen en het beoefenen van de schietsport met vuurwapens in de open lucht;

loonwerkbedrijf

Een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van gemechaniseerd loonwerk in het landelijk gebied, aan agrarische bedrijven, overheden en natuurorganisaties, zoals het uitvoeren van agrarisch loonwerk, cultuurtechnische werken, natuurbouw, grondverzet of soortgelijke dienstverlening, met inbegrip van een strategische werkvoorraad aan hulp-, bouw-, grond- of reststoffen (in verband met circulariteit). Hieronder valt in ieder geval niet het bewerken of opslaan van mest of het verrichten van werkzaamheden in de weg- en waterbouw;

loswal

kadeterrein dat bestemd en geschikt is voor het laden en lossen van schepen;

luchtkussenvoertuig

luchtkussenvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Besluit luchtkussenvoertuigen Wet geluidhinder;

motorrijtuig

motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

nazorgvoorziening

voorziening ter bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer;

neventak

bedrijfsonderdeel dat qua omvang en arbeidsinzet en gelet op de inkomsten die daaruit redelijkerwijs kunnen worden verworven niet als hoofdtak kan worden aangemerkt, of een activiteit waaruit de betrokkene niet het hoofdinkomen verwerft;

omgevingskwaliteiten

kwaliteiten die van belang zijn voor een goede leefomgeving, bij de beschrijving waarvan tenminste de navolgende aspecten in beschouwing worden genomen: luchtkwaliteit, stank, geluid, lichtvervuiling, veiligheid, bodem- en waterkwaliteit - waterbodems en grondwater daaronder begrepen -, waterkwantiteit, ecologische en natuurlijke kwaliteit, landschappelijke en beeldkwaliteit, cultuurhistorische kwaliteit, bereikbaarheid en sociale kwaliteit.

ontgassen

afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terechtkomen in de open lucht;

openbare weg

openbare weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 1 van de Wegenwet;

opstelling voor zonne-energie

samenstel van bouwwerken of een andere constructie voor het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon, geplaatst op of boven de grond of een oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van zonnepanelen op daken;

provinciale staten

Provinciale Staten van Zeeland;

provinciale weg

openbare weg in beheer bij de provincie, met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken en wat verder naar zijn aard daartoe behoort;

recreatieve bebouwing

gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor recreatief nachtverblijf en gebouwen voor recreatief dagverblijf waar dranken worden geschonken of eet- en drinkwaren voor consumptie worden bereid of verstrekt;

regionale waterkeringen

In bijlage XIII bij deze verordening aangewezen andere dan primaire waterkeringen als bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, onder a, van de wet, die in beheer zijn bij het waterschap;

restladingdamp

damp die na het lossen in de ladingtank achterblijft;

schip

schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet;

solitair volwaardig glastuinbouwbedrijf

volwaardig glastuinbouwbedrijf dat is gevestigd buiten een concentratiegebied;

solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied

niet op bedrijventerreinen geclusterde bedrijven die volgens het omgevingsplan zijn toegelaten binnen bestaand stedelijk gebied, met inbegrip van detailhandels- en horecabedrijven;

stedelijk gebied

in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van die bebouwing en lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen;

streekproducten

kenmerkende Zeeuwse producten die op Zeeuwse grond of in Zeeuwse wateren zijn geteeld en bedoeld voor consumptie;

taxateur

taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12;

toestel

toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen;

traditionele windmolen

molen die in vroeger tijden was bedoeld voor bemaling voor waterbeheer, het malen van granen of overige ambachtelijke werkzaamheden, waarbij het gaande werk nog volledig of in overwegende mate intact is;

UN

getal van vier cijfers dat een gevaarlijke stof identificeert tijdens het transport, zoals vastgelegd in de Recommendations on the Transport of Dangerous Goods van de Verenigde Naties;

vaarwegbeheer

overheidszorg gericht op de instandhouding, bereikbaarheid en bescherming van een vaarweg en bijbehorende werken;

verduurzaming

treffen van maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens de wet is voorgeschreven voor milieu en dierenwelzijn en die strekken tot milieuwinst en het versterken van omgevingskwaliteiten;

verjaagactie

bestrijding van ganzen die op het schadeperceel aanwezig zijn of invallen;

verkeersbaan

verhardingsconstructie van een hoofdrijbaan, parallelweg, fiets- of voetpad;

vervoerder

onderneming als bedoeld in 1.2.1 van deel 1 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67);

vuurwapen

vuurwapen als bedoeld artikel 1, onder 3°, van de Wet wapens en munitie;

waterschap

bevoegd bestuursorgaan van Waterschap Scheldestromen;

waterscooter

waterscooter als bedoeld in artikel 1.01, onder A, onder 18°, van het Binnenvaartpolitiereglement;

wet

Omgevingswet.

Begrippenlijst

agrarisch bedrijf

bedrijf voor het telen van gewassen, met inbegrip van aquacultuur;

agrarisch bouwwerk

bouwwerk behorend bij een agrarisch bedrijf, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en drink- en voederbakken;

agrarisch onderzoeksbedrijf

bedrijf dat zich geheel of in overwegende mate richt op onderzoek naar nieuwe agrarische gewassen en verbetering van bestaande agrarische gewassen voor de agrarische sector;

aquacultuur

teelt van watergebonden organismen als planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen;

baggerspecie

baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

bedrijf

onderneming die is gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het verlenen van diensten waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse vervaardigde bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

bedrijfsvloeroppervlak

gezamenlijke oppervlakte van vaste vloeren in gebouwen en andere bouwwerken geen gebouw zijnde, met inbegrip van mestdoorlatende vloeren, die worden of kunnen worden gebruikt voor de huisvesting van dieren ten behoeve van intensieve veehouderij, waaronder begrepen de hok- of stalruimten, inclusief scheidingswanden en gangpaden;

bedrijventerrein

terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en nietcommerciële dienstverlening en industrie;

beplanting

opgaande gewassen bestaande uit bomen of struiken;

bestaand gebruik

gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening in een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten;

bestaand stedelijk gebied

op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van die bebouwing en lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen;

bestaande intensieve veehouderij

op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening krachtens een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten intensieve veehouderij;

bestaande neventak

op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening krachtens een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten neventak;

Bij12

uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies;

binnenhaven

haven voor de binnenvaart die niet onmiddellijk aan zee of aan de Westerschelde grenst;

binnenschip

schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

bouwvlak

geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar volgens het omgevingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

buisleiding

buisleiding voor het transport van gas of vloeistof en leiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën;

centrale bedrijfsmatige exploitatie

via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie dat daarbij gedurende het jaar, in verschillende perioden, aan verschillende personen die hun hoofdverblijf elders hebben, recreatieve verblijfsmogelijkheden worden geboden;

continuïteit

ontwikkeling van een bedrijf op een termijn van 10 jaar;

datacentrum

gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 5 hectare of groter en dat in hoofdzaak in gebruik is voor verwerking, uitwisseling en opslag van data. Hieronder wordt in ieder geval een data- en rekencentrum verstaan waar ondersteuning wordt gegeven voor dataverkeer of dataopslag en waar andere activiteiten worden verricht om dit functioneel te ondersteunen.

detailhandel

bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

evenement

éénmalige of ten hoogste 3 keer per jaar terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van ontspanning, kunst of cultuur;

gedeputeerde staten

gedeputeerde staten van Zeeland;

gemotoriseerde luchtsporten

in wedstrijdverband, ter voorbereiding op wedstrijden of voor recreatieve doeleinden gebruiken van gemotoriseerde luchtvaartuigen, zoals modelvliegtuigen, ultra lichte vliegtuigen, microlight aeroplanes, schermvliegtuigen, paramotorvliegen, met uitzondering van zweeftoestellen;

gesloten stortplaatsen

stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer;

glastuinbouwbedrijf

bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;

grond

grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

grond- en funderingswerk

werk in de bodem, met inbegrip van palen, damwanden en folies;

grondgebruiker

degene die gerechtigd is de grond te gebruiken krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

grootschalig bedrijventerrein

een als zodanig in een door gedeputeerde staten geaccordeerd regionaal bedrijventerreinenprogramma aangegeven bedrijventerrein, wat door de ligging, ontsluiting en het economisch belang ontwikkelingspotentie heeft;

grootschalig zelfstandig kantoor

kantoor met meer dan 1000 m² bruto vloeroppervlak waar niet-kantoorfuncties geen substantieel onderdeel uitmaken van het gebouw of de gebouwen;

grootschalige detailhandelsvoorziening

detailhandelsvoorziening met een bruto vloeroppervlak van 1500 m² of meer;

grootschalige logistiek

gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 5 hectare of groter en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;

intensieve veehouderij

niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich toelegt op de teelt van slacht-, fok-, leg-, pels- of melkdieren, waarbij de teelt plaatsvindt zonder of nagenoeg zonder weidegang, met uitzondering van een biologische veehouderij;

jachthaven

haven die naar zijn aard en inrichting bedoeld en geschikt is voor het in hoofdzaak aanleggen van pleziervaartuigen, met bijbehorende voorzieningen;

kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of stacaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover het onderkomen of voertuig geheel of ten dele blijvend is bestemd of opgericht, of wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

kas

gebouw van glas of ander lichtdoorlatend materiaal voor de teelt of veredeling van tuinbouwgewassen, fruitteelt of sierteelt;

kernwinkelgebied

binnen het centrum van een kern gelegen gebied waarin detailhandelsvoorzieningen zijn geconcentreerd;

klein schip

een klein schip als bedoeld in artikel 1.01 van het Binnenvaartpolitiereglement

kleinschalig bedrijventerrein

bedrijventerrein dat geen grootschalig bedrijventerrein is;

kleinschalig kampeerterrein

kampeerterrein dat in gebruik is als neventak bij een agrarisch of ander bedrijf of behorend bij een woning;

kunstwerk

civieltechnisch bouwwerk dat dient om een weg of verkeersbaan over een andere weg of verkeersbaan, een spoorweg, een vaarweg of ander oppervlaktewaterlichaam heen, of daaronder door, te voeren;

kwaliteitscriteria

in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde actuele kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;

kwaliteitsklasse wonen

kwaliteitsklasse wonen als bedoeld in artikel 29 van het Besluit bodemkwaliteit;

kwantitatieve gegevens

telcijfers, trendtellingen, inschattingen en afschotcijfers voor de in het faunabeheerplan beschreven diersoorten en op basis hiervan een analyse van de populatietrend;

ladingtank

tank vast verbonden met een binnenschip waarvan de wanden hetzij door de scheepsromp zelf, hetzij door van de scheepsromp onafhankelijke wanden zijn gevormd;

lawaaisport

in wedstrijdverband, ter voorbereiding op wedstrijden of voor recreatieve doeleinden gebruiken van voer- of vaartuigen met verbrandingsmotoren of modelvliegtuigen en het beoefenen van de schietsport met vuurwapens in de open lucht;

loonwerkbedrijf

Een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van gemechaniseerd loonwerk in het landelijk gebied, aan agrarische bedrijven, overheden en natuurorganisaties, zoals het uitvoeren van agrarisch loonwerk, cultuurtechnische werken, natuurbouw, grondverzet of soortgelijke dienstverlening, met inbegrip van een strategische werkvoorraad aan hulp-, bouw-, grond- of reststoffen (in verband met circulariteit). Hieronder valt in ieder geval niet het bewerken of opslaan van mest of het verrichten van werkzaamheden in de weg- en waterbouw;

loswal

kadeterrein dat bestemd en geschikt is voor het laden en lossen van schepen;

luchtkussenvoertuig

luchtkussenvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Besluit luchtkussenvoertuigen Wet geluidhinder;

motorrijtuig

motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

nazorgvoorziening

voorziening ter bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer;

neventak

bedrijfsonderdeel dat qua omvang en arbeidsinzet en gelet op de inkomsten die daaruit redelijkerwijs kunnen worden verworven niet als hoofdtak kan worden aangemerkt, of een activiteit waaruit de betrokkene niet het hoofdinkomen verwerft;

omgevingskwaliteiten

kwaliteiten die van belang zijn voor een goede leefomgeving, bij de beschrijving waarvan tenminste de navolgende aspecten in beschouwing worden genomen: luchtkwaliteit, stank, geluid, lichtvervuiling, veiligheid, bodem- en waterkwaliteit - waterbodems en grondwater daaronder begrepen -, waterkwantiteit, ecologische en natuurlijke kwaliteit, landschappelijke en beeldkwaliteit, cultuurhistorische kwaliteit, bereikbaarheid en sociale kwaliteit.

ontgassen

afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terechtkomen in de open lucht;

openbare weg

openbare weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 1 van de Wegenwet;

opstelling voor zonne-energie

samenstel van bouwwerken of een andere constructie voor het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon, geplaatst op of boven de grond of een oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van zonnepanelen op daken;

provinciale staten

Provinciale Staten van Zeeland;

provinciale weg

openbare weg in beheer bij de provincie, met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken en wat verder naar zijn aard daartoe behoort;

recreatieve bebouwing

gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor recreatief nachtverblijf en gebouwen voor recreatief dagverblijf waar dranken worden geschonken of eet- en drinkwaren voor consumptie worden bereid of verstrekt;

regionale meerwaarde

de mate waarin een bedrijf of activiteit een meerwaarde oplevert voor de economie en maatschappij in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;

regionale waterkeringen

In bijlage XIII bij deze verordening aangewezen andere dan primaire waterkeringen als bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, onder a, van de wet, die in beheer zijn bij het waterschap;

restladingdamp

damp die na het lossen in de ladingtank achterblijft;

schip

schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet;

solitair volwaardig glastuinbouwbedrijf

volwaardig glastuinbouwbedrijf dat is gevestigd buiten een concentratiegebied;

solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied

niet op bedrijventerreinen geclusterde bedrijven die volgens het omgevingsplan zijn toegelaten binnen bestaand stedelijk gebied, met inbegrip van detailhandels- en horecabedrijven;

stedelijk gebied

in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van die bebouwing en lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen;

streekproducten

kenmerkende Zeeuwse producten die op Zeeuwse grond of in Zeeuwse wateren zijn geteeld en bedoeld voor consumptie;

taxateur

taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12;

toestel

toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen;

traditionele windmolen

molen die in vroeger tijden was bedoeld voor bemaling voor waterbeheer, het malen van granen of overige ambachtelijke werkzaamheden, waarbij het gaande werk nog volledig of in overwegende mate intact is;

UN

getal van vier cijfers dat een gevaarlijke stof identificeert tijdens het transport, zoals vastgelegd in de Recommendations on the Transport of Dangerous Goods van de Verenigde Naties;

vaarwegbeheer

overheidszorg gericht op de instandhouding, bereikbaarheid en bescherming van een vaarweg en bijbehorende werken;

verduurzaming

treffen van maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens de wet is voorgeschreven voor milieu en dierenwelzijn en die strekken tot milieuwinst en het versterken van omgevingskwaliteiten;

verjaagactie

bestrijding van ganzen die op het schadeperceel aanwezig zijn of invallen;

verkeersbaan

verhardingsconstructie van een hoofdrijbaan, parallelweg, fiets- of voetpad;

vervoerder

onderneming als bedoeld in 1.2.1 van deel 1 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67);

vuurwapen

vuurwapen als bedoeld artikel 1, onder 3°, van de Wet wapens en munitie;

waterschap

bevoegd bestuursorgaan van Waterschap Scheldestromen;

waterscooter

waterscooter als bedoeld in artikel 1.01, onder A, onder 18°, van het Binnenvaartpolitiereglement;

wet

Omgevingswet.

zeehaventerreinen

terrein dat onderdeel is van het beheergebied van North Sea Port.

SSS

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II Overzicht informatieobjecten

Geometrie

Lijst met geometrieën:

aardkundig waardevolle gebieden

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_0702107b6cb34f1bb7dd30dacfd43a96/nld@2023‑12‑19;1

beheergebied brandganzen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_1b385cf8a5eb4cccaeb25dda8820012c/nld@2023‑12‑19;1

beheergebied zwervende damherten

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_55dcde577ec445c8b1004f059811b501/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied ankerplaatsen provinciale vaarwegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_64886cedeb424cfcb3edd66c83b00698/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied ankerverbod provinciale vaarwegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_3811c938d5b84a4cab4fea7bb7ce09e4/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied beheer provinciale vaarwegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_63f130c04d114e549d2c40a0414ce4c0/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied beheer provinciale wegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_098ea17f74fe4e58b45d4367d555d1aa/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied objecten vrijheid van meningsuiting provinciale wegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_50ddfc0874a74799abf522de4df5d924/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied scheepvaartafmetingen en diepgang schepen provinciale vaarwegen A

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_18e32d30551b4792bf4155f77d7cdc32/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied scheepvaartafmetingen en diepgang schepen provinciale vaarwegen B

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_6709c96067b84d06915386a76f82746a/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied scheepvaartafmetingen en diepgang schepen provinciale vaarwegen C

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_3fcbaf51812f4302a832cbebcd2d4df7/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied scheepvaartafmetingen en diepgang schepen provinciale vaarwegen D

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_5a60caad29844b7a9ce75784eefa66a7/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied scheepvaartafmetingen en diepgang schepen provinciale vaarwegen E

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_3502325d1ba64b35aba9f6fef2f1fb5f/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied scheepvaartafmetingen en diepgang schepen provinciale vaarwegen F

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_a306e5660e9b49c7b341cb1a03557d95/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied toegangsdam buiten de berm voor landbouw- en tuinbouwproducten

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_a4c68c8739fb4509b3cd566fac3782a2/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied uitzichtstroken provinciale wegen buiten de bebouwde kom

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_b2158aadeefa428395ef92b0f604fc93/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied verbod op objecten vrijheid van meningsuiting provinciale wegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_c1a05e89e6b84cf1be9f16dd4bfb4c73/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied verbod toegangsdam buiten de berm voor landbouw en tuinbouwproducten

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_3d0a619768504e1eac0ec180ceebbee5/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied vrijwaringszone bouwwerken provinciale wegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_18dfee7db72245ecb5d5731ac324d998/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied vrijwaringszone provinciale wegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_c6fd0b560e4b4e18997356357e747970/nld@2023‑12‑19;1

beperkingengebied vrijwaringszone werken provinciale vaarwegen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_17f561017c0b476da6c3ba6c9291c5f3/nld@2023‑12‑19;1

buiten de bebouwde kom

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_940adf321d134b9288c92d06b672cae9/nld@2023‑12‑19;1

duisternisgebieden en in het invloedgebied

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_db4441f8dc6940b99053e98fcbd07d15/nld@2023‑12‑19;1

ganzenrustgebieden

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_c24773a918084019b7b52ad920b9ceae/nld@2023‑12‑19;1

gemiddelde kans op overstroming per jaar 1/25

/join/id/regdata/pv29/2023/norm_28abf4eaca7349f9a96f79c52e8fc155/nld@2023‑12‑19;1

/join/id/regdata/pv29/2023/norm_28abf4eaca7349f9a96f79c52e8fc155/nld@2024‑12‑23;2

gemiddelde kans op overstroming per jaar 1/100

/join/id/regdata/pv29/2023/norm_f5de3acd890b48a699563d16257a7847/nld@2023‑12‑19;1

gesloten stortplaatsen

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_abed7301f8cb4c8a85f276bf5f54b5b0/nld@2023‑12‑19;1

grondwaterbeschermingszone

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_df7be5f3b13d49259e93933a1c061420/nld@2023‑12‑19;1

invloedsgebieden

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_7e2d7811fcff4a7885692bc3d31de7e8/nld@2023‑12‑19;1

laaggelegen gebieden

/join/id/regdata/pv29/2024/locatiegroep_1f0303ae8114491795ed3358286c7dfc/nld@2024‑12‑20;1

regionale waterkeringen

/join/id/regdata/pv29/2023/locatiegroep_32183d712f3f4e399a360f2b2b6935a2/nld@2023‑12‑19;1

stiltegebied a

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_64bc3513dcef493da204f45f40e6559c/nld@2023‑12‑19;1

stiltegebied b

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_6e32a2185a454d8d93a209e8209a5825/nld@2023‑12‑19;1

stiltegebied overig

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_7ae4a862b03d477485995ffe9292a482/nld@2023‑12‑19;1

vaarweg

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_9d8fde66962c4963904590c62ca093c1/nld@2023‑12‑19;1

waterwingebied

/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_bef0aae819594139b0eece476476b0b3/nld@2023‑12‑19;1

TTT

Bijlage III wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage III LIJST NIEUWE ECONOMISCHE DRAGERS

Bijlage behorende bij artikel 5.1 vijfde lid

LANDBOUW VERWANTE ACTIVITEITEN

Activiteit-categorie

Activiteit

Nieuwvestiging

Verkoop eigen agrarische producten

 
 

Agrarische hulpbedrijven

Loonwerkbedrijven

x

-

Drainagebedrijven

-

-

Veehandelsbedrijven

x

-

Toeleverende bedrijven

-

-

Spermabank

-

-

Foeragehandel

x

-

Zaaizaad en pootgoed

x

-

Opslag agrarische producten

x

-

Hoefsmederij

-

Semi-agrarische bedrijven

Hoveniersbedrijven

x

-

Boomverzorgingsbedrijven

-

-

Natuur- en landschapsbeheer

-

-

Tuincentrum

x

-

Vis/escargot/wormkwekerij

-

Huisvesting arbeidsmigrantentijdelijke werknemers

-

x

Zorgboerderij; sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf bv. resocialisatie, therapie, gehandicapten, dagbesteding

-

-

Zorgwoning behorende bij agrarisch bedrijf

-

-

OPSLAG:

Caravans, boten, inboedel en overige opslag

-

Verblijfsrecreatie

Kampeerboerderij

-

-

Appartementen; verhuur

-

-

Hotelaccommodatie

-

Dagrecreatie

Logies met ontbijt

-

-

Horeca; restaurants, eethuis, ijssalon, theeschenkerij, partycentrum, bezoekerscentrum, paardenpension/-stalling, sauna

-

-

Verhuur; paarden, fietsen, kano's, trapauto's

x

-

Manage

x

-

Overige dagrecreatieve voorzieningen

x

AAN HUIS-GEBONDEN-BEROEPEN

Individuele paramedische of Therapeutische praktijk

-

-

Dierenarts

-

-

Atelier

-

-

Overige aan huis gebonden beroepen

-

MEDISCH VERWANTE DIENSTVERLENING

Privékliniek

-

-

Kuuroord

-

-

Dierenkliniek

-

-

Groepspraktijk

-

OVERIGE DIENSTVERLENING

Cursuscentrum

-

-

Crèche/Peuterspeelzaal

-

-

Museum/Tentoonstellingsruimte

-

-

Dierenasiel/-pension

-

-

Kapper

-

-

Computerservicebedrijf

-

-

Adviesbureau

-

-

Geluidsstudio

-

-

Antiekhandel

-

AMBACHTELIJKE LANDBOUWPRODUCTVERWERKENDE BEDRIJVEN

Slachterij

-

-

Vleesverwerking

-

-

Zuivelverwerking

-

-

Plantaardige producten

-

-

Imkerij

-

-

Palingrokerij

-

-

Wijnmakerij

-

-

Bierbrouwerij

-

-

Riet- en vlechtwerk

-

OVERIGE AMBACHTELIJKE BEDRIJVEN

Bouwbedrijven

-

-

Schilderbedrijven

-

-

Installatiebedrijven

-

-

Elektrotechnische installatiebedrijven

-

-

Dakdekkersbedrijf

-

-

Rietdekkersbedrijf

-

-

Houtzagerij en -schaverij

-

-

Speeltoestellenfabricage

-

-

Lasinrichtingen/bankwerkerijen

-

-

Vervaardiging medische instrumenten en orthopedische artikelen

-

-

Meubelmakerij/restauratie

-

-

Vervaardigen en reparatie sieraden

-

-

Vervaardigen reparatie muziekinstrumenten

-

-

Spel- en speelgoedfabricage

-

-

Spinnen en weven van textiel

-

-

Vervaardigen van textielwaren

-

-

Kledingvervaardiging

-

-

Reparatiebedrijven en gebruiksgoederen

-

-

Pottenbakkerij

-

-

Natuursteenbewerking/beeldhouwerij

-

-

Zeefdrukkerij

-

UUU

Binnen bijlage V wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

C. Gekoppeld aan recreatieve kwaliteit, bebouwde omgeving en infrastructuur

I. De (hoogte van de) bebouwing mag het open Deltalandschap van het Veerse Meer gebied niet verstoren.

De regels voor bebouwing zijn als volgt:

  • De zichtlijnen naar karakteristieke oriëntatiepunten of een historisch silhouet mogen niet verstoord worden (waaronder kerken Wolphaartsdijk en Kortgene, stadsgezicht Veere).

  • Ontwikkelingen versterken het landschap en de landschappelijke beleving.

  • (Zeer) hoge bouwwerken (bijvoorbeeld windmolens, masten en antennes) zijn niet wenselijk op de oevers en dammen van het Veerse Meer (buiten de concentratielokaties).

  • Binnen agrarische bouwblokken volgt men de regels van het omgevingsplan.

  • Binnen de contouren van het Veerse Meer mag niet in het water gebouwd worden.

Tabel_Haven_Vesting Veere
afbeelding binnen de regeling
Tabel_Algemeen
afbeelding binnen de regeling

II. Leg het accent op kwaliteitsverbetering, verduurzaming en maatschappelijke meerwaarde.

In ieder geval moet ook worden voldaan aan het ontwikkelkader uit onderdeel 5 van deze bijlage.

III. Sta geen permanente nieuwvestiging buiten aandachtsgebieden toe en sluit bij voorkeur aan op de bestaande bebouwingscontouren. 

Onder bestaande bebouwingscontouren worden zowel bestaand  stedelijk gebied als andere bestaande clusters van (recreatieve) bebouwing verstaan.

IV. (Weg)Infrastructuur is passend bij de (gebruiks)functies.

Nieuwvestiging dan wel uitbreiding/aanpassing van bestaande bedrijven hebben invloed op de omgeving. Deze behoeven een goede (publieke) infrastructuur. Hierbij gaat het o.a. over bereikbaarheid, (openbare) vervoersvoorzieningen, toegankelijkheid en beschikbaarheid van nutsvoorzieningen, watertoevoer, internet, e.d. Bij voorziene impact wordt voor de betreffende infrastructurele onderdelen een impactstudie geëist.

V. Behoud de vitaliteit van het landelijk gebied.

Grote waarde wordt gehecht aan behoud van de karakteristieke openheid van het agrarische landschap rondom het Veerse Meer en de vitaliteit van het landelijke gebied. Bestaande agrarische bedrijven behouden de ontwikkelingsmogelijkheden die ze hebben op grond van hoofdstuk 5 in deze verordening.

Deelname aan maatschappelijke opgaven of kwaliteitsimpulsen m.b.t. groen- en landschapsontwikkelingen gebeurt op basis van vrijwilligheid.

VI. Bied alleen ruimte aan ondernemers die in hun ontwikkelplannen de identiteit en de specifieke kwaliteiten van het gebied respecteren en versterken.

VVV

Binnen bijlage IX wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4 Strandwal Walcheren

afbeelding binnen de regeling

Fenomeen: Strandwal

Waardering: Provinciaal niveau

Huidig gebruik: Landbouw, bewoning

Bescherming: Natuurgebied, Nb-wet, Nationaal Landschap, Provinciaal Belvedere gebied

Bodemsoort: Zeekleigronden

Vegetatie:    Landbouw: Bouwland

Ouderdom: Laat Subatlanticum

Toelichting fenomeen: 

De oost-west oriëntatie van de strandwal op Walcheren is bijzonder. Daarnaast is de strandwal geselecteerd als Aardkundig waardevol gebied omdat de strandwal goed in het landschap waarneembaar is. 

De strandwal van Walcheren is ongeveer 350 jaar na Chr. gevormd en bereikte zijn maximale omvang 1000 jaar na Chr. Zeeland was op dat moment een gebied met schorren en platen. Voor de kust werd een strandwal gevormd. Strandwallen zijn langgerekte zandbanken die evenwijdig aan de kust zijn opgeworpen in de branding. Het strandwalvormende proces speelt zich af in de strook langs de kust waarin de golfbewegingen tot aan de bodem reiken. In de nabijheid van de kust kan door golfwerking en zeestromingen zand uit de ondergrond worden losgemaakt en in de vorm van een strandwal worden afgezet.

Bijna langs de gehele Nederlandse kust zijn de strandwallen noord-zuid georiënteerd. Door de uitstroom van de toenmalige Schelde via de huidige Oosterschelde ontstond een stroming in westelijke richting. Hierdoor ontstond de oost-west oriëntatie van de strandwal van Walcheren. 

De strandwal van Walcheren is niet meer actief en door landbouw vastgelegd. De wal is als rug nog goed zichtbaar in het landschap.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bescherming: 

13 % van het totale gebied is natuurgebied. Het gebied valt geheel in het Nationaal Landschap Walcheren. Een klein deel in het westen, slechts 2 %, valt onder de Nb-wet (Beschermd Natuurmonument en Natura 2000). Het gebied is 100% Provinciaal Belvedere gebied

Overig: -

WWW

Binnen bijlage IX wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

10 Yerseke en Kapelsche Moer

afbeelding binnen de regeling

Fenomeen: Inversie kreekruggen, oeverwallen en poelgronden

Waardering: Nationaal niveau

Huidig gebruik: Natuur, landbouw, bewoning, recreatie

Bescherming: Natuurgebied, Nb-wet, Provinciaal Belvedere gebied 

Bodemsoort: Hollebollige gemoerde zeekleigronden en gewone zeekleigronden

Vegetatie: Grasland met enkele boomgaarden en stukjes bouwland

Ouderdom: Midden Subboreaal

Toelichting fenomeen:

De Yerseke en Kapelse Moer zijn één van de weinige authentieke gebieden waar het kenmerkende oude Zeeuwse polderlandschap nog bewaard is gebleven.

In dit landschap dat door de zee en de mens is gevormd, kunnen ruwweg twee delen worden onderscheiden. De hogere delen, vaak ontstaan door inversie van het oorspronkelijke reliëf, bestaan uit kreekruggen en oeverwallen. De lagere delen, de zogenaamde poelgronden bestaan uit zeeklei met veen in de ondergrond. Door ontwatering en inklinking is het veen gaan oxideren en zijn hoogteverschillen in het landschap ontstaan. Lokaal is zout uit het onderliggende veen gewonnen (moernering) waardoor het reliëf mede is bepaald.

Het gebied wordt gekenmerkt door een mozaïek van kleine weilanden, oude drinkputten en heggen en heeft een tamelijk gesloten karakter. Dit landschap geeft een fraai beeld van hoe het hele gebied er vroeger na de inpolderingen in de veertiende eeuw heeft uitgezien. In de Yerseke en Kapelse Moer is een hobbelig microreliëf ontstaan als gevolg van inklinking en moernering, de gevolgen van de winning van veen en zout uit de veenlagen onder de klei. Het proces van inklinking in nog gaande. Voor de aanleg van het Kanaal door Zuid-Beveland vormden de Yerseke en Kapelse Moer één aaneengesloten graslandgebied. Het gebied heeft een zout milieu vanwege zeewater uit het kanaal dat als kwel onder de dijk door omhoog komt. Dit zilte milieu zorgt voor de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren. Het grasgebied is vanwege de rustige ligging en het vochtige milieu van groot belang voor grote aantallen vogels.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Toelichting bescherming:

Het gebied bestaat voor 50% uit natuurgebied. Dit is in handen van Staatsbosbeheer (Kapelse Moer) en Zeeuws Landschap (Yerseke Moer). Het gebied is voor 60% Natura 2000-gebied (Nb-wet) en voor ongeveer 95% Provinciaal Belvedere gebied (een klein deel in het zuiden van Yerseke Moer valt erbuiten).

Overig: 

Aardkundige aandachtsgebieden (Gonggrijp, 1989), Operatie Landijs

Externe link: Home | Stichting Het Zeeuwse Landschap

Door het natuurgebied loopt een wandelroute. De wandelroute is toegankelijk van 15 juli tot 1 november (tijdens het broedseizoen is het gebied niet toegankelijk).

XXX

Binnen bijlage IX wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

12 Verdronken Zwarte Polder

afbeelding binnen de regeling

Fenomeen: Intergetijdengebied, slikken en schorren, geulen en kreken en duinen

Waardering: Nationaal niveau

Huidig gebruik: Natuur, recreatie

Bescherming: Natuurgebied, Nb-wet, Nationaal Landschap, Provinciaal Belvedere gebied 

Bodemsoort: Kalkloze zandgronden 

Vegetatie: Duinvegetatie en kweldervegetatie

Ouderdom: Laat Subatlanticum

Toelichting fenomeen:

Het natuurreservaat de Verdronken Zwarte Polder is een zeldzaam en zeer representatief slikken- en schorrengebied gelegen achter een duinenrij.

Het gebied is een door de mens ingepolderd stuk land dat als gevolg van stormvloeden (dijkdoorbraaken) onder water is komen te staan. Een deel van het verdronken land is opnieuw bedijkt en ingepolderd. In het deel waar dit niet is gebeurd, heeft de zee toegang gehouden en is er een intergetijdengebied ontstaan.

In de overstroomde polder zijn aanvankelijk slikken en schorren met geulen en kreken ontstaan. Langs de kust heeft zich een lage duinenrij ontwikkeld die, op een kleine kreekingang na, het schorrengebied afsluit van de zee. Via deze kreek staat het gebied tijdens hoogwater onder invloed van de zee. Langs deze kreek hebben zich oeverwallen ontwikkeld.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bescherming:

55% van het totale gebied is natuurgebied (Zeeuws Landschap). Verdronken Zwarte polder valt onder de Nb-wet (88% Beschermd Natuurgebied en 100% Natura 2000). Het gebied is onderdeel van het Nationaal Landschap West Zeeuws-Vlaanderen (100%) en is tevens Provinciaal Belvedere gebied (100%).

Overig: 

Aardkundige aandachtsgebieden (Gonggrijp, 1989), Operatie Landijs

Externe link: www.hetzeeuwselandschap.nl

In het gebied zijn wandelroutes uitgezet. Deze wandelroute is vrij toegankelijk.

YYY

Binnen bijlage IX wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

15 De Putting

afbeelding binnen de regeling

Fenomeen: Poelgronden

Waardering: Provinciaal niveau

Huidig gebruik:   Natuur  

Bescherming: Natuurgebied

Bodemsoort: Hollebollige gemoerde zeekleigronden en geëgaliseerde zeekleigronden 

Vegetatie: Dras, riet en grasland

Ouderdom: Midden Subboreaal 

Toelichting fenomeen:

De Putting is één van de oudste polders van Zeeuws-Vlaanderen. Het authentieke karakter van het landschap is hier bewaard gebleven.

In het zeekleilandschap dat door de zee en de mens is gevormd, kunnen ruwweg twee delen worden onderscheiden. De hogere delen, vaak ontstaan door inversie van het oorspronkelijke reliëf, bestaan uit kreekruggen en oeverwallen. De lagere delen, de zogenaamde poelgronden bestaan uit zeeklei met veen in de ondergrond. Door ontwatering en inklinking is het veen gaan oxideren en zijn hoogteverschillen in het landschap ontstaan. Lokaal is zout uit het onderliggende veen gewonnen (moernering) waardoor het reliëf mede is bepaald.

De Putting bestaat uit poelgronden. Door inklinking en moernering, het winnen van veen en zout, is de polder lager komen te liggen. Centraal in de polder beheert Staatsbosbeheer een groot weidevogelreservaat (circa 60 ha), waar zichtbaar is hoe het gebied er vroeger uitgezien moet hebben. De waterstand is ten behoeve van de vogels hoog en de begrazingsdruk door runderen is laag. In de winter fungeert het gebied als opvang voor overwinterende ganzen en eenden. 

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bescherming: 

Het natuurgebied (94%) is in handen van Externe link: Staatbosbeheer. 

Overig:

Het gebieden is niet vrij toegankelijk. Aan de Karnemelksstraat is een kijkheuvel opgeworpen van waar men een redelijk uitzicht heeft over het weidegebied.

ZZZ

Binnen bijlage IX wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

18 Otheense kreek

afbeelding binnen de regeling

Fenomeen: Niet actief kreeksysteem, deels watervoerend

Waardering: Nationaal niveau

Huidig gebruik: Natuur, landbouw, bewoning, recreatie

Bescherming: Natuurgebied

Bodemsoort:    Open water en zeekleigronden

Vegetatie: Landbouw: grasland en bouwland

Ouderdom: Laat Subatlanticum

Toelichting fenomeen:

De Otheense kreek is een niet actief kreeksysteem, er is geen sprake meer van getijdenwerking en kreekvormende processen. Een groot deel van het systeem is bijzonder gaaf van vorm. Naast de hoofdkreek zijn verschillende zijtakken nog steeds watervoerend.

De Otheense kreek is een door getijdenwerking ontstane kreek. In een kreek stroomt water met eb en vloed in en uit waarbij sediment wordt achtergelaten. In de bedding ligt het zwaardere zandige sediment en verder van de kreek is klei afgezet. Op sommige plaatsen ligt er aan weerszijden langs de kreek een lage oeverwal die bij elke vloed steeds een beetje wordt opgehoogd.

Na inpoldering van een kreek begint het proces van reliëfomkering door ontwatering en inklinking. Klei klinkt in en zand niet. Dit heeft als gevolg dat het oorspronkelijke laagste deel van het landschap uiteindelijk het hoogste deel is geworden. Dit hogere deel wordt in het huidige landschap als een kreekrug aangeduid en bestaat vaak uit twee parallel aan elkaar lopende ruggetjes (de oude oeverwallen) met een flauwe laagte ertussenin (de oude kreek).

De Otheense kreek is een grootschalige kreek met open water inclusief zijtakken. Na indijking heeft het kreeksysteem, op het meest noordelijk gelegen deel na, zijn vorm behouden en voeren naast de hoofdkreek ook de verschillende zijtakken nog steeds water. De ligging van de kreek is nog volledig te volgen in het open landschap.

In de 16e en 17e eeuw hebben Axel en de omringende ambachten zwaar geleden onder de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). De regio was jarenlang frontgebied. De Staten van Zeeland hebben ter verdediging van de streek grote delen van het Vlaamse polderlandschap onder water laten lopen en het daarmee overgegeven aan de werking van eb en vloed. De toen uitgeschuurde geulen zijn nog op veel plaatsen in het landschap zichtbaar. Het krekengebied rond Axel vertoont nog tal van oude vestingsresten.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Toelichting bescherming:

46% van het gebied is natuurgebied (Staatsbosbeheer en particulier).

Overig: -

AAAA

Binnen bijlage IX wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

26 Verdronken land van Zuid-Beveland

afbeelding binnen de regeling

Fenomeen: Platensysteem met veenbanken

Waardering: Provinciaal niveau

Huidig gebruik: Natuur, recreatie

Bescherming: Natuurgebied, Nb-wet, Nationaal Park

Bodemsoort: Open water en niet gerijpte minerale gronden

Vegetatie: Kweldervegetatie

Ouderdom:    Laat Subatlanticum

Toelichting fenomeen:

Het Verdronken land Zuid-Beveland is waardevol, omdat het een actief platensysteem in veenafzettingen is.Stormvloeden zijn van grote betekenis geweest voor de vorming van het Zeeuwse landschap. Door stormvloeden is Zeeland veranderd in een eilandenrijk. Voor de stormvloeden bestond Zeeland uit een groot veengebied achter een gesloten strandwal. Door zware stormvloeden werd de strandwal op een aantal plaatsen doorbroken en kon de zee het veengebied binnendringen. Door golfwerking werd een groot deel van het veenpakket afgebrokkeld. Op plaatsen waar het water niet de kracht had het veen weg te spoelen, werd het veen overspoeld. Een voorbeeld hiervan zijn de veenbanken die in het Verdronken land van Zuid-Beveland voorkomen.

Het Verdronken land van Zuid-Beveland is een oude polder die door overstromingen aan het einde van de 16e eeuw onder invloed van de zee is komen te staan. Tijdens de St. Felixvloed in 1530 werd een deel van Zuid-Beveland en geheel Noord-Beveland overstroomd. Grotendeels is het land weer terug gewonnen op de zee, maar het Verdronken land van Zuid-Beveland is niet opnieuw ingepolderd. In het gebied lagen oorspronkelijk 18 dorpen. Nu bestaat het Verdronken land van Zuid-Beveland uit een complex van schorren en slikken.

Op de slikken zijn sommige dorpen, die in de golven verdwenen zijn, bij laag water nog goed herkenbaar. Door de lage dynamiek van deze zeearm gaat de opslibbing hier traag. De oude dorpen zijn met oesterbanken overgroeid.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bescherming:

Het Verdronken land van Zuid-Beveland is voor 45% natuurgebied (Externe link: Natuurmonumenten). Het valt grotendeels onder de Nb-wet (98% Beschermd Natuurmonument en 99% Natura 2000). Het schorren- en slikkengebied is geheel onderdeel van Externe link: Nationaal Park Oosterschelde.

Overig:

Externe link: www.natuurmonumenten.nl

Het natuurgebied kan alleen onder leiding van een gids bezocht worden.

BBBB

Bijlage X wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage X LIJST MET VERBODEN ACTIVITEITEN IN GRONDWATERBESCHERMINGSZONES

Activiteit

Als bedoeld in artikel van het Besluit activiteiten leefomgeving

Opslaan, mengen, scheiden en verdichten van bedrijfsafval of gevaarlijk afval voorafgaand aan inzameling of afgifte

3.39

Op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen op gevaarlijke afvalstoffen buiten stortplaatsen

3.40d

Zuiveringsvoorziening voor ingezameld of afgegeven afvalwater

3.41

Oppervlaktebehandeling met oplosmiddelen IPPC

3.44

Afvangen kooldioxide voor ondergrondse opslag

3.47

Raffinaderij

3.57

Maken van cokes

3.60

Basismetaal

3.66

Complexe minerale industrie

3.69

Basischemie

3.72

Stortplaats of winningsafvalvoorziening

3.84

Verbranden van afvalstoffen in een IPPC-installatie

3.87

Minerale producten industrie

3.111

Scheepswerven

3.144

Metaalproductieindustrie

3.103

Rubberindustrie en kunstofindustrie

3.134

Autodemontagebedrijf en tweewieler demontagebedrijf

3.152

Verwerken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

3.184

Zuiveringstechnisch werk

3.173

Bedrijf voor het telen en kweken van waterplanten of waterdieren

3.221

Tankstation

3.296

Bunkerstation en andere tankplaatsen voor schepen

3.272

 Opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal 

 3.285

 Autosport en motorsport, zoals crossterrein, racebaan of kartbaan 

 3.304

 Jachthaven

 3.308

 Schietbaan

 3.311

 Camping of openbaar zwembad 

 3.317

 Spoorwegemplacement 

 3.295a

Het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen op militaire objecten 

 3.334

 Luchthavens

 

Winning van mergel, zand of grind, 

  kalkzandsteen, kalk, steenkolen, turf of andere delfstoffen 

 

CCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.164 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning onderwater flora en fauna

Een omgevingsvergunningkanomgevingsvergunning kan worden verleend voor educatieve of onderzoeksdoeleinden. Dit doel moet duidelijk blijken uit de bij de aanvraag overgelegde gegevens.

DDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.1 Bedrijven

In artikel 5.1.1 worden regels gesteld over de ontwikkeling van bedrijven. Noodzaak in verband met provinciaal belang is gelegen in: zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling en concentratie alsmede het voorkomen van een onnodige inbreuk op de kwaliteit / openheid van het buitengebied. Tevens streeft de Provincie naar herstructurering van bestaande terreinen.

In het eerste lid is tot uitdrukking gebracht dat de ontwikkeling (vestiging en uitbreiding) van bedrijvigheid in beginsel moet plaatsvinden op locaties waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening al een bedrijf is toegestaan. Dit kan op grond van een omgevingsplan, een projectbesluit of een omgevingsvergunning.

Voorts mag bedrijvigheid worden toegelaten op nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen, binnen het kader zoals bedoeld in de ladder duurzame verstedelijking. Een beleidsmatige doelstelling is verder dat het overgrote deel van de nieuw te ontwikkelen bedrijvigheid wordt geclusterd op of aansluitend aan grootschalige bedrijventerreinen. Voor de begrenzing van deze terreinen is uitgegaan van de ten tijde van de voorbereiding van de verordening geldende bestemmingsplannen waarin deze terreinen voor bedrijven zijn bestemd. Daarbij is gekozen voor een (bruto) begrenzing van de terreinen met inbegrip van de groenstroken rond de terreinen. De aanwijzing in deze verordening als "grootschalig bedrijventerrein" is gebaseerd op de door de regio's opgestelde bedrijventerreinenprogramma's. Het betreft terreinen met een zekere ontwikkelingspotentie gezien de ligging, de ontsluiting en het economisch belang.

De bestaande grootschalige bedrijventerreinen zijn:

Regio De Bevelanden

  • Hertenweg (gemeente Borsele)

  • De Poel I en IV, De Poel II en III en Deltaweg (gemeente Goes)

  • Smokkelhoek (gemeente Kapelle)

  • Nishoek en Olzendepolder (gemeente Reimerswaal)

Regio Schouwen-Duiveland

  • Bruinisse en Straalweg (gemeente Schouwen-Duiveland)

Regio Tholen

  • Welgelegen (gemeente Tholen)

Regio Walcheren

  • Arnestein en Mortiere I (gemeente Middelburg)

  • Kenniswerf (Edisonweg, Binnenhavens), Poortersweg en Souburg (gemeente Vlissingen)

Regio Zeeuws-Vlaanderen

  • Handelspoort, Koegorspolder en Noorderdokken (gemeente Terneuzen)

  • Hogeweg en Hogeweg V (gemeente Hulst)

De door de regio’s opgestelde bedrijventerreinenprogramma’s behoeven de instemming van Gedeputeerde Statengedeputeerde staten. In aanvulling op bovengenoemde bestaande grootschalige bedrijventerreinen is nieuwvestiging van nieuwe grootschalige bedrijventerreinen op grond van deze verordening niet uitgesloten. Bij de indeling tussen grootschalige en kleinschalige terreinen geldt in het algemeen dat kleinschalige bedrijventerreinen ruimte bieden aan bedrijven tot en met milieuhindercategorie 3 en met een kavelgrootte van maximaal 0,5 hectare. Kleinschalige bedrijventerreinen zijn primair bedoeld voor bedrijvigheid die qua aard en schaal aansluiten bij de plaats of de omgeving waar het toe hoort. Grootschalige bedrijventerreinen worden over het algemeen gekenmerkt door een grotere kavelgrootte en de mogelijkheid voor het accommoderen van bedrijfsactiviteiten tot en met milieuhindercategorie 4. Bedrijvigheid op grootschalige terreinen heeft veelal een regionale of bovenregionale schaal.

Een omgevingsplan dat nieuwvestiging of uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk maakt, maakt tevens aannemelijk dat de inrichting van het bedrijventerrein klimaatbestendig is en dat duurzaam beheer en onderhoud gewaarborgd is.

Klimaatbestendig wil zeggen dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de mate waarin een gebied bestendig is tegen hittestress, droogte, wateroverlast en overstromingsrisico’s. Dit uitgangspunt sluit aan bij het landelijke en Zeeuwse beleid voor klimaatadaptatie. In het landelijke Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is vastgelegd dat Nederland in 2050 klimaatbestendig moet zijn ingericht. In Zeeland is dit met de mede-overheden uitgewerkt in de Klimaatadaptatie Strategie Zeeland 2021-2026 (KasZ) inclusief bijbehorende Uitvoeringsagenda en convenant. Deze documenten zijn door alle bevoegde gezagen vastgesteld. In beginsel is daarmee elk bevoegd gezag gehouden aan de opgave. In de KasZ staat over het klimaatbestendig inrichten van de buitenruimte dat (…) voor alle nieuwe ontwikkelingen, binnen en buiten het bestaand bebouwd gebied de klimaatopgave verplicht wordt meegenomen in de brede (o.a. ruimtelijke) afweging (…). Het uitgangspunt is dat de ontwikkeling in eerste instantie vanuit zichzelf klimaatbestendig moet zijn. Daarnaast moet afgewogen worden of de ontwikkeling bij kan dragen aan het oplossen van de klimaatopgave van de omgeving waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt.

Onder duurzaam beheer wordt verstaan een verzorgde openbare ruimte en maatregelen die leiden tot een intensiever gebruik van ruimte en, zo mogelijk, maatregelen die leiden tot een hoger bedrijfseconomisch rendement en minder milieubelasting.

Daarnaast maakt de motivering bij een omgevingsplan, dat nieuwvesting of uitbreiding mogelijk maakt, aannemelijk dat in de woonbehoefte van de toekomstige werknemers wordt voorzien (tweede lid onder sub e). Dit is vooral nodig als er sprake is van een substantiële toename van werkgelegenheid en is nog meer van belang als de verwachting is dat een deel van deze arbeidskrachten in het buitenland geworven zal worden of als de bedrijvigheid veel tijdelijke arbeidskrachten aantrekt. Een dergelijke motivering kan gebaseerd zijn op een effectrapportage bij nieuwe bedrijvigheid, waarvoor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een handreiking heeft gemaakt.

Wat een goede landschappelijke inpassing ten behoeve van biodiversiteit en landschap is hangt af van de locatie en de omvang van de bebouwing in relatie tot het omliggende gebied. Er is ruimte voor maatwerk om op de betreffende locatie tot een goede landschappelijke inpassing te komen. Als indicatie geldt voor een afschermende groengordel een breedte van 10 meter als algemene norm. Dit met een passende hoogte en gebiedseigen soorten. De landschappelijke inpassing wordt toegelicht in een plan voor de landschappelijke inpassing dat bestaat uit een inrichtingstekening van de ruimtelijke ontwikkeling, met een toelichting van tekst en beeldmateriaal. 

Daarin zijn opgenomen:

  • Een beschrijving van de ontwikkeling; 

  • Kenmerken van de locatie en visualisaties; 

  • Een tekening van de inrichting voor en na de ontwikkeling met locaties en omvang van gebouwen, verharding, beplanting, perceelsranden;

  • Een beheerplan; 

  • Een beplantingslijst.

Kleinschalige bedrijventerreinen hebben beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Het dient dan te gaan om een eenmalige beperkte afronding, waarbij de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbetert. Het begrip éénmalig is voor het eerst benoemd in de Omgevingsverordening Zeeland 2018. Eénmalig betekent daarom dat kleinschalige bedrijventerreinen die na 7 november 2018, de datum van inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Zeeland 2018, al zijn uitgebreid niet meer in aanmerking komen voor een verdere uitbreiding. IJkpunt hierbij is de datum van het onherroepelijk worden van het betreffende bestemmingsplan. Ook terreinen die al als afgerond kunnen worden beschouwd, door het bereiken van landschappelijke of infrastructurele grenzen kunnen niet verder uitgebreid worden. Onder een beperkte afronding waaronder wordt verstaan een netto afronding of uitbreiding van ten hoogste 20% of maximaal 0,5 hectare. Onder een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt in ieder geval niet verstaan het verwezenlijken van een gebruikelijke landschappelijke inpassing (groenstrook van 5 tot 10 meter breed). Die maakt immers deel uit van de in lid 2 regel d benoemde reguliere eisen die aan dergelijke ontwikkelingen mogen worden gesteld. Tevens wordt opgemerkt dat de verplaatsing van bedrijven uit de kern niet per definitie een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein met zich mee brengt. Onder een verbetering van ruimtelijke kwaliteit wordt onder andere verstaan een meer dan gebruikelijke groenstructuur rond het bedrijventerrein of het oplossen van bedrijfsgerelateerde knelpunten door de aanwezigheid/uitbreiding van het bedrijf op die locatie. Voorbeelden hiervan zijn een aanzienlijke verbetering van de openbare ruimte/de inrichting of de ontsluiting van het terrein of de directe omgeving ervan, het oplossen van hinder door geur, trilling, geluid, stof, het oplossen van knelpunten op het gebied van externe veiligheid, enzovoorts.

Hoewel de hoofdregel in het derde lid staat, zijn er specifieke situaties denkbaar waarin een win-win situatie kan ontstaan voor zowel de ondernemer als de provinciale en algemene belangen en het noodzakelijk is meer dan de norm uit te breiden. Deze situaties zijn altijd per geval te beoordelen. Bij deze beoordeling is het een voorwaarde dat elders in de Provincie Zeeland alle uitbreiding boven de gegeven norm wordt gesaneerd en de mogelijkheid van bedrijfsvestiging uit het omgevingsplan wordt gehaald. Het doel hiervan is dat er netto geen uitbreiding van bedrijventerreinen plaatsvindt. Daarnaast is dit wel een extra mogelijkheid voor bedrijven. De win-win situatie kan met name ontstaan als er naast de eenmalige uitbreiding bovendien aanwezige en/of te verwachten andere knelpunten tegelijkertijd verminderen/oplossen. Daarnaast is deze regeling een instrument om de herstructurering/sanering van verouderde bedrijventerreinen verder te stimuleren.

De hoofdregel dat bedrijven alleen zijn toegestaan op een bedrijventerrein en locaties waarop reeds bedrijven zijn toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, is niet van toepassing op enkele in het vijfde lid genoemde bedrijven, voorzieningen en activiteiten. Het betreft onder andere specifieke voorzieningen zoals afvalstort, grondstoffenwinning, olie en gaswinning, horeca- en recreatiebedrijven. Daarnaast zijn hier ook genoemd de zogenaamde nieuwe economische dragers en andere niet-agrarische activiteiten in het landelijke gebied.

Nieuwe economische dragers en andere niet-agrarische activiteiten in het landelijke gebied

De verwachting bestaat dat een substantieel deel van de agrarische ondernemers de agrarische activiteiten zal beëindigen. Herbestemming of sanering van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen is noodzakelijk om verpaupering te voorkomen. Nieuwe economische dragers leveren een bijdrage aan het behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied. De Provincie streeft naar voldoende ruimte voor nieuwe en uitbreiding van bestaande niet- agrarische en semi-agrarische activiteiten in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat deze activiteiten qua aard, schaal, omvang en verkeer aantrekkende werking passen in het landelijk gebied. Bovendien wil de Provincie onnodige verstening van het landelijk gebied tegengaan. Een nieuwe activiteit dient daarom een bijdrage te leveren aan de herbestemming of sanering van vrijkomende bebouwing en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Wat in het landelijk gebied wordt gerealiseerd wordt echter niet in de kern of op een bedrijventerrein gerealiseerd. Dit vraagt om afstemming van de ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied en de mogelijkheden in of aansluitend aan de kernen.

Naast de ontwikkelingsruimte voor wonen en recreatie biedt de Provincie in het landelijk gebied ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe economische dragers. Het gaat per definitie om kleinschalige activiteiten die qua aard, schaal, omvang en verkeer aantrekkende werking passen in het landelijk gebied.

In bijlage III is een voorbeeldlijst opgenomen van mogelijke activiteiten. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in hun omgevingsplan een vergelijkbare lijst opnemen met toegestane activiteiten.

Van gemeenten wordt verwacht dat zij in hun afweging het waterschap betrekken zodat de waterschapsbelangen (verkeersontsluiting) geborgd zijn.

Wanneer realisatie, uitbreiding of nieuwvestiging van een nieuwe economische drager in het landelijk gebied infrastructurele aanpassingen noodzakelijk maken, zijn de kosten voor deze aanpassingen voor rekening van de initiatiefnemer of de gemeente die de ontwikkeling mogelijk maakt. Initiatieven mogen niet leiden tot belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. In het achtste lid is bepaald dat nieuwvestiging in nieuwe bebouwing is toegestaan als de motivering van het omgevingsplan aannemelijk maakt dat het aantal bouwvlakken in de regio niet toeneemt. Met de regio wordt bedoeld Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren, Tholen, Schouwen-Duiveland en de Bevelanden.

De hier beschreven mogelijkheden zijn niet van toepassing op nieuwvestiging van bedrijven die zich richten op de industriële verwerking van producten. Nieuwvestiging van dergelijke bedrijven is uitsluitend mogelijk op bedrijventerreinen/zeehavens.

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening legaal aanwezige activiteiten die niet voldoen aan de hiervoor genoemde uitgangspunten mogen in beginsel worden gecontinueerd.

Onder "overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid" worden onder meer begrepen: gemalen, rioolwaterzuiveringsinstallaties en vergelijkbare milieudienstverlening, radarinstallaties etc.

Lijst nieuwe economische dragers

In het beleid ten aanzien van het realiseren van Nieuwe Economische Dragers in het landelijk gebied wordt voor de toegestane activiteiten onderscheid gemaakt in het hergebruiken van bestaande bebouwing en nieuwvestiging. Daar waar het gaat om het hergebruiken van bestaande bebouwing bepaalt de gemeente welke activiteiten kunnen worden toegestaan. Hiertoe neemt de desbetreffende gemeente een lijst met toegestane activiteiten op in het omgevingsplan.

De lijst in bijlage III kan daarbij worden beschouwd als een voorbeeldlijst. Dit is niet het geval voor de mogelijkheden voor nieuwvestiging van een nieuwe economische drager. Daarvoor heeft deze lijst een limitatief karakter. Voor activiteiten waarvoor nieuwvestiging tot de mogelijkheden behoort is dit apart met een X aangegeven. Gemeenten kunnen van de in de tabel voor nieuwvestiging aangegeven activiteiten afwijken voor activiteiten die naar aard, verkeersaantrekking en invloed op de omgeving gelijkgesteld kunnen worden met de in de tabel genoemde activiteiten.

Voorwaarde nieuwvestiging agrarisch bouwvlak

Voor agrarische bedrijven, bedoeld in het vijfde lid, sub g, van dit artikel, geldt het volgende. In de afgelopen periode is een groot aantal agrarische bedrijven gestopt. Dit is een proces dat de komende jaren zal doorzetten. Vrijkomende agrarische bebouwing wordt hergebruikt door andere (nieuwe) agrarische ondernemers, herbestemd of gesaneerd. Door het afnemend aantal agrarische ondernemers zijn nieuwe agrarische bouwblokken niet noodzakelijk en willen we hiervoor ook geen mogelijkheden bieden om de openheid van het landelijk gebied te beschermen en hergebruik van bouwvlakken te bevorderen. Uitzonderingen op deze regel zijn mogelijk in de gevallen zoals die zijn beschreven in het artikel (elfde lid). Ook in die gevallen gelden voorwaarden die zijn gericht op behoud van de openheid van het landelijk gebied.

Het gaat dan om gevallen waarin:

  • Sprake is van verplaatsing binnen een gemeente of regio, mits op het oude bouwblok ten minste alle agrarische opstallen worden gesaneerd en herbouw hiervan wordt tegengegaan of, ingeval van cultuurhistorische waardevolle bebouwing, op adequate wijze wordt herbestemd;

  • Sprake is van nieuwvestiging en geen vrijkomende agrarische bouwblokken beschikbaar zijn, de bedrijfseconomische noodzaak aantoonbaar is, en een bijdrage wordt geleverd in de sanering van agrarische opstallen elders.

Sanering van een eventueel aanwezige agrarische bedrijfswoning is daarbij niet noodzakelijk.

Voor het bepalen van de bijdrage voor sanering van agrarisch opstallen elders wordt verwezen naar het in 2013 afgesloten convenant tussen de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten (VZG) en de provincie waarbij afspraken zijn gemaakt over het door gemeenten te hanteren vereveningsprincipe, gebaseerd op een bij dat convenant behorende Handreiking Verevening. In de handreiking wordt uitleg gegeven over de achtergronden en de hoogte van de benodigde financiële compensatie en inzet van deze compensatie.

EEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.2 Loonwerkbedrijven Grootschalige logistiek en datacentra

In dit artikel wordt ruimte geboden aan loonwerkbedrijven in het landelijk gebied. De begripsbepaling van loonwerkbedrijf is opgenomen in bijlage I behorende bij artikel 1.1 van deze verordening. Alleen bedrijven die loonwerk in het landelijk gebied als hoofdactiviteit verrichten vallen onder de begripsbepaling. Bedrijven die dit type werkzaamheden als neventak verrichten vallen onder artikel 5.1, vijfde lid, onder h en bijlage III bij deze verordening (regeling voor de vestiging van nieuwe economische dragers).

In het eerste lid zijn de voorwaarden opgenomen die gelden voor nieuwvestiging van een loonwerkbedrijf in het landelijk gebied.

De activiteiten op een loonwerkbedrijf gaan gepaard met verkeersbewegingen van grote landbouwmachines. Vaak over grotere afstanden tussen agrarische percelen en het bedrijf. Om deze verkeersbewegingen te bundelen op wegen die daarvoor geschikt zijn, kan gebruik worden gemaakt van het voorgeschreven netwerk uit het Kwaliteitsnet Landbouwverkeer Zeeland. De meest recente versie van dit netwerk is in 2022 opgesteld (Externe link: www.kaarten.zeeland.nl/map/verkeersintensiteiten).

In het tweede lid zijn de voorwaarden opgenomen die gelden voor uitbreiding van een loonwerkbedrijf in het landelijk gebied.

Voor zowel nieuwvestiging als uitbreiding geldt dat de ontwikkeling niet ten koste mag gaan van beschermde natuurwaarden en bijzondere landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in het betreffende gebied en dat wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en een goede verkeersontsluiting in afstemming met de wegbeheerder.

Provincie Zeeland wil de vestiging van grootschalige logistiek en datacentra op ongewenste plekken en met weinig regionale meerwaarde voorkomen. Door de aard en omvang hebben grootschalige logistiek (waaronder distributiecentra) en datacentra grote invloed op de ruimte, het landschap en het omliggende wegennet. Grootschalige logistiek en datacentra met een oppervlakte van meer dan 5 hectare worden daarom niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de ontwikkeling een significante regionale meerwaarde heeft. In het geval van logistieke bedrijvigheid moet daarnaast worden voorzien in een goede verkeersontsluiting in afstemming met de wegbeheerder.  

Het is ongewenst dat meerdere bedrijfskavels zodanig (kunnen) worden samengevoegd dat daardoor alsnog aaneengesloten bedrijfskavels ontstaan met een totale omvang groter dan 5 hectare. Dit is geregeld in het eerste lid onder sub b. Gemeenten kunnen op grond van het tweede lid Gedeputeerde Staten verzoeken om ontheffing te verlenen van het eerste lid.  

Om te beoordelen of sprake is van een significante regionale meerwaarde worden een aantal criteria gehanteerd die aansluiten bij de provinciale doelen uit de Zeeuwse Omgevingsvisie.  

1. Regionale binding: onderbouwd moet worden in hoeverre er reeds sprake is van regionale binding of hoe het bedrijf die binding tot stand wil brengen (beoordelingsaspecten: binding van de eindgebruiker aan de bedrijfskavel, inzicht in het aantal en de herkomst van de werknemers, relatie met afnemers of toeleveranciers in de regio, relatie met Zeeuwse kennis- en onderwijsinstellingen).  

2. Maatschappelijke en economische meerwaarde: onderbouwd moet worden dat de vestiging of uitbreiding van het bedrijf maatschappelijke en economische meerwaarde heeft (beoordelingsaspecten: aansluiting bij bestaande clusters of versterking van de regionaal economische structuur, innovatieniveau van product of dienst, aansluiting bij regionale arbeidsmarkt, mate van circulariteit en duurzaamheid).  

3. Wijze van benutten schaarse ruimte (fysiek, milieu en energie) en landschappelijke inpassing: onderbouwd moet worden dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en goede landschappelijke inpassing (beoordelingsaspecten: intensiteit ruimtegebruik (fysiek, milieu en energie), toegevoegde waarde per hectare, kwaliteit van de inpassing in de omgeving).  

De beoordelingsaspecten dienen voldoende onderbouwd te worden om te kunnen concluderen dat er sprake is van een significante regionale meerwaarde. Het gaat hierbij om een integrale afweging per potentiële (nieuw)vestiger. Er is dus een significante mate van regionale binding en maatschappelijke- en economische meerwaarde vereist in combinatie met een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing op de nieuwe (of uit te breiden) bedrijfslocatie. Daarbij dient de eindgebruiker van de nieuwe bedrijfsvestiging bekend te zijn, anders is het toetsen of er sprake is van regionale meerwaarde niet mogelijk. De verantwoordelijkheid voor de onderbouwing ligt bij de gemeente, al dan niet in afstemming met de initiatiefnemer.

FFFF

Na sectie 5.2 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 5.3 Loonwerkbedrijven

In dit artikel wordt ruimte geboden aan loonwerkbedrijven in het landelijk gebied. De begripsbepaling van loonwerkbedrijf is opgenomen in bijlage I behorende bij artikel 1.1 van deze verordening. Alleen bedrijven die loonwerk in het landelijk gebied als hoofdactiviteit verrichten vallen onder de begripsbepaling. Bedrijven die dit type werkzaamheden als neventak verrichten vallen onder artikel 5.1, vijfde lid, onder h en bijlage III bij deze verordening (regeling voor de vestiging van nieuwe economische dragers).

In het eerste lid zijn de voorwaarden opgenomen die gelden voor nieuwvestiging van een loonwerkbedrijf in het landelijk gebied.

De activiteiten op een loonwerkbedrijf gaan gepaard met verkeersbewegingen van grote landbouwmachines. Vaak over grotere afstanden tussen agrarische percelen en het bedrijf. Om deze verkeersbewegingen te bundelen op wegen die daarvoor geschikt zijn, kan gebruik worden gemaakt van het voorgeschreven netwerk uit het Kwaliteitsnet Landbouwverkeer Zeeland. De meest recente versie van dit netwerk is in 2022 opgesteld (Externe link: www.kaarten.zeeland.nl/map/verkeersintensiteiten).

In het tweede lid zijn de voorwaarden opgenomen die gelden voor uitbreiding van een loonwerkbedrijf in het landelijk gebied.

Voor zowel nieuwvestiging als uitbreiding geldt dat de ontwikkeling niet ten koste mag gaan van beschermde natuurwaarden en bijzondere landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in het betreffende gebied en dat wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en een goede verkeersontsluiting in afstemming met de wegbeheerder.

GGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.3 5.4 Binnenhaven en loswal

HHHH

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.4 5.5 Kantoren

IIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.5 5.6 Detailhandel-kernwinkelgebied

In artikel 5.5 is bepaald dat een nieuwe detailhandelsvoorziening en uitbreiding van een bestaande detailhandelsvoorziening, primair kan worden gerealiseerd in een bestaand kernwinkelgebied. Een omgevingsplan dat geen bijdrage levert aan bundeling en concentratie is in beginsel strijdig met het beleidsdoel. Hierop zijn wel enkele uitzonderingen benoemd in de artikelen 5.4 tot en met 5.6. Hierbij bestaat wel afwegingsruimte. Bijvoorbeeld een supermarkt die ruimtelijk (in verband met omvang en verkeersontsluiting) aantoonbaar niet inpasbaar is in het kernwinkelgebied mag op enige afstand van het kernwinkelgebied, binnen bestaand  stedelijk gebied worden toegestaan. Ook een bestaande winkel buiten het kernwinkelgebied kan enige ontwikkelingsruimte worden geboden. Hiervoor is wel een goede motivering nodig omdat een dergelijke situatie per definitie niet bijdraagt aan bundeling en concentratie in het kernwinkelgebied. In die situaties zal maatwerk moeten worden geleverd waarbij per geval een zorgvuldige belangenafweging dient te worden gemaakt.

Wat de motiveringsplicht betreft zoals opgenomen in het tweede lid wordt nog het volgende opgemerkt. Een beperkte uitbreiding of een nieuwvestiging van beperkte omvang vergt geen uitvoerige motivering. Naarmate de inbreuk op het geldende planologisch regime geringer is worden er ook minder zware eisen gesteld aan de motivering. Bij het toelaten van detailhandelsvoorzieningen binnen een kernwinkelgebied (binnenstad, dorpscentrum) is geen motivering per individuele winkel noodzakelijk maar kan worden volstaan met een algemene motivering die betrekking heeft op het desbetreffende gebied.

In het derde lid zijn enkele specifieke detailhandelsvoorzieningen opgenomen die onder voorwaarden ook buiten een bestaand kernwinkelgebied kunnen worden gerealiseerd. Onder volumineuze goederen worden verstaan: auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen en naar aard en omvang vergelijkbare goederen. Onder gevaarlijke goederen worden begrepen explosiegevaarlijke goederen, bestrijdingsmiddelen en naar aard vergelijkbare goederen. Handel in volumineuze en gevaarlijke goederen wordt doorgaans op bedrijventerreinen aan de rand van de stad gevestigd.

Onder een kleinschalige detailhandelsvoorziening wordt verstaan: een kleinschalige voorziening met een verzorgingsgebied dat zich in hoofdzaak beperkt tot de dorpskern.

Een voorbeeld van functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid is: een benzinestation langs een (rijks)weg.

JJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.6 5.7 Detailhandel in doelgerichte, laagfrequente aankopen en grootschalige detailhandelsvoorzieningen

KKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.7 5.8 Detailhandel bij dagrecreatieve voorzieningen

LLLL

Sectie 5.11 wordt verplaatst van sectie 5.1.4 naar sectie 5.1.3. Sectie 5.12 wordt verplaatst van sectie 5.1.4 naar sectie 5.1.3. Sectie 5.13 wordt verplaatst van sectie 5.1.5 naar sectie 5.1.3. Sectie 5.14 wordt verplaatst van sectie 5.1.5 naar sectie 5.1.3. Sectie 5.18 wordt verplaatst van sectie 5.1.5 naar sectie 5.1.3. Sectie 5.19 wordt verplaatst van sectie 5.1.5 naar sectie 5.1.3. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 5.1.3 Wonen

In paragraaf 5.1.3 worden de kleinschalige woningbouwmogelijkheden in het landelijk gebied benoemd (bijvoorbeeld bouwmogelijkheden door middel van 'ruimte-voor-ruimte' of landgoederen). Het provinciale belang is gelegen in het streven naar een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied door het saneren van bebouwing, het creëren van een (toeristisch) aantrekkelijk landschap en het verhogen van natuurwaarden, bijvoorbeeld door de aanleg van bos en beplanting. Voorts biedt de regeling kansen voor het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu. In het landelijk gebied zijn nieuwe burgerwoningen in beginsel niet toegestaan. 

Tot het landelijk gebied als bedoeld in deze paragraaf worden niet gerekend: woningen binnen nieuwe uitbreidingslocaties/nieuwe woonwijken die onderdeel uitmaken van een regionaal woningbouwprogramma, veelal aansluitend aan het bebouwd gebied of woningen in een landelijke bebouwingsconcentratie (buurtschappen), na toepassing van de algemene regels voor duurzame verstedelijking en dienstwoningen die aantoonbaar noodzakelijk zijn bij een bedrijf. Het is aan gemeente om te motiveren dat er sprake is van een landelijke bebouwingsconcentratie (buurtschap). Dit kan bijvoorbeeld worden gebaseerd op basis van het omgevingsplan of door middel van relevante gemeentelijke beleidsdocumenten. 

In artikel 5.15 tot en met 5.17 van paragraaf 5.1.3 worden kleinschalige woninglocaties buiten stedelijk gebied benoemd die gericht zijn op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied (bijvoorbeeld bouwmogelijkheden door middel van 'ruimte-voor-ruimte' of landgoederen). Onder kleinschalige woningbouwlocaties verstaan we een locatie waar de bouw of toevoeging anderszins van drie of minder woningen mogelijk worden gemaakt. Het provinciale belang is gelegen in het streven naar een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied door het saneren van bebouwing, het creëren van een aantrekkelijk landschap en het verhogen van natuurwaarden, bijvoorbeeld door de aanleg van bos en beplanting. Buiten- en niet aansluitend aan bestaand stedelijk gebied zijn nieuwe burgerwoningen in beginsel niet toegestaan, tenzij een van de uitzonderingen uit de artikelen 5.15, 5.16 of 5.17 van toepassing is. 

Voor de definitie van het bestaand  stedelijk gebied wordt verwezen bijlage I

Naast het beoordelingskader van paragraaf 5.1.3 van de omgevingsverordening is artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de term "kleinschalige woningbouwmogelijkheden" wordt beoogd een afzonderlijke categorie aan te duiden die wordt onderscheiden van reguliere uitbreidingslocaties/nieuwe woonwijken die, in hoofdzaak, in of aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld alsmede van de andere hiervoor aangegeven uitzonderingen. Paragraaf is daarop niet van toepassing. 

Ook voor de kleinschalige woningbouwmogelijkheden in het landelijk gebied zoals bedoeld in paragraaf 5.1.3 moet aannemelijk worden gemaakt dat ze voorzien in een behoefte (het instrument van het woningbouwprogramma moet daarvoor worden benut). Het gaat daarbij niet slechts om kwantiteit maar ook om kwalitatieve behoefte. Indien sprake is van behoefte kan ruimte worden geboden voor initiatieven als rood voor rood, rood voor groen en landgoederen. 

Voorts gelden de voorwaarden zoals vermeld in de artikelen 5.7 (rood voor rood), 5.8 (ruimte voor ruimte) en 5.9 (rood voor groen (landgoederen of buitenplaats)). Overige woningbouwinitiatieven in het landelijk gebied, die niet passen binnen de in de artikelen 5.7 tot en met 5.9 geformuleerde voorwaarden (zoals nieuwe individuele burgerwoningen), zijn niet toegestaan. Op grond van de ladder duurzame verstedelijking geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied overigens een verzwaarde motiveringsplicht die eruit bestaat dat gemotiveerd moet worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de betreffende behoefte kan worden voorzien.

Artikel 5.9 Wonen-ruimte voor ruimte Vijf Zeeuwse woningbouwregio's

Een eenvoudige vorm van ruimte voor ruimte is het uitruilen van ontwikkelingsmogelijkheden. Het kan bijvoorbeeld gaan om de verplaatsing van een agrarisch bedrijf naar een nieuwe locatie of het uitbreiden van bebouwing in het buitengebied ten behoeve van het vergroten van een nieuwe economische drager waarvoor elders bebouwing wordt gesaneerd. Van gemeenten wordt verwacht dat zij de mogelijkheden hiervoor uitwerken in hun eigen beleid.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om ongewenste of in onbruik geraakte objecten in het buitengebied te saneren in ruil voor planologische ontwikkelingsruimte, bijvoorbeeld in de vorm van een woon- of recreatieve functie.

Een voorbeeld hiervan vormt de regeling voor sanering van vrijkomende bebouwing in het buitengebied, waarvoor in ruil een woonfunctie kan worden toegekend. In artikel 5.9 zijn de voorwaarden gesteld.

Wonen is een regionaal vraagstuk. Verhuisbewegingen vinden voor het grootste deel plaats binnen gemeentegrenzen en vervolgens met gemeenten in de regio, veelal de buurgemeenten. De provincie heeft een coördinerende rol. In de Zeeuwse Woondeal is afgesproken dat de provincie Zeeland een coördinerende rol vervult in het afstemmingsproces en erop toeziet dat lokaal beleid in lijn is met de afspraken uit de woondeal. In het Ontwerp-besluit versterking regie volkshuisvesting wordt dit bovendien juridisch verankerd. Daartoe wijst de provincie vijf regio’s aan waarbinnen dit afstemmingsproces plaats moet vinden. Dit zijn de regio’s Schouwen-Duiveland, Tholen, De Bevelanden, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen.

Artikel 5.10 Wonen-nieuwe bebouwing: rood voor groen Regionale woonafspraken in woningbouwregio's

Uitgangspunt voor een nieuw landgoed of buitenplaats vormt de door de particuliere sector betaalde aaneengesloten natuur- en of landschapsontwikkeling, bijvoorbeeld de aanleg van bos. Subsidie voor de realisatie van een landgoed of buitenplaats is niet mogelijk. Om aanleg, onderhoud en beheer te kunnen financieren mag bebouwing worden gerealiseerd. Toegestane functies voor het gebruik van deze bebouwing zijn wonen, verblijfsrecreatie en zorg. In de directe nabijheid van de stedelijke centra Middelburg, Vlissingen, Goes en Terneuzen is ook een kantoorfunctie denkbaar.

Zonder regionale woonafspraken kunnen woningbouwontwikkelingen vanaf vier woningen niet worden opgenomen in het omgevingsplan. Om het afstemmingsproces te stroomlijnen worden woonafspraken gemaakt binnen de aangewezen woningbouwregio’s. Regionale woonafspraken worden gemaakt door de gemeenten in de regio en de provincie Zeeland. Er is sprake van regionale woonafspraken zodra gedeputeerde staten van de provincie Zeeland hiermee per brief instemmen. Regionale woonafspraken moeten uiterlijk één jaar na inwerkingtreding van deze verordening (op 1 januari 2025) tot stand zijn gekomen en worden vervolgens jaarlijks geactualiseerd. Indien afspraken niet tijdig tot stand komen kunnen gedeputeerde staten regionale woonafspraken vaststellen. Dit doen gedeputeerde staten alleen in uitzonderingssituaties in het provinciaal belang.  

Uitgangspunten voor het maken van regionale woonafspraken 

Bij de regionale woonafspraken worden de dan meest actuele provinciale huishoudensprognose, het Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland (KWOZ) en de provinciale planmonitor wonen betrokken (zie ook paragraaf 5.3.4). Van de inzichten uit de provinciale prognose, het Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland en de provinciale planmonitor wonen kan bij het maken van regionale woonafspraken alleen gemotiveerd worden afgeweken als hier gegronde redenen voor zijn en voor zover de regionale afspraken betrokken partijen hiermee akkoord zijn.

130% programmeren  

In aansluiting op de Zeeuwse woondeal wordt bij de regionale woonafspraken ingezet op 130% programmeren van de behoefte. Hiermee kan planuitval worden opgevangen en worden doorgebouwd. Hiervoor beschikken woningbouwregio’s over 130% plancapaciteit ten opzichte van de behoefte voor de komende tien jaar. Bij de plancapaciteit gaat het over alle plannen, zowel hard (onherroepelijk) als zacht. Richtlijn is voor de komende vijf jaar 100% harde plancapaciteit te hebben om de bouwstroom op gang te houden. 

Realisatie woningbouwplannen  

Om realisatie van woningbouwplannen te bevorderen wordt onbenutte plancapaciteit voor woningbouw die reeds vijf jaar niet is benut bij de regionale woonafspraken heroverwogen en waar nodig geschrapt uit het omgevingsplan. Hiermee wordt ruimte gemaakt voor plannen die wel gerealiseerd worden. De provinciale prognose, het Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland en de provinciale planmonitor vormen de uitgangspunten bij deze heroverweging. Gemeenten worden aangemoedigd in plan- en contractvorming te sturen op realisatie van woningen. Wanneer uit de heroverweging blijkt dat een plan niet in een behoefte voorziet maakt de gemeente een plan van aanpak waarmee het woningbouwplan ofwel in een behoefte gaat voorzien ofwel geschrapt wordt. In dit laatste geval wordt ook aangegeven hoe dit met maximale voortvarendheid gaat conform de provinciale beleidsnotitie ruimte voor woonkwaliteit. De vijfjaarsperiode gaat in bij het onherroepelijk worden van het betreffende plan.

[Red: Sectie 5.11 verplaatst van sectie 5.1.4 naar sectie 5.1.3. ]

Artikel 5.11 Windenergie Onderwerpen regionale woonafspraken

In artikel 5.11 is het concentratiebeleid voor windenergie neergelegd. De provincie wil de ontwikkeling van windenergie stimuleren. Vanuit de gedachte van de kwetsbaarheid van het landschap wordt ingezet op concentratie in globaal aangeduide gebieden (locaties). Deze bevinden zich op of bij grootschalige industrieterreinen en op en bij grootschalige infrastructurele werken. Deze aspecten worden van provinciaal belang geacht. Het maatwerk voor de begrenzing en de invulling van deze locaties wordt aan de gemeenten overgelaten.

Voor de begrenzing van de windenergie concentratielocaties zijn de volgende locatieaanduidingen medebepalend:

Om het beleid aan te laten sluiten op afspraken uit de woondeal moeten een aantal onderwerpen minimaal terugkomen in de regionale woonafspraken. Hiermee wordt aangesloten op de onderwerpen uit de woondeal en voorgesorteerd op het Ontwerp-besluit versterking regie volkshuisvesting. Regionale woonafspraken vormen daarmee de doorvertaling van afspraken uit de woondeal en vormen een bouwsteen voor lokaal woonbeleid.  

In regionale woonafspraken worden in ieder geval afspraken gemaakt over de volgende onderwerpen:

  • Oosterscheldekering inclusief het gebied tussen damaanzet en de N255 op Noord-Beveland;

    De plannen, realisatie en verdeling van de kwantitatieve woningbouwopgave, dit betreft in ieder geval een overzicht van alle plannen voor woningbouw met onderscheid naar planstatus;

  • Sloegebied inclusief de locatie buitenzijde Bernhardweg en de locatie bij de Totalsteiger;

  • Kreekraksluizen/Schelde Rijnkanaal in de gemeente Reimerswaal;

  • Kanaalzone in de gemeente Terneuzen;

  • Krammersluizen (Philipsdam/Grevelingendam) in de gemeente Schouwen-Duiveland;

    De plannen, realisatie en verdeling van de kwalitatieve woningbouwopgave, waaronder ook de woon(zorg)opgave voor ouderen en aandachtsgroepen;  

  • Willempolder / Abraham Wissepolder in de gemeente Tholen;

    De plannen, realisatie en verdeling van woningen in de betaalbare koop, middenhuur, sociale huur, dure koop en dure huur;  

  • Anna Vosdijkpolder in de gemeente Tholen;

    De plannen en realisatie van het toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad;  

  • Gemaalweg in de gemeente Tholen;

    Regionale afstemming over woningbouwontwikkelingen die zijn voorzien buiten bestaand stedelijk gebied.

  • Willem Annapolder in de gemeente Kapelle;

  • Hoofdplaatpolder in de gemeente Sluis;

  • Toegangswegen Zeelandbrug in de gemeenten Noord-Beveland en Schouwen-Duiveland.

Om de realisatie van de provinciale ambitie voor het stimuleren van windenergie mogelijk te maken, wordt in het derde lid een mogelijkheid opgenomen om, buiten de nader door gemeenten te begrenzen windenergie concentratielocaties, in beperkte mate extra projecten toe te voegen. In lijn met het bestaand concentratiebeleid wordt deze mogelijkheid uitsluitend geboden indien de locatie ligt langs een grootschalige infrastructuurlijn, zoals auto(snel)wegen, dijken langs de grote wateren of op of grenzend aan een grootschalig bedrijventerrein. Verder dient aannemelijk gemaakt te worden dat de aanwezige omgevingskwaliteiten zich niet verzetten tegen een nieuwe windenergielocatie en dient er sprake te zijn van een concentratie van tenminste drie windturbines. De afwegingskaders die gelden voor natuur en landschap dienen bij nieuwe locaties te worden betrokken.

Onder nieuwe windturbines zoals bedoeld in het eerste lid worden verstaan: windturbines die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet in een geldend omgevingsplan of een ander besluit zijn toegelaten.

Aandachtsgroepen zijn omschreven in het programma ‘Een thuis voor iedereen’ dat valt onder de Nationale Woon- en Bouwagenda.

De begrippen sociale huurwoning, betaalbare koop, middenhuur en dure koop/huur zijn omschreven in de begrippenlijst van de rijksoverheid, zie Dashboard - Begrippenlijst - Nederland (datawonen.nl).  

Gedeputeerde staten zorgen voor een format als houvast bij te maken regionale woonafspraken.  

Arbeidsmigranten zijn aangeduid als aandachtsgroep vanwege hun kwetsbare positie op de woningmarkt. Het is wenselijk dat gemeenten als onderdeel van de regionale woonafspraken integraal beleid opstellen voor de huisvesting van arbeidsmigranten als basis voor (de actualisatie van) de gemeentelijke woonzorgvisie en het gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma. 

Onder bestaande windturbines worden begrepen Dit beleid bevat tenminste: windturbines die, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, reeds in een omgevingsplan of in een ander besluit zijn toegelaten.

De regeling heeft geen betrekking op windturbines met een lagere tiphoogte dan 21 meter.

  • inzicht in de behoefte aan en opgave voor huisvesting gedurende de looptijd van de Woondeal;  

  • regels t.a.v. locatie, beheer en kwaliteit van de huisvesting;  

  • registratie van bewoners;  

  • handhaving;  

  • draagvlak en integratie, waaronder zorg.

[Red: Sectie 5.12 verplaatst van sectie 5.1.4 naar sectie 5.1.3. ]

Artikel 5.12 Zonne-energie Doorwerking regionale woonafspraken

In artikel 5.12is het beleid voor zonne-energie neergelegd. De Provincie wil de ontwikkeling van zonne-energie stimuleren. Vanuit de gedachte van de kwetsbaarheid van het landschap, zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van verstening en versnippering van het buitengebied wordt ingezet op concentratie binnen bestaand stedelijk gebied en op of grenzend aan specifiek benoemde locaties buiten bestaand stedelijk gebied. Deze aspecten worden van provinciaal belang geacht.

Bij het realiseren van locaties grenzend aan bestaand stedelijk gebied, op of grenzend aan een bedrijventerrein, op of grenzend aan een bouwvlak en op of grenzend aan glastuinbouwbedrijven dient de opstelling voor zonne-energie ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan het gebied waar de opstelling aan grenst.

Verder zijn opstellingen toegestaan op gronden op of grenzend aan gronden waarop nutsvoorzieningen, stortplaatsen, windenergie of zonne-energie zijn toegelaten. Een voorbeeld van een locatie waarop reeds zonne-energie is toegestaan is de Ceresweg in Tholen.

Op gronden waarop infrastructuur is toegestaan zijn eveneens opstellingen voor zonne-energie toegestaan. Hierbij wordt gedacht aan overtollige overhoeken, bij infrastructurele knooppunten, etc.

Ook zijn opstellingen voor zonne-energie toegestaan op water indien in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat er geen significant nadelige effecten zijn voor natuur, recreatie, de waterkwaliteit of visserij. Een voorbeeld van water waarop een zonne-energie opstelling mogelijk is, zijn spaarbekkens bij bijvoorbeeld de Krammersluizen. Versnipperde realisatie op bijvoorbeeld sloten en watergangen is vanuit landschappelijke oogpunt en zorgvuldig ruimtegebruik ongewenst.

Verder dient aannemelijk gemaakt te worden dat de aanwezige omgevingskwaliteiten zich niet verzetten tegen een nieuwe zonne-energieontwikkeling.

De regeling heeft geen betrekking op zonne-installaties op daken van gebouwen.

Ruim baan voor woningbouw binnen stedelijk gebied  

Alle woningbouwplannen die voorzien in vier of meer woningen moeten onderdeel zijn van de regionale woonafspraken. Aan woningbouw binnen stedelijk gebied (waaronder ook ontwikkelingen van minder dan vier woningen) wordt ruim baan geboden, ze maken programmatisch en getalsmatig wel deel uit van de regionale woonafspraken.

Woningbouwontwikkelingen binnen stedelijk gebied die (nog) geen onderdeel zijn van de regionale woonafspraken, kunnen in het omgevingsplan worden opgenomen als regiogemeenten en gedeputeerde staten hierover zijn geïnformeerd en worden vervolgens in de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonafspraken meegenomen.

Woningbouwontwikkelingen buiten stedelijk gebied vanaf vier woningen worden alleen toegelaten in het omgevingsplan als hierover regionale afstemming heeft plaatsgevonden en deze ontwikkeling als zodanig is opgenomen in de regionale woonafspraken. Als een woningbouwontwikkeling buiten stedelijk gebied geen onderdeel is van regionale woonafspraken kan een omgevingsplan vooruitlopend op de actualisatie toch worden toegelaten als regiogemeenten hun zienswijzen hebben kunnen geven en gedeputeerde staten hiermee instemmen.

[Red: Sectie 5.13 verplaatst van sectie 5.1.5 naar sectie 5.1.3. ]

Artikel 5.13 Verblijfsrecreatie in de kustzone Provinciale planmonitor wonen

De Zeeuwse kust is van groot belang voor Zeeland én Nederland vanwege het behoud en de versterking van de waterveiligheid en natuurwaarden, het Zeeuwse DNA in landschap en erfgoed, alsmede de economie en werkgelegenheid. De diversiteit aan functies maakt mede dat er discussie over de gewenste ontwikkeling van de Zeeuwse kust is ontstaan. Met het opstellen van de Zeeuwse Kustvisie is invulling gegeven aan de opgaven in de kustzone en wordt tegemoet gekomen aan de afspraken in het Nationale Kustpact. De beleidsmatige borging en uitvoering van de Zeeuwse kustvisie is vastgelegd in het convenant ‘Samen sterk voor de Zeeuwse kust’, getekend op 9 oktober 2017.

Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Doel is de Zeeuwse Kwaliteitskust te beschermen, versterken en waar nodig herstellen.

Verblijfsrecreatieve ontwikkelingen in de kustzone zijn mogelijk onder specifiek in artikel 5.13en bijlage IV genoemde voorwaarden.

Dit artikel is mede bedoeld om uitvoering te geven aan de in artikel 7.1a van het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen instructieregel over het kustfundament.

In het eerste lid is geregeld dat nieuwvestiging en uitbreiding van verblijfsrecreatie (bijvoorbeeld zomerhuizenterreinen, hotels, recreatieve appartementen, kampeerterreinen) mogelijk is binnen de begrenzing van de Zeeuwse badplaatsen. Ontwikkelingen dienen wel te voldoen aan de in bijlage IV, onderdeel 1, opgenomen voorwaarden B tot en met D. Deze hebben betrekking op de economische haalbaarheid, de markt en het onderscheidend vermogen van het concept en de sociaal maatschappelijke bijdrage die de ontwikkeling oplevert. Indien er sprake is van een aandachtsgebied binnen de badplaatsen dan moet tevens aannemelijk gemaakt worden dat voldaan wordt aan de in bijlage IV, onderdeel 2, opgenomen uitgangspunten. Een voorbeeld van een dergelijk gebied is het Nollebos in de gemeente Vlissingen.

In afwijking van het eerste lid zijn in het derde tot en met achtste lid ook mogelijkheden opgenomen om buiten de begrenzing van de Zeeuwse badplaatsen nieuwe verblijfsrecreatieterreinen of uitbreiding van bestaande terreinen te realiseren. In het vierde lid is de mogelijkheid opgenomen om in zogenaamde aandachtsgebieden nieuwe verblijfsrecreatieterreinen te realiseren. In bijlage IV wordt tevens verwezen naar de beschreven strategie voor de aandachtsgebieden in de desbetreffende regiovisies in de Zeeuwse kustvisie. In het zesde lid zijn de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande verblijfsrecreatieterreinen geregeld. De specifieke voorwaarden die hieraan gesteld worden zijn opgenomen in bijlage IV, onderdeel 1. Uitgangspunt is dat kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijven plaats vindt binnen de bestaande oppervlakte en eenheden van het bedrijf. Een beperkte uitbreiding van oppervlakte en eenheden is onder voorwaarden toegestaan.

In het zesde lid, onder b is aangegeven dat uitbreiding niet is toegestaan in zogenaamde beschermingsgebieden en Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebieden. In het zevende lid is hierop een uitzondering opgenomen voor uitbreiding in de beschermingsgebieden. Dit is mogelijk mits aannemelijk wordt gemaakt dat de kenmerken en waarden van de beschermingsgebieden niet significant worden aangetast. Voor de kenmerken en waarden van de beschermingsgebieden wordt verwezen naar de Zeeuwse kustvisie met bijbehorende bijlage ‘Analyse Bosch Slabbers: waardering en strategieën voor het behoud en versterken van de landschappelijke kwaliteit van de Zeeuwse kust’, zoals deze luidt op de datum van vaststelling van deze verordening.

In het achtste lid is een uitzondering opgenomen voor gebieden waarop verschillende ‘aanduidingen’ van toepassing zijn. Een voorbeeld van een dergelijk gebied is Nehalennia in de gemeente Veere. Deze gebieden hebben naast een aanduiding Groene Zeeuws Topkwaliteit gebied tevens een aanduiding Aandachtsgebied. In dergelijke gebieden is uitbreiding toegestaan indien aannemelijk wordt gemaakt dat de kenmerken en waarden van deze Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebieden niet significant worden aangetast. Voor de kenmerken en waarden van de Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebieden wordt verwezen naar de Zeeuwse kustvisie met bijbehorende bijlage ‘Analyse Bosch Slabbers: waardering en strategieën voor het behoud en versterken van de landschappelijke kwaliteit van de Zeeuwse kust’, zoals deze luidt op de datum van vaststelling van deze verordening.

In bijlage IV onderdeel 1 en 2, zijn de specifieke voorwaarden voor verblijfsrecreatieve ontwikkelingen nader gespecificeerd. Het Ontwikkelkader zet in op de samenhang tussen verblijfsrecreatieve ontwikkelingen en de omgeving. Hier wordt gedoeld op de integratie van accommodatie met het (deels te creëren) kustlandschap, natuur en met de cultuur en economie van de Zeeuwse badplaatsen. Met de voorwaarde ‘integraal onderdeel uitmaakt van een (nieuw) landschap’ in bijlage IV, onderdeel 1, onder A, wordt bedoeld dat een ontwikkeling zich voegt in het landschap en daar onderdeel van uitmaakt. Met de voorwaarde ‘er sprake is van een integrale kwaliteitsimpuls van het bestaande en de toekomstige accommodatie in bijlage IV, onderdeel 1, onder A, wordt bedoeld productinnovatie, onderscheidende kwaliteit, differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod en kwaliteitsverbetering. Met de voorwaarde ‘economische uitvoerbaarheid’ in bijlage IV, onderdeel 1, onder B, wordt tevens verwezen naar artikel 5.16 van deze verordening. Met de voorwaarde ‘markt en onderscheidend vermogen van het concept’ in bijlage IV, onderdeel 1, onder C, wordt bedoeld de onderscheidende kwaliteit van de ontwikkeling in relatie tot bestaande accommodatie. Met de voorwaarden ‘sociaal maatschappelijke bijdrage’ in bijlage IV, onderdeel 1, onder D, wordt bijvoorbeeld gedoeld op nieuwe voorzieningen, dagrecreatieve mogelijkheden of een ommetje voor bewoners.

Burgemeester en wethouders documenteren in het monitorsysteem van initiatieffase tot realisatie. Burgemeester en wethouders dragen daarbij minimaal één keer per jaar zorg voor de controle van de actualiteit van de documentatie in het monitorsysteem. Van deze uitgangspunten kan alleen gemotiveerd worden afgeweken mits hier gegronde redenen voor zijn en de bij de regionale afspraken betrokken partijen hiermee akkoord zijn.  

Burgemeester en wethouders documenteren in het monitorsysteem van initiatieffase tot realisatie. Burgemeester en wethouders dragen daarbij minimaal één keer per jaar zorg voor de controle van de actualiteit van de documentatie in het monitorsysteem.

[Red: Sectie 5.14 verplaatst van sectie 5.1.5 naar sectie 5.1.3. ]

Artikel 5.14 Verblijfsrecreatie buiten de kustzone Woningbouwlocaties buiten stedelijk gebied

De verblijfsrecreatie buiten de kustzone vraagt in de toekomst om een kwaliteitsverbetering en productinnovatie en –differentiatie. Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Dit streven is gebaseerd op de gedachtegang in de Zeeuwse kustvisie. Daar waar in artikel 5.13 specifieke voorwaarden voor ontwikkelingen voor de kustzone worden benoemd, wordt in artikel 5.14 volstaan met algemene uitgangspunten. Voor het gebied buiten de kustzone wordt beoogd via een gebiedsgerichte aanpak de voorkomende knelpunten in gezamenlijkheid op te lossen en de regionale kansen te verzilveren. Dit kan op termijn leiden tot specifieke uitgangspunten voor specifieke regio’s of gebieden. Tot die tijd gelden de in artikel 5.14 opgenomen algemene kaders voor nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven.

Nieuwvestiging en uitbreiding is mogelijk binnen de begrenzing bestaand stedelijk gebied. In afwijking hierop is nieuwvestiging ook mogelijk indien gezamenlijke partijen – vooruitlopend op de uitkomsten van een gebiedsgerichte aanpak – in gezamenlijkheid een specifiek aandachtsgebied aanwijzen en gaan ontwikkelen. Dit is nader verwoord in bijlage IV, onderdeel 4.

Voor bestaande bedrijven ligt de focus op kwaliteitsverbetering, productinnovatie en -differentiatie. Eventuele daarvoor noodzakelijk uitbreiding in eenheden en/of oppervlakte is mogelijk indien deze voldoet aan het Ontwikkelkader zoals benoemd in bijlage IV.

In bijlage IV, onderdeel 3 en 4, zijn de specifieke voorwaarden voor verblijfsrecreatieve ontwikkelingen nader gespecificeerd. Het ontwikkelkader zet in op de samenhang tussen verblijfsrecreatieve ontwikkelingen en de omgeving. Hier wordt gedoeld op de integratie van accommodatie met het (deels te creëren) landschap, natuur en met de cultuur en economie van de omgeving. Met de voorwaarde ‘integraal onderdeel uitmaakt van een (nieuw) landschap’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder A, wordt bedoeld dat ontwikkelingen zich voegen in het landschap en daar onderdeel van gaan uitmaken.

Met de voorwaarde dat ‘er sprake is van een integrale kwaliteitsimpuls van de bestaande en toekomstige accommodatie’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder A, wordt bedoeld productinnovatie, onderscheidende kwaliteit, differentiatie in het verblijfsrecreatieve aanbod en kwaliteitsverbetering.

Met de voorwaarde ‘economische haalbaarheid’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder B, wordt tevens verwezen naar de artikel 5.16 en artikel 5.17 van deze verordening.

Met de voorwaarde ‘markt en onderscheidend vermogen van het concept’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder C, wordt bedoeld de onderscheidende kwaliteit van de ontwikkeling ten opzichte van bestaande accommodatie.

Met de voorwaarde ‘sociaal maatschappelijke bijdrage’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder D, wordt bijvoorbeeld gedoeld op nieuwe voorzieningen, dagrecreatieve mogelijkheden of een ommetje voor bewoners.

1a: Onderbouwing binnen of buiten stedelijk gebied 

Als woningen worden gebouwd buiten stedelijk gebied gaat dit ten koste van andere functies en heeft het gevolgen voor het landschap. Dit vraagt om een goede afweging van alle belangen. Om deze afweging te kunnen maken geeft de Zeeuwse Omgevingsvisie een viertal afwegingsfactoren die hiervoor ingezet kunnen worden. Vooral belangrijk in dit kader zijn de factoren ‘Doe meer met minder grond’, waarbij wordt gepleit om nieuw ruimtebeslag op land en water zoveel mogelijk te beperken en te combineren, en ‘Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten’, waarbij wordt gepleit om van elke verandering een verrijking te maken met behulp van de Zeeuwse kernkwaliteiten. Dit is ook vertaald in subdoelen 1 en 2 onder paragraaf 7.3 (deel B). Hierin gaat het om het bereiken van toekomstbestendige woongebieden op de goede plek, bundeling van functies voor het uitlokken van gezond gedrag, duurzaamheid en veiligheid. 

Voor woningbouwontwikkelingen die volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aangemerkt kunnen worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling geldt een zwaardere motivatieplicht. Een woningbouwontwikkeling van 12 of meer woningen geldt in 2024 nog als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is daarom ‘ladderplichtig’. Met ingang van de wet versterking regie op de volkshuisvesting ligt de grens waarschijnlijk op 50 woningen. Voor woningbouwontwikkelingen die boven deze grens liggen geldt een wettelijke motivatievereiste. Aangetoond moet worden dat de woningbouwontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Om gemeenten hierbij te ondersteunen is het Dashboard ladderruimte en het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland beschikbaar.

Bij woningbouwontwikkelingen buiten stedelijk gebied met een omvang van minder dan 50 woningen is het nodig om aan te tonen dat deze ontwikkeling redelijkerwijs niet binnen stedelijk gebied plaats kan vinden. Het gaat hierbij om een lichte vorm van een ruimtelijke afweging van belangen en functies, met gebruik van de omgevingsfactoren en kernkwaliteiten uit de Zeeuwse Omgevingsvisie. Het volkshuisvestelijke belang, (versnelling woningbouw, betaalbaarheid, woningen voor aandachtsgroepen) weegt hierbij zwaar. Een uitgebreide locatiestudie is dan ook niet nodig.

Voor woningbouwontwikkelingen buiten stedelijk gebied met meer dan 50 woningen wordt een uitgebreidere toelichting gevraagd. Om te kunnen voldoen aan de motivatievereiste van de Ladder voor duurzame verstedelijking en voor een goede regionale afstemming is een uitgebreide locatiestudie nodig. Het gaat hierbij om een afweging van eventuele alternatieve locaties binnen de marktregio van de woningbouwontwikkeling. De beschikbaarheid en geschiktheid van locaties spelen hierbij een rol. 

Als de woningen buiten het stedelijk gebied worden geprojecteerd, wordt rekening gehouden met de mogelijkheden om de woningen binnen het stedelijk gebied te bouwen. De beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen stedelijk gebied spelen hierbij een rol. Redenen dat binnen stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn, gaan bijvoorbeeld over:

  • kwalitatieve aspecten van de behoefte bijvoorbeeld woonmilieus die niet binnen stedelijk gebied passen, zoals waterrijk wonen, grote landgoederen;

  • andere functies die ter plaatse al aanwezig zijn of volgens ruimtelijk beleid, zoals in de omgevingsvisie, worden beoogd, bijvoorbeeld park, maatschappelijke functie, andere woonplannen die later worden beoogd;

  •  aanzienlijke investeringen die eerst nodig zijn voor de inbreidingsplaatsen, bijvoorbeeld voor milieuaspecten die zich voordoen op inbreidingslocaties.

Bij het bouwen van maximaal drie woningen waarmee een gat volledig in een bebouwingslint wordt gevuld, is geen sprake van het toevoegen van een woning buiten stedelijk gebied.

1b en 1c Locatie en inpassing

Woningbouwontwikkelingen buiten stedelijk gebied kunnen alleen aansluitend op het stedelijk gebied worden gerealiseerd. Daarbij moeten de woningen landschappelijk goed worden ingepast. Het is aan de gemeenteraad, of burgemeester en wethouders (bij delegatie) van de gemeente waar de woningen beoogd zijn om dit te motiveren. Wat een goede landschappelijke inpassing is hangt af van de locatie, hoogte en de omvang van de bebouwing in relatie tot het omliggende gebied. Er is ruimte voor maatwerk om op de betreffende locatie tot een goede landschappelijke inpassing te komen. Belangrijk hierbij is dat rekening wordt gehouden met artikel 5.45 over landschap en erfgoed en de kansenkaart uit de provinciale bosvisie. De landschappelijke inpassing wordt toegelicht in een inpassingsplan dat bestaat uit een inrichtingstekening van de ruimtelijke ontwikkeling, met een toelichting van tekst en beeldmateriaal. 

Daarin zijn opgenomen:

  • Een beschrijving van de woningbouwontwikkeling;

  • Kenmerken van de locatie en visualisaties;

  • Een tekening van de inrichting voor en na de ontwikkeling met locaties en omvang van gebouwen, beplanting, perceelsranden en zichtlijnen vanuit de omgeving;

  • Een beheerplan;

  • Een beplantingslijst.

2. Realisatie van nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties buiten stedelijk gebied – artikelen 5.15 tot en met 5.17

In artikel 5.15 tot en met 5.17 van paragraaf 5.1.3 worden kleinschalige woninglocaties buiten stedelijk gebied benoemd die gericht zijn op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied (bijvoorbeeld bouwmogelijkheden door middel van 'ruimte-voor-ruimte' of landgoederen). Onder kleinschalige woningbouwlocaties verstaan we een locatie waar de bouw of toevoeging anderszins van drie of minder woningen mogelijk worden gemaakt. Het provinciale belang is gelegen in het streven naar een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied door het saneren van bebouwing, het creëren van een aantrekkelijk landschap en het verhogen van natuurwaarden, bijvoorbeeld door de aanleg van bos en beplanting. Buiten- en niet aansluitend aan stedelijk gebied zijn nieuwe burgerwoningen in beginsel niet toegestaan, tenzij een van de uitzonderingen uit de artikelen 5.15, 5.16 of 5.17 van toepassing is.

Artikel 5.8 5.15 Wonen-benutten bestaande bebouwing: rood voor rood

Het verbeteren, uitbreiden of verplaatsen van bestaande bebouwing, zoals bestaande burger- of bedrijfswoningen. Ook is het mogelijk om cultuurhistorisch waardevolle agrarische bebouwing te verbouwen tot één of meer wooneenheden om de instandhouding ervan te waarborgen. Met het maken van een selectie van cultuurhistorische boerderijen heeft de provincie focus aangebracht op een beperkt aantal boerderijen.

Het verplaatsen van bestaande bebouwing, zoals bestaande burger- of bedrijfswoningen door het laten vervallen van de woonbestemming in het omgevingsplan en het elders oprichten van een nieuwe woning. Het oprichten van meerdere woningen buiten stedelijk gebied is mogelijk indien het aantal overeenkomt met het aantal woonbestemmingen die elders zijn komen te vervallen. Dit vraagt om een transparante, openbaar toegankelijke registratie van vervallen woonbestemmingen.

Ook is het mogelijk om monumentale panden te verbouwen tot één of meer wooneenheden om de instandhouding ervan te waarborgen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld boerderijen, gemalen, molens en buitenplaatsen die een rijks- of gemeentelijke monumentenstatus hebben. Ook is een selectie gemaakt van cultuurhistorische waardevolle boerderijen, zoals weergegeven in bijlage VII bij deze verordening, waar verbouwing tot één of meerdere wooneenheden is toegestaan. 

Artikel 5.16 Wonen-ruimte voor ruimte

Een eenvoudige vorm van ruimte voor ruimte is het uitruilen van ontwikkelingsmogelijkheden. Het kan bijvoorbeeld gaan om de verplaatsing van een agrarisch bedrijf naar een nieuwe locatie of het uitbreiden van bebouwing buiten stedelijk gebied ten behoeve van het vergroten van een nieuwe economische drager waarvoor elders bebouwing wordt gesaneerd. Van gemeenten wordt verwacht dat zij de mogelijkheden hiervoor uitwerken in hun eigen beleid.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om ongewenste of in onbruik geraakte objecten buiten stedelijk gebied te saneren in ruil voor planologische ontwikkelingsruimte, bijvoorbeeld in de vorm van een woon- of recreatieve functie.

Een voorbeeld hiervan vormt de regeling voor sanering van vrijkomende bebouwing in het buitengebied, waarvoor in ruil een woonfunctie kan worden toegekend. In artikel 5.16 zijn de voorwaarden gesteld.

Artikel 5.17 Wonen-nieuwe bebouwing: rood voor groen

Uitgangspunt voor een nieuw landgoed of buitenplaats vormt de door de particuliere sector betaalde aaneengesloten natuur- en of landschapsontwikkeling, bijvoorbeeld de aanleg van bos. Subsidie voor de realisatie van een landgoed of buitenplaats is niet mogelijk. Om aanleg, onderhoud en beheer te kunnen financieren mag bebouwing worden gerealiseerd. Toegestane functies voor het gebruik van deze bebouwing zijn wonen, verblijfsrecreatie en zorg. In de directe nabijheid van de stedelijke centra Middelburg, Vlissingen, Goes en Terneuzen is ook een kantoorfunctie denkbaar.

[Red: Sectie 5.18 verplaatst van sectie 5.1.5 naar sectie 5.1.3. ]

Artikel 5.18 Kleinschalig kamperen Woonwagenlocaties

In dit artikel worden enkele concrete onderdelen van het provinciale beleid voor kleinschalig kamperen geregeld. Gezien het grote aantal kleine kampeerterreinen in de provincie, de betekenis voor de bijdrage aan de differentiatie van het toeristisch product en het behoud van een landschappelijk aantrekkelijke omgeving (ruimtelijke kwaliteit) worden deze onderdelen van het recreatiebeleid als provinciaal belang aangemerkt. Het doel bij het kleinschalig kamperen is uit te gaan van toeristisch kamperen (gebruik van niet permanente kampeermiddelen). Ten hoogste 5 kampeermiddelen zijn permanent toegestaan.

Woonwagenbewoners vormen een minderheidsgroep met een eigen culturele identiteit die bescherming van de overheid verdient (Europees Hof voor de Rechten van de Mens). Het zijn mensen die zich van generatie op generatie als woonwagenbewoner hebben gemanifesteerd. Sinds het intrekken van de Woonwagenwet in 1999 is het voor woonwagenbewoners steeds lastiger om woonruimte te vinden die recht doet aan hun culturele identiteit (het in familie- of groepsverband wonen in woonwagens). Woonwagenbewoners zijn om die reden aangemerkt als aandachtsgroep. Het Rijk vraagt decentrale overheden zich in te zetten voor voldoende huisvesting voor aandachtsgroepen. Daartoe is het wenselijk dat ook woonwagenlocaties in buiten stedelijk gebied ruimte krijgen voor uitbreiding.

Dit artikel maakt een uitbreiding van bestaande woonwagenlocaties in buiten stedelijk gebied mogelijk. Voorwaarden daarbij zijn dat de behoefte aan deze uitbreiding wordt aangetoond en dat wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. De mogelijkheid om woonwagenlocaties buiten stedelijk gebied uit te breiden, is niet bedoeld voor het saneren van binnenstedelijke woonwagenlocaties en het verplaatsen daarvan naar bestaande locaties buiten stedelijk gebied.

[Red: Sectie 5.19 verplaatst van sectie 5.1.5 naar sectie 5.1.3. ]

Artikel 5.19 Jachthavens en waterrecreatie Huisvesting tijdelijke werknemers

In artikel 5.19 worden regels gesteld voor het toevoegen van nieuwe ligplaatsen in jachthavens. In het eerste lid is bepaald dat nieuwe ligplaatsen primair zijn toegelaten in bestaande jachthavens. Het woord ‘primair’ geeft aan dat ook nieuwe ligplaatsen buiten de bestaande jachthavens mogelijk zijn, bijvoorbeeld in het kader van integrale gebiedsontwikkeling. Hierbij bestaat afwegingsruimte waarbij afgewogen dient te worden in hoeverre bij nieuwvestiging buiten bestaande jachthavens de kansen voor transformatie of verplaatsen van een bestaande jachthaven zijn benut.

Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Doel is de Zeeuwse Kwaliteitskust te beschermen, versterken en waar nodig herstellen.

Jachthavens en waterrecreatie vormen een belangrijk onderdeel van het (verblijfs)recreatief product van Zeeland. Jachthavens worden de afgelopen periode geconfronteerd met een teruglopende bezetting. Inmiddels neemt het aantal nieuwe gebruikers toe door de inzet op de huur van boten. Daarnaast is een positieve trend te zien binnen de funsporten (op en aan het water). Voor bestaande bedrijven blijft kwaliteitsverbetering en innovatie van groot belang. Het provinciaal beleid richt zich op het verbeteren van de kwaliteit door het opwaarderen of herinrichten van bestaande jachthavens. Een rem op toevoeging van ligplaatsen kan deze opgave ondersteunen. Het provinciaal beleid richt zich daarom eveneens op het voorkomen van overaanbod van ligplaatsen, maar wel met oog voor kansen vanuit gebiedsontwikkeling. In dat kader dienen gemeenten per initiatief en gebiedsaanpak een beoordeling te maken van de economische uitvoerbaarheid van het initiatief en de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering en sanering. Daarbij kan de gemeente rekening houden met specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld zeezeilers of woning met ligplaats), de bezettingsgraad van jachthavens in de buurt en alternatieve mogelijkheden in bestaande jachthavens.

Prioriteit wordt gegeven aan de kwaliteitsverbetering en transformatie van de bestaande jachthavens. Het doel is dat het totale aantal ligplaatsen in Zeeland per saldo niet toeneemt. Een beperkt aantal extra ligplaatsen binnen een bestaande haven of een tijdelijke toename in het kader van gebiedsontwikkeling zijn mogelijk.

Huisvesting van tijdelijke werknemers vindt in principe plaats binnen stedelijk gebied. Vanwege het veelal tijdelijk verblijf van deze werknemers kan de leefbaarheid onder druk komen te staan als er veel woningen voor de huisvesting van deze werknemers gebruikt worden. Er is daarom ook behoefte aan centrale huisvesting, met name voor mensen die minder dan een jaar aaneengesloten in Zeeland verblijven. 

Bijlage III, behorende bij artikel 5.1 lid 5 onder h, maakt het daarom mogelijk om centrale huisvesting voor tijdelijke werknemers buiten stedelijk gebied te realiseren binnen de regels voor Nieuwe Economische Dragers (artikel 5.1, lid 6, 7 en 8). Deze regels geven geen duiding aan het aantal eenheden dat op een locatie gerealiseerd kan worden. Dit is namelijk afhankelijk van de situatie ter plaatse zoals de aanwezige bebouwing, de nabijheid van andere bebouwing en andere functies. Uitgaande van de kwaliteitseisen uit het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (“Geen tweederangsburgers!”) en de omvang van een gemiddeld agrarisch bedrijf zal op de meeste locaties een voorziening voor 75 tot 100 werknemers mogelijk zijn. 

Uitgangspunt is dat tijdelijke werknemers huisvesting kunnen vinden in de regio waar ze werken. Het streven is daarom dat er voldoende goede huisvesting beschikbaar komt, maar ter behoud van de omgevingskwaliteit ook niet meer dan dat. Het is dan ook van belang dat de behoefte aan de huisvesting wordt aangetoond. 

Voor het bevorderen van de leefbaarheid en het welzijn van de tijdelijke werknemers wordt van gemeenten verwacht dat ze een minimale kwaliteit eisen ten aanzien van de huisvesting (conform die van de Stichting Normering Flexwonen). Ook wordt ervan uitgegaan dat gemeenten toezien op een goed beheer van de huisvesting en dat daarnaast wordt toegezien op de scheiding tussen huur- en arbeidsovereenkomst conform de Wet goed verhuurderschap. Verder wordt ook de registratie van deze werknemers in de Basisregistratie Personen (BRP) van belang geacht.

MMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 5.1.4 Energie

De provincie wil de ontwikkeling van windenergie stimuleren. Vanuit de gedachte van de kwetsbaarheid van het landschap wordt ingezet op concentratie in globaal aangeduide gebieden (locaties). Deze bevinden zich op of bij grootschalige industrieterreinen en op en bij grootschalige infrastructurele werken. Deze aspecten worden van provinciaal belang geacht. Het maatwerk voor de begrenzing en de invulling van deze locaties wordt aan de gemeenten overgelaten. 

De provincie wil ook de ontwikkeling van zonne-energie stimuleren. Vanuit de gedachte van de kwetsbaarheid van het landschap, zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van verstening en versnippering van het buitengebied wordt ingezet op concentratie binnen bestaand  stedelijk gebied en op of grenzend aan specifiek benoemde locaties buiten bestaand  stedelijk gebied. Deze aspecten worden van provinciaal belang geacht.

Artikel 5.20 Windenergie

In artikel 5.20 is het concentratiebeleid voor windenergie neergelegd. De provincie wil de ontwikkeling van windenergie stimuleren. Vanuit de gedachte van de kwetsbaarheid van het landschap wordt ingezet op concentratie in globaal aangeduide gebieden (locaties). Deze bevinden zich op of bij grootschalige industrieterreinen en op en bij grootschalige infrastructurele werken. Deze aspecten worden van provinciaal belang geacht. Het maatwerk voor de begrenzing en de invulling van deze locaties wordt aan de gemeenten overgelaten.

Voor de begrenzing van de windenergie concentratielocaties zijn de volgende locatieaanduidingen medebepalend:

  • Oosterscheldekering inclusief het gebied tussen damaanzet en de N255 op Noord-Beveland; 

  • Sloegebied inclusief de locatie buitenzijde Bernhardweg en de locatie bij de Totalsteiger; 

  • Kreekraksluizen/Schelde Rijnkanaal in de gemeente Reimerswaal; 

  • Kanaalzone in de gemeente Terneuzen; 

  • Krammersluizen (Philipsdam/Grevelingendam) in de gemeente Schouwen-Duiveland; 

  • Willempolder / Abraham Wissepolder in de gemeente Tholen; 

  • Anna Vosdijkpolder in de gemeente Tholen; 

  • Gemaalweg in de gemeente Tholen; 

  • Willem Annapolder in de gemeente Kapelle; 

  • Hoofdplaatpolder in de gemeente Sluis; 

  • Toegangswegen Zeelandbrug in de gemeenten Noord-Beveland en Schouwen-Duiveland.

Om de realisatie van de provinciale ambitie voor het stimuleren van windenergie mogelijk te maken, wordt in het derde lid een mogelijkheid opgenomen om, buiten de nader door gemeenten te begrenzen windenergie concentratielocaties, in beperkte mate extra projecten toe te voegen. In lijn met het bestaand concentratiebeleid wordt deze mogelijkheid uitsluitend geboden indien de locatie ligt langs een grootschalige infrastructuurlijn, zoals auto(snel)wegen, dijken langs de grote wateren of op of grenzend aan een grootschalig bedrijventerrein. Verder dient aannemelijk gemaakt te worden dat de aanwezige omgevingskwaliteiten zich niet verzetten tegen een nieuwe windenergielocatie en dient er sprake te zijn van een concentratie van tenminste drie windturbines. De afwegingskaders die gelden voor natuur en landschap dienen bij nieuwe locaties te worden betrokken.

Onder nieuwe windturbines zoals bedoeld in het eerste lid worden verstaan: windturbines die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet in een geldend omgevingsplan of een ander besluit zijn toegelaten.

Onder bestaande windturbines worden begrepen: windturbines die, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, reeds in een omgevingsplan of in een ander besluit zijn toegelaten.

De regeling heeft geen betrekking op windturbines met een lagere tiphoogte dan 21 meter.

Artikel 5.21 Zonne-energie

In artikel 5.21 is het beleid voor zonne-energie neergelegd. De Provincie wil de opwekking van zonne-energie stimuleren conform de doelstellingen in de Regionale Energiestrategie en de Zeeuwse Omgevingsvisie. Primair moet de doelstelling voor zonne-energie worden ingevuld op daken en binnen stedelijk gebied waardoor er sprake is van meervoudig ruimtegebruik. De kwetsbaarheid van het landschap, het tegengaan van verstening en versnippering van het buitengebied spelen hierbij een rol. Opstellingen voor zonne-energie buiten het stedelijk gebied worden beperkt tot de specifiek benoemde locaties. De principes van de zonneladder zijn hierbij leidend. Al deze aspecten worden van provinciaal belang geacht. De regeling heeft geen betrekking op zonne-installaties op daken van gebouwen.

Grootschalige en kleinschalige bedrijventerreinen die vallen onder de begripsbepalingen in bijlage I bij deze verordening vallen binnen stedelijk gebied. Het eerste lid van dit artikel is daarop van toepassing. Om daarnaast ook ruimte te bieden aan solitaire bedrijven die in het landelijk gebied liggen en dus buiten stedelijk gebied vallen, is een uitzondering opgenomen in het tweede lid onder b van dit artikel.

Buiten stedelijk gebied zijn opstellingen toegestaan op gronden waarop, stortplaatsen, infrastructuur, verblijfsrecreatie of solitaire bedrijvigheid in het landelijk gebied zijn toegelaten. Bij verblijfrecreatie gaat het bijvoorbeeld om een onbenut stuk grond van een camping waarop zonnepanelen mogen worden toegelaten. Uitbreiding van het bestaande terrein ten behoeve van zonnepanelen is niet toegestaan.

Ook zijn opstellingen voor zonne-energie toegestaan op water of een waterbassin, mits in de motivering bij het omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat er geen significant nadelige effecten zijn voor natuur, recreatie, de waterkwaliteit of visserij.

De motivering bij een omgevingsplan waarin wordt voorzien in de realisatie van een opstelling voor zonne-energie buiten stedelijk gebied moet aannemelijk maken dat de omgevingskwaliteiten zich niet tegen de opstelling van zonne-energie verzetten. Het begrip omgevingskwaliteiten is opgenomen in bijlage I bij deze verordening.

Met landbouwgronden die in transitie zijn, wordt bedoeld dat die op basis van bestuurlijk bindende afspraken in transitie zijn. Het gaat bijvoorbeeld om gronden die in de toekomst een andere bestemming krijgen zoals woon-werk-bestemming of recreatie.

NNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 5.1.5 Recreatie en activiteiten op stranden

De Zeeuwse kust is van groot belang voor Zeeland én Nederland vanwege het behoud en de versterking van de waterveiligheid en natuurwaarden, het Zeeuwse DNA in landschap en erfgoed, alsmede de economie en werkgelegenheid. De diversiteit aan functies maakt mede dat er discussie over de gewenste ontwikkeling van de Zeeuwse kust is ontstaan. Met het opstellen van de Zeeuwse Kustvisie is invulling gegeven aan de opgaven in de kustzone en wordt tegemoet gekomen aan de afspraken in het Nationale Kustpact. De beleidsmatige borging en uitvoering van de Zeeuwse kustvisie is vastgelegd in het convenant ‘Samen sterk voor de Zeeuwse kust’, getekend op 9 oktober 2017. 

Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Doel is de Zeeuwse Kwaliteitskust te beschermen, versterken en waar nodig herstellen. 

De verblijfsrecreatie buiten de kustzone vraagt in de toekomst om een kwaliteitsverbetering en productinnovatie en –differentiatie. Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Dit streven is gebaseerd op de gedachtegang in de Zeeuwse kustvisie. 

Het strand, de duinen, dammen en dijken vormen samen de waterkeringszone en beschermen Zeeland en de buurprovincies tegen overstromingen. Het strand en de duinen vormen hiernaast het grootste aaneengesloten natuurgebied van Nederland. Het ervaren van de elementen en het vrije uitzicht op de horizon zijn grote kwaliteiten die gekoesterd moeten worden. Ook bieden ze volop ruimte aan recreatieve activiteiten, van uitwaaien op een leeg winters strand tot en met de zomerse hectiek van zwemmen, zonnebaden en water gerelateerde sporten. 

Het provinciaal belang is gelegen in het borgen van deze kwaliteiten, door in te zetten op het garanderen van de waterveiligheid, het beschermen en versterken van de natuurlijke processen en het bieden van strandplezier voor inwoner en toerist. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen natuurstranden en recreatiestranden. 

Het provinciale beleid is gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen. Hiermee worden bedoeld zomerhuizenterreinen, hotels, recreatieve appartementencomplexen en kampeerterreinen. Een doelstelling is dergelijke complexen te behouden voor de verblijfsrecreatieve markt en te bevorderen dat deze complexen ook daadwerkelijk voor de recreatieve verhuur worden aangeboden in de vorm van een centraal bedrijfsmatige exploitatie en wordt voorkomen dat er langs oneigenlijke weg extra reguliere woningen aan het woningaanbod worden toegevoegd. Dit aspect wordt van provinciaal belang geacht. 

Gezien het grote aantal minicampings in de provincie, de betekenis voor de bijdrage aan de differentiatie van het toeristisch product en het behoud van een landschappelijk aantrekkelijke omgeving (ruimtelijke kwaliteit) worden deze onderdelen van het recreatiebeleid over kleinschalig kamperen als provinciaal belang aangemerkt. 

Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Doel is de Zeeuwse Kwaliteitskust te beschermen, versterken en waar nodig herstellen. 

Jachthavens en watersport vormen een belangrijk onderdeel van het (verblijfs)recreatief product van Zeeland. Jachthavens worden de afgelopen periode geconfronteerd met een teruglopende bezetting. Deze trend zal ook de komende jaren doorzetten. Voor bestaande bedrijven is kwaliteitsverbetering en innovatie van groot belang. Het provinciaal beleid richt zich op het verbeteren van de kwaliteit. Opwaarderen of herinrichten van bestaande jachthavens wordt een steeds grotere opgave. Het is daarom van belang om in te zetten op opwaardering of herinrichting van bestaande jachthavens. Een rem op toevoeging van ligplaatsen kan deze opgave ondersteunen. Het provinciaal beleid richt zich daarom eveneens op het voorkomen van overaanbod van ligplaatsen. 

Provincie voert een terughoudende beleid voor lawaaisporten, gemotoriseerde luchtsporten en landingsplaatsen. Dit beleid is reeds lange tijd onderdeel van provinciale beleidsplannen, waaronder het streekplan Zeeland 1997, het Omgevingsplan 2006-2012, het Omgevingsplan 2012-2018 en het Omgevingsplan Zeeland 2018. Provinciale belangen hierbij zijn het tegengaan van hinder voor mens en natuur, behoud van stilte in de grote natuurgebieden van Zeeland (met inbegrip van de Deltawateren) en het behoud van de waarde van een rustig platteland.

Artikel 5.22 Verblijfsrecreatie in de kustzone

De Zeeuwse kust is van groot belang voor Zeeland én Nederland vanwege het behoud en de versterking van de waterveiligheid en natuurwaarden, het Zeeuwse DNA in landschap en erfgoed, alsmede de economie en werkgelegenheid. De diversiteit aan functies maakt mede dat er discussie over de gewenste ontwikkeling van de Zeeuwse kust is ontstaan. Met het opstellen van de Zeeuwse Kustvisie is invulling gegeven aan de opgaven in de kustzone en wordt tegemoet gekomen aan de afspraken in het Nationale Kustpact. De beleidsmatige borging en uitvoering van de Zeeuwse kustvisie is vastgelegd in het convenant ‘Samen sterk voor de Zeeuwse kust’, getekend op 9 oktober 2017.

Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Doel is de Zeeuwse Kwaliteitskust te beschermen, versterken en waar nodig herstellen.

Verblijfsrecreatieve ontwikkelingen in de kustzone zijn mogelijk onder specifiek in artikel 5.22 en bijlage IV genoemde voorwaarden.

Dit artikel is mede bedoeld om uitvoering te geven aan de in artikel 7.1a van het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen instructieregel over het kustfundament.

In het eerste lid is geregeld dat nieuwvestiging en uitbreiding van verblijfsrecreatie (bijvoorbeeld zomerhuizenterreinen, hotels, recreatieve appartementen, kampeerterreinen) mogelijk is binnen de begrenzing van de Zeeuwse badplaatsen. Ontwikkelingen dienen wel te voldoen aan de in bijlage IV, onderdeel 1, opgenomen voorwaarden B tot en met D. Deze hebben betrekking op de economische haalbaarheid, de markt en het onderscheidend vermogen van het concept en de sociaal maatschappelijke bijdrage die de ontwikkeling oplevert. Indien er sprake is van een aandachtsgebied binnen de badplaatsen dan moet tevens aannemelijk gemaakt worden dat voldaan wordt aan de in bijlage IV, onderdeel 2, opgenomen uitgangspunten. Een voorbeeld van een dergelijk gebied is het Nollebos in de gemeente Vlissingen.

In afwijking van het eerste lid zijn in het derde tot en met achtste lid ook mogelijkheden opgenomen om buiten de begrenzing van de Zeeuwse badplaatsen nieuwe verblijfsrecreatieterreinen of uitbreiding van bestaande terreinen te realiseren. Het overgangsrecht in het derde lid komt voort uit de afspraken die in de Zeeuwse Kustvisie en de ‘Notitie Overgangsbeleid in relatie tot de Zeeuwse Kustvisie’ zijn gemaakt over plannen met een vastgesteld bestemmingsplan of vergunning (de categorie 1 projecten) of de zogenaamde pijplijnprojecten (de categorie 2 projecten). In de evaluatie Zeeuwse Kustvisie is de aanbeveling opgenomen om afspraken te maken over de resterende (categorie 1) projecten in relatie tot de bestemmingsplannen en wat dit betekent voor eventuele ruimte voor deze projecten binnen vigerende bestemmingsplannen. In het vierde lid is de invulling van deze in het Bestuurlijk Overleg Zeeuwse Kustvisie gemaakte afspraak opgenomen. Door middel van een overgangstermijn van drie jaar hebben de gemeenten de gelegenheid om de toegestane resterende projecten in bestemmingsplannen van vóór 2018 uit te voeren. Na deze termijn dienen de betreffende omgevingsplannen te zijn aangepast waardoor nieuwvestiging of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein die in strijd is met deze verordening niet langer is toegelaten.

In het vijfde lid is de mogelijkheid opgenomen om in zogenaamde aandachtsgebieden nieuwe verblijfsrecreatieterreinen te realiseren. In bijlage IV wordt tevens verwezen naar de beschreven strategie voor de aandachtsgebieden in de desbetreffende regiovisies in de Zeeuwse kustvisie. In het zevende lid zijn de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande verblijfsrecreatieterreinen geregeld. De specifieke voorwaarden die hieraan gesteld worden zijn opgenomen in bijlage IV, onderdeel 1. Uitgangspunt is dat kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijven plaats vindt binnen de bestaande oppervlakte en eenheden van het bedrijf. Een beperkte uitbreiding van oppervlakte en eenheden is onder voorwaarden toegestaan.

In het zevende lid, onder b is aangegeven dat uitbreiding niet is toegestaan in zogenaamde beschermingsgebieden en Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebieden. In het achtste lid is hierop een uitzondering opgenomen voor uitbreiding in de beschermingsgebieden. Dit is mogelijk mits aannemelijk wordt gemaakt dat de kenmerken en waarden van de beschermingsgebieden niet significant worden aangetast. Voor de kenmerken en waarden van de beschermingsgebieden wordt verwezen naar de Zeeuwse kustvisie met bijbehorende bijlage ‘Analyse Bosch Slabbers: waardering en strategieën voor het behoud en versterken van de landschappelijke kwaliteit van de Zeeuwse kust’, zoals deze luidt op de datum van vaststelling van deze verordening.

In het negende lid is een uitzondering opgenomen voor gebieden waarop verschillende ‘aanduidingen’ van toepassing zijn. Een voorbeeld van een dergelijk gebied is Nehalennia in de gemeente Veere. Deze gebieden hebben naast een aanduiding Groene Zeeuws Topkwaliteit gebied tevens een aanduiding Aandachtsgebied. In dergelijke gebieden is uitbreiding toegestaan indien aannemelijk wordt gemaakt dat de kenmerken en waarden van deze Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebieden niet significant worden aangetast. Voor de kenmerken en waarden van de Groene Zeeuwse Topkwaliteit gebieden wordt verwezen naar de Zeeuwse kustvisie met bijbehorende bijlage ‘Analyse Bosch Slabbers: waardering en strategieën voor het behoud en versterken van de landschappelijke kwaliteit van de Zeeuwse kust’, zoals deze luidt op de datum van vaststelling van deze verordening.

In bijlage IV onderdeel 1 en 2, zijn de specifieke voorwaarden voor verblijfsrecreatieve ontwikkelingen nader gespecificeerd. Het Ontwikkelkader zet in op de samenhang tussen verblijfsrecreatieve ontwikkelingen en de omgeving. Hier wordt gedoeld op de integratie van accommodatie met het (deels te creëren) kustlandschap, natuur en met de cultuur en economie van de Zeeuwse badplaatsen. Met de voorwaarde ‘integraal onderdeel uitmaakt van een (nieuw) landschap’ in bijlage IV, onderdeel 1, onder A, wordt bedoeld dat een ontwikkeling zich voegt in het landschap en daar onderdeel van uitmaakt. Met de voorwaarde ‘er sprake is van een integrale kwaliteitsimpuls van het bestaande en de toekomstige accommodatie in bijlage IV, onderdeel 1, onder A, wordt bedoeld productinnovatie, onderscheidende kwaliteit, differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod en kwaliteitsverbetering. Met de voorwaarde ‘economische uitvoerbaarheid’ in bijlage IV, onderdeel 1, onder B, wordt tevens verwezen naar artikel 5.25 van deze verordening. Met de voorwaarde ‘markt en onderscheidend vermogen van het concept’ in bijlage IV, onderdeel 1, onder C, wordt bedoeld de onderscheidende kwaliteit van de ontwikkeling in relatie tot bestaande accommodatie. Met de voorwaarden ‘sociaal maatschappelijke bijdrage’ in bijlage IV, onderdeel 1, onder D, wordt bijvoorbeeld gedoeld op nieuwe voorzieningen, dagrecreatieve mogelijkheden of een ommetje voor bewoners.

Artikel 5.23 Verblijfsrecreatie buiten de kustzone

De verblijfsrecreatie buiten de kustzone vraagt in de toekomst om een kwaliteitsverbetering en productinnovatie en –differentiatie. Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Dit streven is gebaseerd op de gedachtegang in de Zeeuwse kustvisie. Daar waar in artikel 5.13 specifieke voorwaarden voor ontwikkelingen voor de kustzone worden benoemd, wordt in artikel 5.14 volstaan met algemene uitgangspunten. Voor het gebied buiten de kustzone wordt beoogd via een gebiedsgerichte aanpak de voorkomende knelpunten in gezamenlijkheid op te lossen en de regionale kansen te verzilveren. Dit kan op termijn leiden tot specifieke uitgangspunten voor specifieke regio’s of gebieden. Tot die tijd gelden de in artikel 5.14 opgenomen algemene kaders voor nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven.

Nieuwvestiging en uitbreiding is mogelijk binnen de begrenzing stedelijk gebied. In afwijking hierop is nieuwvestiging ook mogelijk indien gezamenlijke partijen – vooruitlopend op de uitkomsten van een gebiedsgerichte aanpak – in gezamenlijkheid een specifiek aandachtsgebied aanwijzen en gaan ontwikkelen. Dit is nader verwoord in bijlage IV, onderdeel 4.

Voor bestaande bedrijven ligt de focus op kwaliteitsverbetering, productinnovatie en -differentiatie. Eventuele daarvoor noodzakelijk uitbreiding in eenheden en/of oppervlakte is mogelijk indien deze voldoet aan het Ontwikkelkader zoals benoemd in bijlage IV.

In bijlage IV, onderdeel 3 en 4, zijn de specifieke voorwaarden voor verblijfsrecreatieve ontwikkelingen nader gespecificeerd. Het ontwikkelkader zet in op de samenhang tussen verblijfsrecreatieve ontwikkelingen en de omgeving. Hier wordt gedoeld op de integratie van accommodatie met het (deels te creëren) landschap, natuur en met de cultuur en economie van de omgeving. Met de voorwaarde ‘integraal onderdeel uitmaakt van een (nieuw) landschap’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder A, wordt bedoeld dat ontwikkelingen zich voegen in het landschap en daar onderdeel van gaan uitmaken.

Met de voorwaarde dat ‘er sprake is van een integrale kwaliteitsimpuls van de bestaande en toekomstige accommodatie’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder A, wordt bedoeld productinnovatie, onderscheidende kwaliteit, differentiatie in het verblijfsrecreatieve aanbod en kwaliteitsverbetering.

Met de voorwaarde ‘economische haalbaarheid’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder B, wordt tevens verwezen naar de artikel 5.16 en artikel 5.17 van deze verordening.

Met de voorwaarde ‘markt en onderscheidend vermogen van het concept’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder C, wordt bedoeld de onderscheidende kwaliteit van de ontwikkeling ten opzichte van bestaande accommodatie.

Met de voorwaarde ‘sociaal maatschappelijke bijdrage’ in bijlage IV, onderdeel 3, onder D, wordt bijvoorbeeld gedoeld op nieuwe voorzieningen, dagrecreatieve mogelijkheden of een ommetje voor bewoners.

Artikel 5.15 5.24 Strandzonering

Het strand, de duinen, dammen en dijken vormen samen de waterkeringszone en beschermen Zeeland en de buurprovincies tegen overstromingen. Het strand en de duinen vormen hiernaast het grootste aaneengesloten natuurgebied van Nederland. Het ervaren van de elementen en het vrije uitzicht op de horizon zijn grote kwaliteiten die gekoesterd moeten worden. Ook bieden ze volop ruimte aan recreatieve activiteiten, van uitwaaien op een leeg winters strand tot en met de zomerse hectiek van zwemmen, zonnebaden en water gerelateerde sporten.

Het provinciaal belang is gelegen in het borgen van deze kwaliteiten, door in te zetten op het garanderen van de waterveiligheid, het beschermen en versterken van de natuurlijke processen en het bieden van strandplezier voor inwoner en toerist. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen natuurstranden en recreatiestranden, weergegeven in begrensde strandvlakken. Het betreft een dynamische grens met als begrenzingen de gemiddelde laagwaterlijn en de duinvoet en daarmee het droge en intergetijde deel van het strand. Ten behoeve van het provinciaal belang, wordt uitbreiding en kwaliteitsverbetering van bestaande bebouwing toegestaan onder de in dit artikel benoemde voorwaarden. De primaire functie van de waterkering, bescherming tegen overstroming, is hierbij leidend.

Dit artikel is mede bedoeld om uitvoering te geven aan de in artikel 7.1a van het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen instructieregel over het kustfundament.

In het vijfde lid van dit artikel zijn de voorwaarden voor een slaaphuisje op een recreatiestrand opgenomen. Deze voorwaarden zijn overeenkomstig de voorwaarden uit de Kustvisie.

Kwaliteitsverbetering van de bestaande objecten vindt plaats binnen de kaders van de vigerende bestemmingsplannen, met een maximum bebouwd oppervlak van 40 m2, waarvan maximaal 25 m2 inpandig.

De maximale bouwhoogte is 4,5 m. Een volwaardige tweede verdieping is daarmee niet toegestaan. De bouwhoogte wordt gemeten vanaf de bovenkant van de begane grondvloer van het gebouw.

Voor de bouwhoogte geldt dat een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen tot maximaal 50 cm, mits het slaaphuisje voldoet aan actuele duurzaamheidseisen.

Bij duurzaamheid wordt maatwerk geleverd, waarbij door de gemeente in het kader van de vergunningverlening de volgende eisen worden afgewogen:

  • de RC waarde van de wanden (minimaal 4,5) en van het dak (minimaal 6);

  • het volledig elektrisch of gelijkwaardig daaraan functioneren van het slaaphuisje;

  • zonnepanelen op het dak die niet boven de maximale bouwhoogte uitkomen;

  • landschappelijke inpassing van de buitenzijde van het dak (voorzien van natuurlijke materialen die na gebruik hergebruikt kunnen worden);

  • een lichtplan met zo weinig mogelijk uitstraling.

Artikel 5.16 5.25 Verbod permanent wonen

Het provinciale beleid is gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen. Hiermee worden bedoeld zomerhuizenterreinen, hotels, recreatieve appartementencomplexen en kampeerterreinen. Een doelstelling is dergelijke complexen te behouden voor de verblijfsrecreatieve markt en te bevorderen dat deze complexen ook daadwerkelijk voor de recreatieve verhuur worden aangeboden in de vorm van een centraal bedrijfsmatige exploitatie (zie artikel 5.17) en wordt voorkomen dat er langs oneigenlijke weg extra reguliere woningen aan het woningaanbod worden toegevoegd. Dit aspect wordt van provinciaal belang geacht. Individuele burgerwoningen in het buitengebied worden niet tot de verblijfsrecreatieve complexen gerekend. De regel is bedoeld voor nieuwe plannen en besluiten die verblijfsrecreatieve complexen of de uitbreiding daarvan toelaten. Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vigerende omgevingsplannen kennen veelal reeds de regel dat permanente bewoning niet is toegestaan. Bij een wijziging van deze vigerende omgevingsplannen dient de regel dat permanente bewoning niet is toegestaan.

Artikel 5.17 5.26 Centraal bedrijfsmatige exploitatie

Bij de toelichting op artikel 5.165.25 is aangegeven dat het provinciaal beleid is gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen. Een doelstelling is dergelijke complexen te behouden voor de verblijfsrecreatieve markt en te bevorderen dat deze complexen ook daadwerkelijk voor de recreatieve verhuur worden aangeboden in de vorm van een centraal bedrijfsmatige exploitatie en wordt voorkomen dat er langs oneigenlijke weg extra reguliere woningen aan het woningaanbod worden toegevoegd. Dit aspect wordt van provinciaal belang geacht.

In de praktijk blijkt dat er ook behoefte is aan verblijfsrecreatieve complexen die niet verplicht worden verhuurd in de vorm van een centrale bedrijfsmatige exploitatie. Om hier in te kunnen voorzien kan onder voorwaarden worden afgeweken van bovengenoemde hoofdregel.

Hiervan is sprake wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • De ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen de begrenzing van de badplaatsen Cadzand-Bad, Breskens, Vlissingen, Zoutelande, Westkapelle, Domburg, Oostkapelle, Vrouwenpolder, Burgh-Haamstede en Renesse; en

  • De ontwikkeling onderdeel uitmaakt van een bredere visie op de betreffende badplaats en in het verlengde daarvan een bijdrage levert aan het versterken van de leefbaarheid, de ruimtelijke kwaliteit en de herstructurering/transformatie van de betreffende badplaats;

    De ontwikkeling een bijdrage levert aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid, de herstructurering en de gewenste ontwikkelruimte van de desbetreffende badplaats, hetgeen wordt onderbouwd in een door de gemeenteraad vastgestelde ruimtelijke visie op de betreffende badplaats. Van de visie wordt verwacht dat duidelijk wordt gemaakt welke ruimtelijke begrenzingen (qua oppervlakte en hoogte) er worden getrokken door het toewijzen van gebieden waar het toevoegen van deeltijdwoningen gewenst is om de kwaliteit van de betreffende badplaats te versterken.

  • Aan de ontwikkeling een actuele prognose ten grondslag ligt op basis waarvan de specifieke behoefte aan deeltijdwonen wordt onderbouwd;

  • De desbetreffende gemeente een door gedeputeerde staten geaccordeerde programmering hanteert waarmee ze in de aangetoonde behoefte kan voorzien.

    De desbetreffende gemeente een door gedeputeerde staten geaccordeerde programmering hanteert en publiceert, waarbij geplande en gerealiseerde aantallen per locatie per jaar in beeld worden gebracht. Het betreft hier aantallen verblijfseenheden die niet verplicht worden verhuurd in de vorm van een centrale bedrijfsmatige exploitatie, die voldoen aan bovengenoemde voorwaarden.

Het is mogelijk op of aansluitend aan bedoelde complexen gronden aan te wijzen voor 'dienstwoning' (waar, in verband met noodzaak vanuit de bedrijfsvoering, permanente bewoning is toegestaan). Dergelijke woningen worden, voor de toepassing van deze verordening, geacht niet te behoren tot het 'verblijfsrecreatieterrein' zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 5.135.22artikel 5.145.23artikel 5.165.25 en artikel 5.175.26.

In artikel 5.175.26, vierde lid is de instructie opgenomen dat een omgevingsplan voor een nieuw verblijfsrecreatieterrein of de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein regels bevat die betrekking hebben op duurzaam beheer en onderhoud van een terrein. Onder duurzaam beheer wordt verstaan een verzorgde openbare ruimte en maatregelen die leiden tot een intensiever gebruik van ruimte en, zo mogelijk, maatregelen die leiden tot een hoger bedrijfseconomisch rendement en minder milieubelasting.

Dit kan bijvoorbeeld worden gewaarborgd door in het omgevingsplan de eis van een centrale bedrijfsmatige exploitatie op te nemen. Ook kan worden gedacht aan privaatrechtelijke afspraken over het in eigendom houden van de grond die tot het complex behoort dan wel de gronden waarop de gemeenschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd alsmede omtrent de kwalitatieve instandhouding van het complex.

Artikel 5.27 Kleinschalig kamperen

In dit artikel worden enkele concrete onderdelen van het provinciale beleid voor kleinschalig kamperen geregeld. Gezien het grote aantal kleine kampeerterreinen in de provincie, de betekenis voor de bijdrage aan de differentiatie van het toeristisch product en het behoud van een landschappelijk aantrekkelijke omgeving (ruimtelijke kwaliteit) worden deze onderdelen van het recreatiebeleid als provinciaal belang aangemerkt. Het doel bij het kleinschalig kamperen is uit te gaan van toeristisch kamperen (gebruik van niet permanente kampeermiddelen). Ten hoogste 5 kampeermiddelen zijn permanent toegestaan.

Artikel 5.28 Jachthavens en waterrecreatie

In artikel 5.19 worden regels gesteld voor het toevoegen van nieuwe ligplaatsen in jachthavens. In het eerste lid is bepaald dat nieuwe ligplaatsen primair zijn toegelaten in bestaande jachthavens. Het woord ‘primair’ geeft aan dat ook nieuwe ligplaatsen buiten de bestaande jachthavens mogelijk zijn, bijvoorbeeld in het kader van integrale gebiedsontwikkeling. Hierbij bestaat afwegingsruimte waarbij afgewogen dient te worden in hoeverre bij nieuwvestiging buiten bestaande jachthavens de kansen voor transformatie of verplaatsen van een bestaande jachthaven zijn benut.

Het provinciale beleid is gericht op het borgen en versterken van de kwaliteit van de verblijfsrecreatieve sector in samenhang met de omliggende natuur- en landschapswaarden. Doel is de Zeeuwse Kwaliteitskust te beschermen, versterken en waar nodig herstellen.

Jachthavens en waterrecreatie vormen een belangrijk onderdeel van het (verblijfs)recreatief product van Zeeland. Jachthavens worden de afgelopen periode geconfronteerd met een teruglopende bezetting. Inmiddels neemt het aantal nieuwe gebruikers toe door de inzet op de huur van boten. Daarnaast is een positieve trend te zien binnen de funsporten (op en aan het water). Voor bestaande bedrijven blijft kwaliteitsverbetering en innovatie van groot belang. Het provinciaal beleid richt zich op het verbeteren van de kwaliteit door het opwaarderen of herinrichten van bestaande jachthavens. Een rem op toevoeging van ligplaatsen kan deze opgave ondersteunen. Het provinciaal beleid richt zich daarom eveneens op het voorkomen van overaanbod van ligplaatsen, maar wel met oog voor kansen vanuit gebiedsontwikkeling. In dat kader dienen gemeenten per initiatief en gebiedsaanpak een beoordeling te maken van de economische uitvoerbaarheid van het initiatief en de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering en sanering. Daarbij kan de gemeente rekening houden met specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld zeezeilers of woning met ligplaats), de bezettingsgraad van jachthavens in de buurt en alternatieve mogelijkheden in bestaande jachthavens.

Prioriteit wordt gegeven aan de kwaliteitsverbetering en transformatie van de bestaande jachthavens. Het doel is dat het totale aantal ligplaatsen in Zeeland per saldo niet toeneemt. Een beperkt aantal extra ligplaatsen binnen een bestaande haven of een tijdelijke toename in het kader van gebiedsontwikkeling zijn mogelijk.

Artikel 5.20 5.29 Lawaaisporten, gemotoriseerde luchtsporten en landingsplaatsen

In dit artikel is het (terughoudende) beleid voor lawaaisporten, gemotoriseerde luchtsporten en landingsplaatsen verwoord. Dit beleid is reeds lange tijd onderdeel van provinciale beleidsplannen, waaronder het streekplan Zeeland 1997, het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en het Omgevingsplan Zeeland 2018.

Provinciale belangen hierbij zijn het tegengaan van hinder voor mens en natuur, behoud van stilte in de grote natuurgebieden van Zeeland (met inbegrip van de Deltawateren) en het behoud van de waarde van een rustig platteland.

Het aanwijzen van nieuwe terreinen en de uitbreiding van bestaande terreinen voor bedoelde sporten is slechts mogelijk in de in artikel 5.20, eerste lid, benoemde gevallen.

In het eerste lid, onder b, wordt gemeenten de mogelijkheid geboden om bestaande lawaaisportterreinen die langdurig worden gebruikt voor vergunde activiteiten ook planologisch mogelijk te maken. Dit is alleen toegestaan als de doelstelling van het beleid, tegengaan van geluidhinder, niet in het geding is. Daarom is als voorwaarde gesteld dat aannemelijk moet zijn dat er geen toename van geluidhinder zal ontstaan. Onder langdurig gebruik wordt in dit kader gebruik verstaan waar vóór de datum van 1 januari 2003 een vergunning voor is verleend. Dit is een termijn van 20 jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van deze verordening.

Wat het eerste lid, onder c betreft is een uitzondering gemaakt voor modelvliegtuigen. Afstand tot het NNN is belangrijk. Met het NNN worden de gebieden bedoeld zoals geregeld in de artikelen artikel 5.32 t/m artikel 5.34 van deze verordening. Ook modelvliegtuigterreinen kunnen voor overlast zorgen. Van de gemeente wordt verwacht dat in voorkomend geval een afweging wordt gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met het aanhouden van afstand tot gevoelige functies zoals woon- en verblijfsrecreatieve functies.

Met de zinsnede aan het eind van het tweede lid "op voorwaarde dat de afwijking van de bepalingen van deze verordening niet wordt vergroot" wordt bedoeld dat geen verdergaande uitbreiding of nieuwvestiging mag worden toegelaten, die uitgaat boven in een vigerend plan of op basis van een eerder verleende vrijstelling/ontheffing reeds toegelaten ontwikkelingen.

OOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Dit artikel en de bijbehorende bijlage beschrijven de eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen rondom het Veerse Meer. Deze eisen vloeien voort uit de eerste fase van de ontwikkeling van de gebiedsvisie voor het Veerse Meer. Op dit moment wordt deze eerste fase nog uitgewerkt in een tweede fase. De ontwikkeling van deze gebiedsvisie is dus nog in volle gang. Daarom is de huidige versie van artikel 5.21, en de bijbehorende bijlage, een conceptversie. De definitieve versie van dit artikel en de bijlage kan daarom afwijken van het ontwerp. Omdat de gebiedsvisie in nauwe afstemming met de betrokken partijen wordt ontwikkeld, zullen de belangen van deze partijen in de totstandkoming van de definitieve versie ook worden meegenomen. 

Artikel 5.21 en de bijbehorende uitgangspunten in bijlage V komen niet in de plaats van de eisen die artikel 5.13 stelt. Voor initiatieven in de omgeving van het Veere Meer blijft dus ook artikel 5.13 gelden.

PPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.21 5.30 Ruimtelijke ontwikkelingen rondom het Veerse Meer

QQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.22 5.31 Concentratie agrarische bebouwing

RRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.23 5.32 Bufferzones

Met deze regels wordt toepassing gegeven aan het provinciale bufferbeleid. Het betreft planologische kwaliteitsnormen. De regels zijn van toepassing op nieuwe situaties (met de zinsnede "voor de eerste maal" en de uitdrukking "nieuw" wordt beoogd de regels niet van toepassing te laten zijn op bestaande situaties).

De regels hebben betekenis voor het agrarisch gebied (het buitengebied) in relatie tot woonwijken en verblijfsrecreatieterreinen. Op diverse plaatsen in de provincie is nog sprake van agrarische bedrijvigheid binnen bestaand  stedelijk gebied. In veel van die situaties bevinden zich ook reeds bestaande woningen op korte afstand van agrarische bedrijven. Het bufferbeleid zoals neergelegd in dit artikel is daarop niet van toepassing. Wel verdient ook in die situaties scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies de aandacht. Uit een oogpunt van stads-en dorpsvernieuwing verdient het veelal aanbeveling dergelijke situaties te saneren. Wat het begrip 'bestaand stedelijk gebied’ betreft moet worden gelet op de feitelijke situatie en de aard van de omgeving. Het bestaand  stedelijk gebied eindigt daar waar de bebouwing zijn aaneengesloten karakter verliest.

De regels zijn gesteld voor het houden van afstand tot woonwijken of –kernen inclusief landelijke bebouwingsconcentraties (zoals buurtschappen), woonparken, zomerhuizenterreinen en kampeerterreinen. De regels zijn niet bedoeld voor het houden van afstand tot één of enkele woningen in het buitengebied. In die situaties zal maatwerk moeten worden geleverd waarbij per geval na weging van de betrokken belangen, een keuze moet worden bepaald. Met de regeling wordt voorts beoogd een ruimtelijke kwaliteitsnorm te hanteren voor de scheiding van gevoelige en belastende functies (voorkomen/beperken van stank-, stof-, geluid-, of andere hinder én voorkomen dat de nieuwvestiging van gevoelige functies leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven). Deze afstemming tussen gevoelige en belastende functies wordt als provinciaal belang aangemerkt.

Bij het bepalen van de afstand moet worden gerekend vanaf de gevel van de agrarische gebouwen of, in het geval waarin sprake is van in het plan aangeduide bouwvlakken, vanaf de grens van het bouwvlak (waarop bebouwing is toegelaten). Bij woon- of verblijfsrecreatieve functies moet, voor het bepalen van de afstand, worden gerekend tot of vanaf de perceelgrens en niet vanaf de gevel van de woning of het recreatieve verblijf (de gronden met de functie erf of tuin dan wel (verblijfs)recreatie behoren tot de woon- of verblijfsrecreatieve functies als bedoeld in dit artikel). Reden hiervoor is dat stofoverlast, stank en de fijne drift van bestrijdingsmiddelen bij fruitteelt het woon- en leefklimaat nadelig kunnen beïnvloeden en een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid. Een andere overweging is nog dat in erven en tuinen veelal aan- en uitbouwen (vergunningsvrij) en bijgebouwen zijn toegelaten. Het vierde lid is een voorbeeld van een flexibiliteitsbepaling. Deze bepaling is onder meer bedoeld voor herstructureringsprojecten.

Denkbaar is dat een binnen bestaand  stedelijk gebied gesitueerd bedrijf wordt gesaneerd en dat het voornemen bestaat daarvoor in de plaats woningen te bouwen. Indien in die situatie tevens sprake is van een buiten bestaand  stedelijk gebied gelegen agrarisch bedrijf binnen 100 meter tot de nieuw te bouwen woningen zal moeten worden bezien of een draagkrachtige onderbouwing kan worden geleverd zoals bedoeld in het vierde lid. Mogelijk zal een bestaand agrarisch bedrijf dat is gelegen binnen 100 meter vanaf bestaand  stedelijk gebied reeds te maken hebben met beperkingen in de bedrijfsvoering als gevolg van de nabijheid van bestaande woningen. Indien in dat geval geen of nagenoeg geen sprake is van hinder voor de woonfunctie en de nieuw te bouwen woningen niet leiden tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van het bedoelde agrarische bedrijf kan de kleinere afstand in de motivering bij het omgevingsplan worden beargumenteerd.

SSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.24 5.33 Glastuinbouw

TTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.25 5.34 Intensieve veehouderij

UUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.26 5.35 Agrarische onderzoeksbedrijven

VVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.27 5.36 Toepassingsbereik

WWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.28 5.37 Weigeringsgronden oprichten en wijzigen veehouderijen

XXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.29 5.38 Toelaatbare oprichting veehouderij

YYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.30 5.39 Toelaatbare wijziging veehouderij

ZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.31 5.40 Regionale waterkeringen

AAAAA

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.32 5.41 Bestaande natuur

BBBBB

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.33 5.42 Agrarisch gebied van ecologische betekenis

CCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.34 5.43 Natuurontwikkelingsgebieden

DDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.35 5.44 Afwegingszone natuurgebieden

EEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.36 5.45 Landschap en erfgoed

FFFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.37 5.46 Molenbiotoop

GGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.38 5.47 Bouwwerken bij provinciale wegen

HHHHH

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.39 5.48 Werken bij provinciale vaarwegen

IIIII

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.40 5.49 Duisternisgebieden

JJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.41 5.50 Activiteiten binnen stiltegebieden A en B

In artikel 5.40 is aangegeven bij welke besluiten het bevoegd gezag rekening moet houden met de doelstellingen uit artikel 2.97. Dit kan zijn op grond van een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of maatwerkvoorschriften.

Aangezien in afdeling 5.2 en 5.3 de instructieregels voor omgevingsplannen van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op projectbesluiten, geldt dit artikel ook voor projectbesluiten.

KKKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.42 5.51 Activiteiten buiten stiltegebieden A en B

LLLLL

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.43 5.52 Vrijstelling van de instructieregels

MMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.44 5.53 Verplichting om geluid te meten

NNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.45 5.54 Vastleggen van de uitgangssituatie

OOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.46 5.55 Aardkundige waarden

PPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.47 5.56 Inhoud waterbeheerprogramma

QQQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.48 5.57 Overleg en verslag waterbeheerprogramma

RRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.49 5.58 Peilbesluiten

SSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.50 5.59 Bescherming grondwater

TTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.51 5.60 Grondwaterregister

UUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.52 5.61 Grondwatermeetnet

VVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.53 5.62 Instructieregels projectbesluit

WWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.56 5.65 Instructieregels projectbesluit

XXXXX

Na sectie 5.3.3 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Paragraaf 5.3.4 Uitgangspunten regionale woonafspraken

Artikel 5.66 tot en met artikel 5.68  

Uitgangspunten voor te maken regionale woonafspraken zijn de dan meest actuele provinciale huishoudensprognose, het Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland en de provinciale planmonitor wonen. Gedeputeerde staten stellen hiertoe ten minste eens per drie jaar een prognose beschikbaar en voeren hierop volgend het Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland uit. Hierin wordt onder meer de kwaliteit van de bestaande voorraad in beeld gebracht. Dit dient als basis voor plannen en realisatie van het toekomstbestendig maken van de bestaande voorraad. De provincie stimuleert daarbij het samenwerken met gemeenten, corporaties en zorgpartijen naar een structurele en langjarige gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast beheren gedeputeerde staten een provinciaal monitorsysteem, de planmonitor wonen, voor het bijhouden van de plancapaciteit en realisaties van woningbouw per gemeente.

YYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.58 5.70 Algemene eisen aan faunabeheerplannen

ZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.59 5.71 Faunabeheerplan duurzaam beheer van populaties

AAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.60 Faunabeheerplan schadebestrijding

Voor schadebestrijding fungeert het faunabeheerplan als koepel. Het is aan de grondgebruikers om binnen het kader van het faunabeheerplan te bepalen wat aan schadebestrijding nodig is.

[Vervallen]

BBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.61 Faunabeheerplan uitoefening jacht

Bij het opstellen van het faunabeheerplan wordt gebruik genaakt van de verplicht door houders van een omgevingsvergunning voor jachtgeweeractiviteiten te overleggen afschotgegevens (artikel 6.3, vierde lid, Externe link: Omgevingsbesluit) en door eenieder vrijwillig te verstrekken schattingen, trends en -waar redelijkerwijs mogelijk-trendtellingen. Deze gegevens kunnen door soortengegevensverzamelende organisaties worden verstrekt. De jachthouder moet, met inachtneming van het faunabeheerplan, bepalen wat in zijn jachtveld nodig is om een redelijke wildstand te handhaven. Daarnaast staat de uitoefening van de jacht in dienst van schadebestrijding. Deze samenhang met schadebestrijding en een inschatting van de mate waarin wildsoorten jacht verdragen, moet uit het faunabeheerplan blijken.

[Vervallen]

CCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.62 Geldigheidsduur faunabeheerplan

Gelet op de samenhangende aanpak van duurzaam beheer van populaties, schadebestrijding en de uitoefening van de jacht waarin het faunabeheerplan voorziet, is het van belang dat het faunabeheerplan voor verschillende jaren geldig is. Dit artikel bepaalt daarom dat een faunabeheerplan een maximale geldigheidsduur heeft van maximaal 6 jaar. Hiermee wordt aangesloten op de looptijd van andere planperioden, zoals Natura 2000-beheerplannen, zodat het faunabeheerplan hierop afgestemd kan worden. In uitzonderlijke gevallen kunnen gedeputeerde staten op verzoek van de faunabeheereenheid de geldigheidsduur van het faunabeheerplan eenmaal met maximaal één jaar verlengen. Deze verlenging is alleen mogelijk als er concreet zicht is op de vaststelling van een nieuw plan.

[Vervallen]

DDDDDD

Na sectie 5.59 worden drie secties ingevoegd, luidende:

Artikel 5.72 Faunabeheerplan schadebestrijding

Voor schadebestrijding fungeert het faunabeheerplan als koepel. Het is aan de grondgebruikers om binnen het kader van het faunabeheerplan te bepalen wat aan schadebestrijding nodig is.

Artikel 5.73 Faunabeheerplan uitoefening jacht

Bij het opstellen van het faunabeheerplan wordt gebruik genaakt van de verplicht door houders van een omgevingsvergunning voor jachtgeweeractiviteiten te overleggen afschotgegevens (artikel 6.3, vierde lid, Externe link: Omgevingsbesluit) en door eenieder vrijwillig te verstrekken schattingen, trends en -waar redelijkerwijs mogelijk-trendtellingen. Deze gegevens kunnen door soortengegevensverzamelende organisaties worden verstrekt. De jachthouder moet, met inachtneming van het faunabeheerplan, bepalen wat in zijn jachtveld nodig is om een redelijke wildstand te handhaven. Daarnaast staat de uitoefening van de jacht in dienst van schadebestrijding. Deze samenhang met schadebestrijding en een inschatting van de mate waarin wildsoorten jacht verdragen, moet uit het faunabeheerplan blijken.

Artikel 5.74 Geldigheidsduur faunabeheerplan

Gelet op de samenhangende aanpak van duurzaam beheer van populaties, schadebestrijding en de uitoefening van de jacht waarin het faunabeheerplan voorziet, is het van belang dat het faunabeheerplan voor verschillende jaren geldig is. Dit artikel bepaalt daarom dat een faunabeheerplan een maximale geldigheidsduur heeft van maximaal 6 jaar. Hiermee wordt aangesloten op de looptijd van andere planperioden, zoals Natura 2000-beheerplannen, zodat het faunabeheerplan hierop afgestemd kan worden. In uitzonderlijke gevallen kunnen gedeputeerde staten op verzoek van de faunabeheereenheid de geldigheidsduur van het faunabeheerplan eenmaal met maximaal één jaar verlengen. Deze verlenging is alleen mogelijk als er concreet zicht is op de vaststelling van een nieuw plan.

EEEEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.2 Inwerkingtreding

De omgevingsverordening treedt in werking op de dag waarop de Omgevingswet in werking treedt, dat is op 1 januari 2024.2025

Naar boven