Provinciaal blad van Overijssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2025, 8356 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2025, 8356 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Het ontwerp Actualisatie 2026 Omgevingsverordening Overijssel vast te stellen en ter inzage te leggen
zoals is aangegeven in Bijlage A.
Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 22 april 2024.
A.P. Heidema, voorzitter,
N. Versteeg, secretaris
A
Artikel 1.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van deze verordening en de uitvoeringsregelingen die op deze verordening gebaseerd zijn, zijn werkingsgebieden vastgelegd in informatieobjecten, waarvan een overzicht te vinden is in Bijlage II Overzicht informatieobjecten van deze verordening.
B
Artikel 2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor Regionale waterkeringen geldt de omgevingswaarde veiligheid Regionale waterkeringen zoals die bij de aanwijzing als Regionale waterkeringen voor elk dijktraject is opgenomen en in de Bijlage III Omgevingswaarden dijktrajecten regionale waterkeringen
(Omgevingswaarden dijktrajecten) is vermeld.
De omgevingswaarde veiligheid Regionale waterkeringen bedoeld in het eerste lid, geldt als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de maatgevende hoogwaterstand waarop het dijktraject moet zijn berekend en waarbij rekening is gehouden met de overige factoren die het waterkerende vermogen bepalen.
De omgevingswaarden veiligheid Regionale waterkeringen zijn resultaatsverplichtingen.
C
Artikel 2.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Buiten de bebouwde kom geldt een gemiddelde kans op overstroming van:
1/50 per jaar voor
glastuinbouw en hoogwaardig land- en tuinbouw
glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw
, waarbij 1 % van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben;
1/25 per jaar voor
akkerbouw
Akkerbouw
, waarbij 1 % van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben;
1/10 per jaar voor
grasland
Grasland
, waarbij 5 % van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben.
In afwijking van het eerste lid, geldt binnen het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta een gemiddelde kans op overstroming van 1/10 per jaar voor de
veenweidegebieden rond de Weerribben
veenweidegebieden rond de Weerribben en de Buitenpolder Kuinre
, waarbij 30% van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben.
In afwijking van het eerste lid, geldt binnen het beheersgebied van waterschap Vechtstromen een gemiddelde kans op overstroming van:
D
Artikel 3.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op de soorten die aangewezen zijn in Bijlage IV Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit - opzettelijk vangen
'Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit: opzettelijk vangen'.
E
Artikel 3.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet is het voor soorten die aangewezen zijn in Bijlage IV Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit - opzettelijk vangen
'Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit: opzettelijk vangen' toegestaan om zonder omgevingsvergunning dieren opzettelijk te vangen en de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen, als:
dit noodzakelijk is voor de belangen die voor de soort genoemd zijn in Bijlage IV Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit - opzettelijk vangen
'Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit: opzettelijk vangen';
er geen andere bevredigende oplossing mogelijk is;
er gebruik wordt gemaakt van de middelen die voor de soort genoemd zijn in Bijlage IV Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit - opzettelijk vangen
'Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit: opzettelijk vangen'; en
rekening wordt gehouden met de voorschriften en beperkingen die voor de soort genoemd zijn in Bijlage IV Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit - opzettelijk vangen
'Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit: opzettelijk vangen'.
Het eerste lid geldt niet voor activiteiten waarvoor een gedragscode bedoeld in artikel 11.59 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving van toepassing is.
F
Artikel 3.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden om in grondwaterbeschermingszones lozingen op of in de bodem te doen.
Het verbod geldt niet voor:
lozingen die ontstaan bij het toepassen van grond of baggerspecie; of
lozingen bij een huishouden.
In afwijking van het eerste lid zijn in grondwaterbeschermingszones lozingen op of in de bodem toegestaan mits dit tenminste vier weken voor het begin van de aanleg, wijziging of uitbreiding van het terrein is gemeld en als het gaat om afstromend hemelwater dat afkomstig is van nieuwe en van wijziging of uitbreiding van bestaande:
Bij het doen van lozingen als bedoeld in het derde lid wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
Aan het derde lid is voldaan als lozingen worden uitgevoerd volgens de aanwijzingen in bijlage V (Aanwijzingen lozingen afstromend hemelwater van wegen in grondwaterbeschermingszones).
Aan het derde lid is voldaan als lozingen worden uitgevoerd volgens de aanwijzingen in Bijlage V Aanwijzingen lozing afvloeiend hemelwater van wegen in grondwaterbeschermingszones.
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de activiteiten als bedoeld in het tweede lid, als dit in het belang als bedoeld in Artikel 3.23 is.
G
Artikel 3.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het uitvoeren van mechanische ingrepen in boringsvrije zones als bedoeld in Artikel 3.40, tweede lid, Artikel 3.41, tweede lid, Artikel 3.42, tweede lid, en Artikel 3.43, derde lid, wordt voldaan aan de volgende eisen:
tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
er worden voorzieningen getroffen, waardoor er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van dit boorgat; en
als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Aan het eerste lid is voldaan als boringen en buiten gebruik stellen van boorputten, en grond- en funderingswerken worden uitgevoerd volgens de aanwijzingen in Bijlage VI Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones
(Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones).
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de activiteiten, bedoeld in Artikel 3.40, tweede lid, Artikel 3.41, tweede lid, Artikel 3.42, tweede lid, en Artikel 3.43, derde lid als dit in het belang als bedoeld in Artikel 3.23 is.
H
Artikel 3.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die een activiteit verricht in een beperkingengebied provinciale wegen, een beperkingengebied zicht op de weg of een beperkingengebied provinciale vaarwegen, neemt de volgende regels in acht:
het is verboden een activiteit te verrichten binnen 1,5 meter van de kroonprojectie van de bomen als bedoeld in bijlage
Bijlage XVIII Bomenposter Werken rond bomen
(bomenposter Werken rond bomen);
het is verboden binnen 1,5 meter van de kroonprojectie van de bomen als bedoeld in Bijlage XVIII Bomenposter Werken rond bomen
(bomenposter Werken rond bomen) te rijden of parkeren met zwaar materieel of materiaal op te slaan;
het is verboden boomwortels met een diameter van meer dan 5 centimeter te verwijderen;
het is verboden boomwortels te frezen, hakken, lostrekken of doorscheuren;
wortels met een diameter tussen 2,5 en 5 centimeter moeten bij bodembewerking of graafwerkzaamheden haaks op de groeirichting worden doorgezaagd, doorgeknipt of afgestoken.
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van lid 1 onder sub a, b en c door middel van een maatwerkvoorschrift indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is en door middel van een Bomen Effect Analyse aangetoond wordt dat de stabiliteit en levensvatbaarheid van de bomen niet wordt aangetast.
I
Artikel 3.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die kabels of leidingen aanlegt in een beperkingengebied provinciale wegen of een beperkingengebied provinciale vaarwegen neemt de volgende voorwaarden in acht:
de werkzaamheden worden onafgebroken uitgevoerd;
de melding of de omgevingsvergunning kabels en leidingen met alle daarbij behorende stukken is tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aanwezig en wordt op verzoek van de provinciaal toezichthouder getoond;
wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd in de nabijheid van bomen, is ook de bomenposter Werken rond bomen als bedoeld in Bijlage XVIII Bomenposter Werken rond bomen
(Bomenposter Werken rond bomen) tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aanwezig en wordt op verzoek van de provinciaal toezichthouder getoond;
in geval van werkzaamheden langs vaarwegen worden de Richtlijnen Vaarwegen 2020 nageleefd; en
gedurende twee jaar na de uitvoering van de werkzaamheden worden optredende verzakkingen en beschadigingen in de verharding van de provinciale weg hersteld door of op kosten van de rechthebbende op de kabel of leiding.
In aanvulling op het eerste lid worden werken ten behoeve van kabels of leidingen geplaatst:
met een omgevingsvergunning, melding of in overleg met de provinciaal toezichthouder;
op plekken die goed toegankelijk zijn;
op plekken waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en het beheer en onderhoud van de (vaar)weg niet wordt belemmerd; en
bij voorkeur op of tegen de grens van het provinciaal eigendom.
Als een handhole wordt geplaatst in een beperkingengebied provinciale wegen of een beperkingengebied provinciale vaarwegen, bedraagt de gronddekking ten minste 30 centimeter.
J
Artikel 3.91 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een uitweg voldoet aan de volgende eisen:
de uitweg komt overeen met een van de standaarduitwegen in bijlage XVII:
Bijlage XVII Standaardtekening uitwegen.
de vormgeving en constructie van de uitweg voldoet aan de eisen aangegeven op bijlage
Bijlage XVII: Standaardtekening uitwegen, waarbij:
de betonstraatstenen worden gelegd in elleboogverband;
de waterafvoer van verhardingen vrij blijft aflopen;
een bestaand fietspad leidend is voor de aansluitingen;
de uitwegconstructie vloeiend aansluit op de weg en het fietspad;
voor de aansluiting op de weg en het fietspad een rechte zaagsnede wordt aangebracht, die de weg en het fietspad niet noemenswaardig versmallen;
na de aanleg of verandering de berm wordt aangevuld met teelaarde en ingezaaid met een bermgraszaadmengsel; en
als een bermsloot moet worden gedempt, de waterafvoer wordt geborgd door een duiker aan te leggen met een diameter die gelijk is aan die van aanpalende uitwegen.
Gedeputeerde Staten kunnen op de navolgende wijze afwijken van de voorwaarden bedoeld in het eerste lid:
een bredere bedrijfsuitweg is toegestaan als de rijcurve van de voertuigen die het perceel bezoeken dit noodzakelijk maakt;
andere of aanvullende eisen kunnen gesteld worden als de belangen bedoeld in Artikel 3.89, eerste lid dit noodzakelijk maken.
Bij aanwezigheid van een fiets- of voetpad mag een doorsteek aangelegd worden.
K
Artikel 3.132 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod in artikel 5.1 van de Omgevingswet om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten bedoeld, geldt in afwijking van artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving ook voor de volgende activiteiten:
het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van een werk door of in opdracht van gemeenten of waterschappen, met inbegrip van de aanleg van waterpartijen als meer dan 10.000 m3 vaste stoffen uit één of meer waterpartijen wordt ontgraven en waarbij dieper wordt gegraven dan 3 meter beneden het oorspronkelijke niveau;
het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van rijkswaterstaatswerken en werken door of op last van de provincie Overijssel;
het aanleggen, onderhouden of veranderen van een oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in art 16.7, onderdeel j, onder 2 van het Besluit activiteiten leefomgeving als:
1) het oppervlaktewaterlichaam een bodembreedte van meer dan 5 m; en
2) dieper dan 3 m onder het oorspronkelijke maaiveld wordt gegraven;
het ontgronden voor een waterput, reservoir bassin, vijver, poel of daarmee vergelijkbare voorziening zoals bedoeld in artikel 16.7, onderdeel a, onder 2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, als er meer dan 500 m3 vaste stof wordt ontgraven;
het aanleggen of wijzigen van gronddepots zoals bedoeld in art 16.7, onderdeel k onder 1, van het Besluit activiteiten leefomgeving, als de grond meer dan 5 jaar voor de voorgenomen ontgrondingsactiviteit is neergelegd.
L
Artikel 3.134 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden om zonder voorafgaande melding een ontgrondingsactiviteit bedoeld in artikel 16.7 en artikel 16.8 van het Besluit activiteiten leefomgeving en als bedoeld in het Artikel 3.133 van deze verordening, te verrichten als daarbij meer dan 10.000 m3 wordt ontgraven.
De melding wordt uiterlijk twee weken voor het begin van de ontgrondingsactiviteit langs elektronische weg bij Gedeputeerde Staten gedaan met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de aanvraag beschikbaar is via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21 van de Omgevingswet.
Bij een melding van een, van vergunning vrijgestelde, ontgrondingsactiviteit, als bedoeld in art 3.134 lid 1, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Een gewaarmerkte tekening met kadastrale aanduiding, waarop de ligging van het te ontgronden terrein is aangegeven.
Een situatiekaart waarop de ligging van het te ontgronden terrein is aangegeven (schaal 1:10.000 of 1:25.000). Ook moet u op deze situatiekaart de locatie van een eventueel aan te leggen depot aangeven.
Een exemplaar van de betrokken bestektekening inclusief dwarsprofielen.
Een plankaart omgevingsplan (indien van toepassing).
Een MER of notitie mer-beoordeling.
Een ondertekende machtiging als u dit formulier invult als gemachtigde.
Straatnaam en huisnummer, postcode en plaats.
Kadastrale gegevens.
Begindatum en einddatum uitvoering werk.
Maximale diepte ontgronding beneden de oorspronkelijke ligging van de (water) bodem (m).
Oppervlakte die ten hoogste wordt ontgrond (m2).
Totale hoeveelheid te ontgraven grondspecie (vast - m3 gemeten in profiel).
Totaal af te voeren hoeveelheid (vast - m3 gemeten in profiel).
Omschrijving van het werk (vooral de doelstelling van het werk).
Welke soorten oppervlaktedelfstoffen komen vrij uit het werk en worden afgevoerd (gemeten in profiel)? (selecteer het aantal).
Verwacht u dat alle hierboven aangegeven oppervlaktedelfstoffen in het lopende kalenderjaar op de markt komen?
M
Artikel 4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De instructieregels in dit hoofdstuk worden gesteld voor de doorwerking van provinciale belangen in omgevingsplan nen.
N
Het opschrift van afdeling 4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
O
Artikel 4.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze afdeling stelt voor de provinciale doelstellingen voor ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid
gezondheid en sociale kwaliteit, aanvullende eisen op
aan de
ladder voor duurzame verstedelijking
verstedelijking in Overijssel en is gericht op concentratie van stedelijke functies in kernen, het bevorderen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid.
P
Artikel 4.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In omgevingsplannen worden alleen de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Daarbij geldt voor bedrijventerreinen dat lokale behoefte wordt ingevuld als bedoeld voor lokaal gewortelde bedrijvigheid.
In gebieden die deel uitmaken van een
de grote steden Almelo, Deventer, Enschede,
stedelijk netwerk
Hengelo en Zwolle kan het omgevingsplan voorzien in een bovenregionale behoefte aan ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen.
In gebieden die deel uitmaken van een streekcentrum
de kernen Hardenberg en Steenwijk kan een omgevingsplan voorzien in een regionale behoefte aan ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen, mits dit past binnen de regionale programmering voor de regio waartoe het streekcentrum behoort.
Een omgevingsplan kan voorzien in (een deel van) de bovenregionale behoefte of de behoefte van een buurgemeente aan ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen, als dit past binnen de regionale programmering van de regio waartoe de gemeente behoort.
In andere kernen dan de grote steden Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle voorziet het omgevingsplan alleen in een bovenregionale behoefte als wordt voldaan aan de volgende criteria voor verstedelijking:
het voorzien in een bovenregionale behoefte in de kern heeft toegevoegde waarde in de regionale programmering van wonen en bedrijventerreinen;
de kern beschikt over een goede ontsluiting met openbaar vervoer;
de ontwikkeling draagt bij aan het behoud en versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem;
de locatie kan worden voorzien van voldoende drinkwater en energie;
er wordt geen onevenredig beslag gelegd op landbouwgronden.
Q
Artikel 4.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is gericht op het versterken van ruimtelijke kwaliteit door het toepassen van de OF-, WAAR- en HOE-benadering volgens het uitvoeringsmodel van de omgevingsvisie Overijssel.
Deze paragraaf is gericht op het versterken van ruimtelijke kwaliteit door bij nieuwe ontwikkelingen nieuwe kwaliteiten toe te voegen aan bestaande kwaliteiten.
R
Artikel 4.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
omgevingsplannen
Omgevingsplannen bevatten een onderbouwing waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit waarin:
het uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) uit de omgevingsvisie Overijssel wordt toegepast;
wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat volgens de omgevingsvisie Overijssel van toepassing is voor het gebied; en
inzichtelijk gemaakt wordt hoe de vier-lagenbenadering van het uitvoeringsmodel is toegepast en de catalogus Gebiedskenmerken (Bijlage VII) is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
inzichtelijk gemaakt wordt hoe de vier-lagenbenadering van de Catalogus Gebiedskenmerken is toegepast en de normerende, richtinggevende en insprerende uitspraken uit de Catalogus Gebiedskenmerken (Bijlage VII Catalogus Gebiedskenmerken) is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
In omgevingsplannen kan gemotiveerd worden afgeweken van het ontwikkelingsperspectief dat volgens de Omgevingsvisie Overijssel van toepassing is voor het gebied, als:
er sprake is van sociaaleconomische of maatschappelijke redenen; en
voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de uitspraken die de Catalogus Gebiedskenmerken doet voor dat gebied.
In de Catalogus Gebiedskenmerken worden de volgende gebieden onderscheiden:
Natuurlijke laag
a. Stuwwal
b. Dekzandvlakte en dekzandrug
c. Brongebied
d. Beekdalen en natte laagte
e. Laagveengebied en laagveenrestant / kraggenlandschap
f. Hoogveengebied en hoogveenrestant
g. Rivierengebied
h. Zeekleigebied
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
i. Essenlandschap
j. Oude hoevenlandschap
k. Maten en flierenlandschap
l. Jonge heide- en broekontginningen
m. Ontginningsbos
n. Laagveenontginningen
o. Hoogveenontginningen
p. Veenkoloniaal landschap
q. Rivierenlandschap
r. Zeekleilandschap
s. Dorp of buurtschap
Stedelijke laag
t. Kern op zandgrond
u. Kern aan de IJssel, Vecht of in de Delta
v. Kern op het laagveen
w. Historisch centrum
x. Dynamische stationsomgeving
y. Bedrijventerrein
z. Kernrandzone
aa. Provinciale route
ab. Kanaal of vaart
Laag van de beleving
ac. Overijsselse Delta
ad. IJsselvallei met Hanzesteden
ae. Reestdal
af. Grootschalige ontginningen
ag. Vechtdal
ah. Salland
ai. Sallandse stuwwallen met Regge en kastelen
aj. Twente met het Dinkeldal
ak. Recreatieve route
al. Landgoed of buitenplaats
am. Bakens in de tijd
an. Donkerte
In de Catalogus Gebiedskenmerken worden de volgende gebieden onderscheiden:
Natuurlijke laag:
Laag van het agrarisch cultuurlandschap:
Stedelijke laag:
Laag van de beleving:
S
Artikel 4.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In omgevingsplannen worden de normerende uitspraken en de richtinggevende uitspraken in acht genomen die de
catalogus
Catalogus Gebiedskenmerken doet over gebieden die in dat omgevingsplan zijn opgenomen.
In omgevingsplannen kan gemotiveerd worden afgeweken van de richtinggevende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken als verzekerd is dat de kwaliteitsambitie die in de Catalogus Gebiedskenmerken voor dat gebied is opgenomen, in gelijke mate gerealiseerd wordt.
In omgevingsplannen kan gemotiveerd worden afgeweken van de normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken als:
sprake is van zwaarwegende sociaaleconomische of maatschappelijke redenen; en
voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de provinciale ambities die in de Catalogus Gebiedskenmerken zijn opgenomen voor dat gebied.
T
Artikel 4.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Omgevingsplannen laten alleen nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding van bestaande functies toe in de Groene Omgeving als:
daarvoor sociaaleconomische of maatschappelijke redenen voor zijn;
het verlies aan ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; en
in het geval de nieuwvestiging of een grootschalige uitbreiding plaatsvindt op gronden binnen het
landbouwgebieden
ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water
met gebiedsspecifieke opgaven en kansen voor water, klimaat en natuur is de compensatie bedoeld in onderdeel b gericht is op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
Het eerste lid is in ieder geval van toepassing op:
nieuwe verblijfsrecreatieve complexen en verblijven;
uitbreidingen van bestaande verblijfsrecreatieve complexen;
de bouw van nieuwe woningen;
nieuwe bouwlocaties voor bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden;
grootschalige uitbreiding van bestaande locaties voor niet-agrarische bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
de bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven;
zelfstandige opstellingen van zonnepanelen.
U
Artikel 4.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt als onderbouwd is dat deze ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en het versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem.
In de onderbouwing bedoeld in het eerste lid wordt bij een ontwikkeling in het landelijk gebied in ieder geval duidelijk gemaakt hoe de ontwikkeling bijdraagt aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.
Voor de toepassing van lid 2 worden de volgende gebieden aangewezen als regionaal perspectief water en bodem:
V
Artikel 4.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van Artikel 4.18, eerste lid kan in
stedelijke centra
de kernen Almelo, Borne, Deventer, Enschede, Hengelo, Kampen, Oldenzaal en Zwolle nieuwe grootschalige detailhandel worden toegestaan op perifere locaties, alleen als:
voor deze vorm van grootschalige detailhandel aantoonbaar geen ruimte gevonden of gemaakt kan worden binnen of direct aansluitend aan het kernwinkelgebied van de kern; en
aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau of de leegstand in de regio of de vitaliteit van kernwinkelgebieden of een onevenredige aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kernen; en
regionale afstemming heeft plaatsgevonden met buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.
De vestiging van een grootschalige detailhandel op een locatie buiten het kernwinkelgebied als bedoeld in lid 1, wordt alleen mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit waarbij afgeweken wordt van het geldende omgevingsplan (buitenplanse omgevingsplanactiviteit) op basis van een concreet verzoek.
W
Na artikel 4.26 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Omgevingsplannen die betrekking hebben op bedrijventerreinen waarop activiteiten zijn toegestaan in milieucategorie 3, 4 en 5 als bedoeld in de VNG-handreiking Activiteiten en milieuzonering, moeten blijven voorzien in regels voor deze locaties en voor de omgeving van deze locaties die gericht zijn op het handhaven van de bestaande milieugebruiksruimte voor activiteiten in deze milieucategorieën.
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan nieuwe ontwikkelingen toelaten die de aanwezige milieugebruiksruimte kunnen aantasten als die van groot openbaar en bovenlokaal belang zijn en mits aannemelijk gemaakt is dat daarvoor geen reële alternatieven zijn.
Als watergebonden bedrijventerreinen zijn de volgende gebieden in Overijssel aangewezen en als zodanig geometrisch begrensd:
Almelo: Haven Almelo, Haven Businesspark XL-1
Deventer: Bergweide 4
Enschede: Haven Enschede
Hardenberg: Bruchterweg-Nieuwe Haven
Hengelo: Haven Hengelo Twentekanaal
Hof van Twente: Havens Delden, Goor, Markelo
Kampen: Haatlandhaven, Zuiderzeehaven
Zwartewaterland: terminal Hasselt, Industriehaven Genemuiden, Zwartsluis/Kranerweerd
Zwolle: Voorst (Katwolderhaven, Scaniahaven, Katwolderhaven, (olie)terminals Katwolderweg)
Omgevingsplannen die betrekking hebben op watergebonden bedrijventerreinen laten in deze gebieden uitsluitend bedrijvigheid toe die gebruik maakt van vervoer over water of anderszins afhankelijk is van de toegang tot oppervlaktewater.
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan bedrijvigheid toelaten die geen gebruik maakt van (vervoer over) water voor zover het gaat om bedrijven die daar al gevestigd zijn.
X
Artikel 4.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan kan in afwijking van Artikel 4.38 voorzien in een grootschalige aanpassing of uitbreiding van een bestaan of voormalig agrarisch bouwperceel als dit nodig is voor de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf en als:
onderbouwd is dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken;
het verlies aan ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit; en
als de grootschalige wijziging plaatsvindt op gronden binnen het
ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water
landbouwgebied met gebiedsspecifieke opgaven en kansen voor water, klimaat en natuur
, de compensatie gericht is op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
Y
Artikel 4.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan voorziet alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen het Nationaal Landschap IJsseldelta als die nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van dat landschap.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn:
Het omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt rekening is gehouden met het Ontwikkelperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta en met
Bijlage VIII
van deze verordening (Nader uitgewerkte
Bijlage VIII Nader uitgewerkte kernkwaliteiten Nationaal Landschap IJsseldelta
Nationaal Landschap IJsseldelta) waarin de kernkwaliteiten nader zijn uitgewerkt.
Z
Artikel 4.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan voorziet alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen het nationaal Landschap Noordoost-Twente als die nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van dat landschap.
De kernkwaliteiten van het nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:
Het omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt rekening is gehouden met het Ontwikkelperspectief nationaal Landschap Noordoost-Twente en met
Bijlage IX
van deze verordening (Nader uitgewerkte
Bijlage IX Nader uitgewerkte kernkwaliteiten Nationaal Landschap Noordoost-Twente
Nationaal Landschap Noordoost-Twente) waarin de kernkwaliteiten nader zijn uitgewerkt.
AA
Artikel 4.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf over Natuurnetwerk Nederland (NNN) is gericht op:
beschermen, duurzaam ontwikkelen, verbeteren en in stand houden van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Overijssel met bestaande en potentiële natuurwaarden die van (inter)nationaal belang zijn; en het daarmee veiligstellen van de wezenlijke kenmerken en waarden in Overijssel zoals vastgesteld in Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
“Wezenlijke kenmerken en waarden in NNN".
BB
Artikel 4.57 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen gebieden in Overijssel die:
Voor de gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland zijn de beoogde natuurdoelen vastgesteld in Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
"Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN".
Binnen het Natuurnetwerk Nederland worden de volgende gebiedscategorieën aangewezen:
Gebiedscategorie bestaand omvat gebieden die beschikbaar zijn voor het realiseren van de natuurdoelen zoals vastgesteld in Bijlage X "
Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
van het NNN".
Gebiedscategorie te realiseren omvat gebieden die getypeerd zijn als geschikt voor verdere ontwikkeling van aanwezige of in potentie bestaande/aanwezige natuurwaarden, maar die nog niet of niet geheel kunnen worden ingericht als natuur volgens de natuurdoelen zoals vastgesteld in de Bijlage X "Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN" omdat ze nog niet zijn aangekocht, afgewaardeerd of nog niet beschikbaar zijn voor het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland.
Binnen de gebiedscategorie Te realiseren worden de volgende subcategorieën aangewezen:
Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000 omvat gebieden waar maatregelen genomen moeten worden om natuurwaarden in nabijgelegen Natura 2000-gebieden te beschermen of te vergroten;
Zoekgebied natuur NNN omvat gebieden waar de natuurdoelen door agrarische natuurbeheer en door natuurbeheer kunnen worden bereikt;
Overig te realiseren natuur omvat gebieden die concreet begrensd zijn, maar waar de natuurdoelen nog gerealiseerd moeten worden.
Binnen het Natuurnetwerk Nederland worden de volgende deelgebieden onderscheiden:
CC
Artikel 4.58 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In omgevingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN) maken geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot:
aantasting van de mogelijkheden om de natuurdoelen te realiseren die voor dit gebied zijn vastgesteld in
Bijlage X "
Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
van het NNN",
vermindering van het areaal van het Natuurnetwerk Nederland; en
aantasting van de samenhang tussen onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland.
Omgevingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat is aangewezen als Bestaand worden regels opgenomen die zijn gericht op bescherming, instandhouding, verbetering en duurzame ontwikkeling van de natuurdoelen zoals vastgesteld in
Bijlage X "
Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
van het NNN".
In omgevingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat is aangewezen als Te realiseren natuur NNN worden - zolang de gronden nog niet zijn aangekocht of afgewaardeerd naar natuur - regels opgenomen die ook gericht zijn op bescherming, instandhouding, verbetering en duurzame ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden.
In afwijking van de instructieregels in het eerste en derde lid geldt binnen gebieden die zijn aangewezen als Te realiseren geen plicht om rechten en ontwikkelingsmogelijkheden te beperken voor zover:
het gaat om rechten en ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies zoals die zijn vastgelegd in een geldend omgevingsplan; en
deze gronden nog niet zijn aangekocht voor het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland of nog geen functiewijziging heeft plaatsgevonden naar natuur door de eigenaar zelf.
DD
Artikel 4.59 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In omgevingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat is aangewezen als
Te realiseren worden
Te realiserenworden regels opgenomen die gericht zijn op bescherming, instandhouding, verbetering en duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden die vastgelegd zijn voor deze gronden in
Bijlage X "
Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
van het NNN", voor zover de gronden zijn aangekocht of afgewaardeerd zijn voor de ontwikkeling van natuur en ook beschikbaar zijn voor het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland.
EE
Artikel 4.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Uit het compensatieplan bedoeld in Artikel 4.60 en Artikel 4.61 blijkt in ieder geval dat:
nadelige effecten zoveel mogelijk worden voorkomen - en als dat niet kan - zoveel mogelijk worden beperkt door mitigerende maatregelen te treffen;
per saldo geen verlies plaatsvindt van areaal, kwaliteit en samenhang van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland;
compensatie tijdig plaatsvindt aansluitend of nabij het gebied waar de nieuwe ontwikkeling plaatsvindt waarbij de potenties van de wezenlijke kenmerken en waarden zoals opgenomen in bijlage
Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
X “Wezenlijke kenmerken en Waarden van het NNN” benut worden. Wanneer compensatie aansluitend of nabij het gebied onmogelijk is, vindt tijdige compensatie plaats door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden door ergens anders waarden te realiseren die ten minste van dezelfde kwaliteit zijn als door de beoogde ontwikkelingen verloren gaat;
compensatie zo wordt uitgevoerd dat de voorgenomen ontwikkeling het nieuw gerealiseerde natuurbeheertype niet aantast dan wel geen uitstralende effecten heeft in het gebied waarin de compensatie plaatsvindt;
compensatie mogelijk is of mogelijk wordt gemaakt door het omgevingsplan dat in de nieuwe ontwikkeling voorziet in het geval de compensatie in de eigen gemeente plaatsvindt;
compensatie mogelijk is of mogelijk wordt gemaakt door het omgevingsplan van een andere gemeente als daar de compensatie is voorzien;
voldoende compenserende maatregelen en voorzieningen worden getroffen, waarbij een beschrijving wordt opgenomen van:
1) aard;
2) omvang;
3) kwaliteit;
4) locatie; en
5) tijdvak van uitvoering;
van de maatregelen en voorzieningen;
verzekerd is dat uitvoering en beheer van de compenserende maatregelen en voorzieningen - ook voor de toekomst - financieel geregeld is;
compensatie feitelijk uitvoerbaar is en daadwerkelijk gerealiseerd zal worden; en
realisatie van de compenserende maatregelen en voorzieningen goed gemonitord en gerapporteerd zal worden.
Het compensatieplan bedoeld in Artikel 4.60 gaat verder in op: de gebiedsvisie die de basis is voor de saldobenadering die wordt toegepast; en de waarborgen die geboden worden dat de nieuwe ontwikkelingen en maatregelen in onderlinge samenhang worden gerealiseerd.
Als de compensatie bedoeld in Artikel 4.59 en Artikel 4.60 wordt uitgevoerd door private partijen, moet uit het compensatieplan blijken dat gewaarborgd is dat de vereiste compensatie ook daadwerkelijk tijdig gerealiseerd zal worden.
De waarborgen bedoeld in het derde lid bestaan in ieder geval uit:
een financiële zekerheidsstelling voor de uitvoering en beheer van compenserende maatregelen en voorzieningen die op grond van het compensatieplan moet plaatsvinden; en
een uiterste termijn voor het uitvoeren van de compensatie en een effectieve boeteclausule voor het geval de verplichtingen uit het compensatieplan niet tijdig of niet voldoende worden nagekomen.
FF
Na paragraaf 4.7.3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
GG
Artikel 4.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een Waterwingebied kan, in afwijking van Artikel 4.76, eerste lid, toestaan om de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten, als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
(voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld.
op- en overslaan van vloeibare en vaste schadelijke stoffen en vloeibare en vaste afvalstoffen in verpakking;
op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen, anders dan in verpakking;
op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten in ondergrondse tanks;
op- en overslaan van vloeibare schadelijk stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare olieproducten uitgezonderd) in ondergrondse tanks;
op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in bovengrondse tanks;
op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare olieproducten uitgezonderd) in bovengrondse tanks;
gebruiken van vloeibare aardolieproducten en andere schadelijke stoffen in het productieproces;
aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van schadelijke stoffen, anders dan afvalwater;
aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van afvalwater;
aanleggen, hebben of gebruiken van andere voorzieningen om schadelijke stoffen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten;
aanleggen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, inclusief het lozen van afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen of andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;
toepassen van grond en baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam als de kwaliteit van de grond of baggerspecie de achtergrondwaarden niet overschrijdt; en
uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem, dieper dan twee meter onder het maaiveld.
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een waterwingebied kan, in afwijking van artikel 4.76, eerste lid, een verbod bevatten om zonder omgevingsvergunning de milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste lid op bedrijfslocaties te verrichten, als geregeld is dat de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage
Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld.
In het omgevingsplan worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het tweede lid.
In het omgevingsplan kunnen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid maatwerkregels worden gesteld voor zover in
bijlage
Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) is bepaald dat afgeweken kan worden van de gestelde voorwaarden.
Het omgevingsplan bevat bij toepassing van het tweede lid de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt.
HH
Artikel 4.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het omgevingsplan bevat een verbod om binnen een Grondwaterbeschermingszone milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties als bedoeld in Artikel 4.78, tweede lid, te verrichten.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen een Grondwaterbeschermingszone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
het in exploitatie nemen van bedrijven als bedoeld in Bijlage XII Lijst met verboden bedrijven in grondwaterbeschermingszones
(Lijst met verboden bedrijven in grondwaterbeschermingszones);
lozen op of in de bodem van koelwater, afvalwater en overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen, anders dan het lozen van afstromend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer; en
aanleggen van bodemenergiesystemen.
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt niet van toepassing verklaard op activiteiten van het drinkwaterbedrijf die noodzakelijk zijn voor de waterwinning.
II
Artikel 4.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een Grondwaterbeschermingszone kan, in afwijking van Artikel 4.79
Artikel 4.79, eerste lid
, eerste lid, een verbod bevatten om zonder omgevingsvergunning de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten, als geregeld is dat de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in Bijlage
Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones ) voor die activiteit zijn gesteld:
op- en overslaan van vloeibare en vaste schadelijke stoffen en vloeibare en vaste afvalstoffen in verpakking;
op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen anders dan in verpakking;
op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in ondergrondse tanks;
op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare aardolieproducten uitgezonderd) in ondergrondse tanks;
op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in bovengrondse tanks;
op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare aardolieproducten uitgezonderd) in bovengrondse tanks;
op- en overslaan van vloeibare dierlijke mest;
op- en overslaan van meststoffen, anders dan dierlijke mest, in mestfoliebassins en mestzakken;
opslaan van vaartuigen, vliegtuigen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
gebruiken van vloeibare aardolieproducten en andere schadelijke stoffen in het productieproces;
aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van schadelijke stoffen, anders dan afvalwater;
aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van afvalwater;
aanleggen, hebben of gebruiken van andere voorzieningen om schadelijke stoffen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten;
aanleggen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, inclusief het lozen van afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen of andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;
toepassen van grond en baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam; en
uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem, dieper dan twee meter onder het maaiveld.
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een grondwaterbeschermingszone kan, in afwijking van artikel 4.79, eerste lid, ene verbod bevatten om zonder omgevingsvergunning de milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste lid op bedrijfslocaties te verrichten, als geregeld is dat de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage
Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld.
In het omgevingsplan worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het tweede lid.
In het omgevingsplan kunnen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid maatwerkregels worden gesteld voor zover in Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
(voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) is bepaald dat afgeweken kan worden van de gestelde voorwaarden.
Het omgevingsplan bevat bij toepassing van het tweede lid de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt.
JJ
Artikel 4.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie kunnen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zones de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld; en
doen van een lozing in de bodem op een diepte van meer dan 50 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg het uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld toestaan alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:
tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
er worden die voorzieningen getroffen dat er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en
als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in Bijlage VI Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones
(Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones).
KK
Artikel 4.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de Boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie kunnen aanasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 75 meter onder het maaiveld; en
doen van een lozing in de bodem dieper dan 75 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de Boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle het uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 75 meter onder het maaiveld toestaan alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:
tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
er worden die voorzieningen getroffen dat er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en
als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in Bijlage VI Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones
(Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones).
LL
Artikel 4.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de Boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie kunnen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 5 meter onder het maaiveld; en
doen van een lozing in de bodem dieper dan 5 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de Boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede het uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 5 meter onder het maaiveld toestaan alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:
tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
er worden die voorzieningen getroffen dat er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en
als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in Bijlage VI Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones
(Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones).
MM
Artikel 4.86 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van Artikel 4.85, eerste lid, kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de boringsvrije zone Salland Diep het uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld toestaan, als daaraan de volgende eisen worden gesteld:
tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
er worden die voorzieningen getroffen dat er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en
als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beeindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving voldoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Aan het eerste lid is voldaan, als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in bijlage VI (Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones)
Bijlage VI Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones
.
NN
Artikel 4.108c wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Omgevingsplannen voorzien niet in het oprichten van windturbines
s voor zover dit ertoe leidt dat er in Overijssel jaarlijks in totaal meer dan 2,3 TWh aan windenergie opgewekt wordt.
Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe windturbines worden opgericht als dit past binnen de geldende programmeringsafspraken windenergie, zoals deze zijn gemaakt en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.
Wanneer de realisatie van een nieuwe windturbine niet past binnen geldende programmeringsafspraken windenergie, kan de windturbine alleen worden opgericht als daarvoor vooraf instemming is verkregen van Gedeputeerde Staten.
Als er voor de gemeente geen programmeringsafspraken windenergie gelden, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd om vast te stellen wat voor die gemeente de benodigde hoeveelheid maximum opwek (GWh) is.
OO
Artikel 4.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf geeft instructieregels voor gemeenten over activiteiten met mogelijke risico's voor de kwaliteit van het grondwater en in het bijzonder voor de kwaliteit van het grondwater in of nabij waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones, zoals:
graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, als bedoeld in paragraaf 4.120 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
saneren van de bodem, als bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, als bedoeld in paragraaf 5.1.4.5.1 van het Besluit activiteiten
kwaliteit leefomgeving.
Deze instructieregels zijn alleen van toepassing voor activiteiten waarvoor op grond van artikel 5.2.2. van het Besluit activiteiten leefomgeving een voorafgaand bodemonderzoek moet worden verricht.
PP
Na afdeling 4.12 worden vijf afdelingen ingevoegd, luidende:
Omgevingsplannen die betrekking hebben op gronden waarop bomen en andere houtopstanden zijn geplant in het kader van de Overijsselse bossenstrategie, voorzien in regels voor deze gebieden die gericht zijn op behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, waarbij in ieder geval het kappen van houtopstanden niet is toegestaan.
Omgevingsplannen die betrekking hebben op gronden waarop bomen en andere houtopstanden zijn geplant in het kader van de Overijsselse bossenstrategie, voorzien niet in nieuwe ontwikkelingen waardoor de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden worden aangetast.
Tot 1 januari 2032 wordt de instructie in lid 1 uitgevoerd op het moment dat het deel van het tijdelijke omgevingsplan dat van toepassing is op gronden waarop bomen en andere houtopstanden zijn geplant in het kader van de Overijsselse bossenstrategie, wordt omgezet naar het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 Omgevingswet.
Gemeenten kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1 in het omgevingsplan regelen dat het kappen van houtopstanden is toegestaan als dit nodig is voor herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, mits herplant op dezelfde gronden is verzekerd.
Omgevingsplannen bevatten een onderbouwing waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen zijn afgewogen volgens de provinciale redeneerlijn, waarbij achtereenvolgens de OF-, WAAR- en HOE vraag wordt beantwoord.
Bij de OF-vraag bedoeld in lid 1 wordt de ruimteclaim getoetst op de vraag of er een opgave is op de gekozen locatie gelet op:
de principes van integraliteit en toekomstbestendigheid zoals vastgelegd in Artikel 4.6 (toekomstbestendigheid);
het provinciale concentratiebeleid zoals vastgelegd in Artikel 4.4 (principe van concentratie van stedelijke functies);
de resultaten van (boven)regionale afstemming bedoeld in Afdeling 4.5 (wonen, werken en recreëren) en Artikel 4.108c (programmeringsafspraken windenergie); en
de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zoals vastgelegd in Artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik).
Bij de OF-vraag bedoeld in lid 1 worden in ieder geval de gebiedsspecifieke beleidskeuzes in acht genomen zoals vastgelegd in:
Bij de WAAR-vraag bedoeld in lid 1 wordt op basis van een integrale afweging bepaald of de opgave op de gekozen locatie een plek moet krijgen, waarbij rekening wordt gehouden met:
de (wettelijke) bescherming van grondwaterbeschermingsgebieden en Natura 2000 gebieden;
de maatregelen die nodig zijn om in te spelen op klimaatverandering gelet op Artikel 4.13 (klimaatrobuust water- en bodemsysteem) en het Regionaal Waterprogramma;
landgebruik dat afhankelijk is van specifieke natuurlijke en landschappelijke omstandigheden;
de noodzaak om duurzaam om te gaan met ruimte en natuurlijke voorraden;
ontwikkelingen die aansluiten op bestaande netwerken en die versterken, zoals het energienetwerk, de stedelijke netwerken, het mobiliteitsnetwerk en het Natuurnetwerk Nederland;
programmeringsafspraken voor wonen, werken en wind, waarbij opgaven voorgaan op ambities;
de effecten van de ontwikkeling op de brede welvaart; en
de volhoudbaarheid op de gekozen locatie van de ontwikkeling op lange termijn.
Bij de HOE-vraag bedoeld in lid 1 wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast en waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt vanuit de vierlagenbenadering in de Catalogus Gebiedskenmerken (Bijlage VII Catalogus Gebiedskenmerken) en in overeenstemming met de uitspraken die de Catalogus Gebiedskenmerken doet voor dat gebied.
Bij de afweging in het kader van de WAAR-vraag geldt de volgende prioritering:
de wettelijke bescherming van gebieden gaat altijd voor op de belangen genoemd onder b tot en met g;
maatregelen die nodig zijn om in te spelen op klimaatverandering gaan voor op de belangen genoemd onder c tot en met g;
landgebruik dat afhankelijk is van specifieke natuurlijke omstandigheden gaan voor op de belangen genoemd onder d tot en met g, tenzij er sprake is van een collectieve verstedelijkingsopgave van Dagelijks Stedelijk Systeem of er elders voldoende ruimte is voor dat landgebruik;
het belang van duurzaam omgaan met ruimte en voorraden gaat voor op de belangen genoemd onder e tot en met g;
ontwikkelingen die aansluiten op bestaande netwerken en die versterken, gaan voor op de belangen genoemd onder f tot en met g;
opgaven gaan voor op ambities;
weeg de toekomstbestendigheid en effecten van de nieuwe ontwikkeling op de brede welvaart.
In Overijssel worden de volgende ontwikkelingsperspectieven landbouwgebieden aangewezen en als zodanig geometrisch begrensd:
Een omgevingsplan voorziet binnen landbouwgebieden met generieke opgaven en kansen bij transformatie van (agrarische) bouwpercelen alleen in nieuwe functies die geen beperking opleveren voor de ontwikkeling van de landbouw in de omgeving van dat bouwperceel.
Een omgevingsplan dat binnen landbouwgebieden met gebiedsspecifieke opgaven en kansen voor water, klimaat en natuur voorziet in een grootschalige aanpassing of uitbreiding van een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel als bedoeld in Artikel 4.41 (Kwaliteitsimpuls Agro en Food, grootschalige wijziging agrarisch bouwperceel), verzekert dat de extra investering in ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet voor een bijdrage aan de opgaven in de omgeving voor klimaat, natuur en water.
Een omgevingsplan dat binnen landbouwgebieden met gebiedsspecifieke opgaven en kansen voor water, klimaat en natuur bij transformatie van (agrarische) bouwpercelen voorziet in nieuwe functies, waarop Artikel 4.41 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van toepassing is, verzekert dat de extra investering in ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet voor een bijdrage aan de opgaven in de omgeving voor klimaat, natuur en water.
In een omgevingsplan dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt waarbij sprake is van gebruik, productie of transport van energie, wordt rekening gehouden met de effecten daarvan op het energiesysteem.
In de onderbouwing van het omgevingsplan bedoeld in het eerste lid, wordt gemotiveerd welke maatregelen zijn afgewogen waarmee negatieve effecten op het energiesysteem voorkomen kunnen worden.
Deze paragraaf is van toepassing op gebieden die van grote cultuurhistorische en archeologische waarde zijn vanwege de unieke overblijfselen in het landschap van rechthoekige landbouwstructuren die stammen uit de Prehistorie (IJzertijd).
Deze gebieden zijn aangewezen als raatakkercomplex en als zodanig geometrisch begrensd.
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een raatakkercomplex voorziet in een verbod op alle activiteiten die kunnen leiden tot aantasting van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van dat gebied.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval het verbod om door afgravingen het karakteristieke microreliëf van de raatakkers te verstoren.
Deze paragraaf is van toepassing op gebieden die van grote cultuurhistorische waarde zijn vanwege de unieke overblijfselen in de onverharde ondergrond van eeuwenoude handelssporen.
Deze gebieden zijn aangewezen als karrensporenzones en als zodanig geometrisch begrensd.
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een karrensporenzone voorziet in een verbod op alle activiteiten die kunnen leiden tot aantasting van de aanwezige cultuurhistorische van dat gebied.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval het verbod om door afgravingen het karakteristieke microreliëf van de karrensporen te verstoren.
Artikel 5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Waterschappen nemen in het beheer en onderhoud van regionale waterkeringen de omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen bedoeld in Artikel 2.4 in acht, die voor de dijktrajecten zijn opgenomen in
bijlage
Bijlage III Omgevingswaarden dijktrajecten regionale waterkeringen
III (Omgevingswaarden dijktrajecten) en die bij regionale waterkeringen voor het dijktraject zijn aangegeven.
Het waterkerend vermogen van de regionale waterkeringen moet zijn berekend op de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de maatgevende waterstand, waarbij rekening is gehouden met de overige factoren die het waterkerende vermogen bepalen.
RR
Artikel 5.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waterschappen geven in de legger een nadere invulling van de begrenzing van regionale waterkeringen als bedoeld in Artikel 2.3 (aanwijzing regionale waterkeringen).
De legger bevat in aanvulling op de eisen die artikel 2.39 van de Omgevingswet daaraan stelt in ieder geval:
het lengteprofiel en dwarsprofielen van de regionale waterkeringen en regionale oppervlaktewaterlichamen; en
een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de regionale waterkeringen, regionale oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.
een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de regionale waterkeringen, regionale oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.
In geval van het meanderen van een oppervlaktelichaam wordt in afwijking van het tweede lid, onder a, in de legger de ruimtelijke begrenzing en het minimale dwarsprofiel vastgelegd.
Voor bergingsgebieden wordt in de legger de ruimtelijke begrenzing en het bergend vermogen vastgelegd.
SS
Artikel 5.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waterschapsverordening bepaalt dat:
degene die grondwater onttrekt of water infiltreert, elk kwartaal de onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water meet met een nauwkeurigheid van ten minste 95%;
degene die water infiltreert:
1) de kwaliteit van dat water meet, voor de parameters en met de frequentie die zijn opgenomen in bijlage 3 van de Drinkwaterregeling; en
2) de monsters analyseert volgens de eisen van bijlage 4 van de Drinkwaterregeling.
In de waterschapsverordening kan worden bepaald dat voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties, in de voorschriften van de vergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water of, als geen vergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald dat de hoeveelheid over een kortere tijdspanne wordt gemeten.
Het eerste lid geldt niet voor onttrekkingen of infiltraties met een bruto pompcapaciteit kleiner dan 50.000 m3
10 kubieke meter per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen
uur of infiltraties van in totaal
een hoeveelheid minder dan 50.000 m3
12.000 kubieke meter per jaar, tenzij het gaat om onttrekkingen of infiltraties op meer dan 50 meter beneden het maaiveld binnen de boringsvrije zone Salland Diep.
TT
Artikel 5.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In geval van watertekort of dreigend watertekort, wordt voor de verdeling van het beschikbare water over de in artikel 3.14, vierde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
In geval van watertekort of dreigend watertekort, wordt voor de verdeling het beschikbare water over de in artikel 3.14, vijfde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
doorspoelen in geval van (de kans op) acuut risico voor de volksgezondheid;
scheepvaart
peilhandhaving;
peilhandhaving en beregening voor akkerbouw;
doorspoelen en onttrekking voor beregening van akkerbouw;
beregening van gras/maïs
mais;
peilhandhaving en doorspoeling van niet kwetsbare natuur
doorspoelen;
doorspoeling voor aquatische
overige belangen.
ecologie (KRW).
UU
Artikel 5.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie beheert de provinciale vaarwegen, voor zover het beheer niet is toebedeeld aan waterschappen of gemeenten.
In Bijlage XIII Provinciale vaarwegen
(provinciale vaarwegen) is vermeld welke vaarwegen, sluizen en bruggen onderhouden en beheerd worden door de provincie en welke door waterschappen en gemeenten.
VV
Artikel 5.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De beheerders van de bruggen en sluizen die onderdeel uitmaken van de vaarwegen die opgenomen zijn in Bijlage XIII Provinciale vaarwegen (Provinciale vaarwegen)
Bijlage XIII Provinciale vaarwegen
, zorgen ervoor dat de bruggen en sluizen worden bediend op tijden die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld.
Het eerste lid geldt niet voor spoorbruggen en voor bruggen en sluizen in beheer bij het Rijk.
Op de voorbereiding van het besluit waarmee de bedieningstijden van bruggen en sluizen worden vastgesteld zoals bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
WW
Artikel 7.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.7, derde lid
Voor de toepassing van artikel
Artikel 7.7, derde lid
7.7, derde lid gelden de handhavingspunten bedoeld in artikel 8 van het Besluit Burgerluchthavens, en de grenswaarden voor de geluidsbelasting zoals die voor deze punten zijn opgenomen in onderstaande tabel en weergegeven op de kaart in Bijlage XVI - V-2 bij dit besluit.
Ligging van en grenswaarden op de handhavingspunten
Baan | Baankop | Coördinaten Handhavingspunten | Grenswaarde | |
X-coördinaat | Y-coördinaat | in dB(A) Lden
| ||
05-23 (verhard) | HH05 | 256.446 | 476.717 | 57,26 |
HH23 | 258.550 | 478.256 | 57,64 | |
05z-23z (onverhard) | HH05z | 257.285 | 477.219 | 37,42 |
HH23z | 258.213 | 477.898 | 36,73 |
(Kik hier voor de Bijlage 17 - V-9 in pdf-formaat)
XX
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
gebieden waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevaren die in de omgeving kunnen optreden.
verwijzing naar een toeristisch object, verzorgingsplaats of toeristisch overstappunt, informatiepanelen, activiteitenborden, speciale aanduidingen, tijdelijke bewegwijzering en gedenktekens
achtergrondwaarden als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
bord van een gemeente met informatie over actuele activiteiten binnen die gemeente
onderzoek naar de behoefte aan nieuw bedrijventerrein zoals dat onderbouwd kan worden vanuit de regionale behoefte bedrijventerreinen, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens
onderzoek naar de behoefte aan nieuwe woningen zoals dat onderbouwd kan worden vanuit de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens
bestuurlijke afspraken tussen de provincie Overijssel en gemeenten over onder meer het ambitieniveau voor de economische ontwikkeling van de regio, profilering van bedrijventerreinen, het toekomstbestendig maken en houden van de bestaande voorraad, (her)programmering van het aanbod aan bedrijventerreinen en de bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt
anorganische meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
landelijk netwerk van doorgaande vaarwegen dat de vaargebieden in alle provincies met elkaar verbindt voor de watersport
uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee samenhangende functies
door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren en/of exploiteren
uitweg ter ontsluiting van een perceel dat bij of krachtens de Omgevingswet een bedrijfsmatige functie en daarmee samenhangende functies heeft
woning in of bij een gebouw of op een terrein waar een bedrijf wordt uitgeoefend, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van het bedrijf kennelijk gewenst is
begraafplaatsen en terreinen die bestemd zijn om permanent as op te verstrooien als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging alsmede dierenbegraafplaatsen
wegwijzer op of nabij het punt waar de weggebruiker op de verkregen informatie van de bewegwijzering zal reageren door al dan niet van richting veranderen
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) stelt het Rijk algemene regels bij activiteiten in de fysieke leefomgeving. In het Bal staat ook of voor die activiteiten een melding of omgevingsvergunning nodig is. Daarnaast regelt het Bal wie het bevoegd gezag is. Het Bal geldt voor alle partijen die actief zijn in de fysieke leefomgeving burgers, bedrijven en overheid.
de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond van een geldend omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg
het geheel van bestaande zandwinlocaties
locaties in de Groene Omgeving waar woningen, bedrijven en voorzieningen aanwezig zijn of gerealiseerd kunnen worden op grond van het geldende omgevingsplan of op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg
functies die gerealiseerd kunnen worden op grond van het geldende omgevingsplan of op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg
natuurwaarden die feitelijk aanwezig zijn in een gebied
biociden als bedoeld in Bijlage I bij deze verordening behorende bijlage
het Besluit activiteiten leefomgeving
biociden als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming
bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming
een activiteit waarbij direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, waaronder begrepen een bodemenergiesysteem als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving en een mijnbouwwerk ten behoeve van het opsporen en winnen van aardwarmte als bedoeld in artikel 1, onder n, onderdeel 1, van de Mijnbouwwet
een activiteit waarbij direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, waaronder begrepen een bodemenergiesysteem als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving en een mijnbouwwerk ten behoeve van het opsporen en winnen van aardwarmte als bedoeld in artikel 1, onder n, onderdeel 1, van de Mijnbouwwet
contractuele afspraak waarin is vastgelegd dat de ene partij aan de andere partij een boete verschuldigd is als zich een bepaalde situatie voordoet. De boete kan bestaan uit een geldbedrag of een prestatie
contractuele afspraak waarin is vastgelegd dat de ene partij aan de andere partij een boete verschuldigd is als zich een bepaalde situatie voordoet. De boete kan bestaan uit een geldbedrag of een prestatie
bouwstof als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
BRL SIKB als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
bouwstof als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
buisleiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van olie(producten), chemicaliën en gas, met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas, alsmede een buisleiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën
buisleiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van olie(producten), chemicaliën en gas, met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas, alsmede een buisleiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën
winkelgebieden waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn, niet zijnde kernwinkelgebieden, die vooral gericht zijn op het voorzien in de dagelijkse behoeften
winkelgebieden waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn, niet zijnde kernwinkelgebieden, die vooral gericht zijn op het voorzien in de dagelijkse behoeften
bijlage van de Omgevingsvisie Overijssel waarin een beschrijving is opgenomen van alle gebiedstypen in Overijssel, waarbij is vastgelegd welke kwaliteiten en kenmerken van elke gebiedstype behouden, versterkt en ontwikkeld moeten vanuit de benadering van de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, de stedelijke laag en de laag van de beleving
bijlage van de Omgevingsvisie Overijssel waarin een beschrijving is opgenomen van alle gebiedstypen in Overijssel, waarbij is vastgelegd welke kwaliteiten en kenmerken van elke gebiedstype behouden, versterkt en ontwikkeld moeten vanuit de benadering van de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, de stedelijke laag en de laag van de beleving
plan waarin de maatregelen worden vastgelegd die noodzakelijk zijn om de impact van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland te compenseren en te mitigeren
plan waarin de maatregelen worden vastgelegd die noodzakelijk zijn om de impact van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland te compenseren en te mitigeren
compost als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit meststoffenwet.
nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte
compost als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit meststoffenwet.
gebouwen met inbegrip van de verharde uitloop voor het houden van landbouwhuisdieren of een ander bouwwerk voor het houden van dieren
gebouwen met inbegrip van de verharde uitloop voor het houden van landbouwhuisdieren of een ander bouwwerk voor het houden van dieren
dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Meststoffenwet
dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Meststoffenwet
drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drinkwaterwet of een ander bedrijf dat uitsluitend of mede bestemd is voor het onttrekken van grondwater voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en in wiens belang het betreffende gebied wordt beschermd
drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drinkwaterwet of een ander bedrijf dat uitsluitend of mede bestemd is voor het onttrekken van grondwater voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en in wiens belang het betreffende gebied wordt beschermd
duurzame ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien
duurzame ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien
Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) is een onderzoeksbureau voor toegepaste economische analyse.
Zowel in opdracht als op eigen initiatief verricht het EIB onderzoek voor marktpartijen en overheid. Op onafhankelijke en wetenschappelijke wijze beantwoordt het EIB economische en sociale vraagstukken over de bouw en gebouwde omgeving.
Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) is een onderzoeksbureau voor toegepaste economische analyse.
Zowel in opdracht als op eigen initiatief verricht het EIB onderzoek voor marktpartijen en overheid. Op onafhankelijke en wetenschappelijke wijze beantwoordt het EIB economische en sociale vraagstukken over de bouw en gebouwde omgeving.
de verbinding tussen vraag en aanbod (opwek en gebruik), transport en opslag van verschillende energievormen
kleine windturbines op het erf van een (agrarisch) bedrijf waarmee energie wordt opgewekt voor in hoofdzaak eigen gebruik
lokale weg met een verblijfsfunctie, die primair bedoeld is voor bestemmingsverkeer
de rechtspersoon die de luchthaven exploiteert
opslag anders dan in een volledig afgesloten gebouw
overslag anders dan in een volledig afgesloten gebouw
verwerking anders dan in een volledig afgesloten gebouw
het proces waarbij onder hoge druk een mix van water, chemicaliën en zandkorrels de kleisteenlaag wordt ingespoten, waarbij scheuren ontstaan waarlangs het gas naar de boorschacht kan lopen en gewonnen kan worden
bord voor de aanduiding van regio’s, nationale landschappen, nationale parken, ecologische hoofdstructuurgebieden en Unescogebieden- en objecten
gebieden die beschikbaar zijn voor het realiseren van de natuurdoelen zoals omschreven in bijlage X: Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland
gebieden die getypeerd worden door de geschiktheid voor verdere ontwikkeling van aanwezige of in potentie aanwezige natuurwaarden, maar die nog niet of niet geheel kunnen worden ingericht als natuur conform de natuurdoelen zoals omschreven in bijlage X: Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, omdat de gronden nog niet zijn aangekocht, nog niet zijn afgewaardeerd of nog niet beschikbaar zijn voor het realiseren het Natuurnetwerk Nederland
de verschillende typen landschappen en hun kenmerkende eigenschappen zoals beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken
een weg die de verbindingsschakel vormt tussen stroomwegen en erftoegangswegen
gebouw als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit bouwwerken leefomgeving
niet aard- en nagelvast voorwerp zonder verkeersfunctie ter nagedachtenis aan een menselijk verkeersslachtoffer
Gedeputeerde Staten van Overijssel
veehouderij met meer dan 10 geiten
gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit kwaliteit leefomgeving
gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
gebied dat is aangewezen voor de vestiging van nieuwe glastuinbouwgebieden
dat deel van de fysieke leefomgeving waarvan de gronden niet vallen binnen bestaand bebouwd gebied
kans per jaar dat ten minste 10 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied dat wordt veroorzaakt door een activiteit met externe veiligheidsrisico's
grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
grondwater als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet
gebieden die op grond van artikel 7.11, eerste lid onder b van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn aangewezen met het oog op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water
grondwaterlichaam als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet
detailhandel - niet zijnde detailhandel in de branchegroepen dagelijkse goederen of mode en luxe artikelen - met een zeer groot winkelvloeroppervlak en met een assortiment van goederen die qua aard en omvang op zichzelf passend zijn binnen een kernwinkelgebied, maar die aantoonbaar vanwege de omvang van het assortiment van de winkelformule een zeer groot winkeloppervlak nodig hebben
activiteiten die gelet op de risico’s voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig, ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden
het proces waarbij verouderde woonwijken en bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht en waarbij de bestaande functie van het gebied gehandhaafd blijft
hoogwaardig fietsnetwerk van en naar de stedelijke centra en streekcentra
weg-, vaarweg- en spoorverbindingen van en naar de stedelijke centra en streekcentra
degene voor wiens rekening en risico een zwemwaterlocatie wordt gedreven
paneel dat bestaat uit een kaart van het gebied en een bijbehorend register van objecten en straatnamen om de weggebruiker duidelijk te maken waar een object of een straat ligt en langs welke route dit kan worden bereikt
een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Instructieregels gaan over de inhoud, toelichting of motivering van een instrument dat een bestuursorgaan op grond van de Omgevingswet kan inzetten.
gebieden die aangewezen zijn voor de bescherming van grondwater op basis van de tijd die een waterdruppel er over doet om vanaf de rand van het gebied tot aan een winput te komen waar grondwater wordt onttrokken voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water
kalkmeststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
essentiële landschappelijke of cultuurhistorische kenmerken van nationale landschappen of van een deel van een nationaal landschap die aanleiding zijn geweest om over te gaan tot aanwijzing van het nationaal landschap
het gedeelte van binnensteden en dorpscentra waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn
winkel die met het oog op de beperking van de afvalstroom en het hergebruik van producten afgedankte waren gratis inzamelt, sorteert, eventueel repareert en opnieuw verkoopt;
een civieltechnische constructie die onderdeel is van een weg, vaarweg of watergang, zoals een brug, viaduct, ecoduct, (fauna)tunnel, onderdoorgang, sluis, stuw, gemaal, sifon, duiker (met een diameter groter dan 800 milimeter) en geleide- en remmingwerken;
extra inzet op het verbeteren en versterken van ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving
kwaliteitsklasse als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit kwaliteit leefomgeving
locatie als bedoeld in Bijlage VI, onderdeel D van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zoals dat luidde op de datum van inwerkingtreding van deze verordening
de Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De regeling vindt u in artikel 3.1.6 Bro.
zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol, pels of veren of een paard of pony voor het fokken
zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol, pels of veren of een paard of pony voor het fokken
een kabel of leiding die parallel is gelegd aan, boven, onder, op of in een infrastructureel werk of andere werken in beheer van de provincie
contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer, bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens
een kabel of leiding die parallel is gelegd aan, boven, onder, op of in een infrastructureel werk of andere werken in beheer van de provincie
bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen én toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur en voorzieningen
bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen én toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur en voorzieningen
behoefte op gemeentelijke niveau
behoefte op gemeentelijke niveau
het op of in de bodem brengen van koelwater, afvalwater dan wel overige vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen
het op of in de bodem brengen van koelwater, afvalwater dan wel overige vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen
werk op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten of verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem kunnen veroorzaken, waaronder begrepen boringen, grond- en funderingswerken
werk op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten of verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem kunnen veroorzaken, waaronder begrepen boringen, grond- en funderingswerken
mestbassin als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, voornamelijk opgebouwd uit folies
mestbassin als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, voornamelijk opgebouwd uit folies
meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de meststoffenwet.
meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de meststoffenwet.
mestzak als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
mestzak als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
door Gedeputeerde Staten vastgestelde methodiek die moet worden gebruikt voor het toestaan van nieuwe risicovolle activiteiten in een omgevingsplan
door Gedeputeerde Staten vastgestelde methodiek die moet worden gebruikt voor het toestaan van nieuwe risicovolle activiteiten in een omgevingsplan
speciale aanduidingen die gericht zijn op de beïnvloeding van het gedrag van weggebruikers ter uitvoering van overheidsbeleid op het gebied van verkeersveiligheid en mobiliteit
speciale aanduidingen die gericht zijn op de beïnvloeding van het gedrag van weggebruikers ter uitvoering van overheidsbeleid op het gebied van verkeersveiligheid en mobiliteit
locaties waar de uitwisseling plaatsvindt tussen de verkeersmodaliteiten weg, water en spoor
locaties waar de uitwisseling plaatsvindt tussen de verkeersmodaliteiten weg, water en spoor
gebied met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee cultuurhistorische en natuurlijke kenmerken
NEN 3650 ‘Eisen voor buisleidingsystemen’, uitgave januari 2020
NEN 3655 ‘Veiligheidsbeheersysteem (VBS) voor buisleidingsystemen voor het transport van gevaarlijke stoffen – Functionele eisen’, uitgave januari 2020
gebied met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee cultuurhistorische en natuurlijke kenmerken
bedrijvigheid anders dan agrarisch bedrijvigheid, die niet functioneel aan de Groene Omgeving is gebonden
bedrijvigheid anders dan agrarisch bedrijvigheid, die niet functioneel aan de Groene Omgeving is gebonden
alle activiteiten behalve de activiteiten die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de drinkwaterwinning en grote of grootschalige risicovolle activiteiten
alle activiteiten behalve de activiteiten die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de drinkwaterwinning en grote of grootschalige risicovolle activiteiten
bedrijventerrein waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
bedrijventerrein
bovengrondse opslagmogelijkheden waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
bovengrondse opslagmogelijkheden
detailshandelsvestigingen waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
detailshandelsvestigingen
multifunctionele locatie waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
multifunctionele locatie
ondergrondse opslagmogelijkheden waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
ondergrondse opslagmogelijkheden waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving waarvoor het geldende omgevingsplan moet worden aangepast voordat daaraan medewerking kan worden verleend
ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving waarvoor het geldende omgevingsplan moet worden aangepast voordat daaraan medewerking kan worden verleend
te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
kantoorruimten die geen onderdeel uitmaken van een bedrijf
kantoorruimten die geen onderdeel uitmaken van een bedrijf
vestiging waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
vestiging waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
uitspraken over landschappelijke inpassing volgens de aanwezige gebiedskenmerken die geen ruimte laten voor lokale afweging
uitspraken over landschappelijke inpassing volgens de aanwezige gebiedskenmerken die geen ruimte laten voor lokale afweging
stuk land tussen de oeverlijn en de dichtstbij gelegen rand van het beperkingengebied vaarwegen
stuk land tussen de oeverlijn en de dichtstbij gelegen rand van het beperkingengebied vaarwegen
omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4.
omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4.
tuinbouw waarbij geteeld wordt in kassen (onder glas) en waarbij deze glastuinbouw dienstbaar is aan de opengrondteelt, zoals broeien van bollen of het opkweken van plantmateriaal
provinciale integrale visie voor de fysieke leefomgeving zoals vastgesteld door Provinciale Staten
elke activiteit waardoor iets aan of in de hoogteligging van een terrein verandert of waarbij de bodem van een water wordt verlaagd.
tuinbouw waarbij geteeld wordt in kassen (onder glas) en waarbij deze glastuinbouw dienstbaar is aan de opengrondteelt, zoals broeien van bollen of het opkweken van plantmateriaal
kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in de zone Ondernemen met Natuur en Water Het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water is gericht op behouden en ontwikkelen van de natuur- en landschapskwaliteiten en de versterking van het watersysteem, in samenhang met economische ontwikkeling. De ambitie is een samenhangend netwerk van natuur en water met ecologische, hydrologische, economische en recreatieve kwaliteit. Voor zover gronden niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland, geldt hier een "ja, mits benadering". Dit houdt in dat ontwikkelingsruimte wordt geboden onder de voorwaarde dat er bijgedragen wordt aan ruimtelijke kwaliteit. Deze benadering geldt in principe ook voor de andere ontwikkelingsperspectieven, maar daar kan de kwaliteitsinvestering breed worden ingezet. In het geval van het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water geldt dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit gericht moeten worden ingezet op het realiseren van wateropgaven en het versterking van natuur en landschap. Als ondernemers, burgers of organisaties nieuwe groene initiatieven ontplooien, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van een nieuw landgoed, dient dat bij voorkeur in de zone Ondernemen met Natuur en Water plaats te vinden.
elke activiteit waardoor iets aan of in de hoogteligging van een terrein verandert of waarbij de bodem van een water wordt verlaagd.
op of in de bodem brengen van meststoffen als bedoeld in paragraaf 3.2.20, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving
kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in de zone Ondernemen met Natuur en Water Het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water is gericht op behouden en ontwikkelen van de natuur- en landschapskwaliteiten en de versterking van het watersysteem, in samenhang met economische ontwikkeling. De ambitie is een samenhangend netwerk van natuur en water met ecologische, hydrologische, economische en recreatieve kwaliteit. Voor zover gronden niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland, geldt hier een "ja, mits benadering". Dit houdt in dat ontwikkelingsruimte wordt geboden onder de voorwaarde dat er bijgedragen wordt aan ruimtelijke kwaliteit. Deze benadering geldt in principe ook voor de andere ontwikkelingsperspectieven, maar daar kan de kwaliteitsinvestering breed worden ingezet. In het geval van het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water geldt dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit gericht moeten worden ingezet op het realiseren van wateropgaven en het versterking van natuur en landschap. Als ondernemers, burgers of organisaties nieuwe groene initiatieven ontplooien, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van een nieuw landgoed, dient dat bij voorkeur in de zone Ondernemen met Natuur en Water plaats te vinden.
provinciale weg die openbaar is in de zin van de Wegenwet
op of in de bodem brengen van meststoffen als bedoeld in paragraaf 3.2.20, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving
gebieden die niet beschermd worden door primaire keringen en daarmee wettelijk gezien buitendijks liggen
provinciale weg die openbaar is in de zin van de Wegenwet
gebieden die normaal niet onder water staan, maar tijdelijk onder water kunnen komen te staan bij overstroming
gebieden die niet beschermd worden door primaire keringen en daarmee wettelijk gezien buitendijks liggen
aaneengesloten stuk grond dat in de feitelijke actuele situatie is ingericht ten behoeve van een functie
gebieden die normaal niet onder water staan, maar tijdelijk onder water kunnen komen te staan bij overstroming
buiten de kernwinkelgebieden
aaneengesloten stuk grond dat in de feitelijke actuele situatie is ingericht ten behoeve van een functie
contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met het externe veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer, zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens
gebieden buiten de kernwinkelgebieden
gebieden die door de natuurlijke ligging bij hevige neerslag gemakkelijk onder water lopen
contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met het externe veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer, zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens
Bestuurlijke afspraken tussen de provincie Overijssel en gemeenten over onder meer het ambitieniveau voor de verduurzaming van de energievoorziening, de maximum opwek (GWh) van windenergie, het aantal windturbines dat daarvoor minimaal gerealiseerd moet worden binnen de provincie en de verdeling daarvan over de verschillende regio's en de bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
gebieden die door de natuurlijke ligging bij hevige neerslag gemakkelijk onder water lopen
elk binnen de provincie gelegen water dat openstaat voor het openbaar scheepvaartverkeer, voor zover op grond van artikel 5.23 Omgevingsverordening in beheer bij de provincie
Bestuurlijke afspraken tussen de provincie Overijssel en gemeenten over onder meer het ambitieniveau voor de verduurzaming van de energievoorziening, de maximum opwek (GWh) van windenergie, het aantal windturbines dat daarvoor minimaal gerealiseerd moet worden binnen de provincie en de verdeling daarvan over de verschillende regio's en de bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
voor het openbaar verkeer openstaande wegen in beheer bij de provincie, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten
elk binnen de provincie gelegen water dat openstaat voor het openbaar scheepvaartverkeer, voor zover op grond van artikel 5.23 Omgevingsverordening in beheer bij de provincie
Overblijfselen uit de prehistorie (IJzertijd) van vierkante of rechthoekige, aaneengesloten stukjes grond waar landbouw bedreven werd door de eerste agrariërs in de provincie Overijssel en die gekenmerkt worden door kwetsbaar microreliëf.
voor het openbaar verkeer openstaande wegen in beheer bij de provincie, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten
de houder van een omgevingsvergunning, de indiener van een melding dan wel degene wiens belang door de aanduiding wordt gediend
de houder van een omgevingsvergunning, de indiener van een melding dan wel degene wiens belang door de aanduiding wordt gediend
complex van recreatiewoningen en/of recreatieverblijven die voor recreatief nachtverblijf zijn bestemd; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen
complex van recreatiewoningen en/of recreatieverblijven die voor recreatief nachtverblijf zijn bestemd; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen
gebouw of kampeermiddel dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt
gebouw of kampeermiddel dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt
permanent ter plaatse aanwezig gebouw dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om steeds wisselend door huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik. Onder recreatiewoningen worden niet verstaan groepsaccommodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen
permanent ter plaatse aanwezig gebouw dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om steeds wisselend door huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik. Onder recreatiewoningen worden niet verstaan groepsaccommodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen
gemeenten met een samenhangende markt voor woningen, bedrijventerreinen of (detailhandels)voorzieningen, die bediend wordt door de bouwmogelijkheden die deze gemeenten daarvoor bieden
gemeenten met een samenhangende markt voor woningen, bedrijventerreinen of (detailhandels)voorzieningen, die bediend wordt door de bouwmogelijkheden die deze gemeenten daarvoor bieden
bovenlokale behoefte van de regio
bovenlokale behoefte van de regio
provinciale analyse van de behoefte aan nieuwe woningen in de regio die gebaseerd is op de provinciale behoefteprognose
provinciale analyse van de behoefte aan nieuwe woningen in de regio die gebaseerd is op de provinciale behoefteprognose
effecten op bovengemeentelijk niveau
effecten op bovengemeentelijk niveau
afstemmingsoverleg tussen gemeenten in de regio waarin wordt vastgesteld welk aanbod per gemeente nodig is om gezamenlijk in de regionale behoefte te voldoen
afstemmingsoverleg tussen gemeenten in de regio waarin wordt vastgesteld welk aanbod per gemeente nodig is om gezamenlijk in de regionale behoefte te voldoen
uitspraken over landschappelijke inpassing volgens de aanwezige gebiedskenmerken die ruimte laten voor lokale afweging binnen de kaders van de provinciale kwaliteitsambities
uitspraken over landschappelijke inpassing volgens de aanwezige gebiedskenmerken die ruimte laten voor lokale afweging binnen de kaders van de provinciale kwaliteitsambities
resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, dier en plant belangrijk is
resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, dier en plant belangrijk is
combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op het Natuurnetwerk Nederland, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een vergroting van de oppervlakte of een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de ecologische hoofdstructuur op gebiedsniveau
combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op het Natuurnetwerk Nederland, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een vergroting van de oppervlakte of een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de ecologische hoofdstructuur op gebiedsniveau
stoffen of combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval, verwacht kan worden dat ze de bodem en het grondwater verontreinigen of kunnen verontreinigen, waaronder in ieder geval begrepen de (families en groepen van) stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIX onder B van het Besluit kwaliteit leefomgeving
stoffen of combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval, verwacht kan worden dat ze de bodem en het grondwater verontreinigen of kunnen verontreinigen, waaronder in ieder geval begrepen de (families en groepen van) stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIX onder B van het Besluit kwaliteit leefomgeving
welzijn van mens voor zover het gaat om het voldoen aan de menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving
welzijn van mens voor zover het gaat om het voldoen aan de menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving
aanduidingen die dienen voor verkeersoriëntatie, zoals buurtschapsborden, borden ter benaming van rivieren, kanalen, bruggen en viaducten, gebiedsaanduidingsborden, gemeentegrensborden, straatnaamborden, borden bebouwde kom (H1 of H2), huisnummering, borden route gevaarlijke stoffen (K14), of borden die geen bewegwijzering tot doel hebben, zoals mottoborden
aanduidingen die dienen voor verkeersoriëntatie, zoals buurtschapsborden, borden ter benaming van rivieren, kanalen, bruggen en viaducten, gebiedsaanduidingsborden, gemeentegrensborden, straatnaamborden, borden bebouwde kom (H1 of H2), huisnummering, borden route gevaarlijke stoffen (K14), of borden die geen bewegwijzering tot doel hebben, zoals mottoborden
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet
beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen
beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen
standaardtekening uitwegen, zoals uitgewerkt in bijlage XVII
standaardtekening uitwegen, zoals uitgewerkt in bijlage XVII
beginsel dat erop gericht is risico’s op verontreiniging van het grondwater te verminderen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren
beginsel dat erop gericht is risico’s op verontreiniging van het grondwater te verminderen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren
gebied dat onderdeel uitmaakt van bestaand bebouwd gebied
gebied dat onderdeel uitmaakt van bestaand bebouwd gebied
de steden Almelo, Borne, Deventer, Enschede, Hengelo, Kampen, Oldenzaal en Zwolle
de gemeenten Zwolle en Kampen, de Netwerkstad Twente en de Cleantech regio (Deventer)
functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen
de steden Almelo, Borne, Deventer, Enschede, Hengelo, Kampen, Oldenzaal en Zwolle
de kernen Steenwijk en Hardenberg
functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen
autoweg met een maximale snelheid van 100 km/u die aangeduid is met een RVV bord G03/G04
de kernen Steenwijk en Hardenberg
situatie waarin ontwikkelingen de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en beheer van natuurlijke voorraden en ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben
autoweg met een maximale snelheid van 100 km/u die aangeduid is met een RVV bord G03/G04
met de Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving kijken het CPB en het PBL vooruit naar de jaren 2030 en 2050. Zij brengen demografische en economische trends in beeld en analyseren ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Daarbij ligt de focus op vier brede thema's: regionale ontwikkelingen en verstedelijking, mobiliteit, klimaat en energie en landbouw. In het WLO ontwikkelen zij twee referentiescenario's: Hoog en Laag. Scenario Hoog combineert een hoge economische groei van 2 procent per jaar met een relatief sterke bevolkingsaanwas. En in scenario Laag gaat een gematigde economische groei van 1 procent per jaar samen met een beperkte demografische ontwikkeling. Deze referentiescenario's zijn beleidsarm ingevuld. Ze bieden daardoor een inzicht in toekomstige knelpunten en kansen en vormen zo een kader om na te denken over toekomstig beleid.
situatie waarin ontwikkelingen de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en beheer van natuurlijke voorraden en ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben
toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
met de Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving kijken het CPB en het PBL vooruit naar de jaren 2030 en 2050. Zij brengen demografische en economische trends in beeld en analyseren ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Daarbij ligt de focus op vier brede thema's: regionale ontwikkelingen en verstedelijking, mobiliteit, klimaat en energie en landbouw. In het WLO ontwikkelen zij twee referentiescenario's: Hoog en Laag. Scenario Hoog combineert een hoge economische groei van 2 procent per jaar met een relatief sterke bevolkingsaanwas. En in scenario Laag gaat een gematigde economische groei van 1 procent per jaar samen met een beperkte demografische ontwikkeling. Deze referentiescenario's zijn beleidsarm ingevuld. Ze bieden daardoor een inzicht in toekomstige knelpunten en kansen en vormen zo een kader om na te denken over toekomstig beleid.
object dat door aard, omvang en wijze van exploitatie is ingesteld op bezoek van recreanten en toeristen of dat een vergelijkbare publieksfunctie heeft. Een toeristisch object kan bestaan uit één of meerdere gebouwen of een terrein met een recreatieve functie
toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
een landelijk geregistreerd knooppunt waar diverse fiets-, wandel- en eventueel vaarroutes samenkomen dat voorzien is van parkeergelegenheid
object dat door aard, omvang en wijze van exploitatie is ingesteld op bezoek van recreanten en toeristen of dat een vergelijkbare publieksfunctie heeft. Een toeristisch object kan bestaan uit één of meerdere gebouwen of een terrein met een recreatieve functie
proces waarbij verouderde woonwijken en bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht en waarbij de bestaande functie van het gebied wordt omgezet naar een nieuwe functie
een landelijk geregistreerd knooppunt waar diverse fiets-, wandel- en eventueel vaarroutes samenkomen dat voorzien is van parkeergelegenheid
elke rechtstreekse ontsluiting voor voertuigen van een perceel ten behoeve van een woning, bedrijf of landbouwgrond op een in deze regeling bedoelde openbare provinciale weg en de daarbij behorende doorsteken, dammen, duikers en verhardingen van de tussenberm
proces waarbij verouderde woonwijken en bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht en waarbij de bestaande functie van het gebied wordt omgezet naar een nieuwe functie
uitweg ter ontsluiting van een perceel dat wordt gebruikt voor landbouw, natuur of een waterstaatswerk en een bij dat gebruik passende functie heeft.
afwegingsmodel zoals beschreven in de Omgevingsvisie Overijssel waarmee bepaald wordt of nieuwe ruimtelijke initiatieven bijdragen aan provinciale ambities, waarbij achtereenvolgens de vraag beantwoord moet worden:
- OF het initiatief past binnen de generieke en gebiedsspecifieke beleidskeuzes van de provincie,
- WAAR het initiatief het beste ingepast kan worden gelet op de provinciale ontwikkelingsperspectieven en
- HOE het initiatief uitgevoerd moet worden gelet op de provinciale uitspraken over gebiedskenmerken
leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden benut en waar mogelijk nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd
elke rechtstreekse ontsluiting voor voertuigen van een perceel ten behoeve van een woning, bedrijf of landbouwgrond op een in deze regeling bedoelde openbare provinciale weg en de daarbij behorende doorsteken, dammen, duikers en verhardingen van de tussenberm
buiten de rijbaan gelegen parkeervoorziening voor de weggebruiker, al dan niet gecombineerd met voorzieningen zoals een brandstofverkooppunt of een wegrestaurant
uitweg ter ontsluiting van een perceel dat wordt gebruikt voor landbouw, natuur of een waterstaatswerk en een bij dat gebruik passende functie heeft.
start of landing met een luchtvaartuig
leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden benut en waar mogelijk nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd
een voertuig zoals bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijnde fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens
buiten de rijbaan gelegen parkeervoorziening voor de weggebruiker, al dan niet gecombineerd met voorzieningen zoals een brandstofverkooppunt of een wegrestaurant
winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben, zoals showrooms voor auto's, boten en caravans, bouwmarkten, tuincentra, wooninrichtingszaken
start of landing met een luchtvaartuig
voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving
een voertuig zoals bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijnde fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens
gebieden die door het aanbrengen van waterhuishoudkundige werken, zoals dijken, kades en toevoerwerken, geschikt zijn gemaakt voor wateropvang
winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben, zoals showrooms voor auto's, boten en caravans, bouwmarkten, tuincentra, wooninrichtingszaken
waterbodem als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
voor menselijke consumptie bestemd water
waterwinlocatie gelegen in een grondwaterlichaam als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving
gebieden die door het aanbrengen van waterhuishoudkundige werken, zoals dijken, kades en toevoerwerken, geschikt zijn gemaakt voor wateropvang
weg als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet
waterbodem als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
actuele en potentiele natuurwaarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied, zoals omschreven in bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland
waterwinlocatie gelegen in een grondwaterlichaam als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving
door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, niet zijnde een erfmolen
weg als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet
gebouw of gedeelte daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving
actuele en potentiele natuurwaarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied, zoals omschreven in bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland
uitweg om te komen van en naar een perceel waarop bij of krachtens de Omgevingswet een woning is toegestaan
een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, niet zijnde een erfmolen
bestuurlijke afspraken tussen de provincie en gemeenten over onder meer de bouw van nieuwe woningen, huisvesting van doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing en de toekomstbestendigheid van de bestaande woningvoorraad
gebouw als bedoeld in Bijlage VI, onderdeel E van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zoals dat luidde op de datum van inwerkingtreding van deze verordening
gebouw of gedeelte daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving
installatie voor de opwekking van zonne-energie die niet gecombineerd wordt met bebouwing, maar zelfstandig is opgesteld in het vrije veld
uitweg om te komen van en naar een perceel waarop bij of krachtens de Omgevingswet een woning is toegestaan
bestuurlijke afspraken tussen de provincie en gemeenten over onder meer de bouw van nieuwe woningen, huisvesting van doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing en de toekomstbestendigheid van de bestaande woningvoorraad
installatie voor de opwekking van zonne-energie die niet gecombineerd wordt met bebouwing, maar zelfstandig is opgesteld in het vrije veld
YY
Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe4f59dfd-58e9-43de-ad8c-512578a0e66c/nld@2024‑10‑22;635
/join/id/regdata/pv23/2024/gio44c27632-5ee2-48bf-ad82-86b0d25578a7/nld@2024‑10‑22;638
/join/id/regdata/pv23/2024/gio53384e7c-bd7d-458d-aa3e-47df68e68ae8/nld@2024‑10‑22;634
/join/id/regdata/pv23/2024/giod543d619-c839-4bbe-b1fc-3cde36f0922a/nld@2024‑10‑22;633
/join/id/regdata/pv23/2024/gio78f60777-452c-4206-9fad-865bc2d92139/nld@2024‑10‑22;636
/join/id/regdata/pv23/2024/gio63089ee7-e3b3-4b3a-9040-c8c85891bc71/nld@2024‑10‑22;632
/join/id/regdata/pv23/2024/giod9d20093-805b-4524-92a3-efff5b6ea914/nld@2024‑10‑22;629
/join/id/regdata/pv23/2024/gio03025b5e-3d98-4fec-805f-919ac701480a/nld@2024‑10‑22;637
/join/id/regdata/pv23/2024/gio5d65f201-5e8a-453d-9887-09c684bd1416/nld@2024‑10‑22;630
/join/id/regdata/pv23/2024/gio23b2fec3-b310-4c6a-b7d8-54c56d873847/nld@2024‑10‑22;631
/join/id/regdata/pv23/2024/giod7ad5491-8857-4a0e-8442-812aa1666f1a/nld@2024‑10‑22;628
/join/id/regdata/pv23/2024/gio7df93aad-85ce-4a4f-bea4-d575772072bf/nld@2024‑10‑22;651
/join/id/regdata/pv23/2024/gio195a634a-7abb-40d3-b319-8337bfa20c7b/nld@2024‑10‑22;646
/join/id/regdata/pv23/2024/gioa9eac0cc-ed01-44bd-ad4e-6d93a34bfcc5/nld@2024‑10‑22;647
/join/id/regdata/pv23/2024/gio313681a5-1a33-4e6b-b562-71ab06a53ff2/nld@2024‑10‑22;644
/join/id/regdata/pv23/2024/gioa805a3bf-fd8e-49e9-86fc-b6513c5fceb7/nld@2024‑10‑22;649
/join/id/regdata/pv23/2024/gio30a162e4-d12c-420b-8221-92139551fb0b/nld@2024‑10‑22;650
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8ebde3c0-8aa4-4b73-a8d6-64f0c2da244b/nld@2024‑10‑22;641
/join/id/regdata/pv23/2024/giofea401be-909d-438d-b857-2080c8cd64f1/nld@2024‑10‑22;642
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8711b662-fddc-455a-9616-f69ba2e836b9/nld@2024‑10‑22;648
/join/id/regdata/pv23/2024/gioc3af3411-c3d3-477d-83f1-fc113283e27d/nld@2024‑10‑22;643
/join/id/regdata/pv23/2024/gioba72ccd6-672c-43b1-9636-746be706ea9e/nld@2024‑10‑22;645
/join/id/regdata/pv23/2024/gio49b72896-3519-42a5-9f97-e3d0e633657f/nld@2024‑10‑22;640
/join/id/regdata/pv23/2024/gio3057a338-9f8b-483e-ad3d-3b2e03d52310/nld@2024‑10‑22;664
/join/id/regdata/pv23/2024/gio960ed637-7ce4-44be-a6c9-be75412b6f79/nld@2024‑10‑22;655
/join/id/regdata/pv23/2024/gio0a4f0df6-ade6-48a7-95d7-a6f792c31b03/nld@2024‑10‑22;662
/join/id/regdata/pv23/2024/gio3eac694d-348a-4e3e-8679-57261e346bfe/nld@2024‑10‑22;665
/join/id/regdata/pv23/2024/gio36eb2a03-7fa2-4cdb-8d31-2281bca23c57/nld@2024‑10‑22;660
/join/id/regdata/pv23/2024/gio24aeecb9-af0b-4fa8-aa11-46c2f746bde6/nld@2024‑10‑22;656
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdfa559cf24-1707-4cfe-a13e-111474dea21b/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfa559cf24-1707-4cfe-a13e-111474dea21b/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf599c9ddb-7bce-49a6-bf14-74ecfac32171/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf599c9ddb-7bce-49a6-bf14-74ecfac32171/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdfa6da6b92-e0d0-4f8e-a539-098ea136f542/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfa6da6b92-e0d0-4f8e-a539-098ea136f542/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf8f339dfa-625f-4d53-ae5b-e2f2ddbf1359/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf4a4bd34b-de20-4735-b629-46c477b2cbaf/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf4a4bd34b-de20-4735-b629-46c477b2cbaf/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf78ec459b-0d5c-4842-b264-1ee2a5d893af/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf78ec459b-0d5c-4842-b264-1ee2a5d893af/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfadab235d-d1b6-4227-93d8-c2bb71fc2df8/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdfadab235d-d1b6-4227-93d8-c2bb71fc2df8/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdff5db593a-eebd-4836-b721-a95628bf4ecf/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdff5db593a-eebd-4836-b721-a95628bf4ecf/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf5152a739-8c80-4ff2-b38c-f6c61c3ead14/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf5152a739-8c80-4ff2-b38c-f6c61c3ead14/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfad7f3581-f8b9-46f3-ae3c-55d9b80044bd/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdfad7f3581-f8b9-46f3-ae3c-55d9b80044bd/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf328aba42-257c-4eb0-8da7-31c88d3706dd/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf328aba42-257c-4eb0-8da7-31c88d3706dd/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf8cfa8176-e1be-486a-b4b2-c25adf1ec623/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf8cfa8176-e1be-486a-b4b2-c25adf1ec623/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf6b18b60b-364a-4324-ac4f-70d9747b4539/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf6b18b60b-364a-4324-ac4f-70d9747b4539/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfcb75d05f-702d-46f7-b330-6ab70101604f/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdfcb75d05f-702d-46f7-b330-6ab70101604f/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfffd7fb5e-b293-4f7d-b972-b944593ef422/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdfffd7fb5e-b293-4f7d-b972-b944593ef422/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf2e43a2b7-6535-446f-95cc-a5069518b828/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf2e43a2b7-6535-446f-95cc-a5069518b828/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf7f2388cb-ec5a-497e-8929-28f598d110c9/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf7f2388cb-ec5a-497e-8929-28f598d110c9/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfccc09025-3e55-4ae9-bc1a-a3eb3ccb73d4/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdfccc09025-3e55-4ae9-bc1a-a3eb3ccb73d4/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf3aa856f7-d065-4825-a611-fb7f5f50778a/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf3aa856f7-d065-4825-a611-fb7f5f50778a/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfb4ae34cd-4344-4c74-9258-8a2a4b92819a/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdfb4ae34cd-4344-4c74-9258-8a2a4b92819a/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf5d7be637-a474-4079-9757-d1b8f86a5bdc/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf5d7be637-a474-4079-9757-d1b8f86a5bdc/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf12729ae2-3c82-4de0-84aa-7d967731824e/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf12729ae2-3c82-4de0-84aa-7d967731824e/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdfc0cc44b5-8e97-4992-90bd-da1307cbdeab/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2025/59pdf9eae087b-72cd-44a3-b1c8-aeaa2457e417/nld@2025‑04‑25;111
/join/id/regdata/pv23/2025/65pdf9eae087b-72cd-44a3-b1c8-aeaa2457e417/nld@2025‑05‑21;123
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8381339c-82d2-4a97-b85f-5b2c39951427/nld@2024‑10‑22;526
/join/id/regdata/pv23/2024/gioc8eae636-5006-4974-9ba6-6fd6611da3cd/nld@2024‑10‑22;447
/join/id/regdata/pv23/2024/gio20c4bc21-d0d9-4510-8273-a5f64ae68a53/nld@2024‑10‑22;450
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8469f2a5-0f1e-4688-9daa-d65003c538e7/nld@2024‑10‑22;654
/join/id/regdata/pv23/2024/gio9cab269c-31d0-48d4-b049-9e156954ab1e/nld@2024‑10‑22;453
/join/id/regdata/pv23/2024/gio33304a21-8a52-40f0-b19b-9cb9c75093b3/nld@2024‑10‑22;663
/join/id/regdata/pv23/2025/gio4fdff052-262f-4a07-88df-2487cc912bd3/nld@2025‑05‑21;742
/join/id/regdata/pv23/2024/gio20c4bc21-d0d9-4510-8273-a5f64ae68a53/nld@2024‑10‑22;450
/join/id/regdata/pv23/2024/gio1b192621-23e2-4067-926a-52a1b4a18d5e/nld@2024‑10‑22;531
/join/id/regdata/pv23/2024/gio444269ab-c51b-44f7-b305-f7e9bcd2f460/nld@2024‑10‑22;448
/join/id/regdata/pv23/2024/giod7c489ad-39eb-4b1b-b1d3-29766b9abfbd/nld@2024‑10‑22;657
/join/id/regdata/pv23/2024/gio9cab269c-31d0-48d4-b049-9e156954ab1e/nld@2024‑10‑22;453
/join/id/regdata/pv23/2025/gio5b7cd713-4c6f-4376-9015-d2751fed5da0/nld@2025‑05‑21;802
/join/id/regdata/pv23/2024/gio1b192621-23e2-4067-926a-52a1b4a18d5e/nld@2024‑10‑22;531
/join/id/regdata/pv23/2024/gio99513a54-240d-4d4f-960e-a835e36b83e0/nld@2024‑10‑22;455
/join/id/regdata/pv23/2024/giod7c489ad-39eb-4b1b-b1d3-29766b9abfbd/nld@2024‑10‑22;657
/join/id/regdata/pv23/2025/gio3c6a945d-9242-4209-a762-16398ab3cad2/nld@2025‑05‑21;750
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8f411b3c-9331-4634-b3e6-10dc27f1166d/nld@2024‑10‑22;451
/join/id/regdata/pv23/2024/giocb21eeaa-4572-4c07-ad9b-c31c017c87b0/nld@2024‑10‑22;598
/join/id/regdata/pv23/2024/gio99513a54-240d-4d4f-960e-a835e36b83e0/nld@2024‑10‑22;455
/join/id/regdata/pv23/2024/gio5954bdae-9885-487e-b995-1f4851cb226a/nld@2024‑10‑22;459
/join/id/regdata/pv23/2024/giob29535f1-f807-44f6-8235-73d2800a6b8d/nld@2024‑10‑22;454
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8cc6d38a-fe54-49fd-b16e-9693cc772a90/nld@2024‑10‑22;605
/join/id/regdata/pv23/2024/giocb21eeaa-4572-4c07-ad9b-c31c017c87b0/nld@2024‑10‑22;598
/join/id/regdata/pv23/2024/gio53651614-faa4-488a-9817-c0a8cb8d2d14/nld@2024‑10‑22;604
/join/id/regdata/pv23/2024/gio5954bdae-9885-487e-b995-1f4851cb226a/nld@2024‑10‑22;459
/join/id/regdata/pv23/2024/gioc5d0f733-f16a-4868-a795-d0c18ed84351/nld@2024‑10‑22;470
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8cc6d38a-fe54-49fd-b16e-9693cc772a90/nld@2024‑10‑22;605
/join/id/regdata/pv23/2025/giofda8a430-ad8a-489e-bd1f-4c65c3a0b03b/nld@2025‑04‑25;706
/join/id/regdata/pv23/2024/gio53651614-faa4-488a-9817-c0a8cb8d2d14/nld@2024‑10‑22;604
/join/id/regdata/pv23/2025/gio4a14a5bc-d436-4253-bfe0-380a5785d1fa/nld@2025‑05‑21;814
/join/id/regdata/pv23/2024/gioc5d0f733-f16a-4868-a795-d0c18ed84351/nld@2024‑10‑22;470
/join/id/regdata/pv23/2025/gio16c10b03-a2e1-44d7-89eb-7c39ee349a9f/nld@2025‑05‑21;783
/join/id/regdata/pv23/2025/giofda8a430-ad8a-489e-bd1f-4c65c3a0b03b/nld@2025‑04‑25;706
/join/id/regdata/pv23/2025/gio2da8c114-30c6-4c1d-9dc1-fc1504bab63d/nld@2025‑05‑21;757
/join/id/regdata/pv23/2024/gio26060fbe-a1d5-41d8-9c3a-e584b18966ae/nld@2024‑10‑22;456
/join/id/regdata/pv23/2025/giof4716da7-8e67-4f36-9da1-2aec4b6d7659/nld@2025‑05‑21;753
/join/id/regdata/pv23/2024/gio0c030584-7176-4507-88b4-ff86bea927cb/nld@2024‑10‑22;479
/join/id/regdata/pv23/2024/gio55868b95-fb43-4837-9132-339e795c8c0e/nld@2024‑10‑22;474
/join/id/regdata/pv23/2024/gio55868b95-fb43-4837-9132-339e795c8c0e/nld@2024‑10‑22;474
/join/id/regdata/pv23/2025/gio1a4e66f5-53c4-4287-84f5-4c9abfc90c0c/nld@2025‑05‑21;810
/join/id/regdata/pv23/2024/gio889a0ff4-7a27-470d-856c-7ca835c40ec1/nld@2024‑10‑22;674
/join/id/regdata/pv23/2024/gio08aec1a4-011a-448e-a7d1-578f6a360d05/nld@2024‑10‑22;671
/join/id/regdata/pv23/2024/giobc66431b-9d57-40b0-a2ad-30944f403ee1/nld@2024‑10‑22;472
/join/id/regdata/pv23/2025/gio4dcc88f6-2719-40b1-ae40-9a049fc59413/nld@2025‑05‑21;780
/join/id/regdata/pv23/2024/gio4dcc88f6-2719-40b1-ae40-9a049fc59413/nld@2024‑10‑22;473
/join/id/regdata/pv23/2024/gio0cb641fa-61d3-43a7-912b-9ab8e8d06ee5/nld@2024‑10‑22;477
/join/id/regdata/pv23/2024/gio0cb641fa-61d3-43a7-912b-9ab8e8d06ee5/nld@2024‑10‑22;477
/join/id/regdata/pv23/2024/gio4f1fc6af-647e-4b0c-a32d-e3b3a7511b69/nld@2024‑10‑22;471
/join/id/regdata/pv23/2024/gio4f1fc6af-647e-4b0c-a32d-e3b3a7511b69/nld@2024‑10‑22;471
/join/id/regdata/pv23/2024/gio4d25eda8-76f8-4750-be2e-342c7fe4db35/nld@2024‑10‑22;678
/join/id/regdata/pv23/2024/gio4d25eda8-76f8-4750-be2e-342c7fe4db35/nld@2024‑10‑22;678
/join/id/regdata/pv23/2024/gio669f45d2-e50e-4b6e-9970-bd1d5fd5a335/nld@2024‑10‑22;599
/join/id/regdata/pv23/2024/gio33555c8b-22cb-4aae-a2d2-7251eb8c5a23/nld@2024‑10‑22;364
/join/id/regdata/pv23/2024/giof2fd8c05-f78c-4abd-948f-850a1e93d0bf/nld@2024‑10‑22;527
/join/id/regdata/pv23/2024/gioebe64dfb-bca6-4e59-9429-00c94a15d799/nld@2024‑10‑22;374
/join/id/regdata/pv23/2024/gio0758a355-7c3b-4dd3-90a6-d75d272337cb/nld@2024‑10‑22;363
/join/id/regdata/pv23/2024/gio669f45d2-e50e-4b6e-9970-bd1d5fd5a335/nld@2024‑10‑22;599
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe9d26854-1bb4-4d33-989d-d262148b120f/nld@2024‑10‑22;365
/join/id/regdata/pv23/2024/giof2fd8c05-f78c-4abd-948f-850a1e93d0bf/nld@2024‑10‑22;527
/join/id/regdata/pv23/2025/gio4473c9bd-e2fd-4f90-84ab-276d83ca70c7/nld@2025‑05‑21;837
/join/id/regdata/pv23/2024/gio0758a355-7c3b-4dd3-90a6-d75d272337cb/nld@2024‑10‑22;363
/join/id/regdata/pv23/2024/gio01fc68c5-f91f-4768-bc36-385965f37103/nld@2024‑10‑22;367
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe9d26854-1bb4-4d33-989d-d262148b120f/nld@2024‑10‑22;365
/join/id/regdata/pv23/2024/gio65d8d874-dc72-4215-ab0a-b3fd503e7580/nld@2024‑10‑22;361
/join/id/regdata/pv23/2024/gio4473c9bd-e2fd-4f90-84ab-276d83ca70c7/nld@2024‑10‑22;529
/join/id/regdata/pv23/2025/giofb14144f-ca4e-4808-ba5b-3cd5dffc1e9c/nld@2025‑05‑21;791
/join/id/regdata/pv23/2024/gio01fc68c5-f91f-4768-bc36-385965f37103/nld@2024‑10‑22;367
/join/id/regdata/pv23/2025/gio91a4c52a-680d-404d-81a0-b7bb0e83e9a7/nld@2025‑05‑21;804
/join/id/regdata/pv23/2024/gio65d8d874-dc72-4215-ab0a-b3fd503e7580/nld@2024‑10‑22;361
/join/id/regdata/pv23/2025/gio6694505d-0a62-4bb5-8fc7-0130ccd72203/nld@2025‑05‑21;765
/join/id/regdata/pv23/2024/gioaa1ecfba-5d17-4133-b566-c089d5214374/nld@2024‑10‑22;496
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8af97f13-52fd-473f-9cff-544f9018b0ef/nld@2024‑10‑22;499
/join/id/regdata/pv23/2024/gio4be37218-4908-4277-bc69-b5e97890223c/nld@2024‑10‑22;495
/join/id/regdata/pv23/2025/gio181d511d-a3c4-4648-b90c-c9352b013b07/nld@2025‑05‑21;759
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8af97f13-52fd-473f-9cff-544f9018b0ef/nld@2024‑10‑22;499
/join/id/regdata/pv23/2025/gio8c1d5d42-3719-462d-aba3-f42d6e8a240a/nld@2025‑05‑21;833
/join/id/regdata/pv23/2024/giof2c48818-3131-4cbc-a0c9-fc0c7e33a7ac/nld@2024‑10‑22;497
/join/id/regdata/pv23/2025/gio2a09f64c-f1c9-4bb0-93d5-84c7b027e046/nld@2025‑05‑21;786
/join/id/regdata/pv23/2024/gio589cadea-8d04-4c1d-8c3e-c6a0a6c9564e/nld@2024‑10‑22;498
/join/id/regdata/pv23/2024/gio9303b547-869f-44dc-93f5-80363fa33853/nld@2024‑10‑22;507
/join/id/regdata/pv23/2024/gio9303b547-869f-44dc-93f5-80363fa33853/nld@2024‑10‑22;507
/join/id/regdata/pv23/2024/gio603f4c65-d8ee-4a46-8d41-6f7a291af1b9/nld@2024‑10‑22;506
/join/id/regdata/pv23/2024/gio603f4c65-d8ee-4a46-8d41-6f7a291af1b9/nld@2024‑10‑22;506
/join/id/regdata/pv23/2025/gioc441de3a-5081-4508-bd39-78e1c4513e0c/nld@2025‑05‑21;776
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe095a088-09db-4a75-bfc9-ff89d6cb5e8f/nld@2024‑10‑22;511
/join/id/regdata/pv23/2025/gio100a05d7-9e69-4e4c-bf88-cf1b2eed2393/nld@2025‑05‑21;812
/join/id/regdata/pv23/2024/gio06a0dfd9-054b-413f-959c-e055cbedcd01/nld@2024‑10‑22;518
/join/id/regdata/pv23/2025/giod1604841-571a-40bf-87c1-1d470e816e49/nld@2025‑05‑21;732
/join/id/regdata/pv23/2024/gio5487b27e-c571-434a-ad54-005366092ca2/nld@2024‑10‑22;521
/join/id/regdata/pv23/2025/gio09f88f04-a910-434d-a490-c7fd7158bd05/nld@2025‑05‑21;808
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8d22ebf6-cc2b-4c3f-8e5f-44f699105ae5/nld@2024‑10‑22;517
/join/id/regdata/pv23/2025/gioee587384-718d-4ee5-9929-3f4080b0934c/nld@2025‑05‑21;807
/join/id/regdata/pv23/2024/gio2a4cdd22-fd3c-4897-bbee-dfb9e93fb6cd/nld@2024‑10‑22;532
/join/id/regdata/pv23/2025/gio2fe3eb1d-f1dc-46fc-b4ad-543d6fb9543e/nld@2025‑05‑21;806
/join/id/regdata/pv23/2024/gioae1f30b5-79af-4f1c-b899-c9c949000b07/nld@2024‑10‑22;516
/join/id/regdata/pv23/2025/gio07136ede-7b80-4828-bcea-d44419e5544e/nld@2025‑05‑21;801
/join/id/regdata/pv23/2024/gio27ce50ec-2c69-4fc1-b53a-e090b39c5029/nld@2024‑10‑22;509
/join/id/regdata/pv23/2025/giob16926de-d31b-4dab-991a-94d0e32bf9f4/nld@2025‑05‑21;510
/join/id/regdata/pv23/2024/gio7b05fc7e-81c0-4b77-9249-eabc16cca331/nld@2024‑10‑22;514
/join/id/regdata/pv23/2024/gio2a4cdd22-fd3c-4897-bbee-dfb9e93fb6cd/nld@2024‑10‑22;532
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe7a6552a-122b-4c41-9bb3-a1a632760e9f/nld@2024‑10‑22;626
/join/id/regdata/pv23/2025/gio9a5bd6c8-b652-4603-9e8a-fca6209a66ee/nld@2025‑05‑21;760
/join/id/regdata/pv23/2024/giof5cf4730-eaab-41f3-83bd-24d36cb1fba2/nld@2024‑10‑22;661
/join/id/regdata/pv23/2024/gio27ce50ec-2c69-4fc1-b53a-e090b39c5029/nld@2024‑10‑22;509
/join/id/regdata/pv23/2025/gioaecebd20-db31-4419-ba4f-81185b37576c/nld@2025‑04‑25;697
/join/id/regdata/pv23/2025/giof6efbd56-c65c-4a4e-a51a-fc15f79e0f6b/nld@2025‑05‑21;756
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe622f94f-f207-4b73-867a-4d4e43780ba5/nld@2024‑10‑22;623
/join/id/regdata/pv23/2025/giob9273994-4b8c-418b-aa95-c6e4dc4c71c4/nld@2025‑05‑21;739
/join/id/regdata/pv23/2024/giode92e7eb-1903-4c50-bb3c-51f80bc12bb1/nld@2024‑10‑22;624
/join/id/regdata/pv23/2025/gio6cf4c4c9-9167-4ea2-8ac1-7539cb71f1d7/nld@2025‑05‑21;738
/join/id/regdata/pv23/2024/gioedbfe31b-92db-457a-92ca-3fc1350045b4/nld@2024‑10‑22;515
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe7a6552a-122b-4c41-9bb3-a1a632760e9f/nld@2024‑10‑22;626
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe400b22c-e18d-4a74-83d7-3afdd41a7563/nld@2024‑10‑22;530
/join/id/regdata/pv23/2025/gio22d28206-c642-483a-bf59-41b527c9f1a8/nld@2025‑05‑21;798
/join/id/regdata/pv23/2024/gio7489bcd0-65a1-4ee9-940d-fb00de30808d/nld@2024‑10‑22;525
/join/id/regdata/pv23/2025/gioaecebd20-db31-4419-ba4f-81185b37576c/nld@2025‑04‑25;697
/join/id/regdata/pv23/2025/gioad447814-cb60-4072-b23f-8a689e0185ea/nld@2025‑04‑25;720
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe622f94f-f207-4b73-867a-4d4e43780ba5/nld@2024‑10‑22;623
/join/id/regdata/pv23/2024/gio73284cf3-09ab-47db-9e49-2babb92e911d/nld@2024‑10‑22;619
/join/id/regdata/pv23/2024/giode92e7eb-1903-4c50-bb3c-51f80bc12bb1/nld@2024‑10‑22;624
/join/id/regdata/pv23/2024/gio1257c45b-e7d4-429c-8b9f-90ac30596af0/nld@2024‑10‑22;540
/join/id/regdata/pv23/2025/gioedbfe31b-92db-457a-92ca-3fc1350045b4/nld@2025‑05‑21;773
/join/id/regdata/pv23/2024/gio68cea00c-2940-4f16-9b59-858d5eb46eac/nld@2024‑10‑22;538
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe400b22c-e18d-4a74-83d7-3afdd41a7563/nld@2024‑10‑22;530
/join/id/regdata/pv23/2024/gio1285c3f6-4876-4bec-a480-0c81fec6a15e/nld@2024‑10‑22;536
/join/id/regdata/pv23/2024/gio7489bcd0-65a1-4ee9-940d-fb00de30808d/nld@2024‑10‑22;525
/join/id/regdata/pv23/2024/gio3c0eedca-a8de-445d-8fbd-5c9c7c1dac00/nld@2024‑10‑22;542
/join/id/regdata/pv23/2025/gioad447814-cb60-4072-b23f-8a689e0185ea/nld@2025‑04‑25;720
/join/id/regdata/pv23/2025/gio42f84f48-7c0e-4511-a00a-bd7ba5d01d9f/nld@2025‑04‑25;714
/join/id/regdata/pv23/2024/gio73284cf3-09ab-47db-9e49-2babb92e911d/nld@2024‑10‑22;619
/join/id/regdata/pv23/2024/gio7fd01ce2-d09c-4a9d-b911-82ef10ed50a5/nld@2024‑10‑22;553
/join/id/regdata/pv23/2025/gio3429a154-1ed1-4773-8364-602182bd7ac4/nld@2025‑05‑21;770
/join/id/regdata/pv23/2024/gio03a895c8-6288-4830-b9e1-5b724eb8887e/nld@2024‑10‑22;552
/join/id/regdata/pv23/2025/gio68cea00c-2940-4f16-9b59-858d5eb46eac/nld@2025‑05‑21;779
/join/id/regdata/pv23/2024/gio272a97e4-182f-44ad-90eb-fc96786992f2/nld@2024‑10‑22;659
/join/id/regdata/pv23/2024/gio1285c3f6-4876-4bec-a480-0c81fec6a15e/nld@2024‑10‑22;536
/join/id/regdata/pv23/2025/gio1f3edfdf-3068-4ecf-9753-655c390c55d5/nld@2025‑04‑25;699
/join/id/regdata/pv23/2025/giob7e67f56-4edb-4d08-8e42-41f9bca40934/nld@2025‑05‑21;787
/join/id/regdata/pv23/2025/gio6dc0a217-b1b0-4f56-a85e-999ec1ef5cd6/nld@2025‑04‑25;722
/join/id/regdata/pv23/2024/gio3c0eedca-a8de-445d-8fbd-5c9c7c1dac00/nld@2024‑10‑22;542
/join/id/regdata/pv23/2024/gio93c3bee9-317e-4f8f-9970-bac3a313348d/nld@2024‑10‑22;551
/join/id/regdata/pv23/2025/gio42f84f48-7c0e-4511-a00a-bd7ba5d01d9f/nld@2025‑05‑21;734
/join/id/regdata/pv23/2024/gio687f0016-7226-497b-bf33-6b2185a50cb3/nld@2024‑10‑22;620
/join/id/regdata/pv23/2024/gio7fd01ce2-d09c-4a9d-b911-82ef10ed50a5/nld@2024‑10‑22;553
/join/id/regdata/pv23/2024/gio0f6bfad2-ba5c-4d73-aecc-395570afbfd6/nld@2024‑10‑22;601
/join/id/regdata/pv23/2024/gio03a895c8-6288-4830-b9e1-5b724eb8887e/nld@2024‑10‑22;552
/join/id/regdata/pv23/2024/giof8193524-ba49-4fde-b77c-69e954bf2712/nld@2024‑10‑22;550
/join/id/regdata/pv23/2024/gio272a97e4-182f-44ad-90eb-fc96786992f2/nld@2024‑10‑22;659
/join/id/regdata/pv23/2024/giob04fb0c3-1821-4fb9-a46d-ccb7a6952944/nld@2024‑10‑22;556
/join/id/regdata/pv23/2025/gio451b4206-fd26-4820-bdfb-4c882d49be90/nld@2025‑05‑21;800
/join/id/regdata/pv23/2024/gio21edd3ad-d5be-4522-8b63-643de549513e/nld@2024‑10‑22;555
/join/id/regdata/pv23/2025/gio1f3edfdf-3068-4ecf-9753-655c390c55d5/nld@2025‑04‑25;699
/join/id/regdata/pv23/2024/gioba37a082-e018-4b38-a0ec-8a0eb36fc015/nld@2024‑10‑22;544
/join/id/regdata/pv23/2025/gio6dc0a217-b1b0-4f56-a85e-999ec1ef5cd6/nld@2025‑04‑25;722
/join/id/regdata/pv23/2024/gio14cac466-b1c7-4957-af2f-891c6c2c47c4/nld@2024‑10‑22;464
/join/id/regdata/pv23/2025/giocbb80e7f-29ba-4911-8afe-7e669e88b114/nld@2025‑05‑21;730
/join/id/regdata/pv23/2024/gio70f5f544-99e5-4369-a285-fdfda4ef14fa/nld@2024‑10‑22;566
/join/id/regdata/pv23/2025/gio4e3d8a8f-9af2-43f5-90e8-c55b617eed9e/nld@2025‑05‑21;827
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe21bdaff-2474-4428-975b-dec88fef8449/nld@2024‑10‑22;560
/join/id/regdata/pv23/2024/gio687f0016-7226-497b-bf33-6b2185a50cb3/nld@2024‑10‑22;620
/join/id/regdata/pv23/2024/gio30499f36-c064-4b84-84db-bc8ba6b1422c/nld@2024‑10‑22;565
/join/id/regdata/pv23/2025/gioff8c8e3f-2627-41be-8124-46125108579c/nld@2025‑05‑21;792
/join/id/regdata/pv23/2024/gio288e1e27-310b-40f5-9311-1f74cd9e7b9e/nld@2024‑10‑22;559
/join/id/regdata/pv23/2024/gio0f6bfad2-ba5c-4d73-aecc-395570afbfd6/nld@2024‑10‑22;601
/join/id/regdata/pv23/2024/giod99d7819-6df0-4c1b-bdf9-25b480d5a89f/nld@2024‑10‑22;567
/join/id/regdata/pv23/2025/gio365c6909-fb1a-41e8-8427-24efaae7342f/nld@2025‑05‑21;825
/join/id/regdata/pv23/2024/gio55305b42-3124-4df0-ba84-c8f16ebe90a9/nld@2024‑10‑22;562
/join/id/regdata/pv23/2025/gio3cf03b1c-1fda-4f8b-8762-03023b69301b/nld@2025‑05‑21;824
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8166b649-b5c8-47bf-bfa6-4052689c5a20/nld@2024‑10‑22;618
/join/id/regdata/pv23/2024/gio14cac466-b1c7-4957-af2f-891c6c2c47c4/nld@2024‑10‑22;464
/join/id/regdata/pv23/2024/gio54f67922-d099-4085-a2c0-442b11533188/nld@2024‑10‑22;669
/join/id/regdata/pv23/2025/gio4ac2dd05-66ae-447b-9145-100fe5d4bed2/nld@2025‑05‑21;789
/join/id/regdata/pv23/2024/gio3ed1d77e-2abe-4912-8a50-2f305f4d03d7/nld@2024‑10‑22;571
/join/id/regdata/pv23/2025/gio6f9252d7-5cfe-4ada-b203-12bbd4c0972c/nld@2025‑05‑21;790
/join/id/regdata/pv23/2024/gio1efe7af8-22d3-4214-ae90-9613f2cb0e04/nld@2024‑10‑22;533
/join/id/regdata/pv23/2025/gio8b7cd0ba-e5af-4613-9a9a-ff9f9d631913/nld@2025‑05‑21;754
/join/id/regdata/pv23/2024/gio36f7ae82-b3b1-4827-ac21-ee13e9345789/nld@2024‑10‑22;574
/join/id/regdata/pv23/2024/gio55305b42-3124-4df0-ba84-c8f16ebe90a9/nld@2024‑10‑22;562
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe3622ae2-6ba8-4647-9ec0-8cf21c0fed8a/nld@2024‑10‑22;593
/join/id/regdata/pv23/2024/gio8166b649-b5c8-47bf-bfa6-4052689c5a20/nld@2024‑10‑22;618
/join/id/regdata/pv23/2024/gio2fe2b631-52e4-4162-b39d-a41c1742af4c/nld@2024‑10‑22;676
/join/id/regdata/pv23/2025/gio07097e7c-f4b1-4663-9424-0cacd81ece6b/nld@2025‑05‑21;788
/join/id/regdata/pv23/2024/gio05c42cdc-5c0d-40ee-9db7-b15f3773d9fc/nld@2024‑10‑22;584
/join/id/regdata/pv23/2024/gio54f67922-d099-4085-a2c0-442b11533188/nld@2024‑10‑22;669
/join/id/regdata/pv23/2024/gioee8a933e-a9a3-4812-a581-4858a7af36e1/nld@2024‑10‑22;578
/join/id/regdata/pv23/2025/giobc8b4eba-619b-4de7-8bfc-0b32de097c91/nld@2025‑05‑21;785
/join/id/regdata/pv23/2025/gio979eb746-f40a-4fae-bced-3fc209b96629/nld@2025‑04‑25;713
/join/id/regdata/pv23/2025/gio3ed1d77e-2abe-4912-8a50-2f305f4d03d7/nld@2025‑05‑21;768
/join/id/regdata/pv23/2024/gio83be2aa3-039b-45d5-9f29-a5a956b6bed5/nld@2024‑10‑22;362
/join/id/regdata/pv23/2025/gio8cb4d681-6639-41d5-aa0d-6d4abeda7329/nld@2025‑05‑21;831
/join/id/regdata/pv23/2024/gioe0a882ee-a00c-4980-bfc7-8815147cd2cd/nld@2024‑10‑22;670
/join/id/regdata/pv23/2024/gio1efe7af8-22d3-4214-ae90-9613f2cb0e04/nld@2024‑10‑22;533
/join/id/regdata/pv23/2024/gio83a6ef14-c9e0-42f2-b370-da9089e427f0/nld@2024‑10‑22;586
/join/id/regdata/pv23/2024/gio36f7ae82-b3b1-4827-ac21-ee13e9345789/nld@2024‑10‑22;574
/join/id/regdata/pv23/2024/gio02658b42-2be7-4f34-9979-3a253f6a1dcc/nld@2024‑10‑22;587
/join/id/regdata/pv23/2024/gio2fe2b631-52e4-4162-b39d-a41c1742af4c/nld@2024‑10‑22;676
/join/id/regdata/pv23/2024/gio04cfb5e3-582c-4338-b063-9c5a2a9f20bc/nld@2024‑10‑22;590
/join/id/regdata/pv23/2024/gio05c42cdc-5c0d-40ee-9db7-b15f3773d9fc/nld@2024‑10‑22;584
/join/id/regdata/pv23/2025/gio6a8a3001-3d26-4bc3-a5dc-e05919322af8/nld@2025‑04‑25;712
/join/id/regdata/pv23/2024/gioee8a933e-a9a3-4812-a581-4858a7af36e1/nld@2024‑10‑22;578
/join/id/regdata/pv23/2024/gio5a92c276-b4db-4d3e-a1e8-d62421f90d97/nld@2024‑10‑22;589
/join/id/regdata/pv23/2025/gioe6096d7e-a56e-4b1a-88d8-e32d3ac0dcc8/nld@2025‑05‑21;816
/join/id/regdata/pv23/2024/gio2fa803bb-6ddb-4464-a3c4-fefe6ca966b9/nld@2024‑10‑22;588
/join/id/regdata/pv23/2025/gio979eb746-f40a-4fae-bced-3fc209b96629/nld@2025‑04‑25;713
/join/id/regdata/pv23/2024/gio6132ffe2-2370-4579-bc76-c83ed1124945/nld@2024‑10‑22;594
/join/id/regdata/pv23/2024/gio83be2aa3-039b-45d5-9f29-a5a956b6bed5/nld@2024‑10‑22;362
/join/id/regdata/pv23/2025/gioc97b1260-22f5-4378-b7a8-129c48679a16/nld@2025‑05‑21;829
/join/id/regdata/pv23/2025/gioacd1b9d4-3153-45c5-b04c-c146487365c3/nld@2025‑05‑21;818
/join/id/regdata/pv23/2025/gio02658b42-2be7-4f34-9979-3a253f6a1dcc/nld@2025‑05‑21;767
/join/id/regdata/pv23/2024/gio04cfb5e3-582c-4338-b063-9c5a2a9f20bc/nld@2024‑10‑22;590
/join/id/regdata/pv23/2025/gio6a8a3001-3d26-4bc3-a5dc-e05919322af8/nld@2025‑04‑25;712
/join/id/regdata/pv23/2024/gio5a92c276-b4db-4d3e-a1e8-d62421f90d97/nld@2024‑10‑22;589
/join/id/regdata/pv23/2024/gio2fa803bb-6ddb-4464-a3c4-fefe6ca966b9/nld@2024‑10‑22;588
/join/id/regdata/pv23/2024/gio6132ffe2-2370-4579-bc76-c83ed1124945/nld@2024‑10‑22;594
ZZ
Bijlage III wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage III Omgevingswaarden dijktrajecten regionale waterkeringen.pdf
AAA
Bijlage IV wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage IV Vergunningvrije gevallen flora- en fauna activiteit - opzettelijk vangen.pdf
BBB
Bijlage V wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
1. Bij lozing van afstromend hemelwater wordt aan de eisen voldaan als:
een weg, een parkeerplaats of een ander terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer ten behoeve van transportmaterieel, zoals vrachtwagens, tankauto's, bussen, of waar handelingen met schadelijke stoffen plaatsvinden, is voorzien van een vloeistofdichte verharding;
overige terreinen die open staan voor gemotoriseerd verkeer zijn voorzien van een aaneengesloten verharding;
het afstromend hemelwater wordt geloosd via één of meer afvoerputten op de riolering of een andere voorziening voor de inzameling of transport van afvalwater, die is aangesloten op een doelmatig werkend zuiveringstechnisch werk of een andere zuiveringsvoorziening. De kwaliteit van het via een zuiveringsvoorziening te lozen afvloeiend hemelwater voldoet aan de streefwaarden ondiep grondwater, die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013;
bij lozing op de bodem wordt aangetoond wordt dat de opbouw van de bodem, waarop wordt geloosd, zodanig is dat geen verontreiniging van de bodem en het grondwater is te verwachten. De kwaliteit van de bodem en van het grondwater wordt periodiek gecontroleerd. In geval van verontreiniging worden gepaste maatregelen getroffen om die verontreiniging ongedaan te maken.
2. De eisen onder 1 sub a en b gelden niet voor een terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer dat in beperkte mate wordt gebruikt en waar geen handelingen met schadelijke stoffen plaatsvinden. In dat geval kan worden volstaan met een elementenverharding.
3. De eisen onder 1 sub c en d gelden niet voor een terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer dat in beperkte mate wordt gebruikt en waar geen handelingen met schadelijke stoffen plaatsvinden.
4. Bij lozingen van afstromend hemelwater bedoeld onder 1 sub c geldt dat wordt voldaan aan de aanvullende eis dat een meetplan wordt overgelegd voor de toetsing van het correct functioneren van de zuiveringsvoorziening. Dit plan geeft in elk geval informatie over het analyseprogramma.
5. Bij lozingen van afstromend hemelwater bedoeld onder d geldt dat wordt voldaan aan de aanvullende eis dat een meetplan wordt overgelegd voor het controleren van de kwaliteit van de bodem en het grondwater.
CCC
Bijlage VI wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
1. Bij het uitvoeren van boringen en het buiten gebruik stellen van boorputten wordt aan de eisen voldaan als:
het voor de boring toe te passen werkwater of spoelwater van drinkwaterkwaliteit is;
voor het aanmaken van boorspoeling klei of bentoniet wordt toegepast. Het is niet toegestaan andersoortige anorganische of organische hulpstoffen toe te passen, uitgezonderd natriumhydroxide voor het reguleren van de zuurgraad;
bassins, suppletiebakken en tanks voor de opslag van werkwater, spoelwater of boorspoeling geen schadelijke stoffen bevatten;
de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen is vastgesteld aan de hand van een profielopname van de doorboorde grondkolom. Als de boormethode dit onvoldoende nauwkeurig mogelijk maakt, wat bijvoorbeeld het geval is bij toepassing van spuit- of roterende boormethoden, wordt het profiel door middel van een geofysisch boorgatonderzoek vastgesteld;
een boorgat zo spoedig mogelijk na het boren of tijdens het plaatsen van peilbuizen/putfilters wordt opgevuld. Daarbij worden de slecht doorlatende lagen in het profiel van 0,5 m boven tot 0,5 m onder deze lagen afgedicht met klei, bijvoorbeeld expanderende of zwelklei;
de in het boorgat geplaatste peilbuizen/putfilters aan de bovenzijde worden beschermd met afsluitbare straatpotten of putdeksels;
peilbuizen en putfilters zo spoedig mogelijk na het buiten gebruik stellen van de put worden opgevuld. De zandvang en het filtergedeelte worden afgedicht met grof grindzand of grind;
het boorgat en/of de buis van 0 tot 5 meter beneden het maaiveld wordt afgedicht met klei, bijvoorbeeld expanderende klei of zwelklei;
de slecht doorlatende lagen in het profiel van 0,5 m boven tot 0,5 m beneden deze lagen worden afgedicht met zwelklei of expanderende klei. Indien een profielopname ontbreekt, worden de peilbuizen en putfilters volledig opgevuld met deze klei; en
in het opvul- of afdichtingsmateriaal geen schadelijke stoffen voorkomen in concentraties boven de Achtergrondwaarden van grond zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
2. Bij het uitvoeren van grond- en funderingswerken wordt aan de eisen voldaan als:
bij het toepassen van retourbemaling aan het terug te pompen water geen schadelijke stoffen worden toegevoegd;
bij het injecteren in de bodem de te injecteren vloeistoffen niet schadelijk zijn;
bij het inbrengen van palen uitsluitend worden gebruikt:
I. grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet;
II. in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken; of
III. boor- of schroefpalen, indien wordt aangetoond dat de paalsystemen genoemd onder a en b op de betreffende locatie niet toepasbaar zijn;
bij het aanbrengen van een damwand of diepwand:
I. het materiaal van de damwand of diepwand geen verontreiniging van de bodem of het grondwater kan veroorzaken; en
II. de gebruikte (dik)spoeling en vulvloeistoffen niet uit schadelijke stoffen bestaan, maar bijvoorbeeld uit bentoniet, kleicementmengsels of beton;
bij het aanbrengen van een scherm het materiaal van de platen, vliezen of folie niet uit schadelijke stoffen bestaat, maar bijvoorbeeld uit kunststoffolie HDPE al of niet in combinatie met bentoniet;
bij het verwijderen van een damwand, diepwand of scherm geen schadelijke stoffen worden toegepast; en
de grond uit de ontgraving zoveel mogelijk op dezelfde plaats wordt teruggebracht in de ontgraving, zodat de slecht doorlatende bodemlagen die zijn doorboord, weer afsluitend en/of weerstandbiedend worden gemaakt.
DDD
Bijlage VII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEE
Bijlage VIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage VIII - Nader uitgewerkte kernkwaliteiten Nationaal Landschap IJsseldelta.pdf
FFF
Bijlage IX wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage IX Nader uitgewerkte kernkwaliteiten Nationaal Landschap Noordoost-Twente.pdf
GGG
Bijlage X wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHH
Bijlage XI wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
III
Bijlage XII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage XII - Lijst met verboden bedrijven in grondwaterbeschermingszones.pdf
JJJ
Bijlage XIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage XIII Lijst van vaarwegen behorende bij de Omgevingsverordening overijssel.pdf
KKK
Bijlage XIV wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLL
Bijlage XV wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMM
Bijlage XVII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage XVII Standaardtekening uitwegen.pdf
NNN
Bijlage XVIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
0.1 Ambitie en bestuursfilosofie van de provincie Overijssel
In de Omgevingsvisie Overijssel geven we onze visie op de fysieke leefruimte in Overijssel, hoe we - samen met onze partners - vorm en kleur willen geven aan die ruimte en hoe wij als provincie ons daar de komende jaren voor inzetten. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit en gezondheid zijn daarbij de leidende principes of 'rode draden'.
In de Omgevingsvisie benoemen we de onderwerpen die de provincie op dit moment tot haar belang rekent. Per thema is nader uitgewerkt wat de provinciale ambities zijn. In paragraaf 4.2 van de Omgevingsvisie zijn de provinciale ambities op hoofdlijnen samengevat.
In de Omgevingsvisie hebben we het instrumentarium aangewezen waarmee wij aan de ene kant ruimte bieden aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel en tegelijkertijd de kwaliteit van het Overijssels landschap versterken. Instrumentarium waarmee wij als provincie onze ambities realiseren en waarmee tegelijk partners ruimte houden hun eigen doelen te realiseren.
In de Omgevingsvisie Overijssel geven we onze integrale visie op de fysieke leefruimte in Overijssel. In de visie benoemen we onze ambities, doelen en het provinciale beleid zoals we die ook door middel van deze Omgevingsverordening willen vormgeven. We beschrijven in de Omgevingsvisie hoe wij de uitvoering zien van dat beleid in de verschillende gebieden van Overijssel.
In de Omgevingsvisie constateren we dat het niet gaat passen als we alle opgaven naast in elkaar in de ruimte zouden plaatsen. Daarom moeten we zuinig, zorgvuldig en meervoudig met die ruimte omgaan. Dit vraagt om het maken van keuzes, het goed inpassen van ontwikkelingen en het grijpen van kansen. We zoeken daarom naar samenhangende oplossingen en verweving van opgaven. Hierdoor kunnen opgaven elkaar versterken.
In gebieden moeten alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn zorgvuldig worden afgewogen. In de Omgevingsvisie is een provinciale redeneerlijn ontwikkeld die ervoor moet zorgen dat provinciale belangen daarin op een evenwichtige wijze in de totale belangenafweging worden meegenomen. In de Omgevingsvisie worden vier leidende principes benoemd die we daarbij als uitgangspunt gebruiken:
duurzaam omgaan met ruimte en voorraden;
water- en bodem sturend;
inzetten op krachtige DSS-regio’s;
voortbouwen op onze bestaande netwerken.
Naast ruimtelijke aspecten spelen in ons beleid ook sociaal-maatschappelijke en economische aspecten een rol. Die wegen we mee met behulp van de rode draden ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit, gezondheid en duurzaamheid. Ook in ons economische beleid zetten we in op het versterken van de brede welvaart. In onze Omgevingsvisie bakenen we af wat we op grond van wettelijke taken moeten doen voor de fysieke leefomgeving in onze provincie en wat we daarnaast van provinciaal belang vinden. We sturen met ons beleid en met ons uitvoeringsinstrumentarium zoveel mogelijk op doelen, zodat er ruimte blijft voor maatwerk en gebiedseigen oplossingen. Daardoor kan flexibel worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen.
Bestuursfilosofie
De provincie Overijssel streeft naar maatschappelijke resultaten die belangrijk zijn voor de bewoners van Overijssel. Daarvoor:
pakken we complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners aan;
bieden we bestuurlijke partners op het meest geëigende schaalniveau ruimte om op eigen gezag te handelen;
beperken we bestuurlijke en ambtelijke drukte door eenvoudige en heldere regels.
0.1.1 Instrumentenkoffer
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Deze instrumenten volgen uit de drie 'productielijnen' van de provincie: visie, waarborg en realisatie.
De productielijn 'visie' omvat instrumenten als de Omgevingsvisie Overijssel en het verwerven en delen van kennis. De productielijn 'realisatie' omvat instrumenten als (prestatie)afspraken, gebiedsontwikkeling- en uitvoeringsprojecten (inclusief inpassingsplan) en subsidies en fondsen. De verordening is één van de instrumenten uit de productielijn 'waarborg'. Hieronder vallen ook toezicht en handhaving en instrumenten als zienswijze, bezwaar en aanwijzing.
Het gaat daarbij allereerst om beleidsinstrumenten zoals de Omgevingsvisie en de verplichte en vrijwillige programma’s op basis van de Omgevingswet. Ook het (gezamenlijk) kennis verwerven en delen beschouwen we als beleidsinstrument. Daarnaast beschikken we over uitvoeringsgerichte instrumenten zoals gebiedsontwikkelingen, (prestatie)afspraken, uitvoeringsprojecten (al dan niet inclusief een projectbesluit) en subsidies en fondsen. De Omgevingsverordening is een instrument waarmee de juridische doorwerking van beleid verzekerd kan worden. Het borgen van beleid doen we verder met toezicht en handhaving en instrumenten als zienswijze, het instellen van beroep en het nemen van instructiebesluiten.
Bij de inzet van instrumenten streven we naar toepassing van de meest optimale mix, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten bepalen we aan de hand van deze drie criteria die de hoofdlijnen vormen van onze bestuursfilosofie:
realisatie door partnerschap en positie bewoners: met welk participatievorm kunnen we maatschappelijke opgaven zo goed mogelijk aanpakken en is het in belang van de rechtsstaat?
effectiviteit: met welk instrument kan het doel het best worden bereikt?
doelmatigheid: welk instrument voorkomt onevenredige administratieve lasten en/of bestuurlijke drukte?
0.1.2 Inzet van de verordening
We zetten de verordening in voor onderwerpen waarvoor de provincie het belangrijk vindt dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie dus niet
en in nieuw beleid
programma's wordt uitgewerkt.
Uitgangspunt voor het stellen van regels in de verordening zijn de drie criteria:
realisatie door partnerschap;
effectiviteit (decentraal wat kan, centraal wat moet en ruimte voor partners); en
doelmatigheid (deregulering en helderheid).
Dit betekent onder andere dat we met de regels die we stellen partners als gemeenten, waterschappen,
medeoverheden ondernemers en bewoners zoveel mogelijk in positie brengen om verantwoordelijkheid te nemen. Ook regelen we niet meer dan strikt noodzakelijk. De inzet van de verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of noodzakelijk is om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Dubbelingen met andere regelgeving vermijden we. Wat ergens anders geregeld is, bijvoorbeeld in de Omgevingswet of sectorale wet- en regelgeving, wordt niet nog eens geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomen we extra regeldruk.
Bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening is het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' toegepast. We kiezen voor ruime afwijkingsmogelijkheden en in principe niet voor ontheffingsconstructies. Ook is zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. In enkele gevallen was het niet goed mogelijk om een bepaling te formuleren als een 'ja, mits-constructie' en is een bepaling voor de benodigde juridische helderheid toch geformuleerd als een 'nee, tenzij-constructie'.
Bij het stellen van regels die zich richten op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, is volgens de geest van de Omgevingswet in principe afgezien van rechtstreeks werkende regels.
Een uitzondering op deze regel wordt gevormd door de geitenstop. Met rechtstreeks werkende regels is de bevriezende werking van het voorbereidingsbesluit van 28 september 2018 overgenomen. Omdat het bij de geitenstop gaat om een tijdelijk verbod om het aantal geiten uit te breiden als voorzorgsmaatregel in afwachting van de resultaten van landelijk onderzoek, is een ruime termijn genomen voor de instructie om de geitenstop te regelen in omgevingsplannen. In de tussentijd zorgen de rechtstreeks werkende regels ervoor dat het aantal geiten niet kan toenemen.
0.1.3 Status van de Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening richt zich - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening
ruimte, infrastructuur
erfgoed, watersystemen, water, bodem, landschappen
klimaat, milieu, gezondheid, natuur, landbouw, landschap, wonen, werken, recreëren, mobiliteit, ondergrond, netwerken en cultureel erfgoed
cultuur. Daarmee geven we invulling aan de opdracht van artikel 2.6 van de Omgevingswet om één omgevingsverordening vast te stellen met daarin alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving in Overijssel.
Rechtsbescherming
De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat algemene regels. Tegen het besluit tot vaststelling van algemene regels staan daarom geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden open. Wel kunnen belanghebbenden in procedures tegen bijvoorbeeld omgevingsplannen, de onverbindendheid van de Omgevingsverordening inroepen.
Artikel 2.32 van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van instructieregels. De ontheffing is bedoeld voor gevallen die in het algemeen voorzienbaar zijn, maar niet in het specifieke geval. In artikel 2.32, lid 5 is bepaald dat een ontheffing alleen wordt verleend als de uitoefening van de taak of bevoegdheid waarvoor ontheffing wordt gevraagd onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel waarvan ontheffing wordt gevraagd.
Ontheffing van instructieregels in een omgevingsverordening voor de inhoud van het omgevingsplan is mogelijk, als deze verordening dit zelf zo bepaalt (artikel 2.32, eerste lid, Omgevingswet). In de Omgevingsverordening Overijssel 2024 wordt deze bevoegdheid toegekend aan Gedeputeerde Staten voor alle instructieregels in Artikel 1.4 (hardheidsclausule instructieregels).
Wanneer een ontheffing is verleend of geweigerd, kan hiertegen door belanghebbenden bezwaar en beroep worden ingesteld. De procedure daarvoor is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bewoners van Overijssel worden bij elke wijziging van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening betrokken, in ieder geval volgens de openbare voorbereidingsprocedure. In de Participatieverordening is vastgelegd wanneer en hoe betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld om vroegtijdig inbreng te leveren bij aanpassingen van beleid en de regels die daarvoor in de Omgevingsverordening worden gesteld.
0.1.4 Opbouw Omgevingsverordening
Voor de opbouw van de Omgevingsverordening is gekozen voor een hoofdstukindeling waarbij alle instructies voor activiteiten zoveel mogelijk bij elkaar gezet zijn in één hoofdstuk en in een volgend hoofdstuk de instructies voor omgevingsplannen. Daarnaast zijn er aparte hoofdstukken opgenomen voor waterbeheer en voor faunabeheer, omdat regels in deze hoofstukken wezenlijk anders zijn dan de instructieregels voor omgevingsplannen. Ze richten zich op werkzaamheden van andere doelgroepen (waterbeheerders, faunabeheereenheden en wildbeheereenheden).
0.1.5 Hoofdstukindeling
De opbouw naar type regels levert de volgende hoofdstukindeling op:
In Hoofdstuk 1 is het toepassingsbereik van de verordening geregeld. Ook is in dit hoofdstuk een regeling opgenomen voor begripsbepalingen. Voor een deel van de gebruikte begrippen kan gebruik gemaakt worden van de begripsbepalingen van de Omgevingswet en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur. Voor zover aanvullend nog begripsbepalingen nodig zijn, zijn die opgenomen in Bijlage I van de Omgevingsverordening. De werkingsgebieden waarnaar verwezen wordt in de Omgevingsverordening zijn vastgelegd in informatieobjecten. Een overzicht daarvan is te vinden in bijlage II.
In Hoofdstuk 2 zijn de doelen vastgelegd die met de Omgevingsverordening worden nagestreefd. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk de verplichte omgevingswaarden te vinden en regels voor de monitoring daarvan. Het gaat om omgevingswaarden voor regionale waterkeringen en voor overstromingsrisico's.
In Hoofdstuk 3 vind je de rechtstreeks werkende provinciale regels voor activiteiten. De opbouw in afdelingen volgt hetzelfde stramien als in het volgende hoofdstuk wordt toegepast voor de instructies voor omgevingsplannen. De regels zijn op thema bij elkaar gezet.
In Hoofdstuk 4 is zijn de instructies voor omgevingsplannen opgenomen. Deze instructies zijn ook van toepassing op projectbesluiten voor zover die het omgevingsplan wijzigen, met uitzondering van projectbesluiten van het Rijk en op omgevingsvergunningen voor omgevingsplanactiviteiten waarmee van het geldende omgevingsplan wordt afgeweken.
Hoofdstuk 5 geeft de instructies voor waterbeheer. In de instructies voor waterschappen worden aanvullende eisen gesteld voor het waterbeheerprogramma, de inhoud van legger en voor peilbesluiten. Verder staan in dit hoofdstuk de instructies voor grondwateronttrekkingen, het grondwaterregister en het beheer van de provinciale vaarwegen.
Hoofdstuk 6 heeft betrekking op faunabeheer. In dit hoofdstuk staan de eisen die faunabeheereenheden, het faunabeheerplan en de wildbeheereenheden worden gesteld. Ook vind je hier de provinciale regeling voor de tegemoetkoming in faunaschade.
In Hoofdstuk 7 vind je het Luchthavenbesluit Twente Airport. In de paragraaf met algemene bepalingen worden de luchthaven, het luchthavengebied en de start- en landingsbanen aangewezen. In de volgende paragrafen volgen de regelingen voor het luchthavenverkeer en exploitatie en voor activiteiten binnen de beperkingengebieden rond de start- en landingsbanen.
Hoofdstuk 8 geeft de overgangs- en slotbepalingen. Daarin wordt de inwerkingtreding geregeld en de citeertitel waarmee de verordening kan worden aangehaald.
De inwerkingtreding van de verordening is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Bij de verordening zijn enkele bijlagen gevoegd, die informatie bevatten waarnaar in de voorschriften wordt verwezen, maar die zich er niet voor lenen in die voorschriften zelf op te nemen.
0.2 Omgevingsverordening & Omgevingswet
0.2.1 Fundamentele herziening omgevingsrecht
Het Rijk heeft met de vaststelling van de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten en uitvoerigsregeling een fundamentele herziening van het omgevingsrecht gerealiseerd. Doel van de Omgevingswet is dat het omgevingsrecht inzichtelijker en voorspelbaarder wordt en het gebruiksgemak van iedereen groter wordt. Ook moet er onder de Omgevingswet meer ruimte komen voor initiatieven van onderop. De Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt
is getreden, integreert zo'n 26 wetten op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hieronder vallen onderwerpen als: bouwen, milieu, waterbeheer, ruimtelijke ordening, monumentenzorg en natuur. Met de Omgevingswet wil het Rijk het wettelijk systeem 'eenvoudig beter' maken.
0.2.2 Omgevingswet: scheiding beleid en normstelling
De Omgevingswet biedt het wettelijke kader en de wettelijke instrumenten voor het (uit)voeren van omgevingsbeleid. De wet heeft een instrumenteel karakter en doet geen beleidsinhoudelijke uitspraken over wat in het belang van de fysieke leefomgeving is.
De Omgevingswet gaat uit van een scheiding van beleid en normstelling. De provincie is verplicht om een Omgevingsvisie vast te stellen voor het hele provinciale grondgebied. De Omgevingsvisie bevat een beschrijving in hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het grondgebied en de hoofdzaken van het integrale beleid dat voor de fysieke leefomgeving wordt gevoerd (artikel 3.2 Omgevingswet)
Voor omgevingsvisies geldt dat zij bijna geheel vorm- en procedurevrij zijn en alleen bindend zijn voor de betreffende overheidslaag. Om de doorwerking van het provinciale beleid veilig te stellen door middel van normering, zal de provincie het juridische instrumentarium moeten inzetten dat in de Omgevingswet hiervoor beschikbaar wordt gesteld.
0.2.3 Instrumenten onder de Omgevingswet
De Omgevingswet biedt de provincie diverse juridische instrumenten om de doorwerking van beleid te realiseren, zoals dat is vastgelegd in de Omgevingsvisie en beleids- en uitvoeringsprogramma’s.
Instrumenten om de uitvoering van het beleid zelf ter hand te nemen
In de eerste plaats biedt de Omgevingswet de provincie instrumenten om de uitvoering van het beleid zelf ter hand te nemen. Het gaat dan om de volgende instrumenten:
het provinciale projectbesluit;
de provinciale omgevingsvergunning waarbij in afwijking van het geldende omgevingsplan wordt verleend ten behoeve van een bouwplan;
de coördinatieregeling die het mogelijk maakt om vergunningen parallel te schakelen; en
het instrumentarium van het grondbeleid (voorkeursrecht, onteigening en grondexploitatiebevoegdheden).
Instrumenten voor de beleidsdoorwerking vooraf
De provincie beschikt op grond van de Omgevingswet over de volgende instrumenten voor de beleidsdoorwerking vooraf:
De Omgevingsverordening bevat de instructies van Provinciale Staten (PS) gericht aan gemeenteraden om de inhoud van en de toelichting op gemeentelijke omgevingsplannen in overeenstemming te brengen met de inhoud van de verordening. Provinciale Staten kunnen een termijn stellen waarbinnen de instructie moet zijn opgevolgd. Ook kunnen zij bij regels aangeven in welke gevallen daarvan kan worden afgeweken en onder welke voorwaarden.
De provinciale instructie is een instructiebesluit gericht aan één of enkele gemeenten om een gemeentelijk omgevingsplan met een bepaalde inhoud vast te stellen.
Niet juridische instrumenten voor de doorwerking vooraf zijn beleidsregels, bestuursafspraken (prestatieafspraken) en het vooroverleg over gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Instrumenten voor de beleidsdoorwerking achteraf
Voor de beleidsdoorwerking achteraf kunnen de volgende juridische instrumenten worden ingezet:
zienswijzen op omgevingsplannen;
beroep tegen vastgestelde omgevingsplannen;
reactieve interventie waarmee een (deel van) een omgevingsplan wegens strijd met het provinciaal belang buitenwerking kan worden gesteld; en
niet verlenen van instemming voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als deze activiteit is opgenomen op de lijst advies en instemming (artikel 16.15 a sub d Omgevingswet).
Het instrument van reactieve interventie kan worden ingezet als een zienswijze van de provincie niet is overgenomen of als het omgevingsplan gewijzigd is vastgesteld. De reactieve interventie kan zich alleen richten op die onderdelen van het omgevingsplan waarin een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aan de orde is. Een andere voorwaarde is dat er sprake moet zijn van provinciale belangen als bedoeld in artikel 2.3 van de Omgevingswet. De reactieve interventie is daarmee een instrument om de naleving van de Omgevingsverordening af te dwingen, maar ook van beleid dat niet goed geregeld kan worden in de verordening of alleen op een manier die onevenredig veel bestuurslasten met zich mee zou brengen.
0.2.4 Sturen en samenwerken onder de nieuwe Omgevingswet
In het document 'Sturen en samenwerken onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening' (2008) is de provinciale bestuursfilosofie op basis van de Wro weergegeven. Deze bestuursfilosofie is ook toe te passen op de uitoefening van taken en bevoegdheden onder de Omgevingswet.
Voor de provincie Overijssel is uitgangspunt dat gemeenten primair de instantie zijn die in omgevingsplannen de doelen van de Omgevingswet van duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van de fysieke leefomgeving juridisch vastleggen. Daarbij gaat de provincie er vanuit dat de gemeenten rekening zullen houden met het provinciale belang. Door middel van voorkantsturing zal de provincie tijdig helder maken op welke wijze volgens haar rekening moet worden gehouden met dat provinciale belang. Als overleg niet leidt tot het veiligstellen van het provinciaal belang, zal de provincie haar juridisch instrumentarium inzetten. Daarbij is op voorhand geen enkel instrument uitgesloten. Dit betekent dat de provincie zienswijzen zal indienen bij de gemeenteraad en beroep op de Afdeling Bestuursrechtspraak zal instellen tegen gemeentelijke (ontwerp)plannen die in strijd zijn met het provinciaal belang, maar zo nodig een reactieve interventie zal doen waarmee het betreffende omgevingsplan buiten werking wordt gesteld. De provincie zal waar nodig in de provinciale verordening instructies geven aan gemeenteraden om omgevingsplannen aan te passen aan de inhoud van de verordening. De provincie zal alleen overgaan tot het vaststellen van projectbesluiten als opvolger van het provinciaal inpassingsplan als een gemeente niet bereid is of niet (tijdig) in staat blijkt een omgevingsplan vast te stellen hoewel het provinciaal belang daarom vraagt.
De provincie geeft als dit nodig is voor het provinciaal belang met een instructiebesluit de opdracht aan een of meer gemeenteraden om hun omgevingsplan aan te passen. Dat zal alleen bij uitzondering gebeuren. De provinciale sturing op de inhoud en de onderbouwing van omgevingsplannen vindt in principe vooraf plaats met de instructieregels in de provinciale Omgevingsverordening.
De provincie zal waar nodig in de provinciale verordening instructies geven aan gemeenteraden om omgevingsplannen aan te passen aan de inhoud van de verordening.
De provincie is op grond van de Energiewet verplicht om een projectbesluit te nemen voor windprojecten met een capaciteit tussen 10 en 100 MW. De provincie zal verder alleen overgaan tot het vaststellen van projectbesluiten als een gemeente niet bereid is of niet (tijdig) in staat blijkt een omgevingsplan vast te stellen hoewel het provinciaal belang daarom vraagt.
De provincie zet als volgt in op het realiseren van provinciaal belang:
accent op samenwerking, overleg en voorkantsturing;
realisatie door (voor-)overleg en (prestatie-)afspraken;
bij strijdigheid: zienswijze geven, eventueel gevolgd door reactieve interventie/beroep en het niet verlenen van instemming bij een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De verordening wordt ingezet als dit selectief en doelmatig is, van belang voor de positie van de bewoners, als het Rijk dit eist of ter voorkoming van extra regels in een Algemene Maatregel van Bestuur. Overige instrumenten zoals het projectbesluit en de proactieve interventie zet de provincie selectief in.
De verordening is dus één van de instrumenten ter realisatie van beleidsambities van provinciaal belang. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de inzet van
Daarnaast zullen als dit instrument bepaald, maar ook van de
nodig is voor provinciaal belang ook andere instrumenten worden ingezet zoals (prestatie-)afspraken, gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten, subsidies en fondsen en kennis verwerven en delen.
0.2.5 Principebesluit tot inzet van de verordening
Met de provinciale verordening kan het provinciaal bestuur vooraf regels stellen die gemeenten bij het maken van omgevingsplannen in acht moeten nemen. De provincie Overijssel zet in principe alle instrumenten uit de gereedschapskist van de Omgevingswet in, dus ook de verordening. We gaan hier terughoudend mee om en zetten de verordening alleen in als het provinciale belang daarom vraagt.
0.2.6 Nieuwe Omgevingsverordening
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie van Overijssel biedt al in de geest van de Omgevingswet een integraal beleidskader voor alle aspecten van het fysieke domein die van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie kan daardoor ook onder de Omgevingswet als provinciaal beleidskader dienen en is na enkele aanpassingen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet gebracht. De Omgevingswet regelt echter geen overgangsrecht voor omgevingsverordeningen. Daardoor vervalt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Omgevingsverordening zoals die in 2009 is vastgesteld en daarna geactualiseerd en gereviseerd is.
Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze nieuwe verordening vastgesteld. De oude Omgevingsverordening is beleidsarm omgezet in afwachting van de integrale herziening van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die volgens planning eind 2024 zal worden vastgesteld. Deze nieuwe verordening is daardoor inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude Omgevingsverordening, maar wel helemaal herschreven en nu Omgevingswet-proof.
De Omgevingsvisie van Overijssel biedt in de geest van de Omgevingswet een integraal beleidskader voor alle aspecten van het fysieke domein die van provinciaal belang zijn. De inhoud van deze Omgevingsverordening sluit aan op de nieuwe Omgevingsvisie waarin het beleid op hoofdlijnen is vastgelegd en op de verplichte en vrijwillige beleids- en uitvoeringsprogramma’s die daaraan uitwerking geven.
0.2.7 Instructieregels van het Rijk
Het Rijk heeft in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgelegd wat de nationale belangen en ambities zijn. Omdat ook voor de NOVI geldt dat het als beleid alleen het Rijk zelf bindt, is er voor gekozen om bepaalde belangen juridisch te borgen door middel van instructieregels. Deze instructieregels zijn te vinden in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels die voor het merendeel gericht zijn aan gemeenteraden. Deze inhoudelijke instructieregels verplichten om in omgevingsplannen op een bepaalde manier rekening te houden met nationale belangen. Voor een beperkt aantal onderwerpen is gekozen voor een getrapte regeling. Daarbij krijgt de provincie de opdracht om een nadere invulling te geven aan een nationale belang en daarvoor in de provinciale verordening instructies over omgevingsplannen op te nemen voor gemeenteraden. Niet elk nationaal thema waarvoor een getrapte regeling is gekozen, is voor elke provincie relevant. Zo zijn er in Overijssel geen erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde aangewezen. Voor de provincie Overijssel is alleen de opdracht om het Natuurnetwerk Nederland nader te regelen van toepassing. Met de regeling in Paragraaf 4.7.2 van de Omgevingsverordening wordt voldaan aan de opdracht in 2.44, lid 4 van de Omgevingswet.
Bij de Omgevingswet horen vier algemene maatregelen van bestuur die nadere invulling geven aan wat er in de Omgevingswet op hoofdlijnen voor het omgevingsrecht is geregeld.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat de instructieregels van het rijk, beoordelingsregels en regels over omgevingswaarden. Het Omgevingsbesluit (Ob) geeft regels over het bevoegd gezag voor vergunningen, over procedures, handhaving en uitvoering. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan de algemene regels voor activiteiten in de leefomgeving en of voor die activiteiten een vergunning of een melding nodig is. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan de regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid van bouwwerken. Ook geeft het Bbl regels over de staat en gebruik van een bouwwerk en over het uitvoeren van bouw- en loopwerkzaamheden.
Deze uitvoeringsregelgeving moet ervoor zorgen dat bij de toepassing van de instrumenten van de Omgevingswet sprake is van zorgvuldige afwegingen en een heldere besluitvorming.
Het Besluit Kwaliteit Leefomgeving bevat ook de regeling voor de verstedelijkingsprincipes die van het Rijk moeten worden toegepast. In de Ladder voor Duurzame verstedelijking is een rechtstreeks werkende motiveringseis opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen die gericht is op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Op grond van de Ladder voor Duurzame verstedelijking moet nagegaan worden of er behoefte is aan een stedelijke ontwikkeling en of in die behoefte kan worden voorzien in of aansluitend aan het bestaande stedelijke gebied. In de Omgevingsverordening wordt een nadere provinciale invulling gegeven aan de nationale Ladder voor Duurzame verstedelijking, waarbij een koppeling wordt gelegd met het principe van concentratie en de wijze waarop in Overijssel invulling wordt gegeven aan de regionale programmering van wonen, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
In de Omgevingsverordening leggen we de Overijsselse Principes voor duurzame verstedelijking vast. Daarin leggen we nadrukkelijk een koppeling met de ruimtelijke ordeningsprincipes zoals concentratie, nabijheid en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik door meervoudig en multidimensionaal gebruik van de ruimte. In de Overijsselse verstedelijkingsprincipes is een belangrijke rol weggelegd voor regionale programmering van wonen, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. Daarmee wordt de behoefte van ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken onderbouwd en is een zorgvuldige afstemming van het aanbod in de regio verzekerd.
0.3 Grondwaterbescherming
Een belangrijke taak van de provincie is de bescherming van grondwater en in het bijzonder de bescherming van het grondwater dat gebruikt wordt voor de winning van drinkwater.
In de Omgevingsverordening worden grondwaterbeschermingszones aangewezen waarbinnen beperkingen gelden voor functies en activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het grondwater. De beperkingen voor functies worden geregeld met instructies aan gemeenten voor omgevingsplannen (Hoofdstuk 4).
De beperkingen voor activiteiten in grondwaterbeschermingszones worden geregeld met instructies aan gemeenten voor omgevingsplannen voor zover het gaat om milieubelastende activiteiten die beroepshalve of bedrijfsmatig worden uitgeoefend op bedrijfslocaties (Hoofdstuk 4). Buiten deze bedrijfslocaties gelden voor milieubelastende activiteiten de rechtstreeks werkende regels van Hoofdstuk 3.
Er is voor deze constructie gekozen om zo dicht mogelijk te blijven bij de bevoegdheidsverdeling zoals die gold voor de invoering van de Omgevingswet. Op basis van het inrichtingenbegrip dat toen gehanteerd werd, was de gemeente het bevoegd gezag voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones binnen inrichtingen en de provincie voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones buiten inrichtingen.
Wij hebben ervoor gekozen om de kaders voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties mee te geven in de vorm van instructies voor omgevingsplannen. Omdat op dit moment er nog geen omgevingsplannen zijn waarin kaders zijn verwerkt voor milieubelastende activiteiten binnen grondwaterbeschermingszones, regelen wij hiervoor een provinciale bruidsschat in de vorm van voorbeschermingsregels die onderdeel gaan uitmaken van de omgevingsplannen die van rechtswege ontstaan op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
0.4 Stiltegebieden
In de Omgevingsvisie zijn geen stiltegebieden aangewezen. Voor (potentiële) stiltegebieden geldt dat we er vanuit gaan dat deze voldoende bescherming krijgen door de ligging binnen het Natuurnetwerk Nederland. In deze Omgevingsverordening zijn daarom geen regels opgenomen die geluidhinder in stiltegebieden moeten voorkomen of beperken.
0.5 Waterveiligheid en wateroverlast
Op grond van de Omgevingswet moet de provincie omgevingswaarden vaststellen voor regionale waterkeringen en overstromingsrisico's. De vaststelling van deze omgevingswaarden wordt geregeld in Hoofdstuk 2 (doelen en omgevingswaarden).
In Hoofdstuk 5 (waterbeheer) zijn de instructies opgenomen aan de waterschappen die ervoor moeten zorgen dat de gestelde omgevingswaarden gehaald worden. Het gaat om instructies over het waterbeheerprogramma en eisen die worden gesteld aan het watersysteem, met name aan de legger en peilbesluiten.
In Hoofdstuk 5 zijn ook de instructies opgenomen voor grondwateronttrekkingen en de gegevensverzameling voor het grondwaterregister.
0.5.1 Provinciegrens overschrijdende waterschappen
De Omgevingswet heeft als uitgangspunt dat overheden hun regels voor de fysieke leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling. Voor de provincies is dat de omgevingsverordening. Voor waterschappen die binnen meerdere provincies werkzaam zijn, betekent dit dat zij te maken krijgen met verschillende omgevingsverordeningen, omdat elke provincie toch haar eigen accenten zet in het waterbeheer.
In IPO-verband zijn afspraken gemaakt over de inhoudelijke afstemming van de instructieregels voor waterbeheer van provincies die te maken hebben met provinciegrensoverschrijdende waterschappen.
Hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening richt zich op het regionale waterbeheer en de taakuitoefening van de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Rijn en IJssel, Vallei en Veluwe en Zuiderzeeland, voor zover zij hun taken uitoefenen binnen het grondgebied van de provincie Overijssel.
In de viewer waarin deze digitale Omgevingsverordening te raadplegen is, kan precies nagegaan worden waar de instructieregels van Overijssel van toepassing zijn.
0.6 Provinciale wegen en vaarwegen
De regels voor provinciale wegen en vaarwegen zijn ondergebracht in Hoofdstuk 3 (regels voor activiteiten) voor zover het gaat om rechtstreeks werkende regels voor activiteiten van derden zoals aansluiting op en het gebruik van provinciale wegen en vaarwegen. Deze regels zijn gericht op weggebruikers en 'aanwonenden'.
In Hoofdstuk 5 (waterbeheer) zijn de instructieregels voor gemeenten en waterschappen over provinciale vaarwegen die bij hen in beheer zijn gegeven. Daarin zijn regels opgenomen over vaarwegdiepten, het onttrekken van vaarwegen aan het openbaar scheepvaartverkeer en over bedieningstijden van bruggen en sluizen.
0.7 Luchthavenbesluit Twente Airport
Hoofdstuk 7 is een vreemde eend in de bijt van de Omgevingsverordening. Het bevat het Luchthavenbesluit Twente Airport dat op grond van wettelijke verplichtingen is vastgesteld als verordening en daarom onderdeel uit moet maken van de Omgevingsverordening. Het Luchthavenbesluit is herschreven naar de eisen van de Omgevingswet, maar inhoudelijk niet gewijzigd.
Het Luchthavenbesluit Twente Airport is nog steeds conform de aanbeveling van de Commissie Wientjes van oktober 2014 gericht op herontwikkeling van het voormalige militaire luchthaventerrein Twenthe. Doel daarvan is het versterken van de economie en het stimuleren van de werkgelegenheid door aansluiting te zoeken bij het nationale topsectorenbeleid op het gebied van Advanced Materials and Manufacturing (AMM) binnen de topsector High Tech Systems and Materials (HTSM) (ref. 1).
De commissie adviseerde om van Twente Airport een iconische, internationale ontwikkel-, demonstratie- en productiezone te maken. De naam die de commissie aan deze ontwikkeling heeft gegeven is Technology Base Twente (TecBT). Daarbij adviseerde zij om de bestaande start- en landingsbaan te behouden als uniek bezit voor de Technology Base Twente, waarbij naast de HTSM/AMM bedrijven ook ruimte ontstaat voor luchthavengerelateerde bedrijvigheid en voor General en Business Aviation. Het gebruik van de baan moet op een logische manier inhaken bij de gebiedsontwikkeling en een toegevoegde waarde leveren als vestigingsfactor voor Twente.
Om de vliegfunctie te behouden is op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit nodig. In het luchthavenbesluit worden de milieugebruiksruimte en het ruimtebeslag van de luchthaven c.q. de zones met bouwbeperkingen bepaald. Het aanvragen van een luchthavenbesluit gebeurt door Area Development Twente (ADT), die optreedt als exploitant van de luchthaven.
ADT heeft die aanvraag voor het door Provinciale Staten van Overijssel te nemen luchthavenbesluit op 17 maart 2016 ingediend. Gevraagd werd om -vooruitlopend op de instelling van een luchthavenexploitatiemaatschappij- het volgende gebruik van de luchthaven mogelijk te maken:
ruimte voor in totaal ca. 20.000 vliegbewegingen;
ruimte voor voor ca. 10.000 zweefvliegbewegingen;
vliegbewegingen te laten plaatsvinden op weekdagen van 6.00 tot 23.00 uur met een extensieregeling voor bijzondere situaties;
gebruik van het luchthavengebied met daarop de start- en landingsbaan; de verharde baan heeft een operationele lengte van 2406 meter. Daarnaast zal gebruik gemaakt worden van de direct ten zuiden daarvan gelegen onverharde baan voor zweefvliegactiviteiten.
Provinciale Staten van Overijssel hebben mede op basis van de aanvraag een luchthavenbesluit opgesteld.
0.8 Natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet is een samenvoeging van de Boswet, Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet. Met het Aanvullingsspoor Natuur is de Wet Natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet.
De Omgevingswet regelt de wijze waarop de bescherming van de natuur vorm krijgt en geeft invulling aan de afspraken tussen Rijk en provincies uit het Bestuursakkoord Natuur.
De bevoegdheden van de provincie op het gebied van faunabeheer worden ingevuld met de regels in Hoofdstuk 6 (faunabeheer). Het gaat om regels over tegemoetkoming faunaschade, faunabeheerplan, faunabeheereenheid en wildbeheereenheden.
De bevoegdheden van de provincie om nadere regels te stellen voor gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming zijn ondergebracht in hoofdstuk 3 (regels voor activiteiten) omdat het gaat om rechtstreeks werkende regels voor milieubelastende activiteiten.
0.9 Coördinatieregeling
In de Omgevingsverordening zijn geen coördinatieregels opgenomen. De Omgevingswet bevat een algemene verwijzing naar de coördinatieregeling in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Afdeling 3.5 van de Algemene Wet Bestuursrecht biedt de mogelijkheid om de voorbereiding, behandeling en bekendmaking van deze besluiten te laten coördineren door één bestuursorgaan die aangewezen wordt als coördinerend bestuursorgaan.
De Omgevingswet wijst de gevallen aan waarin toepassing van de coördinatieregelen van de Awb verplicht is. Bestuursorganen kunnen er ook voor kiezen om de coördinatieregeling vrijwillig toe te passen. Om te voorkomen dat voor elk individueel geval een apart besluit nodig is om de coördinatieregeling toe te passen, kan het handig zijn om de aanwijzing van gevallen waarop de coördinatieregelen zal worden toegepast aan te wijzen in de Omgevingsverordening. In het delegatiebesluit leggen Provinciale Staten de bevoegdheid bij Gedeputeerde Staten om categorieën van gevallen aan te wijzen waarop de coördinatieregelen van afdeling 3.5 van de Awb van toepassing is.
0.10 Toezicht en strafbepaling
In deze Omgevingsverordening zijn geen regels voor toezicht en strafbaarstelling opgenomen. Dit is afdoende geregeld in wet en regelgeving van het Rijk.
De provincie ziet toe op de naleving van deze Omgevingsverordening en zal waar nodig met alle instrumenten die ons ter beschikking staan optreden als gehandeld wordt in strijd met de regels en instructies van deze Omgevingsverordening.
0.11 Flexibiliteit
In Hoofdstuk 1 is geregeld van welke instructieregels Gedeputeerde Staten op verzoek van een gemeente of waterschap een ontheffing kunnen verlenen. Daarmee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 2.32 biedt aan Gedeputeerde Staten om af te wijken van de instructies die zich richten op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het criterium voor toepassing van deze ontheffingsmogelijkheid is dat een instructieregel een bestuursorgaan onevenredig belemmert bij de uitvoering van zijn taken of bevoegdheden in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel waarvan ontheffing is gevraagd. Daarmee biedt de Omgevingswet een vergelijkbare hardheidsclausule als in de oude Omgevingsverordening was opgenomen.
Voor veel instructieregels geldt dat er flexibiliteit wordt geboden aan gemeenten en waterschappen door de mogelijkheid om binnen randvoorwaarden van deze instructieregels af te wijken. Waar het gaat om instructies aan gemeenten en waterschappen over milieubelastende activiteiten die geregeld moeten worden in omgevingsplannen en waterschapsverordeningen, geldt in veel gevallen dat er flexibiliteit wordt geboden in de vorm van maatwerkregels en maatwerkvoorschriften.
Een andere vorm van flexibiliteit wordt geboden in het Delegatiebesluit waarmee Gedeputeerde Staten bevoegd worden om de Omgevingsverordening binnen randvoorwaarden aan te passen en aan te vullen.
0.12 Overgangs- en slotbepalingen
In Hoofdstuk 8 bevat een beperkt aantal overgangs- en slotbepalingen. De Omgevingswet kent algemene overgangsbepalingen die ook van toepassing zijn op de besluiten die op basis van de vorige Omgevingsverordening zijn genomen. Die voorkomen dat geldende besluiten opnieuw ter discussie komen en dat aanvragers lopende een procedure geconfronteerd worden met nieuw recht. De instructies voor omgevingsplannen richten zich in hoofdzaak op nieuwe ontwikkelingen. Dit betekent dat de verordening pas op dat moment doorwerkt in de gemeentelijke omgevingsplannen.
0.13 Wijze van publicatie
De Omgevingsverordening is digitaal vastgesteld. Vooral voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit is een digitale en interactieve wijze van benaderen voor de praktijk handig: het digitale systeem met kaartlagen maakt het mogelijk om verschillende gegevens eenvoudig te combineren en af te wegen.
Aan de verordening hebben we een eigen set kaarten toegevoegd die met name voor het helder definiëren van het toepassingsbereik van bepalingen onmisbaar zijn. De kaarten zijn gemaakt op een schaal van 1:100.000. De kaarten zijn online te raadplegen op de website Externe link: www.omgevingsvisie.nl.
Colofon
Uitgave Omgevingsverordening Overijssel,
Eindredactie Eenheid RB
Kaarten Beleidsinformatie provincie Overijssel beleidsinformatie@overijssel.nl
Inlichtingen bij Omgevingsvisie@overijssel.nl Externe link: www.omgevingsvisie.nl
Adresgegevens Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99
Disclaimer
Deze versie van de Omgevingsverordening Overijssel bieden wij elektronisch (digitaal) aan in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Tevens stellen wij analoge versies beschikbaar. Bij verschillen tussen de analoge en digitale versie geldt de digitale versie in het DSO.
PPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
eerste en tweede lid
De omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen is gebaseerd op de gemiddelde overschrijdingskans per jaar (kans van voorkomen van een bepaalde waterstand). Het wenselijke veiligheidsniveau is gerelateerd aan de economische schade die bij het falen van de waterkering kan optreden. Voor elke dijktraject is de omgevingswaarde op kaart aangegeven en daarnaast opgenomen in Bijlage III Omgevingswaarden dijktrajecten regionale waterkeringen
(Omgevingswaarden dijktrajecten).
derde lid
Het is belangrijk dat keringen die niet voldoen aan de gestelde omgevingswaarde, binnen een redelijke termijn wel voldoen aan deze waarde. Eerder stelde Gedeputeerde Staten na overleg met het dagelijks bestuur dit tijdstip vast omdat dit een afweging vereist tussen enerzijds wat wenselijk is wat betreft veiligheid en anderzijds wat aanvaardbaar is wat betreft lastenstijging. De omvang van het door de beheerder uit te voeren maatregelenpakket wordt bepaald door de uitkomst van het toetsingsproces.
Met de komst van de Omgevingswet is het voldoen aan de gestelde omgevingswaarde een resultaatsverplichting. De dijktrajecten voldoen al aan de omgevingswaarden die daarvoor zijn opgenomen in de verordening. Daarom wordt in de Omgevingsverordening geen uiterste datum genoemd waarop aan de omgevingswaarde regionale veiligheid moet worden voldaan.
QQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de concretisering van de algemene zorgplicht in de Omgevingswet is een specifieke zorgplichtbepaling opgenomen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor de (openbare) drinkwaterwinning. Op basis daarvan is het verboden om in de grondwaterbeschermingsgebieden van (openbare) drinkwaterwinningen schadelijke stoffen te gebruiken of handelingen te verrichten die de grondwaterkwaliteit kunnen aantasten, zonder beschermende maatregelen of voorzieningen te treffen. In de Omgevingsverordening zijn alleen voor een beperkt aantal risico-activiteiten buiten inrichtingen expliciete regels opgenomen. Ook al geldt er geen expliciet verbod op een activiteit of gelden er niet direct specifieke regels bij het verrichten van de activiteit, als die activiteit risico's voor de kwaliteit van het grondwater met zich meebrengt mag zij niet zonder meer worden uitgevoerd. De zorgplichtbepaling heeft daarom een belangrijke vangnetfunctie. Voor de definitie van het begrip schadelijke stoffen wordt verwezen naar de begripsbepalingen in Bijlage II
I Begripsbepalingen
bij de verordening.
RRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In grondwaterbeschermingszones geldt voor grote en grootschalige risicovolle activiteiten een verbod met een mogelijkheid van een omgevingsvergunning. Het gaat hier om activiteiten die grote tot zeer grote risico's met zich kunnen meebrengen voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit. Bij de beschrijving van de activiteiten en de gekozen grenzen/drempelwaarden is aansluiting gezocht bij het Besluit milieu-effect-rapportage 1994, zoals die gold vóór de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit op 1 april 2011. Er is geen sprake van een directe inhoudelijke relatie.
Er kunnen naast mer-beoordelingsplichtige activiteiten ook andere activiteiten voorkomen met specifieke risico's op verontreiniging van het grondwater, die vanwege aard en omvang als grote of grootschalige risicovolle activiteiten kunnen worden beoordeeld en daarmee vergunningplichtig zijn in de zin van de verordening.
Qua beoordeling van de risico's gaat het dan om de kenmerken van een activiteit (o.a. omvang, cumulatie risico's, risico op calamiteiten, bekendheid risico's, omkeerbaarheid nadelige effecten) en om de plaats waar de activiteit plaatsvindt (o.a. ligging ten opzichte van winputten, kwetsbaarheid bodem). In die zin kan het begrip 'grote en grootschalige risicovolle activiteiten' in artikel 3.31 van de verordening ruim worden geïnterpreteerd. Het gaat om het specifieke belang van de grondwaterbescherming.
Het tweede lid bevat een niet-limitatieve opsomming van grote en grootschalige risicovolle activiteiten. Hierna wordt een beschrijving van de activiteiten gegeven op basis waarvan kan worden vastgesteld in welke situaties een vergunningplicht geldt. De afbakening van de grenzen tussen grote en grootschalige risicovolle activiteiten is ook van belang voor de toepassing van de ruimtelijke regels in Paragraaf 4.8.2. Zie ook de toelichting op Paragraaf 4.8.2.
a. Bij grote respectievelijk grootschalige dag- of verblijfsrecreatie (recreatieve of toeristische voorzieningen) kan worden gedacht aan voorzieningen of een combinatie van voorzieningen met een oppervlakte van ten minste 1 hectare (groot) respectievelijk 10 hectare (grootschalig) in het beschermingsgebied. De vergunningplicht geldt voor voorzieningen met een oppervlakte van 1 hectare of meer in de grondwaterbeschermingszone.
b. Van grote respectievelijk grootschalige woningbouwprojecten is sprake ingeval van de bouw van meer dan 10 woningen (groot) respectievelijk 100 woningen (grootschalig) in de grondwaterbeschermingszone. Een vergunningplicht bestaat bij de bouw van meer dan 10 woningen.
c. Bij grote respectievelijk grootschalige stedenbouw denken wij aan de aanleg of de wijziging of uitbreiding van stadsprojecten met inbegrip van winkelcentra, bedrijven voor horeca, handel en dienstverlening of parkeerterreinen betrekking hebbend op een oppervlakte van ten minste 1 hectare (groot) respectievelijk 10 hectare (grootschalig) in de grondwaterbeschermingszone. Een vergunningplicht geldt vanaf 1 hectare.
d. Grootschalige wegen zijn stroomwegen (hoofdwegen, autosnelwegen en autowegen) en de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken voor het verkeer. Onder grote autowegen worden begrepen gebiedsontsluitingswegen. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van genoemde wegen geldt een vergunningplicht. Voor de begrippen stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen wordt verwezen naar de provinciale Omgevingsvisie.
e. Met grote parkeerterreinen/transferia worden ondermeer bedoeld parkeerterreinen/ transferia voor ten minste 50 personenauto's, parkeerterreinen voor transportmaterieel, zoals vrachtwagens, tankauto's, bussen en dergelijke en parkeerterreinen waar handelingen met schadelijke stoffen (bijvoorbeeld overslag) plaatsvinden. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van genoemde parkeerterreinen geldt een vergunningplicht. Van een grote waterweg/haven is sprake ingeval de waterweg/haven kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 250 ton tot 900 ton. Van een grootschalige waterweg/haven kan worden gesproken bij een waterweg/haven die kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer. De vergunningplicht geldt voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van waterweg/havens die kunnen worden bevaren door schepen met een laadvermogen vanaf 250 ton.
Voor aanleg, wijziging en uitbreiding van spoorwegen en bijbehorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken voor het verkeer per spoor geldt een vergunningplicht.
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein is vergunningplichtig bij een oppervlakte van ten minste 1 hectare in de grondwaterbeschermingszone. In dat geval is sprake van een groot bedrijventerrein. Van een grootschalig bedrijventerrein is sprake bij een oppervlakte van ten minste 10 hectare in de grondwaterbeschermingszone.
f. Van een grote buisleiding is sprake ingeval van een buisleiding voor het transport van olie (producten), chemicaliën of gas (met uitzondering van aardgas) die over een lengte van 1 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd binnen een grondwaterbeschermingszone. In dat geval geldt een vergunningplicht. Grootschalige buisleidingen zijn buisleidingen die over een lengte van 5 kilometer of meer in een grondwaterbeschermingszone liggen. Ook deze buisleidingen zijn vergunningplichtig. Voor transportleidingen voor aardgas, water, afvalwater en stoom geldt geen vergunningplicht.
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de risico's op verontreiniging van het grondwater afnemen.
SSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor het aanleggen van bodemenergiesystemen geldt een absoluut verbod omdat nog onvoldoende duidelijk is dat deze systemen geen negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwaterwinning. Het verbod geldt ondermeer in afwachting van resultaten van landelijke proefprojecten. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat niet alleen om koude-warmte-opslag en bodemwarmtewisselaars, maar bijvoorbeeld ook om systemen voor hoge temperatuur opslag en aardwarmte. Zie de begripsbepaling in Bijlage II
I Begripsbepalingen
bij de verordening.
TTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen zouden kunnen aantasten. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.
Deze paragraaf bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone. In Paragraaf 4.8.5 van de verordening zijn de instructieregels voor gemeenten voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in boringsvrije zones opgenomen.
De direct werkende regels in deze paragraaf houden het volgende in.
Er is een absoluut verbod opgenomen om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico's voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in Bijlage II
I Begripsbepalingen
bij de verordening.
Andere mechanische ingrepen zijn alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan algemene voorschriften en vooraf een melding wordt ingediend. Voor mechanische ingrepen van het drinkwaterbedrijf die noodzakelijk zijn voor de waterwinning of voor de ontwikkeling daarvan, geldt een vrijstelling.
UUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De term Standaardtekening uitwegen is gedefinieerd in
Artikel 1.1
Bijlage I Begripsbepalingen
van de verordening.
VVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Omgevingswet biedt de provincie de (geclausuleerde) mogelijkheid om in de omgevingsverordening ontgrondingsactiviteiten aan te wijzen, waarvoor geen vergunningplicht geldt.
In dit artikel wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt door te bepalen welke ontgrondingen zijn vrijgesteld van vergunningplicht, naast de categorieën die al zijn aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving.
De vrijstelling van de vergunningplicht geldt onder voorwaarden voor ontgrondingen die samenhang met de aanleg van buitenmaneges, ontgrondingen die samenhangen met aanleg en onderhoudswerkzaamheden van waterkeringen, beperkte ontgrondingen die samenhangen met andere werkzaamheden die in opdracht van gemeenten en waterschappen worden verricht.
Uitgangspunt hierbij is het provinciale ontgrondingenbeleid. Dit beleid is afgestemd op Rijksbeleid en gaat uit van de volgende hoofdindeling:
- Multifunctionele ontgrondingen: gericht op zowel de functie oppervlaktedelfstoffenwinning als op een of meer gelijkwaardige andere functies als wonen, recreatie, waterhuishouding e.d., welke functies samen locatie, inrichting en beheer bepalen;
- Functionele ontgrondingen: gericht op bodemverlaging ter realisering ter plaatse van een werk (bijvoorbeeld een recreatieplas) of een werkzaamheid (bijvoorbeeld landbouwkundige ontgronding). Het verwijderen van een strooisellaag of chopperen (het verwijderen van de vegetatie en een deel van de bovenste humuslaag) wordt niet gezien als een ontgronding.
Voor de toepassing van de bepaling over het verwijderen van de strooisellaag geldt de volgende uitleg:
- De strooisellaag die verwijderd mag worden bevindt zich boven op de oorspronkelijke minerale bodem en heeft zich ontwikkeld als gevolg van de vegetatieve ontwikkeling gedurende decennia (bos- en rietontwikkeling).
- De strooisellaag die verwijderd mag worden betreft alleen de organische laag zoals bladeren, (grove en kleine) takken, riet en humus. In bodemkundige termen hebben we het dan over bodemhorizonten, de bodemlaag O (vers strooisel) en de bodemlaag A (accumulatie van gehumificeerd organisch materiaal, humus). Dus maximaal afgraven t/m de A2 in onderstaande afbeelding. De B horizont mag niet verwijderd worden. Dit is mineraal materiaal en hierin vinden bodemvormende processen plaats. De dikte van O en A varieert.
- Het verwijderen van de strooisellaag moet nodig zijn voor het behoud en ontwikkeling van natuur.
- Bij grond die nooit in landbouwkundig gebruik is geweest, is een scherpe scheidingslaag te herkennen tussen de A en B horizont: B2h. Die is meestal zwart gekleurd en markeert de overgang naar de minerale bodemlaag. Deze laag (B2h) wordt vanuit natuurontwikkelingsoogpunt gekoesterd omdat zich hierin zaden bevinden van de oorspronkelijke vegetatie. Omdat de scheidingslaag in het veld goed herkenbaar is, is de kans klein dat de minerale bodem verstoord wordt.
WWW
Na sectie 4 wordt een sectie ingevoegd, luidende:
In de Omgevingsverordening leggen we de Overijsselse verstedelijkingsprincipes vast.
Daarin leggen we nadrukkelijk een koppeling met de ruimtelijke ordeningsprincipes zoals concentratie, nabijheid en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik door meervoudig en multidimensionaal gebruik van de ruimte. In de Overijsselse verstedelijkingsprincipes is een belangrijke rol weggelegd voor regionale programmering van wonen, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. Daarmee wordt de behoefte van ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken onderbouwd en is een zorgvuldige afstemming van het aanbod in de regio verzekerd.
XXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt in dit artikel het principe van concentratie van stedelijke bebouwing vastgelegd. Dit houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in stedelijke netwerken. Daar mag voor de (boven)regionale behoefte gebouwd worden.
In dit artikel is het principe van concentratie van stedelijke functies in kernen vastgelegd. Dit houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in de 5 grote steden (Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle). Daar mag voor de (boven)regionale behoefte gebouwd worden. We hanteren concentratiebeleid in het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit, maar ook met het oog op de woon-werkbalans, nabijheid, agglomeratiekracht, economie en een bruisend stedelijk leven.
Voor de overige kernen geldt dat alleen
altijd voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Deze kernen mogen ruimte bieden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid. Onder lokaal gewortelde bedrijvigheid wordt in dit verband verstaan: bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen én toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur en voorzieningen.
Voor de stedelijke netwerken
5 grote steden en de streekcentra wordt de beperking tot lokaal geworteld-zijn niet gesteld. De streekcentra Hardenberg en Steenwijk vormen ook een uitzondering, in zoverre, dat die gelet op hun streekfunctie ruimte krijgen voor extra mogelijkheden voor woningbouw, voorzieningen en werkgelegenheid. Daarbij wordt wel de eis gesteld dat deze extra mogelijkheden wel moeten passen binnen de regionale programmering.
De verordening maakt verder nog een uitzondering op het principe dat alleen voor lokale behoefte gebouwd mag worden, voor situaties waarin samenwerkende gemeenten de afspraak gemaakt hebben dat een gemeente in (een deel van) de behoefte van een buurgemeente voorziet. Voorwaarde daarbij is wel dat de afspraak past binnen de regionale programmering zoals bedoeld in paragraaf 4.5.1 en 4.5.3 van deze verordening.
De verordening maakt het mogelijk om niet alleen voor de lokale behoefte te bouwen. Data kan het geval zijn als de samenwerkende gemeenten de afspraak gemaakt hebben dat een gemeente in (een deel van) de (boven)regionale behoefte of de behoefte van een buurgemeente voorziet. In samenwerking en onderbouwd vanuit de verstedelijkingsstrategieën, wordt in afstemming met de provincie bepaald wat een passende groeiprofiel is voor een kern. Vervolgens wordt daaraan invulling gegeven in de regionale programmering zoals bedoeld in paragraaf 4.5.1 en 4.5.3 van deze verordening.
YYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Door zuinig en zorgvuldig met de ruimte om te gaan, zorgen we ervoor dat stedelijke functies in elkaars nabijheid komen te liggen. We besparen niet alleen ruimte, maar dragen daardoor ook bij aan de mobiliteitstransitie. Bewoners zullen eerder lopend, op de fiets of met het openbaar vervoer naar hun werk of voorzieningen gaan als de onderlinge afstand tot hun woning beperkt is.
De provincie Overijssel gaat uit van het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding”. Dit doen we vooral om het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden. Onder de noemer ‘zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik’ moeten gemeenten voor de uitleg van dorpen en steden in principe eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben. Pas daarna mag een claim worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.
Bij zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt ook gekeken naar mogelijkheden van multifunctioneel ruimtegebruik en mogelijkheden om functies te stapelen.
Bij inbreiding en verdichting moet er wel oog blijven voor een hoogwaardige kwaliteit van de ruimte. In kernen moet er voldoende ruimte overblijven voor groen, water, klimaatadaptatie, verduurzaming en ontmoeting. De eis ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’ betekent niet dat een plan dat voorziet in uitbreiding pas gerealiseerd kan worden als eerst alle inbreidingsmogelijkheden zijn benut. Uitbreiding is onder voorwaarden mogelijk en kan parallel ontwikkeld worden als er een goede visie is op het totaal. We verwachten van gemeenten dat zij een visie op inbreiding formuleren, waaruit blijkt hoe inbreiding wordt ingezet om een compacte opbouw van het bestaand bebouwd gebied te realiseren.
Voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Die verplicht gemeenten om eerst zoveel mogelijk bestaande bebouwing te gebruiken. Pas daarna mag - aansluitend aan de kern - meegewerkt worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving voor bouwen en verharden.
Gelet op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik werkt de provincie in principe niet meer mee aan de vestiging van nieuwe tankstations in de Groene Omgeving. Tankstations zijn stedelijke functies die in principe niet thuishoren in de Groene Omgeving. Het bestaande netwerk van tankstations biedt voldoende gelegenheid om onderweg te tanken. Door de transitie naar duurzame energie zal er naar verwachting veel minder vraag zijn naar mogelijkheden om onderweg te tanken. Als er nog tankstations bij moeten komen, dan kan daarvoor ruimte gezocht worden in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. In bijzondere situaties is er ruimte om toch nog een tankstation toe te staan, maar dan wel vanuit een zeer kritische benadering van nut en noodzaak. Wij willen hiermee niet de verplaatsing van een brandstofverkooppunt uit een kern naar een locatie buiten de bebouwde kom tegenhouden. Voor de leefbaarheid, de veiligheid en een goede ruimtelijke ordening kan verplaatsing van een brandstofverkooppunt naar een locatie buiten de kern juist zeer wenselijk zijn. Ook in die gevallen zal vanuit het oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik in de Groene Omgeving eerst moeten worden gezocht naar een locatie aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. Maar dan wel zo dat het brandstofverkooppunt op veilige afstand van woningen en andere kwetsbare functies een nieuwe plek krijgt.
Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een aanvulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in paragraaf 5.1.5.4 van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl). Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voldoende substantieel is, moet op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elk claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied of bestaande bebouwing in de Groene Omgeving benut kan worden.
Op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet voor elke claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied of bestaande bebouwing in de Groene Omgeving benut kan worden.
In principe komt alleen bestaande bebouwing in het buitengebied in aanmerking voor een nieuwe functie. Uitgangspunt voor de transformatie van een bestaand erf is dat voor bestaande bebouwing een nieuwe, passende functie wordt gezocht om zo kapitaalvernietiging tegen te gaan. Voor zover sprake is van onbenutte bebouwingsmogelijkheden op een erf, geldt dat die niet zonder meer mogen worden ingezet voor de nieuwe functie. Met name op agrarische bouwpercelen worden voor de agrarische functie ruime en flexibele bebouwingsmogelijkheden geboden. Een ruim bouwperceel is passend voor een agrarische functie omdat die aan het buitengebied gebonden is, maar niet voor stedelijke functies waarvoor in principe binnen het bestaand bebouwd gebied ruimte te vinden of te maken is in de vorm van uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied. Niet altijd zal de bestaande bebouwing zonder meer geschikt zijn voor de nieuwe functie. Als aanpassing of zelfs vervanging door nieuwe bebouwing nodig is, is een zorgvuldig ontwerp nodig waarmee de impact op de omgeving beperkt gehouden wordt en de ruimtelijke kwaliteit verbeterd wordt. Op de transformatie van een erf is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing.
Het bestaand bebouwd gebied definiëren wij als de gronden in of aansluitend aan kernen die op grond van het geldende omgevingsplan benut kan worden voor stedelijke functies. We rekenen tot bestaand bebouwd gebied ook gebieden die in een voorgenomen aanpassing van het omgevingsplan aangewezen is voor stedelijke functies. Voorwaarde is dat daarover schriftelijk een positief advies moet zijn uitgebracht door de provinciale diensten.
De provincie Overijssel kiest voor een verbale aanduiding van het bestaand bebouwd gebied en geeft die niet zelf op kaart aan. Daarmee wordt ruimte geboden voor lokaal maatwerk en wordt voorkomen dat de provinciale verbeelding alleen een momentopname laat zien die geen recht doet aan wijzigingen die voortdurend optreden in de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied.
De wettelijk verplichte gemeentelijke Omgevingsvisie leent zich er goed voor om de contour van het bestaand bebouwd gebied inzichtelijk te maken. Dit maakt een totaalafweging mogelijk tussen potentiële inbreidingslocaties. Wij laten aan de gemeenten de keuze of zij stadsrandgebieden beschouwen als stedelijke omgeving of Groene Omgeving. Op grond van de Artikel 4.7 e.v. geldt voor de invulling van de stadsrandgebieden dat die moet plaatsvinden met toepassing van het Uitvoeringsmodel Overijssel. Dat betekent onder meer dat rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingsperspectieven zoals beschreven in de Omgevingsvisie Overijssel en met de richtinggevende en normerende uitspraken de Catalogus Gebiedskenmerken. In de gemeentelijke structuurvisie kan nadere invulling worden gegeven aan de ontwikkeling van deze gebieden.
De wettelijk verplichte gemeentelijke Omgevingsvisie leent zich er goed voor om de contour van het bestaand bebouwd gebied inzichtelijk te maken. Dit maakt een totaalafweging mogelijk tussen potentiële inbreidingslocaties.
Wij laten aan de gemeenten de keuze of zij stadsrandgebieden beschouwen als stedelijke omgeving of Groene Omgeving. Op grond van de instructieregels over de toepassing van de provinciale redeneerlijn (artikel 4.122) zal de gemeente bij de keuze voor uitbreiding van het bestaand bebouwd gebied in de afweging de stappen van de OF-, WAAR- en HOE-vraag moeten doorlopen. Voor de beantwoording van de HOE-vraag moeten de richtinggevende en normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken in acht genomen worden.
Het is niet de bedoeling dat door toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik al het bestaand stedelijke groen en sport- en spelvoorzieningen uit bestaand bebouwd gebieden zullen verdwijnen. Vandaar dat nadrukkelijk het criterium is gesteld dat het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie binnen het bestaande bebouwde gebied te vinden.
In de gemeentelijke structuurvisie omgevingsvisie kan nadere invulling worden gegeven aan de ontwikkeling van deze gebieden.
Het is niet de bedoeling dat door toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik al het bestaand stedelijke groen en sport- en spelvoorzieningen uit bestaand bebouwd gebieden zullen verdwijnen. Vandaar dat nadrukkelijk het criterium is gesteld dat het
het in
in redelijkheid niet
redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie binnen het bestaande bebouwde gebied te vinden.
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik kennen een variant voor de toepassing binnen de Groene Omgeving. Artikel 4.5, tweede lid richt zich op alle ontwikkelingen, die leiden tot extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving door bouwen en verharden met uitzondering van uitleg van kernen, waarop lid 1 van toepassing is. Voordat medewerking wordt verleend aan de uitbreiding van een erf geldt dat eerst bezien moet worden of door optimaal gebruik van het bestaande erf tegemoet gekomen kan worden aan de wens voor meer ontwikkelingsruimte. Als het niet mogelijk is om voor de vestiging of verplaatsing van een agrarisch bedrijf een bestaand agrarisch bouwperceel te benutten, dan kan een nieuwe agrarisch bouwperceel worden aangewezen. In dat geval is paragraaf 4.5.1 (Kwaliteitsimpuls agro en food) van toepassing.
ZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Volgens
Paragraaf 7.1.2
paragraaf 3.2 (Duurzaam omgaan met ruimte en voorraden) van de Omgevingsvisie Overijssel moeten oplossingen die gekozen worden voor maatschappelijke opgaven, toekomstbestendig zijn. Dit betekent dat initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen. Bij ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, moeten opties open blijven om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat daarbij om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. Nieuwe ontwikkelingen moeten ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.
In de Omgevingsverordening (Artikel 4.6) komt de eis van toekomstbestendigheid terug als een motiveringseis. Deze motiveringseis houdt in dat bij omgevingsplannen aannemelijk gemaakt moet worden dat wordt voldaan aan de eis van toekomstbestendigheid.
AAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ruimtelijke kwaliteit
Uitgangspunt van deze afdeling is dat elke nieuwe ontwikkeling moet bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. De gemeenteraad onderbouwt dit bij de vaststelling van (de wijziging van) het omgevingsplan. De motiveringseis laat bewust veel ruimte aan lokale afwegingen. De gemeente moet wel de provinciale afwegingssystematiek volgen. Dat betekent dat de gemeente in de onderbouwing inzichtelijk maakt hoe invulling is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering). Daarbij wordt duidelijk gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale vier-lagenbenadering en de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken.
Uitvoeringsmodel
In de Omgevingsvisie Overijssel is een Uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Daarbij worden drie stappen onderscheiden. Allereerst moeten ontwikkelingen getoetst worden aan generieke beleidskeuzes. Deze stap stelt de vraag aan de orde OF er wel een opgave is. De generieke beleidskeuzes zijn benoemd in hoofdstuk 7 van de Omgevingsvisie. De tweede stap is de toets van ontwikkelingen aan de ontwikkelingsperspectieven. Deze stap stelt de vraag aan de orde WAAR deze opgave een plek zou kunnen krijgen. In hoofdstuk 8 van de Omgevingsvisie Overijssel is de (richtinggevende) betekenis van de aanduidingen op de kaart Ontwikkelingsperspectieven benoemd. De derde stap is de toets van ontwikkelingen aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde HOE de opgave op een goede wijze kan worden ingepast. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. In hoofdstuk 9 van de Omgevingsvisie en de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken is benoemd welke gebiedskenmerken we van provinciaal belang vinden en waarom.
Generieke beleidskeuzes (OF)
Het provinciale Uitvoeringsmodel begint met de vraag of er wel een maatschappelijke opgave is op de gekozen locatie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden (de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking) en gebiedsspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.
De generieke beleidskeuzes zijn:
integraliteit
toekomstbestendigheid
concentratiebeleid
(boven)regionale afstemming
zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
De generieke beleidskeuzes toekomstbestendigheid, concentratiebeleid en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn in deze verordening geregeld in aparte artikelen (links opnemen?).
Integraliteit
De Omgevingswet (artikel 2.1) eist een integrale afweging van alle belangen bij de vaststelling van ruimtelijke plannen. Deze afweging wordt inzichtelijk gemaakt in de toelichting op omgevingsplannen. In deze afweging zullen ook de aspecten die samen de duurzaamheid van een ontwikkeling bepalen aan de orde moeten komen. In de verordening is de eis van integraliteit (een transparante en evenwichtige afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities) daarom niet meer als zodanig opgenomen omdat dit een dubbeling met wettelijke eisen zou opleveren.
Maatschappelijke behoefte
Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag op de Groene Omgeving begint met het nadenken over de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Hiertoe zijn in de verordening specifieke motiveringseisen opgenomen voor woningbouwprogrammering en de ontwikkeling van bedrijventerrein (zie Paragraaf 4.5.1 en Paragraaf 4.5.3).
Gebiedsspecfieke beleidskeuzes
Naast generieke beleidskeuzes komen bij de OF-vraag ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes aan de orde. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes borgen zwaarwegende publieke belangen.
Daarbij kan gedacht worden aan:
de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast
het veilig stellen van drinkwater
het behoud van plant- en diersoorten (biodiversiteit)
de bescherming van zeldzame of unieke landschapskwaliteiten
het beperken van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor een deel gaat het om zwaarwegende publieke belangen die door nationale en Europese regels worden geborgd. Er zijn ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes die door de provincie zijn gemaakt en die zo zwaarwegend worden geacht, dat bij de beantwoording van de OF-vraag geconcludeerd moet worden dat bepaalde initiatieven in bepaalde gebieden niet kunnen worden toegelaten. Deze provinciale gebiedsspecifieke beleidskeuzes worden elders in de Omgevingsverordening met specifieke artikelen geborgd. Het gaat om reserveringen voor waterveiligheid en beperking wateroverlast (afdeling 4.9 watergebiedsreserveringen), grondwaterbeschermingsgebieden (afdeling 4.8), Natuurnetwerk Nederland (Paragraaf 4.7.2), Nationale Landschappen (Paragraaf 4.7.1) en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen (Paragraaf 4.10.4 externe veiligheid).
Let op: het Rijks- en Europees beleid is niet opgenomen in onze verordening, tenzij deze op provinciaal niveau nog nadere invulling moet krijgen.
Ontwikkelingsperspectieven (WAAR)
In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt de gemeenteraad gevraagd om in hun onderbouwing in te gaan op het ontwikkelingsperspectief dat voor het gebied van toepassing is. De provincie heeft in zes ontwikkelingsperspectieven op hoofdlijnen haar beleidsambities neergelegd voor de sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot claims op de fysieke leefomgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven zijn globaal van aard en daarom wordt de mogelijkheid geboden om daarvan gemotiveerd van af te wijken. Daarbij wordt aangetekend dat op andere plekken in de verordening bescherming is geregeld van gebieden die gerekend worden tot de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit betekent dat in de praktijk weinig ruimte zal zijn om af te wijken van de beleidsambities die geschetst zijn voor het ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water'.
Gebiedskenmerken (HOE)
Om het spectrum aan verschillen hanteerbaar te maken, zijn de gebiedskenmerken gegroepeerd in vier lagen, elk met een eigen logica. De karakteristieken uit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving zijn geïnventariseerd en gewaardeerd op hun provinciaal belang. In de Catalogus Gebiedskenmerken is vervolgens voor alle gebiedstypen beschreven wat de kenmerken zijn, hoe het landschap zich ontwikkeld heeft, wat de provinciale ambities zijn voor het gebiedstype en met welke sturing deze visie zal worden bewerkstelligd. Hiermee is gedefinieerd hoe aan het provinciaal belang in ruimtelijke kwaliteit invulling gegeven wordt en hoe deze belangen dienen door te werken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Normerende, richtinggevende en inspirerende uitspraken .
Normerende, richtinggevende en inspirerende uitspraken
Het afwegingssysteem dat de Omgevingsverordening voorschrijft, maakt onderscheid in het gewicht dat toekomt aan provinciale uitspraken over gebiedskenmerken. Voor normstellende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken geldt dat er in het omgevingsplan altijd regels moet worden opgenomen conform deze normstellende uitspraken voor zover die zich lenen voor een vertaling in een omgevingsplan. In Artikel 4.10 wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van normstellende uitspraken als er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke redenen. Voorwaarde is dat voldoende verzekerd moet zijn dat er sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken. Voor de richtinggevende uitspraken in de Catalogus geldt dat een manier van omgang met kenmerken is weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Gemeenteraden kunnen hier gemotiveerd van afwijken mits aannemelijk gemaakt is dat de ruimtelijke kwaliteit door een andere benadering ook versterkt wordt. De inspirerende uitspraken in de Catalogus hebben een strekking volgens hun benaming: er worden ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het gebiedstype.
Verhouding beschermingsregime Houtopstanden uit Wet natuurbescherming
In veel landschappen zoals beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken komen houtopstanden voor die wezenlijk zijn voor de kwaliteiten die de provincie wil behouden en versterken. Het is dan ook van provinciaal belang dat aanwezige houtopstanden zoveel mogelijk gehandhaafd blijven. De houtopstanden zijn niet alleen van belang vanwege behoud van areaal aan bos- en natuurgebieden, maar ook vanwege hun bijdrage aan het landschap, vanwege de aanwezige natuurwaarden en vanwege hun cultuurhistorische betekenis. Wij vinden handhaving van aanwezige houtopstanden wezenlijk voor het in stand houden van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Gebieden waarbinnen houtopstanden aanwezig zijn, moeten in het omgevingsplan zo geregeld worden dat kap niet zonder meer mogelijk is.
In aanvulling op de Aanvullingswet Natuur kiezen we ervoor om de bescherming van houtopstanden ook te borgen via de lijn van het behouden en versterken van ruimtelijke kwaliteit. Het gaat ons immers niet alleen om het in stand houden van het areaal aan houtopstanden, maar ook om de betekenis van houtopstanden voor het behoud van de kwaliteit van het landschap, natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en de ruimtelijke kwaliteit van Overijssel.
BBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Kwaliteitsimpuls
In dit artikel wordt een generieke mogelijkheid geboden om onder voorwaarden nieuwe ontwikkelingen toe te staan in de Groene Omgeving. Deze regeling wordt 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' genoemd, omdat van deze nieuwe ontwikkelingen wordt verwacht dat ze een extra impuls opleveren voor investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Voor het toevoegen van nieuwe agrarische bouwpercelen en het uitbreiden van bestaande agrarische bouwpercelen is een specifieke vorm van het instrument Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing (Kwaliteitsimpuls agro en food).
Verder is er een specifieke vorm van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing op het ontwikkelen van zonnevelden (Kwaliteitsimpuls zonnevelden).
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik hebben tot doel om onnodig ruimtebeslag op de Groene Omgeving tegen te gaan. Toepassing van deze instrumenten zal ertoe leiden dat in principe geen nieuwvestigingen en grootschalige uitbreidingen in de groene ruimte zullen worden gerealiseerd, omdat daarvoor als regel binnen het stedelijk gebied en binnen bestaande erven in de Groene Omgeving ruimte gevonden kan worden. Voordat overgegaan wordt tot toepassing van de kwaliteitsimpuls zal dus altijd eerst nagegaan moeten worden of toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik een oplossing kan bieden voor het ruimtelijk vraagstuk.
Vanwege sociaal economische of maatschappelijke redenen kan er aanleiding zijn om een uitzondering te maken op de algemene regel 'inbreiding voor uitbreiding' mits het verlies van ecologisch en landschappelijk kapitaal in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Dat er voldoende wordt gecompenseerd moet blijken uit een ruimtelijke onderbouwing. Voor deze ruimtelijke onderbouwing kan een gemeente een kader opstellen, waarin het beoogde evenwicht tussen ontwikkeling van bebouwing of intensivering van gebruik en de investering in ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd. Bij de ruimtelijke onderbouwing van het initiatief kan dan worden volstaan met een verwijzing naar dit kader en een toelichting hoe daaraan in dit geval invulling is gegeven. Beschikt de gemeente niet over een adequaat kader voor toepassing van de kwaliteitsimpuls, dan zal per geval onderbouwd moeten worden dat er sprake is van evenwicht tussen extra rood en de extra investering in ruimtelijke kwaliteit.
Bij toepassing van de kwaliteitsimpuls zijn de eisen vanuit de bepalingen over ruimtelijke kwaliteit (Afdeling 4.3) onverkort van toepassing. De extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit komen immers bovenop de normale eis dat elke ontwikkeling moet bijdragen aan het versterken van ruimtelijke kwaliteit. Dat zien wij als de basisinspanning voor ruimtelijke kwaliteit.
Toepassingsbereik KGO
De kwaliteitsimpuls is niet bedoeld voor situaties van stadsuitleg. Daarbij wordt immers niet afgeweken van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, als het doorlopen van de afwegingspunten leidt tot de conclusie dat een uitbreiding van het bestaand bebouwd gebied noodzakelijk is. Dat is het geval als niet in de opgave kan worden voorzien binnen het bestaand bebouwd gebied.
Onder het toepassingsbereik van de kwaliteitsimpuls vallen ook die gevallen van hergebruik van vrijkomende agrarische bouwpercelen waarbij de nieuwe functie vraagt om ingrijpende aanpassing van de bestaande bebouwing en de bestaande erfinrichting. In die gevallen is de inpassing van de functie op basis van de gebiedskenmerken onvoldoende en wordt een extra investering verwacht in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Daarnaast geldt dat bepaalde functies op zich al aanleiding kunnen zijn voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls, omdat deze als minder passend moeten worden beschouwd gelet op de ligging in de Groene Omgeving (vanwege de verkeersaantrekkende werking, het industriële karakter en dergelijke).
Het wijkersbeleid valt buiten het toepassingsbereik van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Bij wijkers is sprake van vervanging van bestaande woningen in de Groene Omgeving en niet van toevoeging van extra woningen. Onder het wijkersbeleid vallen de gevallen waarin bestaande burgerwoningen in het buitengebied moeten wijken voor stadsuitleg of infrastructuur. In afwijking van de algemene regel dat woningbouw in principe alleen is toegestaan in of aansluitend aan kernen, kan dan een vervangende woning worden toegestaan in de Groene Omgeving.
Verder valt het VAB-beleid onder de werking van de kwaliteitsimpuls. Daarin wordt gezocht naar nieuwe functies voor voormalige agrarische bedrijfsbebouwing om karakteristieke bebouwing voor de Groene Omgeving te behouden en kapitaalvernietiging tegen te gaan. De ontwikkeling van knooperven valt ook onder de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
De regeling stelt de eis van een ruimtelijke onderbouwing (op basis van een gemeentelijke kader of een specifiek ruimtelijk kwaliteitsplan) waarmee aangetoond wordt dat er een substantiële investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt ter compensatie van het extra rood dat wordt toegestaan.
Grootschalige uitbreidingen
In de Omgevingsverordening is bewust afgezien van een definitie van grootschalig, omdat dit ongewenst uitgebreide en complexe bepalingen zou opleveren. Of een uitbreiding als grootschalig moet worden aangemerkt, hangt immers af van de ontwikkeling en het type landschap waar de ontwikkeling zich voordoet. Daarom is de nadere invulling aan de praktijk overgelaten. Kleinschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving worden afgewogen via het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 5.4). Daarvoor is het voldoende dat in de ruimtelijke onderbouwing aan de hand van de Catalogus Gebiedskenmerken duidelijk wordt gemaakt hoe de ontwikkeling wordt ingepast in het landschap. Voor nieuwvestigingen en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies wordt vanwege de impact een meer gebiedsgerichte benadering gevraagd. In een ruimtelijk kwaliteitsplan dient dan een verband te worden gelegd tussen de stijging van de gebruikswaarde en de bijzondere investering in de ruimtelijke kwaliteit. Er kan hierbij sprake zijn van een combinatie van private en publieke investeringen.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
Het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water is gericht op behouden en ontwikkelen van de natuur- en landschapskwaliteiten en de versterking van het watersysteem, in samenhang met economische ontwikkeling. De ambitie is een samenhangend netwerk van natuur en water met ecologische, hydrologische, economische en recreatieve kwaliteit. Voor zover gronden niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN), geldt hier een 'ja, mits-benadering'. Dit houdt in dat ontwikkelingsruimte wordt geboden onder de voorwaarde dat er bijgedragen wordt aan ruimtelijke kwaliteit. Deze benadering geldt in principe ook voor de andere ontwikkelingsperspectieven, maar daar kan de kwaliteitsinvestering breed worden ingezet. In het geval van het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water geldt dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit gericht moeten worden ingezet op het realiseren van wateropgaven en het versterking van natuur en landschap. Als ondernemers, burgers of organisaties nieuwe groene initiatieven ontplooien, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van een nieuw landgoed, dient dat bij voorkeur in de zone Ondernemen met Natuur en Water plaats te vinden.
Deze bijzondere eis om binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen
landbouwgebieden met Natuur
gebiedsspecifieke opgaven en Water
kansen de investering in extra kwaliteit gericht in te zetten voor natuur, landschap en water, wordt geregeld door in Artikel 4.11, eerste lid, onder c voor deze gebieden nadere voorwaarden op te nemen voor toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving voor wat betreft de investeringen in ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Handreiking Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Om te voorkomen dat elke gemeente een eigen kader moet uitvinden, heeft de provincie samen met een aantal gemeenten de Handreiking Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ontwikkeld. Deze kan voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving als bouwsteen dienen voor de onderbouwing die voor de toepassing van dit onderdeel van de verordening in individuele gevallen geleverd zal moeten worden. Verder ondersteunt de provincie de kwaliteitsimpuls door het verwerven en delen van kennis.
CCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Provinciaal belang
De provincie zet in op een integrale benadering van het cultuurhistorisch waarden in ruimtelijke ontwikkelingen. De uitdaging ligt in het behouden van cultuurhistorische waarden door ze te verbinden met actuele en toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen. Door het vinden van een nieuwe functie en bestaansbasis die aansluit bij de eisen van de huidige samenleving wordt behoud op de lange termijn veilig gesteld.
Cultureel erfgoed speelt een belangrijke rol in de identiteit en de leefkwaliteit van Overijssel. Het behoud en het beleefbaar maken van cultuurhistorische waarden levert een bijdrage aan een aantrekkelijk woon- en leefklimaat en aan een grotere toeristische belevingswaarde. Cultuurhistorische waarden zijn in deze optiek geen belemmering voor voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen, maar bieden juist kansen om te benutten bij het versterken van het ruimtelijke ontwerp. Om die rol goed te kunnen vervullen is het van belang dat in een vroegtijdig stadium van de planvorming bekend is welke waarden in een gebied aanwezig zijn zodat daar rekening mee gehouden kan worden.
Gebiedskenmerken
Door middel van de gebiedskenmerken zoals die in de Bijlage VII Catalogus Gebiedskenmerken
(Catalogus Gebiedskenmerken) zijn benoemd wordt voor een groot deel al bereikt dat rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze gebiedskenmerken zullen vooral een rol gaan spelen op het moment dat over wordt gegaan tot inpassing van een ontwikkeling in het landschap. De specifieke motiveringsplicht die geregeld wordt in Afdeling 4.3 (ruimtelijke kwaliteit) moet ertoe leiden dat in een vroegtijdig stadium van de planontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden zodat die niet alleen beschermd worden, maar ook positief benut gaan worden bij de keuze van de locatie en de aard en functie van ruimtelijke ontwikkelingen.
Gemeenten moeten op basis van de Erfgoedwet het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke bewaren en daarvoor beheermaatregelen te treffen. Dit is een punt van aandacht in de toelichting op bestemmingsplannen. Deze motiveringsplicht wordt met deze regeling in de verordening verbreed zodat ook aan het bovengrondse deel van het cultuurhistorisch erfgoed in de ruimtelijke afwegingen aandacht moet worden besteed.
Archeologische verwachtingskaart
De Archeologische Verwachtingskaart geeft de kans op het aantreffen van archeologische waarden. De Archeologische Gebiedenkaart geeft de archeologische waarden en monumenten aan die op basis van vondsten bekend zijn. Deze kaarten kunnen gebruikt worden bij het ontwikkelen van een visie op ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Catalogus Gebiedskenmerken wordt voor diverse landschapstypen aandacht gevraagd voor cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. De provinciale Archeologische Gebiedenkaart en de provinciale Archeologische Verwachtingenkaart geven de archeologische waarden en verwachtingen weer op provinciaal niveau. Het merendeel van de Overijsselse gemeenten beschikt ook over een eigen archeologische waardenkaart om aan de eisen van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg te voldoen. Gemeenten kunnen bij de ontwikkeling van hun plannen uiteraard gebruik maken van dit meer gedetailleerde kaartmateriaal.
DDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Provinciale ambitie
De ambitie van de provincie is dat regionale watersystemen klimaatbestendig en veilig zijn, voldoende en goed (drink) water bieden voor verschillende functies en waarbinnen het grond- en oppervlaktewater van goede ecologische en chemische kwaliteit is. Ook zet de provincie in op het behoud en herstel van bodemkwaliteit, zodat ook het bodemsysteem de veranderingen kan opvangen die optreden door de opwarming van de aarde en verandering van het klimaat.
Een klimaatrobuust water- en bodemsysteem is een veerkrachtig, regionaal systeem van grondwater, oppervlaktewater en bodem dat gebruiksfuncties in staat stelt om beter mee te bewegen met de effecten van klimaatverandering. Daarin zijn de seizoenseffecten van droogte en natte perioden meer in balans, houden gebruiksfuncties rekening met natuurlijke omstandigheden zoals reliëf en bodemopbouw en is er ruimte om extreme weersomstandigheden op te vangen.
In plaats van het water- en bodemsysteem met technische ingrepen steeds weer aan te passen aan de functiewensen en effecten van klimaatverandering, kiest de provincie voor het uitgangspunt dat het water- en bodemsysteem sturend is voor het landgebruik. Functies voegen zich daarbij naar het peil of waterbeschikbaarheid.
Een robuust water- en bodemsysteem is essentieel voor het toekomstige functioneren van stad en land. Behoud en 221 herstel is nodig om te anticiperen op effecten van klimaatverandering en is een essentiële voorwaarde en een kans voor versterking van natuur, landbouw, waterkwaliteit en beperking van broeikasgasemissies.
Onderzoeksverplichting
Voor de leefbaarheid van Overijssel in de toekomst is het noodzakelijk dat het natuurlijke systeem - meer dan nu - leidend is voor ontwikkelingen. Daarom wil de provincie dat er bij nieuwe ontwikkelingen wordt onderzocht of die passen bij een klimaatrobuust water- en bodemsysteem. Vastgelegd moet worden hoe de ontwikkeling gaat bijdragen aan het behoud en het versterken van dat systeem. In de toelichting op het omgevingsplan wordt hiervoor een onderbouwing geleverd. Nieuwe ontwikkelingen zijn ontwikkelingen waarvoor het geldende omgevingsplan moet worden gewijzigd. Als een gebied geherstructureerd wordt, biedt dat de kans om de nieuwe ontwikkelingen in het bestaande bebouwde gebied zo vorm te geven dat die bijdragen aan een klimaatrobuust water- en bodemsysteem.
Regionale perspectieven water en bodem
Overijssel kent in het landelijk gebied vier verschillende gebieden op basis van het aanwezige water- en bodemsysteem (zie kaart) met elk een eigen regionaal perspectief voor water en bodem voor de (middel)lange termijn (2030-2050). Ontwikkelingen in het landelijke gebied moeten bijdragen aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.
Zandgronden: op langere termijn speelt bij de zandgronden de onzekerheid dat wateraanvoer in gebieden waar dit nu nog mogelijk is, in de toekomst niet meer gegarandeerd is.
De
Op hogere zandgronden zonder de mogelijkheid van externe wateraanvoer:
is het perspectief is gericht op een vergroting van de watervoorraad in het voorjaar zodat grondwater langer beschikbaar blijft. Dit kan bereikt worden door een tragere waterafvoer, hogere grondwaterstanden en een vergrootte sponswerking van de bodem (water vasthouden). Daarnaast kunnen grotere beekdalen en overstromingsvlakten de piekbuien beter verwerken en vermindert wateroverlast lager in het systeem. Met deze maatregelen zal de concurrentie om water in het voorjaar en de zomer afnemen, omdat de grondwatervoorraad langer op peil blijft.
Zandgronden
Op zandgronden met de mogelijkheid voor wateraanvoer: hier is het perspectief gericht op het opvangen van de gevolgen van extreme neerslag en tijdelijke tekorten. Het watersysteem kan piekbuien beter verwerken waardoor wateroverlast en hinder lager in het systeem beperkt blijft. Zorgvuldig beheer van de (grond)watervoorraad moet ervoor zorgen dat ook bij droogte voldoende water beschikbaar blijft voor de aanwezige functies. Bij het wegzakken van het (grond) waterpeil zal, zolang er voldoende oppervlakte water is, aanvulling plaats vinden vanuit de IJssel en het IJsselmeer. Dit gebiedsvreemde water is voor een aantal gebruiksfuncties van onvoldoende kwaliteit. Omdat wateraanvoer van buiten het gebied steeds vaker niet mogelijk zal zijn, is het lange termijnperspectief gericht op het onafhankelijk worden van de aanvoer.
De IJssel, Vecht en Delta: het perspectief voor de IJssel en Delta is een klimaatrobuust watersysteem met hoge ecologische kwaliteit dat extremen kan opvangen door (internationaal) integraal riviermanagement en hoogwaterbeschermingsmaatregelen. Het perspectief voor de Vecht is een klimaatrobuuste half-natuurlijke laaglandrivier van hoge ecologische kwaliteit, voldoende afvoer jaarrond en afvlakking van extremen door integraal riviermanagement van bron tot monding.
De Veenweidegebieden: hier is het perspectief gericht op het beperken van de bodemdaling en minimalisering van broeikasgasemissies. Dat kan door verhoogde waterstanden te verhogen waarbij de gebruiksfunctie het peil volgt. Daarbij
Zo draagt dit perspectief ook bij aan klimaatadaptatie en -mitigatie. Wij zoeken in het gebiedsproces naar passende perspectieven met
maatregelen waarbij oog op
is voor perspectief voor de landbouw, leefbaarheid van het platteland en economisch
het economische perspectief van het hele gebied.
Bebouwd gebied: hier is het perspectief gericht op het niet verder vergroten en tegengaan van de klimaatopgave. We vragen bij locatiekeuzes voor nieuwe verstedelijking rekening te houden met de bodem en de plek in het watersysteem en kwetsbare plekken te mijden. We willen voorkomen dat - als er op kwetsbare plekken gebouwd wordt - problemen in kosten, tijd en locatie worden afgewenteld. Voor bestaande bebouwing en infrastructuur vragen we gemeenten en initiatiefnemers om bij renovatie of herbouw van bestaande bebouwing en infrastructuur op kwetsbare plekken het ontwerp te heroverwegen.
Samen met gemeenten en waterschappen, werken we de regionale perspectieven voor bodem en water verder uit en maken we inzichtelijk hoe deze perspectieven richting gaan geven aan ruimtelijke ontwikkelingen.
Weging waterbelang
Het is een wettelijke verplichting van de gemeente om het waterschap om advies te vragen voor de weging van het waterbelang (paragraaf 5.1.3 Besluit kwaliteit leefomgeving). We vinden het belangrijk dat gemeenten het waterschap zo vroeg mogelijk in het planproces betrekken bij nieuwe ontwikkelingen. Het waterschap beschikt over veel kennis van het regionale water- en bodemsysteem. Voor een goede afweging van alle betrokken belangen in het kader van evenwichtige toedeling van functies aan locaties, is een brede insteek van het waterbelang nodig. Dat begint al bij de locatiekeuze, waar de vraag aan de orde gesteld moet worden of het gebied - gelet op het water- en bodemsysteem - geschikt is voor de beoogde functie. Voor de provincie weegt het advies van het waterschap zwaar bij de beoordeling of is voldaan aan de instructieregel sturen op water en bodem.
EEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Provinciaal belang
De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden voor huisvesting die aansluit op de behoefte van de verschillende doelgroepen. In die behoefte wordt voorzien door (vervangende) nieuwbouw en door aanpassing van de bestaande voorraad. Voor het realiseren van deze opgave is niet alleen een sterke gemeentelijke regie nodig, maar ook regionale afstemming omdat de woningmarkt (boven)regionaal is georiënteerd.
De provincie ziet in de regionale afstemming voor zichzelf een rol weggelegd. De provincie ziet erop toe dat er tussen gemeenten afstemming plaatsvindt van de woningbouwprogrammering, waarbij vraag en aanbod op regionaal niveau in evenwicht gehouden wordt. De provincie voorziet naast groei ook krimp van de bevolking én wijzigingen in de samenstelling van de bevolking (vergrijzing, huishoudensverdunning). In de context van regionale programmering zullen gemeenten moeten onderbouwen hoe zij in een veranderende woningbouwmarkt de regie voeren zodat de woningvoorraad in hun gemeente ook in de toekomst aansluit op de behoeften van hun bewoners.
Het is van provinciaal belang dat vraag naar en aanbod van woningbouwmogelijkheden in ieder geval op het niveau van de regio in balans zijn. Teveel aanbod leidt tot onnodig ruimtebeslag en leegstand en kan de realisatie van woningbouw verlammen. Te weinig aanbod leidt ertoe dat niet kan worden voorzien in de behoefte aan passende woonruimte voor elke bewoner van Overijssel.
Lokale behoefte
Voor het vaststellen van de behoefte van een gemeente aan nieuwe woningen is het principe van concentratie van stedelijke functies zoals vastgelegd in Artikel 4.4 van deze verordening uitgangspunt. Daarin is vastgelegd dat gemeenten in principe alleen voorzien in de lokale woningbehoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Alleen de stedelijke netwerken
Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle mogen voorzien in een (boven)regionale behoefte.
In de gebruikelijke prognoses voor bevolking- en huishoudensontwikkeling (zoals PRIMOS en CBS) wordt rekening gehouden met de regionale functie van de stedelijke netwerken. In het kader van het principe van concentratie van stedelijke functies hebben wij de mogelijkheid open gehouden dat gemeenten in goed onderling overleg besluiten om (een deel van) de behoefte van de ene gemeente te laten invullen door een andere gemeente. Dit wordt betrokken bij de regionale afstemming en vastgelegd in de woonafspraken met de gemeenten.
Actueel onderzoek woningbouw
De ontwikkelingen in de woningbouwmarkt zijn alleen beperkt te voorzien. Demografische ontwikkelingen verlopen soms toch anders dan eerder voorzien. Ook kan er sprake zijn van veranderende woonwensen waardoor het bestaande aanbod niet meer voldoet. Om te kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen, is het van belang om prognoses en planning regelmatig bij te kunnen stellen. Daarom is de basis van de provinciale sturing op woningbouwprogrammering het actueel onderzoek naar de behoefte aan woningbouw in gemeenten.
In het actueel onderzoek woningbouw wordt op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens de onderbouwing de behoefte in een gemeente aan nieuwe woningen vastgesteld.
Hiervoor is aangegeven dat woningbouwbehoeften voortdurend wijzigen en dat het van belang is om daar flexibel op in te spelen. Daarom is bepaald dat het onderzoek naar de woningbouwbehoeften regelmatig geactualiseerd moet worden. In overleg met de Overijsselse gemeenten is de houdbaarheid van het onderzoek woningbouw gesteld op 2 jaar. Onderzoeken die ouder zijn dan 2 jaar kunnen niet meer dienen als onderbouwing van woningbouwmogelijkheden in omgevingsplannen.
Voor de bepaling van de actuele woningbouwbehoefte wordt in Overijssel als regel de methodiek van PRIMOS gehanteerd. Omdat PRIMOS niet altijd voldoende rekening houdt met specifieke lokale omstandigheden, kan het gewenst zijn om correcties door te voeren op de uitkomst van de jaarlijkse prognoses. Voor het proces van regionale afstemming is het belangrijk dat de wijze waarop woningbouwbehoeften worden vastgesteld consistent is. In het delegatiebesluit is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere eisen kunnen stellen waaraan het actueel onderzoek woningbouw moet voldoen dat de gemeenten gebruiken om de woningbehoefte te bepalen.
Regionale afstemming
De regeling in deze paragraaf gaat er vanuit dat gemeenten de woningbouwprogrammering in hun gemeenten vaststellen op basis van regionale afstemming. De provincie faciliteert het proces van regionale afstemming door het organiseren van overleggen in de regio. Onderwerpen die daarin aan de orde komen zijn:
de huisvesting van doelgroepen (met name statushouders)
wonen en zorg (in het bijzonder voor ouderen en mensen met psychiatrische of lichamelijke beperkingen)
stedelijke vernieuwing (herbestemming en transformatie)
toekomstbestendigheid bestaande woningvoorraad (energiebesparing)
programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (balans vraag en aanbod).
De regionale afstemming stelt gemeenten in staat om de onderbouwing te leveren voor de Ladder voor duurzame verstedelijking. In het kader van de regionale afstemming kan immers niet alleen bepaald worden of beoogde woningbouw voorziet in een actuele regionale behoefte. Ook kan de regionale afstemming inzicht bieden in locaties die elders in de regio binnen bestaand bebouwd gebied eventueel beschikbaar zijn of gemaakt kunnen worden om in de behoefte te voorzien. Met welke gemeenten regionale afstemming gezocht moet worden hangt af van de woningbouwmogelijkheden die geboden worden. Voor de definitie van regio is uitgegaan van de werking van woningmarkt. De regio reikt zover als met de geboden woningbouwmogelijkheden een samenhangende woningmarkt wordt bediend. In het kader van het proces van regionale afstemming wordt hiervoor de term 'planrelevante gemeenten' gebruikt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In 2012 is de Ladder voor Duurzame verstedelijking in werking getreden. In artikel 5.129g van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl) heeft het Rijk een motiveringseis opgenomen die gericht is op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder voor Duurzame verstedelijking gaat uit van regionale afstemming en is daarmee een instrument om overprogrammering tegen te gaan.
De provinciale sturing op de woningbouwprogrammering geeft invulling aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Daarmee kan worden onderbouwd dat de bouw van nieuwe woningen voorziet in een actuele behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale afstemming zoals die door de provincie gefaciliteerd wordt stelt gemeenten in staat om de onderbouwing te leveren voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De sturing op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik krijgt in de Omgevingsverordening invulling met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 4.5). Daarin is vastgelegd dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen altijd eerst gezocht moet worden naar een geschikte of geschikt te maken locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Pas als aannemelijk is dat er binnen stedelijk gebied geen ruimte te vinden is, kan er een claim gelegd worden op de Groene Omgeving. Voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving geldt een vergelijkbaar principe van 'inbreiding gaat voor uitbreiding' op grond waarvan eerst gekeken moet worden naar mogelijkheden om bestaande bebouwing en bestaande erven daarvoor te benutten.
Doel regeling
Deze paragraaf heeft tot doel om de afspraken die gemeenten maken in het kader van de regionale programmeringstrajecten woningbouw juridisch te borgen. De regeling is zo opgezet dat gemeenten die de programmeringsafspraken hebben getekend, die kunnen gebruiken als onderbouwing van de behoefte aan nieuwe woningen. Daarbij geldt de voorwaarde dat de capaciteit die in omgevingsplannen wordt geboden moet passen binnen de gemaakte afspraken. Dit geldt ook voor het onderdeel waarin de opdracht staat om overcapaciteit aan woningbouwmogelijkheden binnen een bepaalde termijn te schrappen. Die opdracht geldt niet voor omgevingsplannen die passen binnen de gemaakte afspraken. De regeling in de Omgevingsverordening volgt wat in de woonafspraken die met gemeenten zijn gemaakt, is vastgelegd. De regeling stelt geen extra eisen aan omgevingsplannen die passen binnen de gemaakte afspraken.
De regeling biedt zo een vangnet aan de regio en voorkomt dat gemeenten die de afspraken niet hebben getekend of zich daar niet aan houden, de balans tussen vraag en aanbod kunnen verstoren waarop de regionale programmering is gericht.
Nieuwe woningen
In artikel Artikel 4.14, tweede lid is gedefinieerd wat moet worden verstaan onder 'nieuwe woningen'. De uitbreiding van bestaande woningen valt niet onder het begrip 'nieuwe woningen', tenzij daardoor een extra (zelfstandige) woning ontstaat. Ook tijdelijke woningen, zoals mantelzorgwoningen, vallen niet onder het begrip 'nieuwe woningen'. Het actueel onderzoek woningbouw geeft een vertaling van de regionale behoefte woningbouw naar de specifieke gemeentelijke situatie. Het gaat dan om de verhouding tussen bestaande woningen, nieuwe woningen en plancapaciteit, sloop, vervanging en de kwalitatieve invulling (woningbouwsegmenten, doelgroepen enz.).
Woonafspraken
Het proces van regionale afstemming zoals dat door de provincie wordt gefaciliteerd, is erop gericht om woonafspraken te maken tussen gemeenten en de provincie. Daarin wordt concreet gemaakt wat er binnen de looptijd van de afspraken mogelijk en gewenst is om te voorzien in de regionale behoefte aan woningbouw. De woonafspraken hebben een looptijd van 5 jaar. De woonafspraken bieden gemeenten in de regio de zekerheid dat de ontwikkelingen die daarin zijn opgenomen in principe doorgang kunnen vinden omdat ze passen binnen het provinciaal beleid en omdat daarmee de onderbouwing geleverd kan worden voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor gemeenten die woonafspraken hebben getekend is de actuele woningbehoefte vastgesteld in het kader van deze woonafspraken op basis van de prognoses die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Voor deze gemeenten gelden dus niet eventuele aanvullende eisen die op grond van Artikel 4.15 kunnen worden gesteld aan de onderbouwing van woningbouwplannen van gemeenten die niet mee hebben gedaan in de regionale programmering en niet de woonafspraken hebben getekend.
In deze paragraaf is vastgelegd dat voor woningbouwplannen die passen binnen geldende woonafspraken aangenomen mag worden dat zij voldoen aan de eis dat de woningbouw onderbouwd moet worden met actueel onderzoek woningbouw. Een zorgvuldige regionale afstemming die zijn vertaling krijgt in woonafspraken kan aanleiding zijn om mee te werken aan een hoger percentage dat in woningbouwmogelijkheden in omgevingsplannen kan worden vastgelegd. Reden om mee te werken aan een hoger percentage is het feit dat door regionale afstemming er meer zicht is op ontwikkelingen in de regio die voor een individuele gemeente van invloed kan zijn op vraag en aanbod op de woningmarkt. Daardoor is er minder risico op een situatie waarin er eerst woningbouwcapaciteit geschrapt moet worden, voordat medewerking verleend kan worden aan niet voorziene ontwikkelingen.
Geen woonafspraken
Het kan zijn dat gemeenten geen woonafspraken met ons willen maken en dus niet de gemeentelijke consequenties van het traject van regionale programmering voor hun rekening nemen. Omdat van de woningbouwplannen zoals deze gemeenten in hun omgevingsplannen mogelijk maken niet op voorhand kan worden aangenomen dat zij passen binnen de regionale programmering, zullen die gemeente deze onderbouwing moeten leveren op het niveau van het omgevingsplan.
Om te voorkomen dat hun plannen negatieve effecten hebben op andere woningbouwplannen in de regio (omdat bij overprogrammering in de regio de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking niet geleverd kan worden), zal de gemeente over het specifieke omgevingsplan de afstemming met de regio moeten zoeken. De afstemming met de regio moet blijken uit schriftelijke instemming van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen de regio en van Gedeputeerde Staten op het moment van vaststelling van het omgevingsplan of het afgeven van de omgevingsvergunning waarmee van het geldende omgevingsplan wordt afgeweken. Aangezien de behoefte 2 jaarlijks wordt geactualiseerd, is instemming eveneens gedurende 2 jaar geldig.
Van buurgemeenten die tot de woonregio van de gemeente gerekend moeten worden, maar die buiten Overijssel zijn gelegen, kan niet altijd verwacht worden dat zij meewerken aan het systeem van regionale programmering waarop de provincie Overijssel stuurt. Daarom is in deze paragraaf voorzien in een afwijkende regeling voor het verkrijgen van instemming van gemeenten uit de regio die buiten Overijssel zijn gelegen. Voor die gemeenten geldt niet de eis van instemming, maar moet wel aangetoond worden dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden. In het geval dat gemeenten uit de regio hun instemming weigeren, kan de gemeente Gedeputeerde Staten vragen om vervangende instemming. Daarbij is bepaald dat voor Gedeputeerde Staten in een dergelijke situatie de regionale behoefte woningbouw als toetsingskader geldt. De regionale behoefte woningbouw is de door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
Flexibel inspelen op nieuwe ontwikkelingen
Om flexibel te kunnen inspelen op veranderende woningbouwbehoeften hanteert de provincie als uitgangspunt dat in omgevingsplannen bij voorkeur maximaal 80% van de woningbouwbehoefte mag worden vastgelegd. Daarbij gaat het zowel om rechtstreekse bouwtitels als om woningen die na vaststelling van een uitwerkings- of wijzigingsplan gerealiseerd kunnen worden. De 20% die niet op voorhand is geprogrammeerd in geldende omgevingsplannen kan gebruikt worden om in de gemeente of binnen de regio medewerking te verlenen aan nieuwe initiatieven die niet konden worden voorzien. Gedacht kan worden aan panden die leeg komen te staan of inbreidingslocaties die door sloop vrijkomen en die zich goed lenen voor een woonfunctie. Wanneer de actuele behoefte aan woningbouw volledig is belegd in geldende omgevingsplannen, zal eerst capaciteit elders moet worden geschrapt voordat meegewerkt kan worden aan een nieuw initiatief.
Afwijking van woonafspraken
Ook voor gemeenten die woningbouwmogelijkheden vastleggen in omgevingsplannen die niet passen binnen de woonafspraken die met hen zijn gemaakt, geldt dat zij op het niveau van het omgevingsplan de onderbouwing moeten leveren dat daarmee wordt voorzien in een actuele behoefte. Ook deze gemeenten zullen daarop de instemming moeten verwerven van de gemeenten in de regio en van Gedeputeerde Staten.
Herstel balans vraag en aanbod
De woonafspraken worden gebruikt om waar sprake is van een overaanbod aan woningbouwmogelijkheden vraag en aanbod weer in balans te brengen door het schrappen van bestemde, maar onbenutte woningbouwmogelijkheden in omgevingsplannen. In het kader van de woonafspraken wordt het tempo bepaald waarin woningbouwmogelijkheden worden geschrapt.
De Omgevingsverordening biedt met de opdracht om overcapaciteit te schrappen aan de ene kant een vangnet voor het geval gemeenten niet willen meewerken aan het maken van woonafspraken. Aan de andere kant biedt de opdracht gemeenten juridische rugdekking als het schrappen van woningbouwmogelijkheden betekent dat inspanningsverplichtingen die eerder zijn aangegaan met derden niet nagekomen kunnen worden.
Het schrappen van woonbestemmingen kan grote financiële gevolgen hebben voor de gemeente doordat grondexploitaties moeten worden aangepast. Ook kan het schrappen van woningbouwmogelijkheden leiden tot planschadeclaims van derden.
Voor het voorzienbaar maken van het schrappen van geldende woonbestemmingen is in het algemeen een termijn van 2 jaar ruim voldoende. Eigenaren en andere belanghebbenden van de gronden hebben binnen deze termijn nog de gelegenheid om de woonbestemming te realiseren.
Schrappen en woonafspraken
In het kader van de woonafspraken kan voor het schrappen van overcapaciteit een langere termijn worden vastgelegd dan de 2 jaar die geldt voor gemeenten die de woonafspraken niet hebben getekend. De verplichtingen die gemeenten aangaan in het kader van de woonafspraken bieden de provincie de zekerheid dat de balans tussen vraag en aanbod binnen een redelijke termijn wordt hersteld.
Gemeenten die op basis van de woonafspraken capaciteit moeten schrappen zullen op een vergelijkbare wijze als gemeenten die zich niet kunnen beroepen op woonafspraken voorzienbaarheid moeten creëren.
De opdracht om capaciteit te schrappen geldt niet voor woningbouwmogelijkheden die passen binnen geldende woonafspraken. Daarvoor geldt immers dat de behoefte aan de nieuwe woningen in het kader van de regionale woningbouwprogrammering is aangetoond.
Schrappen als geen woonafspraken
In de Omgevingsverordening is de opdracht vastgelegd om bestemde en tot dusver onbenutte woningbouwmogelijkheden te schrappen waarvan op basis van actueel onderzoek woningbouw moet worden aangenomen dat daaraan de komende jaren geen behoefte meer bestaat. Dit geldt voor zowel rechtstreekse bouwtitels voor woningbouw als voor wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten in geldende omgevingsplannen die woningbouw mogelijk maken.
In principe geldt voor de eis om woningbouwmogelijkheden te schrappen een termijn van 2 jaar nadat de raad op basis van actueel onderzoek woningbouw heeft vastgesteld welke concrete woningbouwmogelijkheden moeten worden geschrapt om de balans tussen vraag en aanbod te herstellen. Het besluit waarin de raad aangeeft welke woningbouwlocaties geschrapt worden, moet binnen 6 maanden na de vaststelling van het actueel onderzoek woningbouw genomen te worden. Het raadsbesluit waarin concrete locaties worden aangewezen en de termijn van 2 jaar die daarna begint te lopen, zorgen ervoor dat wordt voldaan aan de eis van voorzienbaarheid.
Voor de werking van deze instructieregel om overcapaciteit te schappen is het van belang dat het actueel onderzoek woningbouw ook daadwerkelijk regelmatig (eens in de 2 jaar) wordt geactualiseerd. Voor het geval een gemeente daarin in gebreke blijft, is in de Omgevingsverordening de mogelijkheid opgenomen dat Gedeputeerde Staten voor de gemeente het actueel onderzoek woningbouw vaststelt dat vervolgens het vertrekpunt is voor het bepalen van eventuele overcapaciteit in de gemeente.
FFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Om te voorkomen dat binnensteden door concurrentie van goedkopere locaties op bedrijventerreinen 'leeglopen', dient de uitoefening van detailhandel op bedrijventerreinen tot uitzonderingen beperkt te blijven. Er is alleen ruimte voor volumineuze detailhandel waarvoor binnen de bestaande kernwinkelgebieden geen ruimte kan worden gevonden.
Deze bepaling ziet niet op detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, zoals de verkoop van ter plekke gemaakte producten of de verkoop van goederen waarvan de verkoop aan particulieren onderdeel uitmaakt van de normale dienstverlening van het bedrijf.
Conform het principe van concentratie van stedelijke functies in Artikel 4.4 geldt ook voor volumineuze detailhandel dat het als regel zal moeten gaan om een voorziening voor de lokale behoefte. Volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling kan conform het principe van concentratie van stedelijke functies alleen worden toegestaan in de streekcentra (
kernen Hardenberg en Steenwijk) en de stedelijke centra (de kernen Almelo, Borne, Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Deventer, Zwolle en Kampen).
Voor de noodzakelijk afstemming van voorzieningen met een regionale uitstraling in de regio, zal in de ruimtelijke onderbouwing van een plan dat als nieuwe ontwikkeling volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling mogelijk maakt, aannemelijk gemaakt moeten worden dat er een behoefte is aan deze nieuwe detailhandelsvoorziening. In lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat het bij de onderbouwing van de behoefte aan een dergelijke voorziening om zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte, rekening houdend met de bestaande voorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Een distributieplanologisch onderzoek kan een functie hebben in het bepalen van de kwantitatieve behoefte.
Verder moet aangetoond worden dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kern. Deze eisen richten zich aan de ene kant op het voorkomen van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de regio en aan de andere kant op het voorkomen van leegstand met alle gevolgen van dien voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kernen.
Om te zorgen dat er daadwerkelijke regionale afstemming plaatsvindt over nieuwe detailhandelsvestigingen met een regionale uitstraling, wordt de eis gesteld dat aangetoond moet worden dat er is afgestemd met zowel de buurgemeenten in de regio en Gedeputeerde Staten. Voor de vraag met welke buurgemeenten regionaal moet worden afgestemd, is bepalend hoever de regionale uitstraling van de detailhandelsvestiging reikt.
In het tweede lid van Artikel 4.20 wordt in stedelijke centra de
de kernen Almelo, Borne, Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Deventer, Zwolle en Kampen de mogelijkheid geboden om volumineuze detailhandel toe te staan op andere perifere locaties dan bedrijventerrein. Gemeenten kunnen in de stedelijke centra
deze kernen perifere locaties aanwijzen als winkelgebied om daar volumineuze detailhandel te concentreren. Gedacht kan worden aan woonboulevards, autoboulevards of een locatie voor bouwmarkten, waar volumineuze detailhandel wordt geconcentreerd rond een thema. De gemeente kan ook een enkele solitaire vestiging op een perifere locatie toestaan als dit past binnen de gemeentelijke detailhandelsstructuur. De aanwijzing vindt bij voorkeur plaats in een gemeentelijke detailhandelsvisie. Daarin kan duidelijk worden gemaakt hoe de locatie past binnen de detailhandelsstructuur van de gemeente en van de regio, als de locatie bedoeld is voor volumineuze detailhandel met regionale effecten. Wij gaan er vanuit dat in gemeentelijke detailhandelsvisie slechts een beperkt aantal perifere locaties aangewezen wordt waarop volumineuze detailhandel met regionale effecten geconcentreerd wordt.
GGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De vestiging van nieuwe grootschalige detailhandel buiten kernwinkelgebieden moet ook in de stedelijke centra
de kernen Almelo, Borne, Deventer, Enschede, Hengelo, Kampen, Oldenzaal en Zwolle een uitzondering blijven. Daarom mag hiervoor niet op voorhand (zonder een concrete aanvraag) ruimte worden geboden in bestemmingsplannen. Wanneer zich een initiatief voordoet, kan daarvoor de route van een buitenplanse afwijking worden gevolgd, zoals mogelijk wordt gemaakt voor omgevingsplanactiviteiten waarvoor afgeweken wordt van het geldende omgevingsplan (artikel 5.21, lid 2 onder b Omgevingswet).
Met deze regeling wordt voldaan aan afspraken die met het Rijk zijn gemaakt over grootschalige detailhandel met regionale effecten, gelet op de mogelijke gevolgen die dat soort vestigingen kunnen hebben voor het voorzieningenniveau in binnensteden.
HHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Provinciaal belang
Het provinciale beleid voor werklocaties ligt vast in de Omgevingsvisie Overijssel. Als ambitie bij het thema 'economie en vestigingsklimaat' hebben wij uitgesproken dat wij streven naar een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijk randvoorwaarde daarbij is dat er in Overijssel vitale werklocaties beschikbaar moeten zijn die zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven. Aan de andere kant geldt dat wij ook streven naar zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Een belangrijke duurzaamheidsambitie is het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Onnodig ruimtebeslag moet worden tegengegaan.
Ons beleid is gericht op de ontwikkeling van vitale werklocaties die zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten op de veranderende vraag van het bedrijfsleven. Wijzigingen in wensen en eisen van het bedrijfsleven zullen in de eerste plaats binnen het bestaande aanbod aan werklocaties moeten worden opgevangen. Voor zover vanuit het bestaande aanbod - ook met herstructureringen - niet in de behoefte aan werklocaties kan worden voorzien, is er ruimte voor de uitbreiding van werklocaties. Daarbij geldt het principe van concentratie van stedelijke functies.
Het is van provinciaal belang dat vraag naar en aanbod van bedrijventerrein in ieder geval op het niveau van de regio in balans zijn. Teveel aanbod leidt tot onnodig ruimtebeslag en leegstand en kan de realisatie van bedrijventerrein verlammen. Te weinig aanbod leidt ertoe dat niet kan worden voorzien in de behoefte aan vitale werklocatie die kwalitatief en kwantitatief aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven.
Om vraag en aanbod zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar te laten aansluiten, is een zorgvuldige planning en regulering van nieuwe bedrijventerreinen en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen noodzakelijk. Daarom stuurt de provincie op regionale programmering van bedrijventerreinen waarmee wordt voorzien in de actuele behoefte aan bedrijventerreinen, zowel lokaal als in de regio.
Lokale behoefte
Voor het vaststellen van de behoefte van een gemeente aan nieuw bedrijventerrein is het principe van concentratie van stedelijke , zoals vastgelegd in Artikel 4.4 van deze verordening, uitgangspunt. Daarin is vastgelegd dat gemeenten in principe alleen voorzien in de lokale behoefte aan bedrijventerrein. Alleen de stedelijke netwerken mogen voorzien in een (boven)regionale behoefte. Voor de streekcentra geldt dat zij mogen voorzien in een regionale behoefte, voor zover dit past binnen de regionale programmering van de regio.
In het kader van het principe van concentratie van stedelijke functies hebben wij de mogelijkheid opengehouden dat gemeenten in goed onderling overleg besluiten om (een deel van) de (bovenregionale) behoefte van de ene gemeente te laten invullen door een andere gemeente. Dit maakt onderdeel uit van de regionale programmering en wordt vastgelegd in de afspraken bedrijventerreinen met de gemeenten.
Actueel onderzoek bedrijventerreinen
De ontwikkelingen in de markt voor bedrijventerreinen zijn alleen beperkt te voorzien. Economische ontwikkelingen verlopen vaak anders dan eerder verwacht. Ook kan er sprake zijn van veranderende wensen vanuit het bedrijfsleven waardoor het bestaande aanbod niet meer voldoet. Om te kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen, is het van belang om prognoses en planningen regelmatig bij te kunnen spelen. Daarom wordt in de provinciale sturing op de programmering van bedrijventerreinen zo'n groot gewicht gehecht aan onderbouwing op basis van actueel onderzoek naar de behoefte aan bedrijventerreinen in gemeenten.
Het actueel onderzoek bedrijventerreinen is gebaseerd op de regionale behoefte bedrijventerreinen, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens. Het actueel onderzoek bedrijventerreinen moet ten minste eens in de 2 jaar worden geactualiseerd. Hierdoor is verzekerd dat het onderzoek inderdaad actueel is op het moment dat in de onderbouwing van een herziening van het omgevingsplan daarnaar wordt verwezen. In overleg met de Overijsselse gemeenten is de houdbaarheid van het onderzoek bedrijventerreinen gesteld op 2 jaar. Onderzoeken die ouder zijn dan 2 jaar kunnen niet zondermeer dienen als onderbouwing van omgevingsplannen die voorzien in nieuw bedrijventerrein.
Om te kunnen bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om de bestaande voorraad aan bedrijventerrein uit te breiden, moet nadrukkelijk gekeken worden naar het bestaande aanbod, de mogelijkheden van herstructurering en transformatie en de kwalitatieve invulling (segmenten, niches, enz.).
Voor actualisering van de afspraken bedrijventerreinen wordt in Overijssel een methodiek gebruikt, waarbij met meerdere scenario's wordt gerekend. Daarbij sluiten we aan op de methodiek die wordt gehanteerd in de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) van Centraal Planbureau.
Uitgangspunt voor de ramingen zijn de scenario's die door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) worden gehanteerd in de Toekomstverkenningen Welvaart en Leefomgeving (WLO-scenario's). Daarnaast kunnen ook het scenario's van het Economisch Instituut voor de bouw (EIB) worden gehanteerd.
Voor het proces van regionale afstemming is het belangrijk dat de wijze waarop de behoefte aan nieuw bedrijventerrein wordt vastgesteld, consistent is. In een delegatiebesluit hebben Provinciale Staten bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere eisen kunnen stellen waaraan het actueel onderzoek bedrijventerreinen waarmee gemeenten de verplichte onderbouwing van de behoefte moeten leveren, moet voldoen.
Regionale afstemming
Omdat de markt van vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen niet ophoudt bij de gemeentegrens, is regionale afstemming noodzakelijk. Het lokale aanbod aan bedrijventerrein maakt onderdeel uit van het regionale aanbod. Bij de onderbouwing van de behoefte zal daarom ook duidelijk gemaakt moeten worden hoe het aanbod zich verhoudt tot het aanbod in de regio. Dit vraagt om afstemming met andere gemeenten in de regio.
In regionale afstemming kan bepaald worden of de beoogde ontwikkeling van bedrijventerrein voorziet in een actuele (regionale) behoefte. Ook kan de regionale afstemming inzicht bieden in locaties die elders in de regio binnen bestaand bebouwd gebied eventueel beschikbaar zijn of gemaakt kunnen worden om in de behoefte aan bedrijventerrein te voorzien.
De regeling in Artikel 4.23 gaat er vanuit dat gemeenten de bedrijventerreinenprogrammering in hun gemeenten vaststellen op basis van regionale afstemming. De provincie faciliteert het proces van regionale afstemming door het organiseren van overleggen in de regio.
Onderwerpen die daarin aan de orde komen zijn onder meer:
Analyse van vraag en aanbod (kwantitatief en kwalitatief);
Uitbreidingsvraag voor de komende 10 jaar;
Strategie doelrealisatie (ambities en uitgangspunten);
Zuinig zijn met toevoegen van nieuwe hectares bedrijventerrein;
Afname harde plancapaciteit (schrappen of tijdelijk uit de markt halen)Maatregelen per gemeente;
Flexibiliteit, monitoring en afspraken over eventuele aanpassing van de afspraken.
Met welke gemeenten regionale afstemming gezocht moet worden hangt af van de mogelijkheden die geboden worden. Voor de definitie van regio is uitgegaan van de werking van de markt voor bedrijventerreinen. De regio reikt zover als met de geboden mogelijkheden een samenhangende markt wordt bediend. In het kader van het proces van regionale afstemming wordt hiervoor de term 'planrelevante gemeenten' gebruikt.
De provincie Overijssel faciliteert het regionale afstemmingsoverleg in de vorm van regionale programmeringstrajecten binnen de regio's Twente en West-Overijssel. Voor Deventer geldt dat aangesloten wordt op het regionale programmeringstraject dat voor de Cleantech regio (Deventer) wordt aangestuurd vanuit de provincie Gelderland, maar dat de afspraken worden vastgelegd in de programmeringsdocumenten van de regio West-Overijssel.
Ladder voor Duurzame verstedelijking
In 2012 is de Ladder voor Duurzame verstedelijking in werking getreden. In artikel 5.129g van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving heeft het Rijk een motiveringseis opgenomen die gericht is op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder voor Duurzame verstedelijking gaat uit van regionale afstemming en is daarmee een instrument om overprogrammering tegen te gaan.
De provinciale sturing op de bedrijventerreinenprogrammering geeft invulling aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Daarmee kan worden onderbouwd dat de aanleg van nieuw bedrijventerrein voorziet in een actuele behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale afstemming zoals die door de provincie gefaciliteerd wordt stelt gemeenten in staat om de onderbouwing te leveren voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De sturing op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik krijgt in de Omgevingsverordening invulling met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 4.5). Daarin is vastgelegd dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen altijd eerst gezocht moet worden naar een geschikte of geschikt te maken locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Pas als aannemelijk is dat er binnen stedelijk gebied geen ruimte te vinden is, kan er een claim gelegd worden op de Groene Omgeving. Voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving geldt een vergelijkbaar principe van 'inbreiding gaat voor uitbreiding' op grond waarvan eerst gekeken moet worden naar mogelijkheden om bestaande bebouwing en bestaande erven daarvoor te benutten.
Doel regeling
Deze paragraaf heeft tot doel om de afspraken die gemeenten maken in het kader van de regionale programmeringstrajecten bedrijventerreinen juridisch te borgen. De regeling is zo opgezet dat gemeenten die de programmeringsafspraken hebben getekend, die kunnen gebruiken als onderbouwing van de behoefte aan nieuw bedrijventerrein. Daarbij geldt de voorwaarde dat de capaciteit die in omgevingsplannen wordt geboden moet passen binnen de gemaakte afspraken. Dit geldt ook voor het onderdeel waarin de opdracht staat om overcapaciteit aan bedrijventerreinen binnen een bepaalde termijn te schrappen. Die opdracht geldt niet voor omgevingsplannen die passen binnen de gemaakte afspraken. De regeling in de Omgevingsverordening volgt wat in de afspraken bedrijventerreinen die met gemeenten zijn gemaakt, is vastgelegd. De regeling stelt geen extra eisen aan omgevingsplannen die passen binnen de gemaakte afspraken.
De regeling biedt zo een vangnet aan de regio en voorkomt dat gemeenten die de afspraken niet hebben getekend of zich daar niet aan houden, de balans tussen vraag en aanbod kunnen verstoren waarop de regionale programmering is gericht.
Nieuwe bedrijventerreinen
Deze paragraaf bevat instructieregels voor omgevingsplannen die voorzien in de aanleg van nieuw bedrijventerrein.
Onder 'nieuwe bedrijventerreinen' wordt elke locatie verstaan die ontwikkeld wordt voor de vestiging van bedrijven en de bij die bedrijven behorende kantoren. Dit is in de Omgevingsverordening zo gespecificeerd dat wij voor deze regeling onder 'nieuw bedrijventerrein' werklocaties verstaan voor bedrijven en behorende kantoren waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven. Deze definitie zorgt ervoor dat in situaties van overprogrammering ingegrepen kan op geldende omgevingsplannen waarin capaciteit aan bedrijventerrein aanwezig is die nog niet benut is.
Werklocaties met zelfstandige kantoren worden apart gedefinieerd, omdat hierop een iets andere sturing van toepassing is.
Afspraken bedrijventerreinen
De provincie faciliteert het proces van regionale afstemming over bedrijventerreinen. Dit proces is erop gericht om afspraken te maken tussen gemeenten en de provincie. Daarin wordt concreet gemaakt wat er binnen de looptijd van de afspraken mogelijk en gewenst is om te voorzien in de regionale behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen. De afspraken hebben een looptijd van 5 jaar, maar kunnen tussentijds geactualiseerd worden als daar aanleiding toe bestaat (bijvoorbeeld als er meer uitgegeven is dan op basis van prognoses was voorzien).
De afspraken bedrijventerreinen bieden gemeenten in de regio de zekerheid dat de ontwikkelingen die daarin zijn opgenomen in principe doorgang kunnen vinden. Daarmee kan onderbouwd worden dat de ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid. Ook kan daarmee de onderbouwing geleverd kan worden voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In Artikel 4.23 is het principe vastgelegd dat plannen voor nieuw bedrijventerrein die passen binnen geldende afspraken daarmee onderbouwd zijn op de eis dat ze moeten voorzien in de actuele behoefte aan bedrijventerreinen.
Een zorgvuldige regionale afstemming die zijn vertaling krijgt in afspraken bedrijventerreinen is aanleiding om mee te werken aan een hoger percentage dat als bedrijventerreinencapaciteit in omgevingsplannen kan worden vastgelegd. Daarbij stellen wij het maximum aan de capaciteit aan nieuw bedrijventerrein dat kan worden vastgelegd in omgevingsplannen voor gemeenten waarmee afspraken bedrijventerreinen zijn gemaakt op 100%. Reden om uit te gaan van een hoger percentage is het feit dat door regionale afstemming er meer zicht is op ontwikkelingen in de regio die voor een individuele gemeente van invloed kan zijn op vraag en aanbod op de bedrijventerreinenmarkt. Daardoor is er minder risico op een situatie waarin er eerst capaciteit geschrapt moet worden, voordat medewerking verleend kan worden aan niet voorziene ontwikkelingen.
In de afspraken bedrijventerreinen kan worden vastgelegd dat voor gronden met een bedrijfsbestemming een 'ijskastconstructie ' wordt toegepast (zie hierna onder Herstel balans vraag en aanbod). Omdat met deze 'ijskastconstructie' juridisch hard verzekerd is dat deze gronden feitelijk niet beschikbaar zijn voor de markt en daardoor ook niet verstorend zijn voor ontwikkelingen elders in de regio, telt deze plancapaciteit niet mee voor het bepalen van de 100%-norm die geldt voor gemeenten die de afspraken bedrijventerreinen tekenen.
Verhouding tussen actueel onderzoek bedrijventerreinen en afspraken bedrijventerreinen
In het kader van de regionale programmering bedrijventerreinen stellen gemeenten in onderlinge afstemming vast wat de actuele behoefte aan bedrijventerreinen is, om vervolgens te bepalen welk aanbod daarvoor nodig. Daarmee is de onderbouwing van de actuele behoefte bedrijventerreinen geleverd voor die gemeenten waarmee wij bestuurlijke afspraken hebben gemaakt over de (her)programmering van het aanbod aan bedrijventerreinen.
Voor de gemeenten die de afspraken bedrijventerreinen hebben getekend geldt dat wij er vanuit gaan dat de actuele behoefte is aangetoond met de prognoses die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Daarbij geldt natuurlijk wel dat de capaciteit die in het omgevingsplan wordt geboden moet passen binnen de gemaakte afspraken.
Voor gemeenten die de afspraken niet hebben getekend of die zich niet aan de afspraken houden, gelden de eisen van Artikel 4.24. Zij moeten zelf een onderbouwing leveren en zelf de afstemming doen met gemeenten in de regio en kunnen zich niet beroepen op de regionale programmering en de afspraken die de andere gemeenten hebben gemaakt.
Geen afspraken bedrijventerreinen
Het kan zijn dat gemeenten geen afspraken bedrijventerreinen met ons willen maken en dus niet de gemeentelijke consequenties van het traject van regionale programmering voor hun rekening nemen. Omdat van de capaciteit aan nieuw bedrijventerrein zoals deze gemeenten in hun omgevingsplannen mogelijk maken niet op voorhand kan worden aangenomen dat die past binnen de regionale programmering, zullen die gemeenten deze onderbouwing moeten leveren op het niveau van het omgevingsplan.
Gemeenten die de afspraken bedrijventerreinen niet hebben getekend of zich niet aan de afspraken houden, zullen zelf de onderbouwing moeten leveren als zij nieuw bedrijventerrein willen ontwikkelen. Zij kunnen zich niet beroepen op de afspraken bedrijventerreinen, maar zullen zelf de behoefte aan nieuw bedrijventerrein moeten aantonen met actueel onderzoek bedrijventerreinen (Artikel 4.24). Met deze eis wordt bereikt dat het aanbod aan bedrijventerrein ook in deze gemeenten aansluit op de actuele behoefte en wordt lokale en regionale overprogrammering tegengegaan.
Om te voorkomen dat hun plannen negatieve effecten hebben op andere plannen voor nieuwe bedrijventerreinen in de regio (omdat bij overprogrammering in de regio de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking niet geleverd kan worden), zal de gemeente over het specifieke omgevingsplan de afstemming met de regio moeten zoeken. De afstemming met de regio moet blijken uit schriftelijke instemming van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen de regio en van Gedeputeerde Staten op het moment van vaststelling van het omgevingsplan of het afgeven van de omgevingsvergunning waarmee van het geldende omgevingsplan wordt afgeweken. Aangezien de behoefte 2 jaarlijks wordt geactualiseerd, is instemming eveneens gedurende 2 jaar geldig.
Van buurgemeenten die tot de regio van de gemeente gerekend moeten worden, maar die buiten Overijssel zijn gelegen, kan niet altijd verwacht worden dat zij meewerken aan het systeem van regionale programmering waarop de provincie Overijssel stuurt. Daarom is in Artikel 4.24 voorzien in een afwijkende regeling voor het verkrijgen van instemming van gemeenten uit de regio die buiten Overijssel zijn gelegen. Voor die gemeenten geldt niet de eis van instemming, maar moet wel aangetoond worden dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
In het geval dat gemeenten uit de regio hun instemming weigeren, kan de gemeente Gedeputeerde Staten vragen om vervangende instemming. Daarbij is bepaald dat voor Gedeputeerde Staten in een dergelijke situatie de regionale behoefte bedrijventerreinen als toetsingskader geldt. De regionale behoefte bedrijventerreinen is de door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nieuw bedrijventerrein is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
Voor gemeenten de afspraken bedrijventerreinen wel hebben getekend geldt de eis niet dat ze moeten afstemmen op het niveau van het omgevingsplan dat voorziet in nieuw bedrijventerrein. Zij kunnen volstaan met de toelichting in het omgevingsplan dat de capaciteit aan nieuw bedrijventerrein die daarmee geboden wordt, past binnen de gemaakte afspraken.
Flexibel inspelen op nieuwe ontwikkelingen
Hiervoor is aangegeven dat de behoefte aan bedrijventerrein voortdurend wijzigt en dat het van belang is om daarop flexibel in te spelen. Daarom is bepaald dat het onderzoek naar de behoefte aan bedrijventerreinen regelmatig geactualiseerd moet worden.
Om flexibel te kunnen inspelen op veranderende behoeften hanteert de provincie voor gemeenten die de afspraken bedrijventerreinen niet hebben getekend of zich daar niet aan houden, als uitgangspunt dat in omgevingsplannen maximaal 80% van de behoefte aan bedrijventerrein mag worden vastgelegd. Daarbij gaat het zowel om rechtstreekse bouwtitels als om bedrijventerreinen die na vaststelling van een uitwerkings- of wijzigingsplan gerealiseerd kunnen worden. De 20% die niet op voorhand is geprogrammeerd in geldende omgevingsplannen kan gebruikt worden om in de gemeente of binnen de regio medewerking te verlenen aan nieuwe initiatieven die niet konden worden voorzien. Gedacht kan worden aan panden die leeg komen te staan of inbreidingslocaties die door sloop vrijkomen en die zich goed lenen voor een bedrijfsfunctie. Wanneer de actuele behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen volledig (100%) is belegd in geldende omgevingsplannen, zal eerst capaciteit elders moet worden geschrapt voordat meegewerkt kan worden aan een nieuw initiatief.
Afwijking van afspraken bedrijventerreinen
Het kan zijn dat een gemeente die wel de afspraken bedrijventerreinen heeft getekend, een plan in procedure wil brengen die niet past binnen de gemaakte afspraken. De koninklijke weg is dan om het voorstel te doen aan de regio om de gemaakte afspraken te herzien. Het is ook mogelijk om op het niveau van het omgevingsplan de afstemming met de regio te zoeken. In dat geval is de regeling in Artikel 4.25 van toepassing. De gemeente die wil afwijken van de geldende afspraken bedrijventerrein, zal op het niveau van het omgevingsplan de onderbouwing moeten leveren dat daarmee wordt voorzien in een actuele behoefte. Ook zal de gemeente daarop de instemming moeten verwerven van de gemeenten in de regio en van Gedeputeerde Staten.
Herstel balans vraag en aanbod
De afspraken bedrijventerreinen worden gebruikt om waar sprake is van een overaanbod aan capaciteit aan nieuw bedrijventerrein vraag en aanbod weer in balans te brengen door het schrappen van bestemde, maar onbenutte mogelijkheden in omgevingspannen. In het kader van de afspraken bedrijventerreinen wordt het tempo bepaald waarin capaciteit moet worden geschrapt.
Wanneer op basis van onderzoek aangenomen moet worden dat vraag en aanbod weliswaar voor een bepaalde termijn uit balans zullen zijn, maar dat op termijn er wel behoefte zal zijn aan bestemde, maar tot dusver niet benutte plancapaciteit, dan kan afgesproken worden dat de capaciteit tijdelijk uit de markt kan worden genomen ('in de ijskast zetten'). Om de regio de zekerheid te bieden dat de plancapaciteit dan ook bij een toets aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking niet meetelt als beschikbaar aanbod, moet de constructie waarmee de plancapaciteit 'in de ijskast' wordt gezet voldoende juridische hardheid hebben. Daar waar in het kader van de afspraken bedrijventerreinen is vastgelegd dat plancapaciteit 'in de ijskast' mag worden gezet, geldt op grond van de verordening geen plicht tot schrappen.
Het schrappen van bestemmingen kan grote financiële gevolgen hebben voor de gemeente doordat grondexploitaties moeten worden aangepast. Ook kan het schrappen van ontwikkelingsmogelijkheden leiden tot planschadeclaims van derden.
Gemeenten die plancapaciteit schrappen zullen voorzienbaarheid moeten creëren. Voor het voorzienbaar maken van het schrappen van geldende capaciteit in omgevingsplannen is in het algemeen een termijn van 2 jaar ruim voldoende. Eigenaren en andere belanghebbenden van de gronden hebben binnen deze termijn nog de gelegenheid om de geldende toedeling aan locaties van de functie bedrijventerrein te realiseren.
Schrappen en afspraken bedrijventerrein
Voor gemeenten die de afspraken bedrijventerreinen hebben getekend gelden de afspraken die daarin gemaakt zijn over het tijdelijk uit de markt nemen of het schrappen van onbenutte plancapaciteit.
In het kader van de afspraken bedrijventerreinen kan voor het schrappen van overcapaciteit een langere termijn worden vastgelegd dan de 2 jaar die geldt voor gemeenten die de afspraken niet hebben getekend. De plicht die gemeenten aangaan in het kader van de afspraken bedrijventerreinen bieden de regio en de provincie de zekerheid dat de balans tussen vraag en aanbod binnen een redelijke termijn wordt hersteld.
Gemeenten die op basis van de afspraken bedrijventerreinen capaciteit moeten schrappen zullen op een vergelijkbare wijze als gemeenten die zich niet kunnen beroepen op afspraken bedrijventerreinen voorzienbaarheid moeten creëren
De opdracht om capaciteit te schrappen geldt niet voor mogelijkheden om nieuw bedrijventerrein te ontwikkelen die passen binnen geldende afspraken bedrijventerreinen. Daarvoor geldt immers dat op grond van Artikel 4.23 de behoefte aan nieuw bedrijventerrein geacht mag worden te zijn aangetoond.
Schrappen als geen afspraken bedrijventerrein
Voor gemeenten die de afspraken bedrijventerreinen niet hebben getekend, is in de Omgevingsverordening de opdracht vastgelegd om bestemde en tot dusver onbenutte mogelijkheden voor de realisatie van bedrijventerrein te schrappen waarvan op basis van actueel onderzoek bedrijventerreinen moet worden aangenomen dat daaraan de komende jaren geen behoefte meer bestaat. Dit geldt voor zowel rechtstreekse bouwtitels als voor bevoegdheden die aan het college van burgemeester en wethouders zijn toegekend om het omgevingsplan aan te passen en die het realiseren van nieuw bedrijventerrein mogelijk maken.
De stappen die op grond van Artikel 4.26 moeten worden gezet om te komen tot het daadwerkelijk schrappen van plancapaciteit, gelden dus alleen voor gemeenten die de afspraken bedrijventerreinen niet hebben getekend of zich daar niet aan houden.
Voor het schrappen van overcapaciteit geldt een termijn van 2,5 jaar. Die termijn gaat lopen als op basis van actueel onderzoek bedrijventerreinen is vastgesteld welke concrete mogelijkheden moeten worden geschrapt om de balans tussen vraag en aanbod te herstellen. Het besluit waarin de raad aangeeft welke locaties geschrapt worden, moet binnen 6 maanden na de vaststelling van het actueel onderzoek bedrijventerreinen genomen worden. Daarna heeft de gemeente dan nog 2 jaar de tijd om de overcapaciteit daadwerkelijk te schrappen.
De Omgevingsverordening biedt met de opdracht om overcapaciteit te schrappen aan de ene kant een vangnet voor het geval gemeenten niet willen meewerken aan het maken van afspraken bedrijventerreinen. Aan de andere kant biedt de opdracht gemeenten juridische rugdekking als het schrappen van capaciteit betekent dat inspanningsverplichtingen die eerder zijn aangegaan met derden niet nagekomen kunnen worden. Voor de werking van deze instructieregel om overcapaciteit te schappen is het van belang dat het actueel onderzoek bedrijventerreinen ook daadwerkelijk regelmatig (eens in de 2 jaar) wordt geactualiseerd.
Voor het geval een gemeente daarin in gebreke blijft, is in de Omgevingsverordening de mogelijkheid opgenomen dat Gedeputeerde Staten voor de gemeente het actueel onderzoek bedrijventerreinen vaststelt dat vervolgens het vertrekpunt is voor het bepalen van eventuele overcapaciteit in de gemeente.
Kantoren
Provinciaal belang
Dit onderdeel van de verordening bevat regels voor omgevingsplannen die voorzien in aanleg van nieuwe zelfstandige kantoren en kantorenlocaties. Onder nieuwe kantoren(locaties) wordt elke locatie verstaan die ontwikkeld wordt voor de vestiging van zelfstandige kantoren. Het provinciale beleid daarvoor ligt vast in de Omgevingsvisie Overijssel. Ons beleid richt zich op zelfstandige kantoorruimte, en dus niet op ondergeschikte kantoorruimte die binnen woningen is gerealiseerd voor aan huis-gebonden-beroepen.
In de Omgevingsvisie is het provinciale belang beschreven van zorgvuldige planning en regulering van nieuwe kantoren(locaties). Het beleid heeft als uitgangspunt dat er geen bouw van nieuwe zelfstandige kantoren en aanleg van nieuwe kantorenlocaties mag plaatsvinden als in bestaande gebouwen en op bestaande locaties nog voldoende ruimte beschikbaar is of naar verwachting door optimalisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden en herstructurering beschikbaar zal komen. De Omgevingsverordening stuurt met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 4.27) op de afweging of uitbreiding van het bestaand bebouwde gebied nodig is of dat de opgave ook door middel van inbreiding gerealiseerd kan worden. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik werken te grof om de problemen van overaanbod van kantoren aan te pakken. Transitieprocessen binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij bestaande locaties of bestaande gebouwen benut worden voor het realiseren van nieuwe kantoorruimte, kan ertoe leiden dat het overaanbod nog verder vergroot wordt. Daarom is het nodig om in aanvulling op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik nadrukkelijk te sturen op de programmering van het kantorenaanbod binnen het bestaand stedelijk gebied.
Op de kantorenmarkt is sprake van een omvangrijke leegstand, die ver uitgaat boven een acceptabele frictieleegstand. Om een verdere leegstand van kantoren te voorkomen acht de provincie een heroriëntatie op voorgenomen of al geplande uitbreiding (in plaats, kwaliteit en tijd) op zijn plaats. Uitgangspunt is dat er geen nieuwe plannen worden ontwikkeld tenzij de behoefte daaraan kan worden aangetoond aan de hand van een ruimtelijk-economische onderbouwing. Deze onderbouwing bestaat bij voorkeur uit een actueel behoefteonderzoek kantoren.
In verband met de situatie op de kantorenmarkt waar al sprake is van een overaanbod is gekozen voor een formulering met een verbod om omgevingsplannen vast te stellen of met een omgevingsvergunning daarvan af te wijken als daarmee wordt voorzien in de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoorruimte. Op dit verbod wordt een uitzondering gemaakt voor die gevallen waarin met een ruimtelijk-economische onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een actuele behoefte waarin in redelijkheid niet kan worden voorzien vanuit de bestaande capaciteit aan kantoorruimte.
Onder totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoorruimte wordt ook de verbouw van bestaande panden gerekend die tot dan een andere functie hebben. Artikel 4.27 vormt daarmee een aanscherping van de algemeen geldende principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Wij verwachten van gemeenten dat zij in de ruimtelijk-economische onderbouwing hebben afgewogen en kunnen aantonen dat in de gesignaleerde behoefte kwalitatief alleen op een nieuwe locatie kan worden voorzien. Daarbij moet zijn nagegaan of met renovatie en opwaardering van bestaand aanbod en van andere redelijkerwijs in aanmerking komende gebouwen (bijvoorbeeld. leegkomende scholen en ander maatschappelijk vastgoed) niet de vereiste kwaliteit geleverd kon worden. Verder moet er zicht zijn op de invulling die wordt gegeven aan de leegstand die mogelijk ontstaat door nieuw aanbod. De onderbouwing moet dus zicht bieden op reële mogelijkheden van functieverandering of eventueel sloop van langdurig leegstaande kantoorpanden, of zicht op andere wijzen van onttrekking aan de voorraad zonder dat er ernstige effecten op de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van gebieden optreden. Van belang is om daarbij ook ontwikkelingen in de richting van nieuwe werklandschappen en woon-werklandschappen in de beschouwingen te betrekken. Dit sluit aan op het pleidooi om het palet aan woon-, werk- en voorzieningenmilieus te verbreden.
Omdat bij het ontwikkelen van nieuwe kantoren het risico op een vergroting van de leegstand groot is, is het van belang dat de ruimtelijk-economische onderbouwing in goed overleg en samenwerking met marktpartijen wordt voorbereid.
Omdat kantorenmarkten zich tot over gemeentegrenzen uitstrekken en de bouw van nieuwe kantoorruimte in de ene gemeente gevolgen kan hebben voor vraag en aanbod in de andere gemeente (zoals nog meer leegstand), stellen wij de eis dat buurgemeenten en het college van Gedeputeerde Staten moeten instemmen met de conclusie dat er inderdaad behoefte is aan extra kantoorruimte zoals voorzien in het omgevingsplan.
Waar de ruimtelijk-economische onderbouwing wordt geleverd in de vorm van een kantorenvisievisie, wijzen wij er op dat de provincie geen rechtstreekse eisen stelt deze beleidsdocumenten, maar wel aan de actuele onderbouwing van omgevingsplannen die voorzien in nieuwe kantoren(locaties).
Ruimtelijk-economische onderbouwing kantoren
De ruimtelijk-economische onderbouwing wordt voorgelegd aan Gedeputeerde Staten voor afstemming op de provinciale visie op de ontwikkeling van de kantorenmarkt. Ook hier geldt dat afstemming betekent dat provincie en gemeente tot overeenstemming moeten komen over die onderdelen van de onderbouwing die het provinciaal belang raken.
De inhoud en de diepgang van deze onderbouwing wordt bepaald door de omvang van de kantorenmarkt en leegstandsproblematiek. In andere gemeenten dan gemeenten met een regionale kantorenmarkt met leegstandsproblematiek kan waarschijnlijk worden volstaan met een meer bescheiden document dat is toegespitst op de lokale situatie.
Een ruimtelijk-economische onderbouwing zal in ieder geval moeten ingaan op de hieronder genoemde aspecten:
Een inventarisatie van aard en omvang van bestaande kantoren en kantorenlocaties en inzicht in de eventuele leegstand van deze kantoren en kantorencomplexen;
De mogelijkheden voor herstructurering van bestaande kantoren en andere gebouwencomplexen die zich mogelijk lenen voor kantorenontwikkeling of mengvormen van woon-, werk- en andere voorzieningen;
Een confrontatie van vraag en aanbod waarbij wordt aangegeven hoe de plannen aansluiten op de marktbehoefte, prioritaire kantorenlocaties en welke eisen aan duurzaamheid en flexibel gebruik worden gesteld;
De betrokkenheid van marktpartijen.
Kantorenvisie
De kantorenvisie wordt voorgelegd aan Gedeputeerde Staten voor afstemming op de provinciale visie op de ontwikkeling van de kantorenmarkt. Ook hier geldt dat afstemming betekent dat provincie en gemeente tot overeenstemming moeten komen over die onderdelen van de kantorenvisie die het provinciaal belang raken.
Een kantorenvisie zal daartoe in ieder geval moeten ingaan op de volgende aspecten:
een inventarisatie van aard en omvang van bestaande kantoren en kantorenlocaties en de daarin gevestigde bedrijven;
voor de regionale kantorenmarkt in de stedelijke netwerken verdient het aanbeveling daarbij onderscheid te maken in
- centrumlocaties (stadscentrum en stationsomgeving),
- (meer perifere) kantorenlocaties en
- overige kantoren;
een overzicht van de geldende plannen en plannen die in voorbereiding zijn voor kantoren en kantorenlocaties, met informatie over initiatiefnemer en de hardheid van de plannen;
het hieruit resulterende aanbod, direct en op termijn, aan kantoorruimte;
inzicht in de eventuele leegstand van kantoren en kantorencomplexen in totaliteit, per marktsegment en de ontwikkeling van de leegstand;
inzicht in de actuele en potentiële vraag naar kantoorruimte en de verwachte invloed daarvan op de leegstand;
een confrontatie van vraag en aanbod waarbij wordt aangegeven hoe de plannen aansluiten op de marktbehoefte en welke eisen aan duurzaamheid en flexibel gebruik worden gesteld;
een visie op de plannen en mogelijkheden voor herstructurering van bestaande kantoren en andere gebouwencomplexen die zich mogelijk lenen voor kantorenontwikkeling of mengvormen van woon-, werk- en andere voorzieningen;
de mogelijkheden om de vestigingsvraag in één van de samenwerkende gemeenten in een of meer van de andere samenwerkende gemeenten te accommoderen;
verwachte kwalitatieve en kwantitatieve vraagontwikkeling waarbij nadrukkelijk de verwachte of voorzienbare ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de verwachte of voorzienbare demografische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de werkgelegenheid in kantoren worden betrokken;
de betrokkenheid van marktpartijen bij de uitvoering van de kantorenvisie.
De hierboven genoemde aspecten zijn vooral gericht op de kantorenvisies van gemeenten waar sprake is van een regionale kantorenmarkt met leegstandsproblematiek. De inhoud en de diepgang van een kantorenvisie wordt bepaald door de omvang van de kantorenmarkt en leegstandsproblematiek. In andere gemeenten kan waarschijnlijk worden volstaan met een meer bescheiden document dat is toegespitst op de lokale situatie.
IIII
Na sectie 4.5.3 worden drie secties ingevoegd, luidende:
Provinciaal belang
In Overijssel is het aanbod van bedrijventerrein waarop activiteiten in de hogere milieucategorieën zijn toegestaan relatief beperkt. Dit aanbod staat onder druk door transformatie en herstructurering. Door het toevoegen van milieugevoelige functies op of in de nabijheid van bedrijventerrein waar tot dan activiteiten waren toegestaan in de hogere milieucategorieën, wordt de milieugebruiksruimte voor dit type bedrijvigheid steeds verder ingeperkt.
De ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein voor bedrijvigheid in de hogere milieucategorieën is een complexe opgave. Een vervangende locatie voor een bestaand bedrijventerrein in de hogere milieucategorieën dat getransformeerd wordt ten behoeve van andere stedelijke functies, is daardoor niet eenvoudig te realiseren. Het is daarom belangrijk om zuinig te zijn op bestaande bedrijventerreinen die in de behoefte kunnen voorzien aan locaties waar hogere milieucategorieën zijn toegestaan. Een van de redenen waarom we sturen op behoud van bestaande bedrijventerreinen met hogere milieucategorieën (3, 4, 5) is dat we dit type bedrijventerrein nodig hebben voor de transitie naar een circulaire economie en de energietransitie.
Het past bij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik dat we inzetten op het behoud van het bestaande areaal aan werklocaties en van de geldende milieucategorieën. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik betekent dat bij vraag naar bedrijventerrein dat geschikt is voor hogere milieucategorieën, altijd eerst gekeken wordt naar mogelijkheden om bestaand bedrijventerrein daarvoor te benutten, bijvoorbeeld door herstructurering. Het blijft bij het toepassen van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik overigens mogelijk om het bestaand bebouwd gebied uit te breiden met nieuw bedrijventerrein, als inbreiding in redelijkheid niet mogelijk is.
Milieuzonering
Het onderscheid in lagere en hogere milieucategorieën is gebaseerd op de VNG-handreiking ‘Activiteiten en milieuzonering’ (2024). Die handreiking vervangt de eerdere VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009. De handreiking ‘Activiteiten en milieuzonering’ ondersteunt de uitvoeringspraktijk bij keuzes over de toelaatbaarheid en inpassing van milieuhinderlijke activiteiten onder de Omgevingswet. Het basisprincipe is nog steeds functiescheiding (waar nodig) en inwaartse zonering ten opzichte van milieugevoelige functies. In de nieuwe handreiking wordt gewerkt met zones met oplopende beschikbare milieugebruiksruimte per activiteit.
Handhaven aanwezige milieugebruiksruimte op bedrijventerreinen
De instructieregel bedrijventerreinen en milieuzonering verplicht gemeenten om de bestaande ruimte op bedrijventerreinen voor bedrijfsactiviteiten in de hogere milieucategorieën in principe te handhaven. Inperking van de bestaande milieugebruiksruimte op dit type bedrijventerrein is alleen toegestaan als zich op of in de nabijheid van het bedrijventerrein nieuwe ontwikkelingen aandienen die van groot openbaar en bovenlokaal belang zijn en waarvoor aannemelijk gemaakt is dat daarvoor geen reële alternatieven zijn. Dit is geformuleerd als een afwijkingsmogelijkheid onder voorwaarden en voorkomt dat ook gewenste transities op of in de nabijheid van dit type bedrijventerreinen getroffen worden door het verbod op inperking van milieugebruiksruimte in lid 1.
Daarbij tekenen we aan dat woningbouwlocaties en nieuwe bedrijventerreinen die bedoeld zijn voor lokale behoefte van bovenlokaal belang kunnen zijn, vanwege de bijdrage die deze locaties conform de programmeringsafspraken leveren aan het aanbod voor de regio. In dat geval kan dus ook een beroep gedaan op de uitzonderingsmogelijkheid in het tweede lid.
Provinciaal belang
We zien met name in onze binnenhavens kansen voor de transitie naar een circulaire economie. De toenemende vraag naar havengebruik, op- en overslag via water, vraagt sturing op huisvesting van watergebonden bedrijvigheid en een efficiënt gebruik van kadefaciliteiten in binnenhavens. We gaan zuinig om met de voorraad van watergebonden kavels door deze te behouden voor watergebonden bedrijven die daadwerkelijk gebruik maken van de kadefaciliteiten of anderszins afhankelijk zijn van de toegang tot oppervlaktewater.
Kadefaciliteiten
Locaties met geschikte kadefaciliteiten voor de industrie zijn schaars en het ontwikkelen van dit soort bedrijventerreinen is zowel lastig als kostbaar. Daarom is het belangrijk om de beschikbare ruimte in binnenhavens en kavels aan het water te behouden, te reserveren en optimaal te benutten voor watergebonden bedrijvigheid. In de gemiddelde binnenhaven wordt nu een groot deel van de kavels aan het water gebruikt door bedrijven die geen watergebonden activiteiten uitvoeren. Vaak zijn deze kavels wat betreft ligging, vorm, omvang, milieucategorie en bereikbaarheid, uitstekend geschikt voor watergebonden bedrijfsactiviteiten.
Reserveren watergebonden bedrijventerreinen voor watergebonden bedrijfsactiviteiten
Met de instructieregel ‘watergebonden bedrijventerreinen’ reserveren we locaties aan vaarwater die aangewezen zijn als ‘watergebonden bedrijventerreinen’ voor bedrijvigheid die ook daadwerkelijk gebruik maakt van de gebruiksmogelijkheid die de ligging aan water biedt. Deze instructieregel geldt niet alleen voor kavels die nog moeten worden uitgegeven, maar ook voor kavels die op dit moment in gebruik zijn bij bedrijven die geen watergebonden activiteiten uitvoeren. Voor die bedrijven geldt dat gemeenten in het omgevingsplan kunnen regelen dat op die locatie hun bedrijfsactiviteiten mogen blijven uitoefenen. Dit is geregeld in de afwijkingsmogelijkheid in lid 2 van de instructieregel. De regeling in het gemeentelijk omgevingsplan moet zo worden ingericht dat wanneer de niet-watergebonden bedrijvigheid op die locatie eindigt, het volgende bedrijf dat zich daar vestigt wel een watergebonden bedrijf moet zijn.
Provinciaal belang
We zien met name in onze binnenhavens kansen voor de transitie naar een circulaire economie. De toenemende vraag naar havengebruik, op- en overslag via water, vraagt sturing op huisvesting van watergebonden bedrijvigheid en een efficiënt gebruik van kadefaciliteiten in binnenhavens. We gaan zuinig om met de voorraad van watergebonden kavels door deze te behouden voor watergebonden bedrijven die daadwerkelijk gebruik maken van de kadefaciliteiten of anderszins afhankelijk zijn van de toegang tot oppervlaktewater.
Kadefaciliteiten
Locaties met geschikte kadefaciliteiten voor de industrie zijn schaars en het ontwikkelen van dit soort bedrijventerreinen is zowel lastig als kostbaar. Daarom is het belangrijk om de beschikbare ruimte in binnenhavens en kavels aan het water te behouden, te reserveren en optimaal te benutten voor watergebonden bedrijvigheid. In de gemiddelde binnenhaven wordt nu een groot deel van de kavels aan het water gebruikt door bedrijven die geen watergebonden activiteiten uitvoeren.. Vaak zijn deze kavels wat betreft ligging, vorm, omvang, milieucategorie en bereikbaarheid, uitstekend geschikt voor watergebonden bedrijfsactiviteiten.
Reserveren watergebonden bedrijventerreinen voor watergebonden bedrijfsactiviteiten
Met de instructieregel ‘watergebonden bedrijventerreinen’ reserveren we locaties aan vaarwater die aangewezen zijn als ‘watergebonden bedrijventerreinen’ voor bedrijvigheid die ook daadwerkelijk gebruik maakt van de gebruiksmogelijkheid die de ligging aan water biedt. Deze instructieregel geldt niet alleen voor kavels die nog moeten worden uitgegeven, maar ook voor kavels die op dit moment in gebruik zijn bij bedrijven die geen watergebonden activiteiten uitvoeren. Voor die bedrijven geldt dat gemeenten in het omgevingsplan kunnen regelen dat op die locatie hun bedrijfsactiviteiten mogen blijven uitoefenen. Dit is geregeld in de afwijkingsmogelijkheid in lid 2 van de instructieregel. De regeling in het gemeentelijk omgevingsplan moet zo worden ingericht dat wanneer de niet-watergebonden bedrijvigheid op die locatie eindigt, het volgende bedrijf dat zich daar vestigt wel een watergebonden bedrijf moet zijn.
JJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Geitenstop
In de Omgevingsverordening is een geitenstop opgenomen. De regeling in de Omgevingsverordening bouwt voort op het voorbereidingsbesluit dat op 28 september 2018 (PS/2018/748) door Provinciale Staten is genomen. Daarin is met onmiddellijke ingang een geitenstop ingesteld voor het hele grondgebied van de provincie. Met de vaststelling en inwerkingtreding van de regels in de Omgevingsverordening is het voorbereidingsbesluit van rechtswege vervallen.
De geitenstop bevriest de status quo op het moment van in werkingtreding van het voorbereidingsbesluit. De verwachting was dat de verbodsbepaling op nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen tot ongeveer midden 2020 zou gaan gelden. Het nader onderzoek naar het verband tussen geitenhouderijen en een groter aantal longontstekingen voor omwonenden heeft vertraging opgelopen. Als uit dit landelijk onderzoek oorzaken van de ziektelast door geitenhouderijen blijken en er zicht is op oplossingsgerichte maatregelen, dan wordt de provinciale geitenstop ingetrokken.
De regeling van de geitenstop bestaat uit een instructieregel voor omgevingsplannen en uit rechtstreekswerkende regels voor activiteiten. De instructieregel houdt in dat gemeenteraden de geitenstop moeten opnemen in hun omgevingsplannen. De rechtstreekswerkende regels zorgen ervoor dat tot het moment dat de geitenstop is opgenomen in gemeentelijke omgevingsplannen, er geen nieuwe vestigingen van geitenhouderijen of uitbreidingen van bestaande geitenhouderijen kunnen worden toegestaan.
Omdat de geitenstop bedoeld is als een tijdelijke maatregel uit voorzorg tegen gezondheidsrisico's, is het niet nodig dat de gemeenten op korte termijn overgaan tot aanpassing van het omgevingsplan. Daarom is de wettelijk termijn van één jaar om bestemmingsplannen aan het verbod aan te passen, verlengd tot 6 maart 2025
2027. Hiermee voorkomen wij onnodige administratieve lasten bij gemeenten.
Begripsbepaling geitenhouderij
Een 'geitenhouderij' is een specifieke vorm van 'veehouderij' die in gedefinieerd is als:
"Een inrichting, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van melkvee als bedoeld in artikel 1, onder kk van de Meststoffenwet."
De term 'geitenhouderij' wordt in de verordening niet anders bedoeld dan in het gangbare spraakgebruik. Daarom wordt deze vorm van veehouderij alleen nader gedefinieerd op het punt de schaal van de geitenhouderij. Het toevoegen van een begripsbepaling voor 'geitenhouderij' is nodig om de toepassing van het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding te beperken tot het bedrijfsmatig houden van geiten. Het op kleine schaal houden van geiten, zoals kinderboerderijen of hobbyboeren, valt niet onder deze begripsbepaling en daarmee dus ook niet onder het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding.
Voor het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden kan worden, zonder dat sprake is van het 'bedrijfsmatig houden' van dieren, is aangesloten op de aanwijzingen van artikelen 1.18 en 3.111 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In die artikelen wordt als ondergrens voor het bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang houden van geiten het aantal van 10 genoemd. In de jurisprudentie zijn onder meer als relevante criteria genoemd, naast de omvang van de dierstapel of het houden van landbouwhuisdieren, een commercieel doel heeft (het genereren van inkomsten, een winstoogmerk) en de wijze van huisvesting. Onder deze definitie vallen wel gemengde veehouderijbedrijven. In deze bedrijven vormt het houden van geiten niet de hoofdzaak van de bedrijfsvoering inhoudt, maar ligt het accent op het houden van andere landbouwhuisdieren. Dit wordt verduidelijkt door in de begripsbepaling de term 'veehouderijtak' in te voegen. De term 'tak' betekent immers: onderdeel van een agrarisch bedrijf.
Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat met 'geiten' de soortnaam wordt bedoeld. Onder de term 'geitenhouderij' valt dus ook de 'bokkenhouderij'. De specifieke regeling geldt voor de geitenhouderij als geheel, ongeacht (eventuele) grondgebonden- en niet-grondgebondenheid.
Overgangsrecht geitenstop
Dit onderdeel maakt duidelijk dat die bevriezing ziet op de feitelijke situatie, inclusief de legaal geldende situatie, per 28 september 2018. Die legaal geldende situatie kan afwijken van de feitelijke situatie omdat alsnog uitvoering moet worden gegeven aan een legale uitbreiding op grond van een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Ook bij een aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning die voor 28 september 2018 was ingediend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, mag het bestemmingsplan worden toegepast zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag, omdat op dat moment het voorbereidingsbesluit nog niet in werking was getreden (ABRvS 2 november 2011, BR 2012/19). Op deze wijze wordt overgangsrecht geboden voor de situaties, waarbij vóór het moment van kennisgeving en inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit al sprake was van een voldoende concreet - immers uit een melding of aanvraag blijkend - initiatief tot uitbreiding van de geitenhouderij.
Voor ontwikkelingen die niet pasten in het bestemmingsplan, bood de Wet algemene bepalingen de mogelijkheid om deze strijdigheid op te heffen met een zogenaamde 'omgevingsvergunning afwijken' (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Onder de Omgevingswet bestaat de mogelijkheid ook om buitenplans van het omgevingsplan af te wijken. Deze afwijkvergunning voor buitenplanse ontwikkelingen kan niet worden verleend, ook al dateert de aanvraag van vóór 28 september 2018. Voor deze situaties is een (afzonderlijk) besluit van de gemeente nodig waarbij vanuit de goede ruimtelijke ordening de verhouding met de omgeving (opnieuw) wordt beoordeeld.
In afwijking van het algemene uitgangspunt dat de stalruimte voor geiten niet mag toenemen, bieden Artikel 4.44, derde lid, onder b en artikel Artikel 4.45, tweede lid ruimte om de oppervlakte van dierenverblijven uit te breiden mits het aantal geiten niet toeneemt. Deze uitbreidingsruimte wordt geboden omdat er situaties bij bestaande geitenhouderijen kunnen zijn waarin extra ruimte nodig is om te kunnen voldoen aan eisen vanuit dierenwelzijn of het milieu.
Uitzondering 'biobokjes'
Dit onderdeel maakt een uitzondering op het verbod. Biologische geitenhouders krijgen de mogelijkheid om hun vergunning te verruimen voor de opfok van de jonge geitenbokken van hun eigen geiten, weliswaar zonder dat het aantal melkgeiten in de provincie groter wordt. De uitzondering is gekoppeld aan de certificering door de Stichting Skal Biocontrole (te Zwolle).
De uitzondering geldt enkel voor het afmesten van jonge geitenbokken. Bijlage 1 van de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav), zoals die gold tot aan inwerkingtreding van de Omgevingswet vermeldt de ammoniakemissiefactoren van huisvestingssystemen. Deze zijn nodig om de ammoniakemissie van een veehouderij te berekenen. Voor geiten kent de Rav drie categorieën. Categorie C.3 betreft de opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen. Alleen voor deze diercategorie is de uitzondering van toepassing.
De geitenstop is ingesteld om uit oogpunt van de gezondheid van omwonenden een groei op het feitelijk aantal geiten op bedrijfsniveau tegen te gaan. Om hierop voor specifiek de biologische geitenhouderij een uitzondering te kunnen maken, geldt de eis dat de totale vergunde ruimte voor de geitenbedrijven per saldo niet toeneemt. Om die reden is deze uitzondering alleen mogelijk als de uitbreiding plaatsvindt in onmiddellijke samenhang met verkregen milieuruimte van andere geitenhouderijen. Dit betekent dat als de (benodigde) milieuruimte uit een andere gemeente wordt betrokken, aldaar eerst een intrekkingsbesluit genomen en onherroepelijk moet zijn. Als de milieuruimte in dezelfde gemeente plaatsvindt, kunnen beide procedures gecombineerd worden in één besluit. Daarbij zijn en blijven (eventuele) andere benodigde vergunningseisen voor de uitbreiding, zoals die op grond van de Wet natuurbescherming, onverminderd van toepassing.
Afwijkende termijn uitvoering instructieregel geitenstop
Binnen de systematiek van de Omgevingswet moet het verbod dat is opgenomen in de Omgevingsverordening worden geïmplementeerd in de omgevingsplannen. De wet maakt daarbij geen uitzondering voor een tijdelijk verbod. Om de gemeenten gelegenheid te geven met deze aanpassing van omgevingsplannen te wachten op de uitkomsten van de aangekondigde onderzoeken, is geregeld in:
1. dat het provinciale verbod blijft gelden, zolang een bestemmingsplan niet op dit punt is geactualiseerd, en
2. dat die actualisering uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het verbod (dus uiterlijk 6 maart 2025) moet worden vastgesteld.
Als de onderzoeken geen aanleiding geven om het verbod aan te passen, dan geldt gewoon de implementatieplicht voor de gemeenteraden om dit verbod in het bestemmingsplan te verankeren, maar dus wel met een ruimere termijn dan gebruikelijk.
Door deze constructie wordt voorkomen dat de gemeenten onnodige administratieve lasten hebben, omdat de gemeenteraden de implementatie van het tijdelijke verbod zo lang mogelijk kunnen uitstellen (tot maart 2025
2027). En tegelijk wordt hiermee voorkomen dat - als onverhoopt de onderzoeken geen duidelijkheid bieden over de precieze oorzaak van de verhoogde kans op longontsteking - er een juridisch vacuüm valt tussen de tijdelijke verbodsbepaling in de provinciale verordening en de implementatie daarvan in de bestemmingsplannen. Uiteraard laat deze constructie onverlet dat Provinciale Staten al eerder het verbod kunnen heroverwegen op basis van de eerste beschikbare nieuwe onderzoeksgegevens.
KKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Provinciaal belang
Overijssel wordt gekenmerkt door een grote variatie aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). Het verlies van soorten verarmt de natuurwaarde en maakt ecosystemen kwetsbaar. Het behoud van biodiversiteit is nodig voor een duurzame toekomst. Om deze redenen willen wij achteruitgang van biodiversiteit voorkomen en zetten wij in op ontwikkeling, beheer en bescherming van de biodiversiteit in Overijssel.
Natuur en landschap zijn niet alleen van betekenis voor het behoud en bescherming van biodiversiteit. Natuur en landschap zijn ook van belang voor de regionale economie en voor de kwaliteit van de leefomgeving en voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken. Om deze redenen zetten wij in op een duurzame ontwikkeling en bescherming van de natuurwaarden in Overijssel. Daartoe hebben wij gebieden aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN), waarvoor geldt dat het beleid is gericht op het behoud, verbetering en de ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuurwaarden. Natuurnetwerk Nederland stond eerder bekend als Ecologische Hoofdstructuur.
Beleidsdoelstellingen
Het Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van natuurgebieden en bestaat onder meer uit bossen, heidevelden, vennen, brongebieden, rivieren, oevers, houtsingels en struweel, maar ook kruidenrijk grasland. Voor het merendeel gaat het om bestaande natuur en natuur die in afgelopen tijd gerealiseerd is in het kader van het beleid voor het NNN. Daarnaast zijn er gebieden aangewezen waar de komende tijd nieuwe natuur ontwikkeld zal worden en gebieden waarvoor nog een uitwerking plaats moet vinden over de te nemen maatregelen. In de Omgevingsverordening is de begrenzing van het NNN vastgelegd. Het werkingsgebied van het beleid voor het NNN is geometrisch begrensd (artikel 4.56).
Wij willen binnen het NNN een netwerk van natuurgebieden realiseren met goede condities voor de biodiversiteit. Ons beleid is gericht op bescherming, instandhouding, verbetering en de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van natuurgebieden die in het NNN zijn opgenomen. Deze natuurgebieden zijn belangrijk voor dier- en plantensoorten. Om de populaties gezond te houden en de genetische uitwisseling te bevorderen is het noodzakelijk dat deze gebieden zowel van voldoende omvang zijn als de mogelijkheid bieden om te migreren tussen deze gebieden. Het NNN in Overijssel hangt samen met het Natuurnetwerk Nederland in de andere delen van Nederland en met het Europese net van natuurgebieden. Dit Europese net van natuurgebieden staat bekend als "Natura 2000". De natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden zijn van Europees belang en vallen onder het beschermingsregime van de Omgevingswet. Het grootste deel van de Natura 2000-gebieden in Overijssel ligt in het NNN.
Voor de mens is het NNN belangrijk om van de schoonheid van natuur en landschap te genieten, te recreëren en tot rust te komen. Daarom wil de provincie deze gebieden toegankelijk maken voor het publiek. Het beleid is er op gericht dit netwerk van samenhangende natuurgebieden in 2018 gereed te hebben.
Het beleid voor het NNN is aan de ene kant gericht op het vrijwaren van de gebieden van ontwikkelingen die het realiseren van de beoogde natuurdoelen in de weg kunnen staan. Aan de andere kant richt het beleid zich op het toekennen van passende bestemmingen voor gronden die inmiddels zijn aangekocht voor het realiseren van natuur of waarvan de huidige economische waarden op een andere manier zijn afgeboekt.
Beschermingsregime
Vanwege het grote belang voor de biodiversiteit en de betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving en regionale economie geldt een beschermingsregime voor het gehele NNN. Voor het NNN geldt de plicht tot instandhouding van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. In de verordening is het "nee, tenzij"-regime vast gelegd. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Er kan aanleiding zijn om toch ontwikkelingen toe te staan. De mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene lijn van behoud en duurzame ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden, is aan strikte voorwaarden gebonden. Uiteraard geldt ook hier dat de generieke regeling van afdeling 4.2 en 4.3 van toepassing blijft (zoals de toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken).
Met dit beschermingsregime voldoen wij aan de eisen van afdeling 7.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl bevat de randvoorwaarden die het Rijk vanuit nationale belangen stelt aan de ruimtelijke bescherming van het NNN.
Naast de ruimtelijke bescherming vanuit het NNN gelden in bepaalde gevallen ook andere wet- en regelgeving voor de bescherming van natuurwaarden. Te denken valt aan wat er in de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving is geregeld voor natuur, water en emissies.
Gebiedscategorieën Natuurnetwerk Nederland
Binnen het gebied dat aangewezen is als NNN worden gebiedscategorieën onderscheiden waarvoor een verschil in bestemmingsregime geldt. Het gaat om de volgende gebiedscategorieën:
- Bestaand,
- Te realiseren.
Bestaand
De categorie 'Bestaand' is van toepassing op gebieden waar de beoogde natuurwaarden aanwezig zijn zoals bestaande wateren, natuur - en bosgebieden. Verder vallen binnen deze categorie de gronden die zijn aangekocht of afgewaardeerd en ingericht zijn conform de natuurdoelen als omschreven in bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
. Die gebieden moeten als natuur worden bestemd.
Te realiseren
De categorie 'Te realiseren' is van toepassing op gebieden waar de beoogde natuurwaarden nog niet of niet geheel zijn gerealiseerd. Deze gebieden kunnen al wel zijn aangekocht of afgewaardeerd en deels zijn ingericht. Wanneer gronden zijn aangekocht, kan nog niet in alle gevallen worden overgegaan tot inrichting omdat in sommige gevallen de gronden nog niet beschikbaar zijn voor de realisatie van de beoogde natuurwaarden.
Voor gebieden met de aanduiding 'Te realiseren' geldt dat wanneer de gronden nog niet zijn aangekocht of afgewaardeerd, de huidige bestemming vooralsnog gehandhaafd kan blijven. Op het moment dat de gronden worden aangekocht of afgewaardeerd ten dienste van het NNN en ook beschikbaar zijn voor het realiseren van de beoogde natuurdoelen, moeten de gronden bestemd worden als natuur. Voor de inrichting van natuurgebieden is doorgaans een wijziging van het omgevingsplan nodig. Artikel 4.58 is een vangnetbepaling op grond waarvan zo nodig de planologische medewerking van de gemeenten aan de inrichting van natuurgebieden binnen het NNN kan worden afgedwongen.
Binnen deze gebiedscategorie 'Te realiseren' zijn drie subcategorieën te onderscheiden:
- Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000,
- Zoekgebied NNN,
- Overig te realiseren natuur
Subcategorie Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000
Binnen de NNN-begrenzing ligt het "Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000". In dit gebied worden maatregelen genomen die nodig zijn om de achteruitgang van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden te voorkomen en op langere termijn de doelen voor de Natura 2000-gebieden te realiseren. Deze opgave vloeit voort uit de Omgevingswet.
In de beheerplannen Natura 2000 zijn de maatregelen beschreven die genomen moeten worden om aan de ene kant de natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden te versterken en aan de andere kant ontwikkelingsruimte in het omliggende gebied te creëren.
Er zijn op voorhand geen natuurdoelen vastgesteld voor het Uitwerkingsgebied. Wel is de verwachting dat door de uitvoering van de Natura 2000-beheerplannen en van natuurherstelmaatregelen vanwege de stikstofproblematiek een deel van de begrensde hectares een meer natuur gerelateerde bestemming zal krijgen en hiervoor ingericht wordt. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald. Het is op voorhand onmogelijk om dit in een exact percentage aan te geven of de exacte locaties te bepalen. In de gebiedsgerichte uitwerking wordt bepaald welke natuurwaarden op welke locatie nagestreefd worden opdat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de kansen voor natuur en landbouw.
Voor het realiseren van peilaanpassingen zullen we met de waterschappen bezien waar en hoe het instrument van peilbesluiten ingezet zal worden. Zolang gronden binnen de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 niet zijn ingericht, blijft agrarisch gebruik mogelijk binnen gebiedskenmerken en binnen overige vigerende regelgeving.
Subcategorie Zoekgebied NNN
De subcategorie 'Zoekgebied NNN' bevat alleen nog het gebied Ottershagen in Dinkelland. Voor andere gebieden die eerder in deze subcategorie vielen is inmiddels in een gebiedsproces de begrenzing van het NNN exact vastgesteld.
De exacte begrenzing van het gebied Ottershagen zal worden bepaald in een gebiedsgerichte uitwerking. Percelen die bestemd worden tot natuurgebied worden toegevoegd aan de categorie 'bestaande natuur'. De percelen waarbij agrarisch natuurbeheer zal worden uitgevoerd, worden uiteindelijk buiten het NNN begrensd.
Subcategorie Overig te realiseren natuur
De subcategorie 'Overig te realiseren natuur' omvat gebieden die concreet zijn begrensd als gronden waarop nieuwe natuur gerealiseerd zal worden.
LLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het Natuurnetwerk Nederland is geometrisch begrensd. Daarbij is tot op perceelsniveau nauwkeurig aangegeven welk gebied behoort tot de NNN in Overijssel.
In de Omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedscategorie 'Bestaand' en de gebiedscategorie 'Te realiseren'. Voor de gebiedscategorie 'Bestaand' geldt dat de beoogde natuurdoelen inmiddels zijn gerealiseerd of dat de gebieden zijn ingericht voor de natuurdoelen die zijn omschreven in Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Voorbeelden zijn bossen, heidegebieden, landschapselementen en voormalige landbouwgronden die zijn ingericht als natuurgebied.
Voor de gebiedscategorie 'Te realiseren' geldt dat de beoogde natuurwaarden nog niet of niet geheel zijn gerealiseerd. Deze gebieden kunnen al wel zijn aangekocht of afgewaardeerd en deels zijn ingericht.
Binnen de gebiedscategorie 'Te realiseren' wordt vooralsnog rekening gehouden met de subcategorieën 'Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000', 'Zoekgebied natuur ' en 'Overig te realiseren natuur'. Voor de toelichting op dit onderscheid verwijzen wij naar wat hierover is opgemerkt in de algemene toelichting.
Voor de wezenlijke kenmerken en waarden wordt verwezen naar bijlage
Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN waarin voor de verschillende gebieden binnen het NNN de wezenlijke kenmerken en waarden zijn beschreven. Het gaat om een globale beschrijving van de actuele en potentiële natuurwaarden, gebaseerd op de natuurdoelen, van de verschillende deelgebieden van de NNN. Bij deze bijlage hoort een kaart waarop de verschillende deelgebieden zijn aangegeven. Met deze beschrijving van de wezenlijke kenmerken en waarden voldoen wij aan de eis die op dit punt in het Bkl wordt gesteld.
De precieze uitwerking van de vastgestelde maatregelen moet nog plaatsvinden (nader uitgewerkt in realisatiestrategie en vervolg proces van realisatie). Op basis hiervan kan het NNN nog verkleind worden. De exacte begrenzing zal worden bepaald in een gebiedsgerichte uitwerking. Percelen die bestemd worden tot natuurgebied worden toegevoegd aan de categorie 'bestaande natuur'. De gebieden in deze categorie krijgen een natuurbestemming en zullen ook voor dat doel gebruikt gaan worden.
Provinciale Staten stellen vast welke gebieden tot het NNN worden gerekend. Het NNN is geometrisch begrensd. Op grond van het Bkl (artikel 7.6) moet de begrenzing van het NNN bij verordening worden vastgelegd. Hierdoor zijn Provinciale Staten bevoegd om het NNN (voorheen EHS) te begrenzen en te wijzigen (artikel 2.6 Ow.
In de Omgevingswet (artikel 2.22 lid 2) is geregeld dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om de geometrische begrenzing aan te passen. Gedeputeerde Staten zullen van deze bevoegdheid gebruik maken om de geometrische begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland bedoeld in Artikel 4.57, tweede lid aan te passen op ontwikkelingen waarvoor met toepassing van Artikel 4.61, Artikel 4.62 of Artikel 4.63 is afgeweken van het beschermingsregime. Het gaat om aanpassingen van technische aard, omdat de bestuurlijke afweging om af te wijken door de gemeenteraden al eerder is gemaakt. De aanpassing van de NNN-begrenzing is in deze gevallen dan ook een sluitstuk in het proces.
Deze bevoegdheid wordt ook gebruikt om de geometrische begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland op ondergeschikte punten aan te passen als dit op grond van andere provinciale besluitvormingstrajecten noodzakelijk is. Voorbeelden daarvan zijn de jaarlijkse actualisatie van het Natuurbeheerplan of uitvoering van stikstofmaatregelen. Vaak gaat het om kleine, ondergeschikte aanpassingen in de begrenzing, waarbij de wezenlijke kenmerken en waarden niet achteruitgaan, de omvang van het NNN minimaal gelijk blijft en de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk wordt behouden..
Bij de herbegrenzing van het Natuurnetwerk Nederland kan het ook om grotere aanpassingen gaan als dit nodig is voor verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het Natuurnetwerk. Uitgangspunt daarbij is dat: de samenhang tussen onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland niet wordt aangetast. Bij een herbegrenzing voor gebieden die aangemerkt zijn als 'uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000' is het uitgangspunt dat het areaal van het Natuurnetwerk Nederland per saldo gelijk moet blijven niet van toepassing.
Het Bkl stelt als voorwaarde bij herbegrenzing dat het areaal van het NNN per saldo gelijk moet blijven. Die voorwaarde is niet van toepassing op aanpassing van de begrenzing van gebieden die zijn aangeduid als ' 'Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000', omdat al eerder voorzien is dat delen van deze gebiedscategorie uiteindelijk uit het NNN zullen worden gehaald.
Op een later moment zal er duidelijkheid komen over de mogelijkheden om een landbouwfunctie te handhaven op gronden waarvoor alleen een waterpeilverhoging zal worden doorgevoerd voor de natuurdoelen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Dit zal leiden tot herbegrenzing van het NNN op dit punt. Voor het 'Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000' geldt dat bij de uiteindelijke herbegrenzing niet de eis wordt gesteld dat het areaal aan NNN gelijk moet blijven.
MMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een waterwingebied wordt aangemerkt als het meest kwetsbare deel van het beschermingsgebied van een drinkwaterwinning. In een waterwingebied dient het risico van verontreiniging van het grondwater absoluut voorkomen te worden. Daarvoor zijn zeer stringente beschermingsregels in de verordening opgenomen.
Paragraaf 3.6.2 van de verordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een waterwingebied. In Paragraaf 4.8.3 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.
In waterwingebieden worden in principe alle activiteiten verboden die niet direct in verband staan met de waterwinning. In de waterwingebieden mogen geen nieuwe milieubelastende activiteiten op een bedrijfslocatie worden verricht, met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk zijn voor de drinkwaterwinning. Bestaande activiteiten mogen in stand blijven en kunnen wijzigen of uitbreiden als wordt voldaan aan de voorschriften in Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
( voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones ) en het geen nadelige gevolgen heeft voor de waterwinning. Het gaat om activiteiten die al (legaal) aanwezig waren op het moment dat de verbodsbepaling in werking is getreden.
Meestal zijn in waterwingebieden alleen de productiebedrijven van het drinkwaterbedrijf gevestigd. De productiebedrijven moeten ook voldoen aan de voorwaarden in Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
(voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de verordenin
verordening.
In waterwingebieden mag een aantal milieubelastende activiteiten niet worden toegestaan. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om op een bedrijfslocatie koelwater of schadelijke vloeistoffen te lozen of een bodemenergiesysteem aan te leggen. Dit gelet op de mogelijke risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in bijlage
Bijlage I Begripsbepalingen
Ibij
bij de verordening.
In Artikel 4.77 is geregeld dat gemeenten de voorwaarden als algemene regels kunnen opnemen in het omgevingsplan (eerste lid). Ook bestaat de mogelijkheid voor de gemeente om een vergunningplicht op te nemen (tweede lid). Het kan dan gaan om een aanvullende vergunningplicht ten opzichte van de vergunningplicht voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving. Wanneer de voorschriften niet afdoende zijn om de kwaliteit van het grondwater te beschermen zijn er mogelijkheden voor maatwerk. Dat kan ingeval de voorwaarden nader moeten worden uitgewerkt of een situatie in de voorwaarden niet is voorzien.
NNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In een grondwaterbeschermingszone dient het risico van verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk voorkomen te worden. De verordening bevat regels voor milieubelastende activiteiten die een risico kunnen vormen voor de grondwaterkwaliteit. Een aantal activiteiten met een groot risico wordt verboden of alleen onder strenge voorwaarden toegestaan. Voor andere risico-activiteiten gelden specifieke regels en voorschriften.
Paragraaf 3.6.3 van de Omgevingsverordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een grondwaterbeschermingszone. In Paragraaf 4.8.4 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in grondwaterbeschermingszones opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.
In het omgevingsplan moet een absoluut verbod worden opgenomen om bepaalde bedrijven in exploitatie te nemen in grondwaterbeschermingszones. Het gaat om een bestaande lijst met bedrijven met een bodemindex B volgens de brochure Bedrijven en milieuzonering, VNG, editie 2009. Ook in het ruimtelijk spoor wordt deze lijst met verboden bedrijven gehanteerd bij toepassing van de methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming bij de toedeling van functies aan locaties (Paragraaf 4.8.2). Deze verbodslijst is niet op beleidsneutrale wijze te relateren aan de milieubelastende activiteiten die in het Besluit activiteiten leefomgeving zijn genoemd. Daarom is de bestaande lijst vooralsnog gehandhaafd.
Een absoluut verbod is ook van toepassing op het aanleggen van een bodemenergiesysteem. Dit gelet op de mogelijke risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten afgewacht van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico's van bodemenergiesystemen in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat niet alleen om koude-warmte-opslag en bodemwarmtewisselaars, maar bijvoorbeeld ook om systemen voor hoge temperatuur opslag en aardwarmte. Zie de begripsbepaling in bijlage
Bijlage I Begripsbepalingen
I bij de verordening.
In grondwaterbeschermingszones mag ook niet worden toegestaan dat koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen op of in de bodem worden geloosd, vanwege het risico op verontreiniging van het grondwater. Lozing van afstromend hemelwater van wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer is onder voorwaarden wel toegestaan.
Andere milieubelastende activiteiten kunnen op een bedrijfslocatie ook alleen worden toegestaan als aan extra voorwaarden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit wordt voldaan. De voorwaarden zijn opgenomen in bijlage
Bijlage XI Voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de verordening. Het gaat onder meer om op- en overslag van schadelijke stoffen in tanks en in verpakking, op- en overslag van dierlijke meststoffen in mestfoliebassins en mestzakken, op- en overslag van andere meststoffen, opslag van motorvoertuigen, gebruik van schadelijke stoffen in het productieproces en transportleidingen voor afvalwater en andere schadelijke (vloei)stoffenDe voorwaarden sluiten zoveel mogelijk aan bij het Besluit activiteiten leefomgeving, de geldende landelijke richtlijnen en het BBT-document voor bodem (voorheen Nederlandse Richtlijn Bodembescherming). Voor een toelichting op de voorwaarden voor het toepassen van grond en baggerspecie en mechanische ingrepen wordt verwezen naar die onderdelen in de toelichting op paragraaf 3.6.3 van de verordening.
De Activiteitenregeling milieubeheer bevatte enkele specifieke regels voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones, die niet zijn teruggekeerd in de nieuwe rijksregels. Artikel 2.2, lid 6 en 7 Activiteitenregeling had betrekking op de aanlevering van gegevens over de monitoring van grondwater bij de toepassing van enkelwandige ondergrondse opslagtanks voor brandbare vloeistoffen of geomembraanbaksystemen en de toepassing van een lekdetectiesysteem in grondwaterbeschermingszones. Ook artikel 3.35, lid 5 Activiteitenregeling bevatte een aanvullende regel over ondergrondse opslagtanks, namelijk de aanscherping van de standaard herkeuringstermijn.
Het nulsituatie-bodemonderzoek voor milieubelastende activiteiten komt ook ni in terug onder de Omgevingswet. We gaan er van uit dat het bevoegd gezag deze regels die niet zijn teruggekeerd in landelijke regelgeving, zo nodig toepast in de uitvoeringspraktijk in de grondwaterbeschermingszones.
In Artikel 4.80is geregeld dat gemeenten de voorwaarden als algemene regels kunnen opnemen in het omgevingsplan (eerste lid). Ook bestaat de mogelijkheid voor de gemeente om een vergunningplicht op te nemen (tweede lid). Het kan dan gaan om een aanvullende vergunningplicht ten opzichte van de vergunningplicht voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving. Wanneer de voorschriften niet afdoende zijn om de kwaliteit van het grondwater te beschermen zijn er mogelijkheden voor maatwerk. Dat kan ingeval de voorwaarden nader moeten worden uitgewerkt ofwel een situatie in de voorwaarden niet is voorzien.
OOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen zouden kunnen aantasten. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.
Paragraaf 3.6.4 van de verordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone. In Paragraaf 4.8.5 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in boringsvrije zones opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.
Het is niet toegestaan om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico's voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in bijlage
Bijlage I Begripsbepalingen
I bij de verordening.
Andere mechanische ingrepen vanaf een bepaalde diepte zijn alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan voorwaarden. Gemeenten nemen de voorwaarden op in het omgevingsplan. Voor mechanische ingrepen van het drinkwaterbedrijf die noodzakelijk zijn voor de waterwinning of voor de ontwikkeling daarvan, wordt een vrijstelling opgenomen.
In de boringsvrije zone Salland-Diep kan worden toegestaan om een bodemenergiesysteem aan te leggen en een daarmee samenhangende lozing te doen, dieper dan vijftig meter onder het maaiveld, mits wordt aangetoond dat de beschermende kleilaag dieper ligt dan vijftig meter. Hiervoor moet een omgevingsvergunningsplicht worden opgenomen in het omgevingsplan.
PPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Provinciaal belang
In de Omgevingsvisie is de provinciale ambitie vastgelegd van een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen. Daarbij zet de provincie in op een transitie waarin aan de ene kant bespaard wordt op energie door het terugdringen van het energieverbruik en het efficiënter gebruik van energie. Aan de andere kant zal er in de opwekking van energie een omslag gemaakt moeten worden van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen naar het steeds verder vergroten van het aandeel hernieuwbare energie in de energievoorziening (energie uit bronnen als de zon, wind, biomassa en ondergrond).
Overijssel wil bijdragen aan een klimaatneutraal Nederland in 2050. In West-Overijssel is in de Regionale Energie Strategie (RES) de ambitie geformuleerd om 1,794 TWh aan duurzame energie op te wekken in 2030. Het RES-gebied Twente heeft als ambitie om 1,5 TWh duurzame elektriciteit duurzaam op te wekken in 2030. Om die ambitie te kunnen realiseren (3,3 TWh duurzame energie in 2030, waarvan 2 TWh duurzame energie door wind op land) zal er ruimte gemaakt moeten worden voor wind- en zonne-energie, naast de inzet op energiebesparing en het verbeteren van systeemefficiëntie.
Bij het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie geldt voor windenergie dat de provincie in ieder geval de bestuurlijke afspraken met het Rijk over het realiseren van windenergie op land wil nakomen.
Op grond van artikel 6.2 van de nieuwe Energiewet is de provincie in ieder geval bevoegd gezag voor de aanleg of uitbreiding windparken met een capaciteit van ten minste 15 MW maar minder dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van dat windpark op een systeem. De ondergrens voor windparken waarvoor de provincie in ieder geval bevoegd is wordt daarmee ten opzichte van wat in de Elektriciteitswet was geregeld opgehoogd. Reden daarvoor is dat nieuwe types windturbines inmiddels een groter vermogen hebben dan oudere types.
Voor windparken met een capaciteit van minder dan 15 MW geldt dat de provincie daarvoor ook het bevoegd gezag kan zijn als wordt voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel (artikel 2.3 Omgevingswet). In dat kader merken we op dat het realiseren van het windbeleid zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie en uitgewerkt in het Provinciaal Programma Energiestrategie (PPE), van provinciaal belang is. Voor de ambities die daarin zijn benoemd en de evenwichtige spreiding van de opwek van windenergie over de provincie, is het nodig dat de provincie op basis van de programmeringsafspraken en de daaraan gekoppelde verdeling van schaarse rechten kan sturen op de tijdige realisatie van windturbines op geschikte plekken in de provincie.
Als gemeenten conform de programmeringsafspraken en op basis van dezelfde criteria als de provincie hanteert voor de verdeling van schaarse rechten, medewerking verlenen aan windturbineparken van minder dan 15 MW, dan is er voor de provincie geen aanleiding om gebruik te maken van de ruimte die artikel 2.3 Omgevingswet biedt om daarvoor provinciale bevoegdheden in te zetten. In die gevallen is het doelmatiger en doeltreffender dat de gemeente daarvoor vergunning verleent.
QQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
We gaan
maken programmeringsafspraken maken met gemeenten waarin we vastleggen hoeveel windturbines er per gemeente gerealiseerd gaan worden om te voldoen aan de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de Regionale Energiestrategie. Daarmee zorgen we voor een evenwichtige spreiding van de opgave voor windenergie over de provincie.
Doel daarvan is de openheid en kwaliteit van het landschap te waarborgen. Hoe
In het Provinciaal Programma Energiestrategie is vastgelegd hoe we de programmeringsafspraken gaan maken en welke inhoud de afspraken krijgen, werken we verder uit
hebben. De geldende programmeringsafspraken staan in sectie 3.2 van het Provinciaal Programma Energiestrategie.
RRRR
Na sectie 4.120 worden zes secties ingevoegd, luidende:
Provinciaal belang bossen en bomen
Overijssel is een prachtige provincie met een zeer gevarieerd landschap. Bossen en bomen maken daar een belangrijk onderdeel van uit. Ze zijn van betekenis voor het behoud en de bescherming van plant- en diersoorten (biodiversiteit). Daarnaast vormt hout een duurzaam bouwmateriaal. Maar ook voor de kwaliteit van onze leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel (denk aan toerisme) zijn bossen en bomen van belang. Bos en bomen kunnen daarnaast een belangrijke rol vervullen in de oplossing van het klimaatprobleem. Ze nemen immers CO2 op. Meer bomen en een gezonde bosontwikkeling betekent dus: minder CO2 in de lucht. We willen daarom meer mooie en gezonde bossen en bomen in Overijssel. Dat is goed voor de biodiversiteit, de kwaliteit van de leefomgeving en de vastlegging van CO2.
Landelijke bossenstrategie
Eind 2020 stelden Rijk en provincies een landelijke bossenstrategie vast met een ambitie voor meer en meer vitaal bos. Daarbij is aangegeven dat Rijk en provincies willen investeren in meer bomen buiten het bos en duurzaam gebruik van bomen en bos stimuleren. Er is een bestuurlijke afspraak gemaakt over financiering van de aanleg van 1.400 ha bos buiten natuurgebieden, aan te leggen vóór 2030. Deze bosaanleg is bedoeld als compensatie van de uitgevoerde en nog uit te voeren kapwerkzaamheden in Natura 2000-gebieden.
Overijsselse opgave
Op 16 juni 2022 is de Overijsselse bossenstrategie 2020-2030 vastgesteld. De provincie sluit daarin aan bij de landelijke ambities voor meer bos. Dit betekent dat er 10% meer bos en 5% houtige elementen buiten het bos moet zijn gerealiseerd in 2030. Voor Overijssel betekent dit in totaal circa 3.900 ha bos extra. Daarnaast hebben we de ambitie om ons bos vitaal en klimaatbestendig te maken en houden. Om deze forse ambitie te realiseren is onder meer een subsidieregeling in het leven geroepen. Initiatiefnemers bieden we een vergoeding voor bosaanleg die vergelijkbaar is met de vergoedingen op basis van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL). Het gaat om een vergoeding van de waardedaling van de grond en van de aanplant- en proceskosten. Grondeigenaren (met uitzondering van overheden) kunnen vervolgens voor het beheer op grond van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) subsidie aanvragen als de gronden binnen het NNN liggen.
Juridische borging
Als we als provincie subsidie verlenen voor de aanleg van nieuw bos, willen we wel zeker weten dat dit nieuwe bos daar in de toekomst ook in stand blijft. Die zekerheid krijgen we als in het omgevingsplan van de gemeente geregeld is dat er op dat perceel alleen bos is toegestaan. De instructieregel bossenstrategie zorgt voor de juridische borging daarvan.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 4.121 lid 1 Op grond van het eerste lid van artikel 4.XX zijn gemeenten verplicht om een passende regeling op te nemen in hun omgevingsplan voor gronden waarop in het kader van de Overijsselse bossenstrategie nieuwe bomen en andere houtopstanden zijn aangeplant. Dat kan een functietoedeling zijn van bos of natuur, maar de regeling voorziet in ieder geval in een verbod om de nieuwe bomen en andere houtopstanden te kappen.
Artikel 4.121 lid 2 In het tweede lid van artikel 4.121 is geregeld dat gemeenten geen nieuwe ontwikkelingen mogen toestaan die leiden tot aantasting van natuur- en landschapswaarden die gerealiseerd zijn door het aanplanten van nieuwe bomen en andere houtopstanden in het kader van de Overijsselse bossenstrategie.
Artikel 4.121 lid 3 Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikken gemeenten over een omgevingsplan van rechtswege. De gemeenten zijn verplicht om uiterlijk 1 januari 2032 het tijdelijke deel van dat omgevingsplan om te zetten naar een omgevingsplan zoals bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. De omzetting mag gefaseerd worden doorgevoerd.
De verplichting in het eerste lid om het omgevingsplan aan te passen voor gronden waarop nieuwe bomen en andere houtopstanden zijn gerealiseerd, kan de planning van de gemeente voor de omzetting van het tijdelijke deel van het omgevingsplan doorkruisen. Om dat te voorkomen is in het derde lid van artikel 4.121 geregeld dat de verplichting om het omgevingsplan aan te passen pas uitgevoerd hoeft te worden op het moment dat de gemeente het tijdelijke omgevingsplan voor die gronden omzet naar het omgevingsplan zoals bedoeld in artikel 2.4 Omgevingswet.
Artikel 4.121 lid 4 Op grond van het eerste lid zijn gemeenten verplicht een verbod op te nemen voor het kappen van de nieuwe bomen en houtopstanden die in het kader van de bossenstrategie zijn aangeplant. Het kan zijn dat het op enig moment toch noodzakelijk is om bomen te kappen. Bijvoorbeeld omdat een boom is doodgegaan, als er gevaarlijke situaties ontstaan door een boom die dreigt om te vallen of in het kader van duurzaam bosbeheer. Lid 4 biedt de gemeente de ruimte om de kap van bomen en houtopstanden toe te staan als dit in het kader van beheer en onderhoud nodig is. Daarbij moet wel verzekerd zijn dat herplant plaatsvindt op dezelfde gronden.
Rode draden en leidende principes
In de Omgevingsvisie Overijssel is een provinciale redeneerlijn ontwikkeld voor het sturen op de rode draden ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, sociale kwaliteit en gezondheid en de leidende principes van het provinciale omgevingsbeleid. Deze leidende principes zijn:
1. duurzaam omgaan met de ruimte en voorraden
2. water en bodem sturend in de ruimtelijke inrichting
3. inzetten op onze krachtige dagelijkse stedelijke systemen
4. voortbouwen op onze sterke netwerken
Deze rode draden en leidende principes zijn de basis voor een afwegingsmodel voor nieuwe ontwikkelingen waarmee provinciale belangen volgens een voorgeschreven redeneerlijn moeten worden afgewogen. In de provinciale redeneerlijn worden drie stappen onderscheiden, waarbij eerst de OF-vraag moet worden beantwoord, dan de WAAR-vraag en vervolgens de HOE-vraag.
Functie provinciale redeneerlijn
De provinciale redeneerlijn gaat de gemeenten helpen om provinciale belangen op een gestructureerde wijze mee te nemen in afwegingen die de gemeente moet maken om bij nieuwe ontwikkelingen te komen tot een evenwichtige toedeling van locaties. Het gaat daarbij om de provinciale belangen waarvoor in deze verordening instructieregels zijn opgenomen en die door de nieuwe ontwikkeling kunnen worden geraakt.
We vragen van de gemeenten om in de onderbouwing van het plan duidelijk te maken hoe ze onze redeneerlijn hebben toegepast bij de afwegingen die de gemeente altijd moet maken als zich een nieuwe ontwikkeling voordoet.
Niet alle elementen van de redeneerlijn zullen in alle gevallen van toepassing zijn op de nieuwe ontwikkeling. Voor kleine ontwikkelingen met weinig impact op provinciale belangen, kan volstaan worden met een beperkte onderbouwing. Voor complexe ontwikkelingen waarbij allerlei provinciale belangen betrokken zijn, zal een uitgebreidere verantwoording van de toepassing van de redeneerlijn op zijn plaats zijn.
In Overijssel hanteren we een kwalitatieve sturing op provinciale belangen. Die laat veel ruimte voor lokaal maatwerk, maar vraagt ook om interpretatie in het concrete geval. Om te voorkomen dat er pas tijdens de formele procedure duidelijk wordt dat er sprake is van interpretatieverschillen tussen wat de gemeente opmaakt uit de instructieregels en wat de provincie bedoelt, hebben we met gemeenten afspraken gemaakt over voorkantsamenwerking. We hebben afgesproken dat de provincie in een vroegtijdig stadium van de planontwikkeling meedenkt over de wijze waarop het beste rekening gehouden kan worden met provinciale belangen. Dan kijken we ook mee in de wijze waarop de redeneerlijn wordt toegepast.
OF-vraag
De eerste stap stelt de vraag aan de orde OF er wel een maatschappelijke opgave is op de gekozen locatie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden (de Overijsselse verstedelijkingsprincipes) en gebiedsspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.
Generieke beleidskeuzes
De generieke beleidskeuzes die overal in Overijssel gelden zijn:
integraliteit
toekomstbestendigheid
concentratiebeleid
(boven)regionale afstemming
zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
De generieke beleidskeuzes concentratiebeleid, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid, zijn in deze verordening geregeld in aparte artikelen (Artikel 4.4, Artikel 4.5 en Artikel 4.6). De eis van (boven)regionale afstemming komt terug in de artikelen die gaan over de programmering van woningbouw, bedrijventerreinen en windenergie. De eis van integraliteit geldt al op basis van de Omgevingswet omdat voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties alle betrokken belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen.
Integraliteit
De Omgevingswet (artikel 2.1) eist een integrale afweging van alle belangen bij de vaststelling van ruimtelijke plannen. Deze afweging wordt inzichtelijk gemaakt in de toelichting op omgevingsplannen. In deze afweging zullen ook de aspecten die samen de duurzaamheid van een ontwikkeling bepalen aan de orde moeten komen. In de verordening is de eis van integraliteit (een transparante en evenwichtige afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities) daarom niet meer als zodanig opgenomen omdat dit een dubbeling met wettelijke eisen zou opleveren.
Maatschappelijke behoefte
Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag op de Groene Omgeving begint met het nadenken over de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Hiertoe zijn in de verordening specifieke motiveringseisen opgenomen voor woningbouwprogrammering en de ontwikkeling van bedrijventerrein (zie Paragraaf 4.5.1 en Paragraaf 4.5.3).
Gebiedsspecifieke beleidskeuzes
Bij gebiedsspecifieke beleidskeuzes gaat het om beperkingen voor functies die gelden in bepaalde gebieden in Overijssel. Het gaat om locaties waar beperkingen gelden vanwege waterveiligheid en wateroverlast, grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, Nationale landschappen of het Provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
WAAR-vraag
De tweede stap stelt de vraag aan de orde WAAR de opgave een plek zou kunnen krijgen. In deze stap moet getoetst worden hoe de beoogde ontwikkeling zich verhoudt tot:
wettelijk beschermde gebieden zoals in ieder geval Natura 2000-gebieden en grondwaterbeschermingsgebieden,
maatregelen die nodig zijn om in te spelen op klimaatverandering,
landgebruik dat afhankelijk is van specifieke natuurlijke en landschappelijke omstandigheden,
de noodzaak om duurzaam om te gaan met ruimte en natuurlijke voorraden,
de aansluitmogelijkheden op bestaande netwerken,
programmeringsafspraken voor wonen, werken en wind, waarbij opgaven voorgaan op ambities,
effecten op de brede welvaart, en
de volhoudbaarheid op de gekozen locatie op de lange termijn.
De provinciale redeneerlijn geeft aan wat bij een integrale afweging van deze opgaven prioriteit heeft en wat de ruimte is om gemotiveerd van deze prioritering af te wijken.
Bij de onderbouwing voor het punt ‘volhoudbaarheid op lange termijn’ kunnen ook inrichtingsmaatregelen betrokken worden die het mogelijk maken om een functie te realiseren op een locatie die daarvoor in eerste instantie niet geschikt lijkt te zijn.
HOE-vraag
De derde stap is de toets van ontwikkelingen aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde HOE de opgave op een goede wijze kan worden ingepast. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. In de Catalogus Gebiedskenmerken is benoemd welke gebiedskenmerken we van provinciaal belang vinden en waarom.
De Groene Omgeving bestaat voor een heel groot deel uit agrarische landschappen met ieder hun unieke kenmerken. Het agrarische landschap is hiermee beeldbepalend in onze provincie.
De innovatieve agrarische sector is en blijft belangrijk voor onze provincie. Wij hebben de agrarische ondernemers nodig voor ons voedsel, de regionale economie en als belangrijke beheerders van het landschap. Daarnaast zijn ze een sociale drager op het gebied van leefbaarheid en sociale kwaliteit.
In de nieuwe Omgevingsvisie onderscheiden we landbouwgebieden met generieke opgaven en kansen en landbouwgebieden met gebiedsspecifieke opgaven en kansen voor water, klimaat en natuur. Deze indeling is gebaseerd op de lokale omstandigheden, zoals het water- en bodemsysteem, de aanwezigheid van drinkwaterwinningen of Natura 2000 gebieden. Door rekening te houden met deze omstandigheden, kan de landbouw beter inspelen op de plaatselijke kansen en opgaven.
Door onderscheid te maken tussen ‘landbouwgebieden met generieke opgaven en kansen’ en ‘landbouwgebieden met gebiedsspecifieke opgaven en kansen voor klimaat, water en natuur’ bieden we duidelijkheid over ontwikkelingsrichtingen voor de landbouw. We zoeken daarbij naar een passende balans tussen de landbouw met voldoende verdienvermogen en de draagkracht van de fysieke leefomgeving. In gebiedsprocessen werken we dit in nauw overleg samen met de gebiedspartners en grondeigenaren uit.
In de landbouwgebieden met generieke opgaven en kansen zetten we in op het beschermen van de ruimte voor de landbouw. Deze landbouwgebieden zijn vanuit de aanwezige omgevingscondities bijzonder geschikt zijn voor landbouw. Met name in deze gebieden zetten we in op bescherming van ruimte voor landbouw. Dat betekent dat we het zuinig omgaan met deze landbouwgronden en de landbouw een nadrukkelijke plek geven bij planologische afwegingen. Daarom laten we bij transitie van (agrarische) bouwpercelen uitsluitend nieuwe functies toe die de ontwikkeling van de landbouw in de omgeving van het bouwperceel niet in de weg zitten.
In de landbouwgebieden met gebiedsspecifieke opgaven en kansen voor water, klimaat en natuur zien we naast voedselproductie, ook kansen voor maatschappelijke diensten waarmee ook bijgedragen wordt aan de opgaven op het gebied van natuur, water en klimaat. We denken daarbij aan combinaties met andere functies zoals bijvoorbeeld recreatie en zorg voor het verbreden van het bedrijfsmodel. Bij de transitie van (agrarische) bouwpercelen bieden we ruimte voor nieuwe functies voor andere maatschappelijke diensten dan voedselproductie, onder dan wel onder de voorwaarde dat de extra investeringen die vereist zijn op grond van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 4.11) worden ingezet voor een bijdrage aan de opgaven in de omgeving voor klimaat, natuur en water. Die voorwaarde wordt ook gesteld op het moment dat met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Agro & Food (artikel 4.41) in dit gebied een agrarisch bouwperceel grootschalig wordt aangepast of uitgebreid als dit nodig is voor de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf. Bijvoorbeeld als er extra ruimte nodig is voor verbreding van de bedrijfsvoering of voor een omschakeling naar duurzame landbouw.
Provinciaal belang
In de Overijsselse Energievisie hebben we aangegeven dat we in Overijssel kiezen voor een toekomstbestendig, betaalbaar, betrouwbaar, veilig, duurzaam en rechtvaardig energiesysteem. We willen een gevarieerde energiemix met een grotere rol voor energiebesparing, warmte, waterstof en biogas/groen gas. Met gemeenten en netbeheerders voeren we het gesprek hoe we dit kunnen bereiken. Dit doen we langs de lijnen van sneller bouwen, programmeren & prioriteren van uitbreidingen van het energiesysteem en beter benutten van het bestaande en toekomstige energiesysteem.
Het is van provinciaal belang dat gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen nadenken over de impact van die ontwikkelingen op het energiesysteem, waarbij met name de belasting van het elektriciteitsnet vanwege de mogelijke congestieproblematiek aandacht vraagt. Dit maakt slimme keuzes en adaptief handelen noodzakelijk.
Gemeenten hebben door het toelaten van bepaalde energievragende en/of energieleverende functies in bepaalde gebieden invloed op de belasting van het energiesysteem. Voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het belangrijk dat er goed gekeken wordt naar de effecten van het toelaten van een energievragende en/of energieleverende functie op een bepaalde locatie op de ontwikkelingsmogelijkheden voor andere (maatschappelijke) functies in de (ruime) omgeving.
De effecten van nieuwe ontwikkelingen met impact op het energiesysteem, kunnen gemeentegrensoverschrijdend zijn en zijn dat in veel gevallen ook. Tegelijkertijd is sprake van een gedeeld belang om het energiesysteem ook in de toekomst goed te laten functioneren.
Gevolgen nieuwe ontwikkelingen
Nieuwe ontwikkelingen kunnen grote effecten hebben op het energiesysteem en de mogelijkheden voor andere ontwikkelingen in de omgeving. Daarom vragen we van gemeenten om in een vroegtijdig stadium van de planontwikkeling de mogelijke effecten op het energiesysteem goed in beeld brengen en die in de afwegingen te betrekken. We verwachten van gemeenten en initiatiefnemers dat zij goed nadenken over mogelijke maatregelen om negatieve effecten op het energiesysteem te voorkomen of te beperken. Dat kunnen alternatieve mogelijkheden zijn die minder impact hebben op he energiesysteem.
Motiveringseis
De regeling voorziet in een bijzondere motiveringsplicht, om te verzekeren dat aan de effecten van nieuwe ontwikkelingen op het energiesysteem in een vroegtijdig stadium van de planontwikkeling aandacht wordt geschonken. Daarbij verwachten we van gemeenten dat zij in deze motivering in ieder geval de ambities betrekken voor de ontwikkeling van het energiesysteem zoals vastgelegd in de provinciale Energievisie, waaronder in ieder geval de ambitie van een gevarieerde energiemix van warmte, waterstof, biogas en elektriciteit.
De afwegingen die de gemeente maakt, worden verantwoord in de toelichting op de wijziging van het omgevingsplan. Daarvoor zou een aparte energieparagraaf kunnen worden opgenomen in de toelichting.
We ontwikkelen samen met gemeenten een handreiking die de gemeenten gaat helpen om een onderbouwing te leveren waarmee zij voldoen aan de motiveringseis in dit artikel.
Overigens blijven daarnaast op nieuwe ontwikkelingen de Overijsselse verstedelijkingsprincipes in Afdeling 4.2 en ruimtelijke kwaliteit Afdeling 4.3 van toepassing.
Overblijfselen uit de prehistorie in ons hedendaagse landschap zijn zeldzaam. Toch zijn er in Overijssel op enkele plekken nog de karakteristieke structuren van raatakkercomplexen te vinden die stammen uit de IJzertijd. Raatakkers zijn overblijfselen van vierkante of rechthoekige, aaneengesloten stukjes grond waar landbouw bedreven werd in de Prehistorie. Ze vertellen het verhaal van de vroegste landbouw in Overijssel, een thema dat onlosmakelijk van deze provincie is verbonden.
Vroeger moeten er in Overijssel honderden van dat soort complexen geweest zijn, maar inmiddels zijn daar nog maar een paar grotere complexen van over. Bij de herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart van Overijssel in 2022 kwamen deze raatakkercomplexen naar voren als een nieuwe categorie van zeer waardevolle cultuurhistorische elementen. Uit nader onderzoek van de provinciaal archeoloog blijken er nog 10 raatakkercomplexen binnen Overijssel te liggen die nog redelijk gaaf te zijn, maar ook erg kwetsbaar.
De 10 raatakkercomplexen liggen binnen natuurgebieden en grotendeels op gronden die beheerd worden door natuur- en landschapsorganisaties. De ligging binnen natuurgebied heeft ervoor gezorgd dat deze complexen nog grotendeels intact zijn. Toch lopen de complexen het risico om aangetast te worden omdat er binnen natuurgebieden ook werkzaamheden worden verricht die het karakteristieke microreliëf van raatakkers kunnen verstoren. Raatakkercomplexen worden niet altijd gemakkelijk herkend in het landschap en worden niet beschermd door het Rijk.
De geschiedenis van de raatakkercomplexen in Overijssel vertelt ons het verhaal van hoe de eerste agrariërs zich vestigden in Overijssel. Raatakkers zijn de vroegste landbouwmethode en daarmee onderdeel van onze Overijsselse identiteit en daarmee het beschermen waard. Vanwege het belang voor de cultuurhistorie van Overijssel, ziet de provincie de bescherming en behoud van de raatakkercomplexen als provinciaal belang. Met een instructieregel wordt geborgd dat de raatakkercomplexen een passende bescherming krijgen in gemeentelijke omgevingsplannen. Vanwege het belang om de raatakkers in de huidige staat te behouden, krijgen de gemeente de opdracht om in hun omgevingsplan alle activiteiten uit te sluiten die leiden tot aantasting van de cultuurhistorische en archeologisch waarden van de raatakkers.
Bij de herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart van Overijssel in 2022 kwamen zones met karrensporen in beeld als een nieuwe categorie in cultuurhistorisch zeer waardevolle elementen. Uit nader onderzoek van de provinciaal archeoloog bleken er in Overijssel nog 8 zones te zijn waar in het landschap nog karrensporen te vinden zijn in de ondergrond.
Door verstuiving van zand en door met karren telkens maar weer naast het oude spoor te gaan rijden zijn reliëfrijke karrensporenbundel gevormd in de onverharde ondergrond. Het zijn overblijfselen uit de vroege jaartelling en late middeleeuwen van oude handelssporen die vertellen hoe er in Overijssel werd gereisd en handel werd gedreven. Er zijn nog maar een paar gave bundels over waardoor ze zeldzaam zijn. Karrensporen zijn erg kwetsbaar omdat het microreliëf gemakkelijk verstoord wordt door intensief gebruik van routes en werkzaamheden in het gebied. De bundels met karrensporen zijn vanwege hun zeldzaamheid en kwetsbaarheid het beschermen waard.
Karrensporen worden niet beschermd door het Rijk en worden ook niet makkelijk herkend in het landschap. De 8 bundels karrensporen die de provincie wil beschermen liggen binnen natuurgebieden en grotendeels op gronden die beheerd worden door natuur- en landschapsorganisaties. De ligging binnen natuurgebied heeft ervoor gezorgd dat deze de bundels met karrensporen nog redelijk gaaf zijn. Toch lopen de complexen het risico om aangetast te worden omdat er binnen natuurgebieden ook werkzaamheden worden verricht die het karakteristieke microreliëf van karrensporen kunnen verstoren.
Met het bewaren van de karrensporen zorgen we ervoor dat het verhaal hoe onze voorouders reisden, zich verplaatsen en handel bedreven, en zich telkens weer aanpasten als gevolg van een zandverstuiving of ondergelopen gebied, ook voor toekomstige generaties terug te lezen is in het landschap. Zo blijft een stukje van de Overijsselse identiteit bewaard en beleefbaar.
Vanwege het belang voor de cultuurhistorie van Overijssel, ziet de provincie de bescherming en behoud van de bundels met karrensporen als provinciaal belang. Met een instructieregel wordt geborgd dat de karrensporenbundels een passende bescherming krijgen in gemeentelijke omgevingsplannen, waarbij alle activiteiten die kunnen leiden tot verstoring van het microreliëf worden uitgesloten. Bij de aanduiding van de karrensporen is een zone aangehouden van 50 meter breed aan weerszijden van de karrensporen om te verzekeren dat ook geen activiteiten plaatsvinden in de directe omgeving van de karrensporen die tot verstoring van het microreliëf kunnen leiden.
SSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Legger
In artikel 2.39 van de Omgevingswet is bepaald dat de beheerder zorg draagt voor de vaststelling van een legger. Daarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. In de Omgevingswet worden waterstaatswerken gedefinieerd als oppervlaktelichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk. In artikel 2.41 van de Omgevingswet is geregeld welke basisgegevens in de legger moeten worden opgenomen. De ligging van de waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones is aangegeven op overzichtskaarten.
In artikel 2.22 en artikel 2.23 van de Omgevingswet is bepaald dat bij Omgevingsverordening regels kunnen worden gesteld over de inhoud of motivering van de legger, met inbegrip van een technisch beheerregister. In Artikel 5.8 wordt hieraan uitvoering gegeven.
De beheerder draagt er zorg voor dat de gegevens in de legger actueel blijven. De legger voor de oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, regionale waterkeringen of ondersteunende kunstwerken kan door de beheerder desgewenst bij een of meer afzonderlijke besluiten, in afzonderlijke documenten of gecombineerd worden vastgesteld.
De provincie heeft de regionale waterkeringen indicatief op kaart gezet. Artikel 5.8 bevat de opdracht aan de waterschappen om de regionale waterkeringen meer gedetailleerd op kaart te zetten.
De legger is van belang voor de toetsing van de waterstaatswerken aan de gestelde normen. Deze toetsing wordt mogelijk door de gegevens in de legger, waarin de vereiste toestand van de waterstaatswerken is aangegeven, te vergelijken met de feitelijke toestand van de waterstaatswerken.
De legger die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld, moet worden onderscheiden van de legger als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. Desgewenst kunnen beide leggers in één document worden gecombineerd. De Waterschapswet bevat enkele procedurele bepalingen over de voorbereiding en vaststelling van de laatstgenoemde legger (toepassing inspraakverordening).
In het derde lid van artikel 2.39 van de Omgevingswet is bepaald dat bij of krachtens provinciale verordening vrijstelling kan worden verleend van de eis om op de legger ligging, vorm, afmeting en constructie van waterstaatswerken te omschrijven voor bepaalde waterstaatswerken die zich naar hun aard of functie niet lenen voor het omschrijven van die elementen, of van geringe afmetingen zijn.
Waterschapsverordening
In Artikel 5.9 is een instructieregel opgenomen voor de waterschapsverordening die de waterschappen verplicht om voor primaire en regionale keringen het profiel vrije ruimte aan te geven en daarbinnen ontwikkelingen tegen te gaan die een toekomstige dijkverzwaring in de weg kunnen staan.
Verplichte peilbesluiten
In Artikel 5.10 zijn de werkingsgebieden peilbesluit de gebieden aangewezen, waarvoor het waterschap op grond van Artikel 5.11 verplicht is een of meer peilbesluiten vast te stellen die zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Deze kaart kent een globale begrenzing. De exacte begrenzing zal door het waterschap bij de vaststelling van het peilbesluit worden bepaald.
In artikel 5.12 wordt aangegeven welke informatie het peilbesluit ten minste bevat. In verband met de wisselvalligheid van weersomstandigheden (nat of droog) hebben waterschappen behoefte aan een flexibel peilbeheer. Het tweede lid van artikel 2.41 derde lid van de Omgevingswet voorziet er daarom in dat peilbesluiten door de toepassing van bandbreedten flexibel kunnen zijn. In het peilbesluit kan zo nodig worden aangegeven welke peilen of bandbreedten in bepaalde delen van het jaar worden aangehouden. Het waterschap heeft de inspanningsverplichting om de in het peilbesluit aangegeven waterstanden te handhaven.
De toelichting bij het peilbesluit moet inzicht geven in de verhouding tussen de gekozen oppervlaktewaterstanden ten opzichte van het optimale grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR).
Bij peilbesluiten in weidevogelgebieden dient het waterschap nadrukkelijk het belang van de weidevogels, zoals voldoende hoog waterpeil en openheid in het gebied, mee te nemen. De weidevogelgebieden zijn in artikel 5.10 tweede lid als zodanig aangewezen en geometrisch begrensd.
Het eerste lid van artikel 5.13 geeft aan dat een peilbesluit ten minste eenmaal in de tien jaar moet worden herzien. De termijn van tien jaar waarbinnen de herziening moet plaatsvinden, start op de datum waarop het peilbesluit, na publicatie van de goedkeuring, in werking is getreden.
TTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 2.42 lid 2 van de Omgevingswet en artikel 3.14 Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat bij provinciale verordening voor de regionale wateren de rangorde kan worden bepaald van de maatschappelijke en ecologische behoeften bij watertekorten.
In de Artikel 5.21 en Artikel 5.22 is voor respectievelijk het IJsselmeergebied en het Twentekanalen/ Overijsselse Vechtsysteem van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
In de Artikel 5.21 en Artikel 5.22 is voor respectievelijk het IJsselmeergebied en het Twentekanalen/ Overijsselse Vechtsysteem van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Van watertekort is sprake als de vraag naar water groter is dan het aanbod via wateraanvoer van buiten het watersysteem. Het beheer van het regionale watersysteem is er, onder andere, op gericht alle watervragers zoveel mogelijk van het benodigde water te voorzien. In tijden van watertekort is dit echter niet meer mogelijk. De gevolgen voor waterverbruikers kunnen aanzienlijk zijn. De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoefte in een situatie van watertekort voorgaat boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten. We volgen hiervoor de landelijke verdringingsreeks. Voor de onttrekkingen in het IJsselmeergebied en het Twentekanalen / Overijsselse Vechtsysteem is het echter noodzakelijk om een aparte verdringingsreeksen in deze verordening op te nemen.
Voor de onttrekkingen in het IJsselmeergebied en het Twentekanalen / Overijsselse Vechtsysteem is het echter noodzakelijk om een aparte verdringingsreeksen in deze verordening op te nemen. Daarbij wordt in de verdringingsreeks voor het Twentekanalengebied een watervraag is opgenomen voor doorspoeling van stedelijk water in geval van (de kans op) acuut risico voor de volksgezondheid. Deze watervraag is in de verdringingsreeks voor Noord-Nederland niet nader gespecificeerd. Deze uitzondering is aanleiding om de verdringingsreeks voor Twentekanalen/Overijsselse Vecht in een apart artikel te regelen (artikel 5.22 (regionale verdringingsreeks onttrekking Twentekanalen/Overijsselse Vecht).
Artikel 2.42 van de Omgevingswet legt de landelijke verdringingsreeks vast. De landelijke verdringingsreeks bepaalt hoe het beschikbare water in de door het Rijk beheerde wateren wordt verdeeld in tijden van watertekort. De reeks is van toepassing in alle rijkswateren. Daarnaast is er een groot aantal gebieden waar het oppervlaktewater niet door het Rijk beheerd wordt. In de landelijke verdringingsreeks zijn de "watergebruikers" ingedeeld in 4 categorieën.
De categorieën 1 (veiligheid en voorkomen onomkeerbare schade aan waterkeringen, onomkeerbare klink en zetting en onomkeerbare schade aan natuur) en 2 (drinkwatervoorziening en energievoorziening) en de prioriteitsvolgorde daarbinnen zijn door het Rijk vastgesteld. Er is geen ruimte voor regionale invulling.
Binnen de categorieën 3 en 4 is er wel ruimte voor een regionale prioritering op basis van minimalisatie van de economische en maatschappelijke schade.
Op 16 februari 2022 heeft de provincie Overijssel de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied ondertekend. In deze bestuursovereenkomst is afgesproken dat de provincies Groningen, Drenthe, Friesland, Flevoland, Noord-Holland en Overijssel een uniforme verdringingsreeks zullen hanteren. Daardoor wordt verzekerd dat tijdens een (dreigend) watertekort op eenduidige wijze afspraken gelden en communicatie over de waterverdeling volgens de laatste inzichten plaatsvindt. In de Bestuursovereenkomst is de volgende verdringingsreeks afgesproken voor de categorieën 3 en 4:
Categorie 1 | Categorie 2 | Categorie 3 | Categorie 4 |
het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming en het voorkomen van onomkeerbare schade | nutsvoorzieningen |
kleinschalig hoogwaardig gebruik
|
overige belangen (economische afweging, ook voor natuur)
|
Subcategorieën van 1
|
Subcategorieën van 2
|
Subcategorieën van 3
|
Subcategorieën van 4
|
1.1 de stabiliteit van waterkeringen | 2.1 drinkwatervoorziening (leveringszekerheid) |
3.1 gebruik industrieel proceswater
|
4.1 peilhandhaving
|
1.2 het voorkomen van klink en zettingen | 2.2 energievoorziening (leveringszekerheid) | 3.2 Tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen | 4.2 doorspoelen en onttrekking voor beregening van akkerbouw |
1.3 natuur, voorzover het gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade | 4.3 beregening van gras/maïs | ||
4.4 doorspoelen | |||
4.5 overige belangen | |||
gaat voor 2 -> | gaat voor 3 -> | gaat voor 4 -> |
Deze aanpassingen in de rangorde van functies bij de verdeling van water in geval van schaarste zijn vertaald in de tekst van artikel 5.21 van de Omgevingsverordening Overijssel 2024 over de verdringingsreeks IJsselmeer.
Gedeputeerde Staten hebben op 28 januari 2025 ingestemd met het geactualiseerde Waterakkoord Twentekanalen-Overijsselse Vecht. Het waterakkoord Twentekanalen-Overijsselse Vecht 2025 bevat afspraken tussen Rijkswaterstaat, provincies Overijssel en Drenthe en waterschappen Vechtstromen, Drents Overijsselse Delta en Rijn en IJssel over de wateraanvoer vanuit de IJssel, via sluis Eefde en de Twentekanalen richting Overijssel en delen van Drenthe. Op die manier wordt een deel van Overijssel en Drenthe van oppervlaktewater voorzien.
In het geactualiseerde Waterakkoord Twentekanalen/Overijsselse Vecht is afgesproken dat de regionale verdringingsreeks van de Twentekanalen zodanig wordt geformuleerd dat deze aansluit bij andere zoetwaterregio’s, zoals Noord-Nederland.
In de geactualiseerde regionale verdringingsreeks valt de watervraag voor ‘tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen’ onder categorie 3 van de regionale verdringingsreeks. Voorbeelden van dit type gewassen zijn o.a. bomenteelt, bloembollen- en bloementeelt. Dit betekent dat de watervraag van deze gewassen een hogere prioriteit kan krijgen bij watertekorten ten opzichte van de watervraag van functies in categorie 4 (zoals bijvoorbeeld grasland en akkerbouw, scheepvaart, niet-kwetsbare natuur, doorspoeling stedelijk gebied). Dit houdt concreet in dat - om economische en maatschappelijke schade van droogte bij kapitaalintensieve gewassen te kunnen verminderen - in categorie 3 van de regionale verdringingsreeks een reservering is opgenomen. Deze reservering mag iedere waterbeheerder inzetten onder een aantal voorwaarden, onder andere wat betreft de maximale watervraag voor deze gewassen. In de praktijk zal de watervraag voor dit soort gewassen in Twente en zuid-Drenthe zeer beperkt zijn. De hoeveelheid kapitaalintensieve gewassen in dit deel van het land is namelijk beduidend kleiner is dan die in Noord-Nederland.
UUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel legt de status van de regeling in de Omgevingsverordening voor Twente Airport vast. De regels in dit hoofdstuk gelden als luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste en tweede lid van de Wet luchtvaart. Ook regelt dit artikel dat begrippen uit de Wet luchtvaart en het Besluit burgerluchtvaart ook van toepassing zijn op dit hoofdstuk. Aanvullende begripsbepalingen zijn opgenomen in bijlage
Bijlage I Begripsbepalingen
I van deze verordening.
VVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met dit artikel worden de grenswaarden vastgelegd die een begrenzing vormen van de hoeveelheid geluidbelasting die de op de luchthaven startende en landende vliegtuigen binnen een gebruiksjaar mogen produceren. Daarmee is de maximale milieugebruiksruimte van de luchthaven bepaald.
De grenswaarden zijn vastgelegd in de vorm van een getalswaarde in dB(A) Lden op een handhavingspunt. In artikel 8 van het Besluit Burgerluchthavens is bepaald, dat de handhavingspunten moeten zijn gelegen op een afstand van 100 meter aan weerszijden van de start- en landingsbaan (zie kaart V-2
Bijlage XVI - V-2 Luchthavengebied met de ligging van de banen en de locatie van de handhavingspunten en de grenswaarden in de handhavingspunten
).
Bij een overschrijding van de grenswaarde zijn Gedeputeerde Staten, gelet op artikel 8.45, eerste lid van de Wet luchtvaart, verplicht maatregelen te treffen, die naar hun oordeel bijdragen aan het terugdringen van de geluidbelasting van het luchthavenverkeer binnen de grenswaarden. Een maatregel kan worden ingetrokken als weer aan de grenswaarden wordt voldaan door bijvoorbeeld aanpassingen in het gebruik van de luchthaven door te voeren.
Voor de handhaving rapporteert de exploitant elk kwartaal aan Gedeputeerde Staten over het verloop van de geluidbelasting binnen de handhavingspunten, zoals dat is bepaald in de Regeling Burgerluchthavens.
WWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel zijn de gebieden aangewezen waarvoor vanuit diverse aspecten beperkingen gelden voor functies en activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gebruiksmogelijkheden van de luchthaven.
Aandachtsgebieden voor externe veiligheid
De aandachtsgebieden in verband met externe veiligheidsrisico's zijn weergegeven op kaart in bijlage XVI-V-3
Bijlage XVI - V-3 Beperkingengebieden in verband met externe veiligheid
. Luchtverkeer naar en van de luchthaven brengt in het kader van externe veiligheid risico's voor de omgeving met zich mee. Deze risico's zijn onderzocht en in het Milieueffectrapport in beeld gebracht volgens de daarvoor geldende methode.
Het vastleggen van de beperkingengebieden op basis van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren vindt zijn grondslag in artikel 8.47, eerste lid van de Wet luchtvaart en artikel 9 van het Besluit Burgerluchthavens (BBL). Op grond van artikel 8.47, derde lid van de Wet luchtvaart dienen binnen deze beperkingengebieden in het luchthavenbesluit regels voor de toegedeelde functie en het gebruik van de grond te worden vastgesteld. De regels die in deze gebieden gelden zijn gebaseerd op de artikelen 10 en 11 van het Besluit Burgerluchthavens. De methode, die wordt gebruikt voor de bepaling van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren wordt weergegeven in artikel 5 van de Regeling Burgerluchthavens (RBL).
Bij Twente Airport ligt de 10-5 plaatsgebonden risicocontour in zijn geheel binnen het luchthaven-gebied. De anders geldende regels zijn hier niet van toepassing.
De 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt deels buiten het luchthavengebied. In de zone tussen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour en de grens van het luchthavengebied liggen geen woningen of kwetsbare gebouwen.
Aandachtsgebieden voor geluidsbelasting
De aandachtsgebieden in verband met de geluidbelasting zijn weergegeven op kaart in bijlage XVI-V-4
Bijlage XVI - V-4 Beperkingengebieden in verband met geluid
. Het luchthavenverkeer naar en van de luchthaven brengt geluidbelasting met zich mee voor de omgeving. Deze geluidbelasting is onderzocht en in het Milieueffectrapport in beeld gebracht volgens de daarvoor geldende methode. De regels die in de omgevingsplannen moeten worden opgenomen voor de functie en het gebruik van de grond vanwege de geluidbelasting, zijn gebaseerd op artikel 12 van het Besluit Burgerluchthavens.
De 70 dB(A) Lden-geluidcontour ligt geheel binnen het luchthavengebied, zodat de anders geldende beperkingen voor woningen en geluidsgevoelige gebouwen hier niet van toepassing zijn. Dit geldt eveneens voor de 56 dB(A) Lden-contour.
Op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel b van het Besluit Burgerluchthavens dient in het luchthavenbesluit ook de 48 dB(A) ) Lden-geluidcontour vanwege het luchthavenluchtverkeer te worden opgenomen. In het gebied binnen deze contour en het luchthavengebied geldt geen specifiek in het kader van het Besluit Burgerluchthavens voorgeschreven ruimtelijk regime, maar dient het bevoegd gezag op grond van artikel 19 van het Besluit Burgerluchthavens (BBL) een integrale afweging te maken over de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in verhouding tot het gebruik van de luchthaven.
Beperkingengebieden veiligheid
De beperkingengebieden voor veiligheid bevinden zich in het verlengde van de verharde start- en landingsbanen op de luchthaven en zijn weergegeven op kaart in bijlage XVI-V-5
Bijlage XVI - V-5 Veiligheidsgebieden
. De grondslag voor het vastleggen van veiligheidsgebieden wordt gevormd door artikel 9 (onderdeel e) van het Besluit Burgerluchthavens. De beoordelingsregels, die hier gelden, zijn gebaseerd op artikel 13 van dit Besluit.
Uit artikel 7 van de Regeling Burgerluchthavens vloeit voort dat het veiligheidsgebied een breedte moet hebben van 150 meter en een lengte van 840 meter vanaf de korte zijde van de strook rond de baan, de zogeheten Runway strip.
De regels in dit luchthavenbesluit gelden alleen voor het buiten het luchthavengebied gelegen deel van het veiligheidsgebied. Voor het deel dat binnen het luchthavengebied is gelegen zijn de regels op grond van het door de Inspectie Leefomgeving en Transport te verlenen Veiligheidscertificaat van toepassing.
Hoogtebeperkingen voor vliegveiligheid
De beperkingengebieden in verband met vliegveiligheid zijn weergegeven op de kaarten in bijlage XVI-V-6
Bijlage XVI - V-6 Hoogtebeperkingen in verband met vliegveiligheid
. Het betreft gebieden (hoogtebeperkingsvlakken), die voor een veilig gebruik van de voor de luchthaven geldende naderings- en vertrekroutes vrijgehouden moeten worden van nieuwe te hoge gebouwen en andere obstakels. Op deze manier kan worden voorkomen dat deze routes in de toekomst onbruikbaar worden.
De grondslag voor het vaststellen van deze obstakelvlakken wordt gevormd door artikel 9 (onderdeel f) van het Besluit Burgerluchthavens. De ruimtelijke regels zijn opgenomen in artikel 14 van dit Besluit. De wijze waarop deze obstakelvlakken moeten worden bepaald is vastgelegd in artikel 8 van de Regeling Burgerluchthavens. In deze regeling wordt op een aantal punten verwezen naar hoofdstuk 4 van deel I (Aerodromes Design and Operations) van bijlage 14 bij het ICAO-verdrag.
Voor de Luchthaven Twente zijn instrument nadering- en vertrekprocedures ontworpen. Voor de baan 05 en 23 zijn deze gebaseerd op geleiding door satellietnavigatiesystemen. Voor het obstakelbeheer buiten het luchthavengebied zijn onderstaande obstakelvlakken relevant:
Obstakel Limitatie vlakken (zie ook bijlage XVI-V-6A)
Obstakel Limitatie vlakken (zie ook Bijlage XVI - V6A Obstakel limitatie vlakken (Inner Horizontal Surface, Conical Surface en Outer Horizontal Surface))
A1 Het binnenste horizontale vlak (Inner Horizontal Surface (IHS) - op 45m hoogte boven het referentiepunt en met een straal van 4 km vanaf de verharde baan - voor de bescherming van het luchtruim voor het visueel manoeuvreren van naderend verkeer, alvorens te landen;
A2 Het buitenste horizontale vlak (Outer Horizontal Surface (OHS) - op 150m hoogte boven het referentiepunt en met een straal van 15 km vanaf de verharde baan- voor de bescherming van het luchtruim om de luchthaven te kunnen aanvliegen;
A3 Het conische vlak als verbinding tussen IHS en OHS (Conical Surface) van 45m met een hellingshoek van 5% oplopend tot 150 m hoogte en met een straal van 4 tot 6,1km).
Het referentiepunt voor bepaling van bovenstaande IHS en OHS heeft een hoogte van 30,05 m +NAP.
Obstakelvlakken voor naderings- en vertrekroutes (zie ook bijlagen XVI-V-6B)
B1 Het naderingsvlak (Approach Surface) - in het verlengde van de verharde baan en met een hellingshoek van 2% tot 3.000m, begint 60 meter vanaf de drempel en met een breedte van 300 meter en divergeert met 15%, vervolgens met een helling van 2,5% tot 6.600m en van 6.600m tot 15.000m is er sprake van het horizontale deel van de Approach Surface - voor de bescherming van luchtruim voor landend verkeer;
B2 Overgangsvlak (Transitional Surface) - aan weerszijden van de verharde baan en met een hellingshoek van 14.3 % vanaf 150 meter uit het midden van de baan en tot 60 meter voorbij de baandrempels - voor de bescherming van luchtruim aan weerszijden van de baan c.q. voor het opvangen van laterale afwijkingen van landend verkeer;
B3 Start- en klimvlak (Take-off climb Surface) - in het verlengde van de verharde baan en met een hellingshoek van 2%, begint 60 meter vanaf de drempel met een breedte van 180 meter en divergeert met 12,5% tot 1.200 m breedte en een maximumlengte van 15.000 meter - voor de bescherming van luchtruim voor opstijgend verkeer.
Gebieden met beperkingen voor vogelaantrekkende functies en grondgebruik
Het beperkingengebied in verband met vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik is weergegeven op kaartbijlage XVI-V-7.
De grondslag voor dit beperkingengebied wordt gevormd door artikel 9 (onderdeel h) en 16 van het Besluit Burgerluchthavens. Op grond daarvan is in dit besluit een beperkingengebied vastgesteld van 6 kilometer rondom de verharde start- en landingsbaan, waarin nieuwe gevallen van het verrichten of toelaten van activiteiten die een sterke vogelaantrekkende werking hebben worden verboden
Laserstraalvrije gebieden
Het gebruik van lasers kan van invloed zijn op de luchtvaartveiligheid. De hiervan afkomstige lichtbundel kan afleidend, misleidend, hinderlijk of verstorend zijn. In het geval dat de vliegers in (oog)contact komen met de lichtbundel kan dit leiden tot een schrikreactie, tijdelijke verblinding en in uitzonderlijke gevallen zelfs blindheid. Met name in de buurt van luchthavens is het effect van laserlicht het grootst aangezien de vliegtuigen daar relatief laag vliegen en als gevolg daarvan dichter bij de lichtbron zijn. Het risico is het grootst tijdens de nadering. Hierbij bevindt het vliegtuig zich in een van de meest kritieke fasen van de vlucht. Tijdens deze vluchtfase wordt door vliegers naar buiten gekeken voor visuele referentie. Wanneer de bemanning hierbij wordt afgeleid, gehinderd of zelfs verblind kan dit de veiligheid sterk beïnvloeden. In uitzonderlijke situaties kan dit leiden tot luchtvaartongevallen. Om het risico van lasers op de luchtvaartveiligheid te beperken, wordt, gelet op artikel 9, onderdeel i, van het Besluit Burgerluchthavens, een laserstraalvrij gebied vastgesteld rondom de luchthaven. Het laserstraalvrije gebied is bepaald in overeenstemming met artikel 10 van de Regeling Burgerluchthavens.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2025-8356.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.